Oh brave new world

…that has such transparent people in it!

Webwereld meldt vandaag dat vanaf 2011 DNA-gegevens, vingerafdrukken en kentekennummers automatisch worden uitgewisseld tussen alle Europese lidstaten. Deze informatie is door criminaliteitsbestrijders automatisch opvraagbaar uit de verschillende databanken van de verschillende EU-landen. Nederland loopt – zoals vaak – heerlijk voorop en deelt deze informatie al met enkele Europese landen. Uit het artikel begrijp ik dat er geen rechterlijke machtiging of wat ook aan te pas komt:


Mocht een buitenlandse instantie bijvoorbeeld een crimineel in de kraag vatten dan kan zijn persoonlijke informatie, zoals het DNA-profiel of vingerafdrukken, geautomatiseerd vergeleken worden met data uit verschillende landen. Wordt er een overeenkomst (match) gevonden tussen twee databases, dan kan verdere persoonsinformatie worden opgevraagd indien die aanwezig is.

Deze uitwisseling is vastgelegd in Europese wetgeving waar alle Europese lidstaten in 2011 aan moeten voldoen. De regeling heeft zijn oorsprong in het weinig bekende verdrag van Prüm, onderdeel van het Schengen-akkoord. Daarover is in 2005 onderhandeld door België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk en Nederland. Schengen is in het leven geroepen om vrij verkeer van personen tussen aangesloten landen te bewerkstelligen.

In 2008 is het verdrag van Prüm zonder stemming ]goedgekeurd door de Eerste Kamer en sindsdien wisselt Nederland automatisch persoonlijke informatie uit met verschillende Europese landen. Er zijn op dit moment 10 Europese landen die onderling DNA-informatie uitwisselen, vijf landen wisselen vingerafdrukken uit en zeven landen doen hetzelfde met kentekeninformatie en chassisnummers. Nederland is een van de voorlopers op dit gebied.

Geheime chaos

Na de aanslagen op de Twin Towers schoten alle Amerikaanse (en Europese) veiligheids- en inlichtingendiensten van schrik in een enorme groeistuip. Er werden nieuwe organisaties opgericht, bestaande diensten werden dramatisch uitgebreid, er werden jaarlijks tientallen miljarden ingestoken.

De Washington Post heeft twee jaar lang de staat van de geheime diensten onderzocht en bracht gisteren haar dossier Top Secret America uit. Het is geen kattenpis: liefst 1271 overheidsinstanties en 1931 ingehuurde bedrijven houden zich momenteel uitsluitend bezig met het verzamelen, opslaan, rubriceren en analyseren van informatie en schrijven daar vervolgens elke dag stapels rapporten over. Alleen al de NSA moet 1,7 miljard e-mails en telefoongesprekken per dag verwerken.

In totaal zijn deze veiligheidsmedewerkers in 10.000 high-tech, zwaar beveiligde gebouwen ondergebracht. 845.000 mensen hebben inmiddels een top security clearance. Sinds 9/11 zijn er 263 nieuwe inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijgekomen. Allemaal leveren ze vergelijkbare rapporten op: iedereen herkauwt dezelfde gegevens en vat andermans werk eindeloos samen, zodat juist de betekenisvolle details worden weggewassen. Er zijn voorts te weinig mensen met kennis van het veld, te weinig vertalers en te weinig mensen die goed zijn ingewerkt. (Geen wonder ook, als je de spoeling zo dun en het werk zo dik maakt.)

Het document dat al die geheime clubs (vaak elk met eigen subdivisies) inventariseert, is driehonderd pagina’s lang. Vaak weten instanties niet van elkaar wat ze doen, ook omdat ze allemaal al hun werk gewoonlijk als highly classified bestempelen. Het gevolg: iedereen werkt vreselijk langs elkaar heen. Alleen al de geldstromen van mogelijke terroristische organisaties worden door vijftig verschillende Amerikaanse diensten onderzocht. Niemand heeft tijd om elkaars rapporten te lezen.

De legerdienst die was aangewezen om te bezien of er zich binnen het Amerikaanse leger zélf mogelijk extremisten ontwikkelden, besloot op eigen houtje buitenlandse groepen te gaan onderzoeken (al waren daar al tientallen andere instanties voor). Daardoor had niemand nog oog voor de meldingen over majoor Nalik Hasan, die in november 2009 in de legervesting Fort Hood uiteindelijk dertien mensen doodschoot en dertig anderen ernstig verwondde. Ook de vele berichten over de Nigeriaan Abdulmutallab die een Kerstmisaanslag tijdens een vlucht van Jemen naar Detroit in gedachten had, verzopen volkomen in de bandeloos groeiende stroom informatie. Er waren genoeg mensen die ervan wisten, maar niemand deed iets met die informatie.

Om orde in de inlichtingenchaos te scheppen besloot de regering in 2004 het Office of the Director of National Intelligence op te richten: het ODNI zou voortaan de regie voeren. Ogenblikkelijk verschoven de diensten die onder het ODNI zouden moeten vallen, hun budgetten en gaven hun rapporten een hogere status, waarmee ze het ODNI buitenspel zetten. Niettemin is het ODNI van 11 mensen in 2005 uitgegroeid naar bijna 3000 medewerkers nu. Het ODNI houdt zich momenteel vooral bezig met procedurele kwesties. Niet met de vraag wat onder wiens verantwoordelijkheid valt, hoe je die almaar talrijker diensten fatsoenlijk kunt laten samenwerken; laat staan met de vraag hoe specifieke informatie geprioriteerd kan worden.

De Washington Post verdient een Pulitzer voor haar Sisyphusarbeid. De krant toont aan dat ongebreideld informatie verzamelen voor ‘onze veiligheid’ vooral een duur en eindeloos groeiend werkverschaffingsproject is geworden waar veel dure gebouwen met irisscans en ingewikkelde pasjessystemen aan te pas komen, maar dat qua informatie geen klap oplevert. Sterker: in dit systeem verzuipt alle echt nuttige informatie genadeloos.

Bewaarplicht onrechtmatig uitgevoerd

Van steeds meer kanten komt er kritiek op de bewaarplicht, die als gevolg van een Europese richtlijn uit 2006 door alle lidstaten moest worden geïmplementeerd. De lidstaten hebben een beperkte vrijheid hoe ze de maatregel precies aankleden: hoe lang gegevens worden bewaard, wie ze bewaart, onder welke omstandigheden de bewaarde gegevens mogen worden geraadpleegd etc.

Van meet af aan is er scherpe kritiek geuit op de maatregel. Het geeft geen pas alle Europese burgers als verdachten te behandelen; je schept eerst een hooiberg en daarna ga je een naald zoeken; de maatregel schendt de vrijheid van communicatie; de opslag van deze gegevens schept allerlei nieuwe problemen, zoals beveiliging ervan; aanvankelijk werd gezegd dat de gegevens uitsluitend zouden worden gebruikt voor de opsporing en bestrijding van terrorisme, maar binnen de kortste keren dienden zich nieuwe gegadigden aan: zo willen de Breins van Europa de gegevens graag gebruiken voor het bestrijden van piraterij.

De kritiek op de bewaarplicht neemt toe, en wordt steeds lastiger te weerleggen:

  • In november 2009 oordeelde het Roemeense constitutionele hof dat de bewaarplicht tegen de grondwet indruist (lees hier meer);
  • In maart 2010 velde het Duitse constitutionele hof dezelfde uitspraak (lees hier meer);
  • In mei 2010 werd bekend dat het Europese Hof zich over de bewaarplicht zou gaan buigen, dit na een uitspraak van de hoogste Ierse rechter (lees hier meer);
  • Zowel Euro-commissaris Vivian Reding als haar collega Neelie Kroes hebben aangegeven niet gelukkig te zijn met de bewaarplicht en buitengewoon kritisch te zullen zijn bij de aanstaande evaluatie daarvan.

EFF meldt dat gisteren de Europese privacybewakers die zich hebben verzameld in Article 29 een nieuw en serieus argument hebben aangeleverd om nog ‘s heel scherp te kijken naar de bewaarplicht. Ze hebben heel precies onderzocht hoe de bewaarplicht in de Europese Unie is geïmplementeerd, en kwamen tot de conclusie dat tal van landen er een potje van maken en hun bevoegdheden ver te buiten gaan. Hun rapport staat hier (pdf). Bij deze hun voornaamste bevindingen, ik neem ze gemakshalve in het Engels over:

  • “Service providers were found to retain and hand over data in ways contrary to the provisions of the [data retention] directive.”
  • “There are significant discrepancies regarding the retention periods, which vary from six months to up to ten years, which largely exceeds the allowed maximum of 24 months.”
  • “More data are being retained than is allowed. The data retention directive provides a limited list of data to be retained, all relating to traffic data. The retention of data relating to the content of communication is explicitly prohibited. However, it appears from the inquiry that some of these data are nevertheless retained.”
  • Regarding Internet traffic data: “Several service providers were found to retain URLs of websites, headers of e-mail messages as well as recipients of e-mail messages in “CC”- mode at the destination mail server.
  • Regarding phone traffic data: “it was established that not only the location of the caller is retained at the start of the call, but that his location is being monitored continuously.”
  • “Member states have scarcely provided statistics on the use of data retained under the Directive, which limits the possibilities to verify the usefulness of data retention.”
  • “The provisions of the data retention directive are not respected and the lack of available sensible statistics hinders the assessment of whether the directive has achieved its objectives.”

Dit is geweldige munitie om de bewaarplicht te herzien. Of beter: om ‘m af te schaffen.

Tienduizend!

Al een paar dagen kijk ik met een schuin oog naar een getalletje ergens rechtsonder op mijn website. Inmiddels is het moment daar: er zijn nu tienduizend reacties op mijn stukjes geplaatst. Wow! (De 10.000e bijdrage was overigens deze, van Tartarus.)

Ik ben in mei 2004 begonnen met een blog, toen nog bij XS4all. Sindsdien werd het makkelijker om te reageren op mijn stukjes; op mijn officiële website kon je commentaar alleen kwijt in het gastenboek. Maar hoewel het vooruitgang was, ideaal was de nieuwe situatie niet. De software die XS4all gebruikte was nogal beperkt, en bovendien moest ik nu mijn stukjes op twee plaatsten neerzetten, te weten op mijn website en op dat blog.

In mei 2008 vroeg ik daarom Paul Wouters, die mijn website indertijd beheerde (tegenwoordig doet Mischa Peters het), of-ie WordPress voor me wou installeren. Na een tijdje rommelen en puzzelen met de lay-out was ik eindelijk tevreden, en toen begon de grote klus: alles verhuizen.

Het kostte me een paar maanden om zowel bijna (*) alle artikelen van mijn oude website naar WordPress over te zetten, als ook alle blogjes en alle reacties die inmiddels op mijn blog stonden. Vooral dat laatste was nogal een klus want er stonden toen al zo’n drieduizend reacties, die ik stuk voor stuk met de hand heb geïmporteerd. Maar ik had daarvoor een goede reden: ‘ik had het mezelf makkelijk kunnen maken door alleen mijn eigen berichten te verhuizen. Maar dat wou ik niet: een blog leeft juist ook bij gratie van de reacties, en die niet meenemen voelde alsof ik mijn lezers zou wegsnijden.’ In augustus 2008 was alles klaar en vanaf dat moment had ik alles onder één dak: blog en website waren geïntegreerd en alles stond fijn overzichtelijk op www.spaink.net.

[* Nog steeds is niet alles overgezet. De oude Fishman pagina’s – oftewel de teksten waarover Scientology mij en XS4all in 1995 een proces aandeed dat bijna tien jaar zou duren, en waarvan wij (godlof) alle stadia wonnen – staan er nog steeds in de oude vorm, evenals alle andere Scientology pagina’s; de overzichten van mijn boeken en van de bundels waarin werk van me staat, zijn nog niet overgezet, evenmin als mijn cv (dat trouwens flink verouderd is). En her en der missen ook nog wat stukken. Komt allemaal nog wel. Ooit. Een keer. Heus. Denk ik.]

Een artikel over zelfmoord op de site trok na verloop van tijd zoveel reacties dat zich er zich bijkans een community rondom die ene pagina vormde. Enerzijds vond ik het prettig te weten dat mensen dat een veilige plek vonden om openlijk over zelfmoord te schrijven, anderzijds was die drukke discussie ook een last: reacties op andere stukken sneeuwden daardoor onder, wat die andere discussies nogal belemmerde. Reden waarom ik in juli 2009 besloot om mijn website uit te breiden met een forum. Software gezocht & gevonden, code & lay-out aangepast: klaar. In juli 2009 ging het zelfmoord-forum van start.

Iedereen moest even wennen aan die nieuwe vorm, maar ook het forum draait nu als een tierelier. Er zijn inmiddels 81 leden en in nog geen jaar tijd hebben die maar liefst bijna zevenduizend berichten gepost en zijn er ruim 200 draden. (En dan te bedenken dat een deel van de leden zelf nooit schrijft, en dat sommige forumleden hun berichten gewoonlijk na een week ofzo wissen…)

Inmiddels telt de site zelf ruim duizend stukken. (Weer wow: ik heb dus meer dan duizend artikelen geschreven. Niet slecht, Spaink, niet slecht.) En er zijn nu dus tienduizend reacties op mijn stukjes…! Ik vind dat een fikse mijlpaal, temeer daar bijna al die reacties betrekking hebben op pakweg de helft van die duizend stukken. De eerste 500 stukken dateren immers uit een periode dat er geen optie was om te reageren. Voorts: hoewel er veel vaste reageerders zijn – voor sommige mensen is mijn website een vaste pleisterplek geworden – hebben er meer dan duizend verschillende mensen een reactie geschreven. Ook dat vind ik een heleboel, en evenzeer iets om bij stil te staan.

Wat betreft het bezoek aan de site: ook die cijfers stemmen vrolijk. Sinds augustus 2008 zijn hier bijna een half miljoen bezoekers geweest, en als je de zoekmachines meetelt zelfs dik een miljoen. (Raar toch dat zoekmachines evenveel verkeer genereren als menselijke bezoekers? Vindbaar zijn & blijven kost kennelijk een boel overhead.) In september 2008 had ik gemiddeld 250 bezoekers per dag, inmiddels zijn dat er zo’n 1400, met geregeld uitschieters naar 1800.

Heerlijk, zo’n levendige website. Ik dank jullie allemaal van harte voor het steeds maar weer langskomen, voor het lezen, en vooral: voor het reageren! :)

Olie

Op allerlei blogs lees ik ineens dat Obama verboden zou hebben nog foto’s van met olie besmeurde dieren in en rond de Golf van Mexico te publiceren. De bron van dat nieuws kan ik niet vinden, alleen veel commentaar erop (bijvoorbeeld hier, hier en hier). Het lijkt me een raar verhaal: er wordt gerept van boetes ter waarde van maar liefst 40.000 dollar, en ik kan me sowieso niet voorstellen dat welke regering ook denkt dat zo’n boete stand houdt in de rechtbank (of in het internettijdperk).

Allerlei mensen gebruiken het verhaal om compilaties van foto’s te maken. Het zijn akelige beelden, we kennen ze intussen helaas maar al te goed. Maar waar ik echt van schrok is dit filmpje (8:55 lang). Het zijn panoramische beelden, gefilmd vanuit een helicopter. Pas dan word echt duidelijk hoe heftig de schade is: er woeden branden op zee, je ziet dat het water paars, rood en bruin is van de olie, je ziet hoe bitter weinig de booms uithalen, hoe dik het olieslik is. Het oogt als de grootste ramp die we ooit hebben meegemaakt. En hij is nog lang niet voorbij…

Update:
erik was zo vriendelijk me op een nieuwsbericht te wijzen: een item op CNN van 1 juli jongstleden. CNN meldt dat de kustwacht een verbod heeft uitgevaardigd: journalisten, forografen en anderen mogen niet dichterbij dan 20 meter (65 feet) van een reddingsboot of boom komen. (Booms zijn drijvers die de olie moeten tegenhouden.) Wie dichterbij wil komen, moet toestemming vragen bij een bureau in New Orleans. Dat betekent dat verslaggevers sommige eilanden niet meer op kunnen (ze moeten daqwn immers die booms voorbij) en niet op stranden kunnen komen waar booms liggen. Deze maatregel zal verslaggevers flink hinderen. (De kustwacht wilde aanvankelijk een grens van 90 meter – 300 feet – instellen.) CNN zelf is sinds de maatregel al een paar keer tegengehouden en mocht niet filmen.

De kustwacht stelt dat dit een veiligheidsmaatregel is: zo kunnen buitenstaanders het werk niet belemmeren, en kan niemand gevaar lopen. CNN stelt echter dat zij juist veel klachten krijgen van lokale officials die vinden dat er niet genoeg foto’s gemaakt kunnen worden – en dat een deel van dieklachten al van voor de maatregel stamt. Bovendien zijn er geen verhalen bekend van verslaggevers die het reddings- of schoonmaakwerk op enigerlei wijze hinderen. Wel worden er ineens verslaggevers tegenhouden bij faciliteiten waar reddingswerkers worden behandeld en worden opgelapt.

De maatregel komt niet van Obama, maar hij moet ‘m wel als de sodemieter intrekken.

Argwaan: naschrift

Mijn column van 2 juli voor het radioprogramma De Praktijk over Zamboni’s benadering van MS heeft nogal wat reacties losgemaakt, zowel op mijn website, in mijn mailbox als op MSweb. Reacties & commentaar zijn altijd goed, en ik heb veel mensen privé geantwoord. Maar gezien de commotie vind ik eigenlijk ook wel prettig om een meer algemene reactie te geven. Bij deze…

1. Stom genoeg had ik het in mijn column over halsslagaders, en dat is onzin. Het gaat om halsaders. Zodra ik daarop werd gewezen, heb ik het verbeterd.

2. Anderen mailden me dat al langer duidelijk was dat ijzerafzetting een rol speelt bij MS. Ja, dat klopt, maar niet met die stelligheid van Zamboni: dat alle MS-patiënten dat hebben. Daarnaast is ook niet goed duidelijk wat die ijzerafzetting precies met MS te maken heeft: wat zou ijzer in je hersenen dan doen?

3. Zamboni meldde heus dat alle MS-patiënten die hij heeft onderzocht, zo’n vernauwing aan de halsaders hebben. Dan blijft het raar dat er mensen met MS zijn die zo’n vernauwing niet hebben, en ondergraaft dat zijn theorie: ineens is zo’n vernauwing niet meer het onderscheidende kenmerk maar een kenmerk. Om daarop een ingreep te baseren, vind ik nogal wat.

4. Een aantal mensen mailden me dat Zamboni uitsluitend dotteren promoot, en niet het plaatsen van stents (wat gevaarlijker is). Niettemin worden in een aantal klinieken, met name de Poolse waar dr. Simka momenteel MS-patiënten opereert, momenteel geregeld stents geplaatst. Daarom houd ik staande dat het een riskante ingreep is, temeer daar bij mensen met MS elke operatie (fysieke stress) een nieuwe schub kan veroorzaken.

5. Er wordt inmiddels door allerlei klinieken met percentages gezwaaid: 60% vernauwing, 80% vernauwing, 90% vernauwing. Alle individuele variatie wordt weggeredeneerd: we doen alsof alle elementen van het lichaam bepaald horen te worden door leerboeken. Zoveel millimeter is 100%, en alles daaronder is vernauwing en dus een afwijking.

Uit mijn kankergeschiedenis heb ik geleerd dat lichamen zich nooit erg goed aan plaatjes in leerboeken houden en dat beeldvormende technieken veel missen of gewone dingen voor iets raar aanzien. Van het Herseninstituut – dat veel MS-onderzoek doet – heb ik geleerd dat wat je ziet als je échte hersenen in je hand hebt, of in plakjes onder je microscoop, veel minder makkelijk te rubriceren is dan we wel zouden willen.

Die precieze percentages van de klinieken zijn – zo vrees ik – dan ook schijnzekerheden, nepwiskunde. Het gaat over meer of minder en over gradaties, niet over 50% of 60%. Dat gehannes met die getallen tot op de komma voedt mijn skepsis: het is paraderen met precisie, pronken met percentages. Terwijl überhaupt nog niet duidelijk is wat die halsaders nu precies met MS te maken hebben, menen sommige artsen te zeggen dat 40% ok is en 60% absoluut een reden voor ingrijpen.

6. Verschillende mensen vertelden me dat ze de behandeling hebben ondergaan en grote vooruitgang merken. ‘Dat kan toch geen placebo-effect meer zijn?’ schreven ze. Hoewel ik oprecht hoop dat de verbeteringen bij hen permanent zijn, denk ik dat ze het placebo-effect onderschatten. Het placebo-effect kan ingrijpend en langdurig zijn; juist daarom is dubbelblind onderzoek zo belangrijk. En in dit geval hoop je als proefpersoon natuurlijk zó hard dat het helpt, dat alleen al die hoop – plus de angst dat die hoop vergeefs is – je soms vleugels kan geven. Daarom: dat iemand verbetert, zegt niet alles. Het is hooguit een indicatie. Wat telt is de lange termijn, en wat telt zijn de aantallen. Pas als veel mensen met MS na die ingreep na een jaar er aantoonbaar beter aan toe zijn, heb je een begin van een wetenschappelijk bewijs.

Wat niet wegneemt dat ook als maar 5% verbetering heeft, dat voor die 5% geweldig is. Dat snap ik ook gerust, sterker: ik zal de eerste zijn om ze te feliciteren. Maar het betekent niet meteen dat zo’n ingreep in het ziekenfondspakket moet en dat neurologen die terughoudend zijn over de ingreep, ‘dus’ dom zijn of hun eigen vakgebeid zitten te beschermen, ten koste van de patiënten.

7. Onverklaarbare verbeteringen bij MS zijn schering en inslag. Dat maakt degelijk onderzoek reuze lastig, want je weet nooit goed waar een verbetering na aan te danken is. Was het het weer? Die pil? Dat je anders ging eten? Of was het misschien toeval? Iets dat je niet kunt traceren of beheersen?

Ik ben daar zelf een voorbeeld van. Ik ben onverklaarbaar verbeterd. Tien jaar geleden had ik geheid een rolstoel nodig als ik meer dan 500 meter moest afleggen, tegenwoordig loop ik op hoge hakken, laat ik mijn stok steeds vaker ergens bij de kapstok staan en beschouw ik die MS als iets dat godlof ‘voorbij’ lijkt. Ik heb sinds 2001 geen enkele terugval gehad. Ik heb geen enkel medicijn gebruikt, alleen af & toe een prednisonkuur gedaan. Wat mijn ‘medisch wonder’ heeft veroorzaakt, weet ik niet. Soms zeg ik wel dat de oplossing klaarblijkelijk ligt in sex, drugs, & rock ‘n’ roll, maar ik weet heus wel dat dat een valse grap is. Niettemin ben ik wezenloos blij met mijn onverklaarbare verbetering.

8. De commentaren op mijn column suggereren soms dat ik helemaal niks van ‘thinking out of the box’ moet hebben. Het tegendeel is waar. Maar ik heb te vaak mensen met MS helemaal hoteldebotel zien worden van diëten dit en diëten dat, van bijenstekentherapie, van geen chocola eten of van wat ook. En ik schrik steeds weer van de hoeveelheid klinieken die zich op dergelijke methodes storten en ze daardoor de schijn van legitimiteit geven. Waardoor ze ieders hoop nog ‘s extra opkloppen, terwijl hun motief au fond minder geneeskundig van aard is en meer financieel.

9. Ik weet ook hoe hard farmaceuten zoeken naar oplossingen, en hoe zij soms kampen met het vreselijke evenwicht tussen enerzijds voorzichtig melden dat er nu wellicht iets is, dat… en anderzijds al die wanhopige mensen die o zo graag iets willen. Hoe meld je iets zonder meteen ongerechtvaardigde hoop aan te wakkeren? De directeur van de farmaceut die Tysabri heeft ontwikkeld, heeft ooit lang met me gesproken. Hij durfde haast geen positieve wetenschappelijke resultaten meer te publiceren want hij had al een paar keer mensen met MS gevonden die zich aan de hekken van zijn bedrijf hadden vastgeklonken, mensen die zeiden dat ze niet weggingen als ze het spul niet kregen. Terwijl hij tien maar 100 doses had, en die allemaal wilde gebruiken voor onderzoek want alleen dan kon het middel – áls het werkte – later voor iedereen beschikbaar komen. Ook voelde hij zich bijna verplicht om ee deel van de winst van het middel (als het bleek te werken) terug te geven aan patiënten.

Ik wil met deze anekdote niet zeggen dat alle farmaceurische bedrijven nobele, onzelfzuchtige engelen zijn (want dat zijn ze absoluut niet), maar beide dilemma’s van deze directeur zijn reëel:
– Een nieuwe aanpak kan pas worden vergoed als die eerst terdege wetenschappelijk is bewezen, en wie dat wetenschappelijke onderzoek dwarsboomt helpt in eerste instantie wellicht zichzelf maar benadeelt alle andere MS-patiënten.
– En hoe ga je in hemelsnaam om met die begrijpelijke, wanhopige hoop van patiënten?

10. Ik wil zelf héél erg graag dat er eindelijk iets gevonden wordt dat MS kan verzachten, kan stoppen, of zelfs: de gevolgen ervan kan verminderen. Ik wil dat voor iedereen, en ik wil dat voor mensen van wie ik houd. Een lieve vriend heeft een vreselijk heftige vorm van MS, en ik zou hem zó graag weer wat beter zien, al was het maar een beetje. Ik heb eindeloos gepiekerd of ik niet moest aandringen dat hij zich op CCSVI zou laten testen en deze ingreep zou proberen.

Maar uiteindelijk realiseerde ik me dat de kans dat hij nadeel van de ingreep oploopt groter is dan de kans dat-ie er baat bij heeft, en bovenal: dat hoop wekken bij hem en bij zijn lief en die dan de grond ingeboord zien worden als ook dit niet werkt, het meest wrede is dat je iemand kunt aandoen. En dat je dus verdomd zeker moet zijn van je zaak voordat je iemand zoiets aanraadt, temeer daar de ingreep zelf niet zonder risico is.

Update:

Mijn ouders stuurden me een mooie ingezonden brief van de neuroloog Vermeulen nav. diezelfde CCSVI-kwestie (NRC Handelsblad, 10 juli 2010). Vermeulen herhaalt dat Zamboni’s vernauwde aders-hypothese zich totaal niet verhoudt met alle eerder verzamelde kennis over MSs, en zegt dan iets dat zo beeldend en beknopt is, dat ik het graag citeer:


De filosofe Susan Haack vergeleek wetenschap met een kruiswoordpuzzel. Als een nieuw woord moet worden ingevuld, moet het wel passen bij de reeds ingevulde woorden. Als het nieuwe woord niet past is het niet verstandig alle al ingevulde woorden eerst te verwijderen en dan het nieuwe woord te plaatsen.

Het komt voor dat dat alle volgende woorden in een een puzzel telkens weer niet passen. Dán is het wél verstandig de al geplaatste woorden te verwijderen. Maar zover is het niet bij MS.

Max & het lijntje

Soms ligt ze ergens voor pampus, uitgestrekt op een stoel ofzo, en dan valt het me ineens op: hemel, wat is die gróót geworden! Max is allang niet meer dat minuscule katje van weleer. (En ‘weleer’ is nog maar twee maanden geleden…) Dat groot worden van haar is trouwens vooral in de lengte en de hoogte, ik kan haar lijfje nog steeds makkelijk met mijn handen omvatten, maar ze groeit als kool. Toen de dierenarts haar bij haar tweede vaccinatie op de weegschaal zette, woog ze bijna drie pond; nu, een maand later, al ruim twee kilo.

Haar oren groeien mee, die zijn verhoudingsgewijs nog steeds erg groot. Haar staart is een stuk langer dan toen ze hier kwam wonen: indertijd was het een dun en rafelig sliertje. Inmiddels is het een volle, lange staart geworden van zeker twintig centimeter lang. Een sterke staart, ook: ik pak ‘m wel eens beet en laat hem door mijn handen glijden, dan valt me telkens op hoe krachtig die spieren daar zijn.

Haar hele lichaam is trouwens flink gespierd. Nergens vet te bekennen: als ik haar flanken, rug of buik streel voelt ze stevig en compact, met daaroverheen een superzacht en glad satijnen pelsje. Als je Michaels buik streelt – hij heeft een dikke, langharige, bijna Perzische vacht – voel je lucht en gesmolten boter: donzige dieptes waarin je handen verdwijnen en oplossen. De buik van Max daarentegen is van satijnen staal.

Inmiddels past ze ook niet meer in het bakje dat tussen toetsenbord en monitor staat, ze puilde aan alle kanten uit. Zodat ik het bakje inmiddels heb vervangen door een schoenendoos die een paar maatjes groter is. Om het verschil aan te geven: de eerste foto is van begin mei, de tweede van eind juni. In nog geen twee maanden tijd kun je kennelijk een heleboel groeien als je een kitten bent. Pardon, wás.

 

Want een kitten is ze natuurlijk niet meer. Max is nu vier maanden oud en ze pubert dat het een aard heeft. Ze kent niet veel grenzen en denkt dat de wereld aan haar voeten ligt. Andere Karin – die hier regelmatig komt – typeerde Max laatst scherp: ‘Ik mag lekker aaaalles, ik mag lekker aaaalles!’ Da’s natuurlijk helemaal niet waar, ik probeer haar heus goed op te voeden en regels te stellen (inmiddels kan ik zelfs rustig eten zonder dat zij zich ertussen wurmt, nou ja: meestal dan), maar Max heeft nu een fase van puberale overmoed.

Ze denkt derhalve dat ze met alles wegkomt. Ze ziet overal uitwegen en achterdeurtjes. ‘Neenouja natuurlijk is Michael sterker dan ik maar als-ie me nou halfhartig slaat en ik ga meteen gedwee en onderdanig op mijn rug liggen? Dan geeft-ie subiet op heb ik gemerkt, en dan kan ik bést liggend en wel met een voorpoot stiekem naar hem slaan en hem nog wat uitdagen? Toch? Want als ik op mijn rug lig durft-ie verder lekker niks meer!’ En geraffineerd als ze is lijkt ze daarmee weg te komen. Zo denkt ze tegenwoordig ook dat ze mij gerust als kaatsobject kan gebruiken als ze door het huis stuitert, zodat ik ineens potenvol nagels in mijn nek of op mijn rug voel terwijl die kat zelf alweer drie meter verder is. Of ze vindt dat ze, als ze de pest in heeft, mij mag bijten. Maar dat mag ze natuurlijk helemaal niet, dus dat komt ‘r op een draai om d’r oren of een (kortstondige) opsluiting in de badkamer te staan.

Ook Michael neemt maatregelen. Hij heeft door dat ze blijft én hij heeft door dat ze steeds maar op ‘m af blijft komen, dat ze dus geen grenzen kent en dat hij haar die dan maar moet stellen. De laatste dagen is-ie opvallend minder zachtzinnig met Max, tenminste wanneer ze in de tuin een aanvaring hebben. Als-ie binnenshuis een punthoofd van haar krijgt, gaat Michael jammerend naar buiten, maar in de tuin heeft-ie haar nu al een paar keer klappen gegeven als ze zich opdrong. Dan zag ik ineens twee katten die boven- en onder elkaar tussen de planten door rolden. Ik laat ze dan begaan en kijk geïnteresseerd toe. Ze moeten immers heus zelf uitzoeken hoe hun verhouding in elkaar zit, hoe ze een onderlinge omgang vinden, en daarbij: Michael vecht beschaafd met Max, hij houdt zich in. Anders dan bij de oprispingen tussen Tweety en Michael hoor ik nu nooit kreten of gekerm. Dus het loopt allemaal niet zo’n vaart, ook al gelooft Max oprecht dat ze een stevig robbertje heeft gevochten en vindt ze zichzelf daardoor al een hele Piet.

Ze denkt ook dat ze buiten nu wel zo ongeveer onder de knie heeft. We zitten geregeld samen in de tuin, ik op een stoel en Max aan een lijntje, en dat lijntje vindt ze inmiddels maar onzin. Ze heeft buiten nu gerust wel door, vindt ze. (Ze raakt van de weeromstuit ook enorm geïnteresseerd in dat andere buiten, het buiten dat zich niet achter de keukendeur maar achter de voordeur bevindt, en glipt steeds tussen mijn benen door als ik thuiskom, waarna ik haar weer naar binnen commandeer.) Ze wil de bomen in, het muurtje op: het dakterras – nee, de wijde wereld – lokt!

Tegelijkertijd is ze compleet onervaren. Zodat ze zich het lazarus schrikt als er bij de buurtuin links godbetere ook een buurman blijkt te horen: iemand die rondloopt en enge geluiden maakt. Oren plat in de nek – het liefst zou ze meteen ons huis in schieten maar bewegen durft ze dan effies niet. Ook van vuvuzela’s schrikt ze zich een ongeluk (wat ik overigens een erg sympatiek trekje van haar vind), maar dat plotselinge stemmen van mensen op balkonnen in het huizenblok of passerende vliegtuigen haar doen verstijven van schrik, maakt dat ik denk dat het voorlopig toch verstandiger is Max aan het lijntje te houden.

Bovendien: de tuin blijft haar verrassen. Is ze net gewend aan de luchtjes en de geuren daar, schrikt ze niet meer van Michael of Japie (de kat van de buurvrouw rechts), blijkt ineens dat ook bij de buurman links een kat woont. Een zwart-witte: die had ze nog nóóit gezien, ik kon aan haar houding zien hoe overrompeld Max was. Die zwart-witte (ik mag haar niet: ze heeft mijn katten geregeld tot in onze keuken achterna gezeten, alsof dat kattenluikje geen grens is, en ze heeft hierbinnen geplast), die zwart-wiite gromde tegen Max. Terwijl Max nota bene in ónze tuin zat en de zwart-witte de indringer was. Max ging toen heel lang stil zitten en gromde uiteindelijk terug. En nadat de zwart-witte eindelijk een terugtrekkende beweging maakte, ging Max haar heeeel voorzichtig achterna. Heel voorzichtig – maar ze deed het wel.

Je kunt een boel van die kleine zeggen, maar ze is verdomde dapper voor zo’n pukkie. En daarbij: satijnzacht :)

De toekomst van auteurs

Nu er meer (en betere) e-readers op de markt komen, beginnen schrijvers zich zorgen te maken. Wat betekent de opkomst van digitale boeken voor hen? Ze zien enerzijds overal uitgevers die de digitale versie van hun boek voor zowat de papieren prijs op de markt brengen, echter zonder dat daar meer royalties tegenover staan. Da’s raar, want er komt geen papier, drukker, binder, transport of opslag aan de vervaardiging of distributie van e-books te pas, wat zal gauw veertig procent in de kosten scheelt. Per e-book wordt derhalve meer winst gemaakt. Iéts daarvan zou toch bij de auteurs terecht horen te komen, in plaats van alleen naar uitgever of e-bookverkoper te gaan?

Veel auteurs zijn anderzijds als de dood dat lezers digitale boeken voortaan onderling zullen uitwisselen, zoals eerder bij muziek is gebeurd. Aan piraterij verdient niemand iets, is de redenering: dan stort de markt in. Om die reden willen de meeste auteurs e-books absoluut beveiligen.

Maar zulke beveiliging is een regelrechte ramp voor gebruikers. Dat je boeken niet van apparaat naar apparaat kunt kopiëren, betekent immers ook dat je je netjes gekochte e-book niet van de ene e-reader naar de andere kunt overzetten (wat Sony’s e-reader kan lezen werkt niet op de iPad, etc.) en dus nooit zeker bent of je eigen digitale bibliotheek over een paar jaar nog wel toegankelijk voor je is. Beveiliging van digitale bestanden komt er in de praktijk neer dat juist de keurige kopers, bij uitstek de mensen die je te vriend wilt houden, gedwarsboomd worden en permanent riskeren hun aanschaf in rook te zien opgaan. Niet doen, dus.

Er zijn zelfs auteurs die vinden dat lezers voor elk soort apparaat waarop iemand hun boek wil lezen – de laptop, de iPad, het mobieltje – maar een nieuwe versie van hun boek moeten kopen. Da’s vreemd hebberig. Een eens gekocht papieren boek mag je toch ook in tuin, trein of bed lezen zonder voor elke leeslocatie telkens opnieuw te hoeven betalen? Met zulke benauwde ideeën werk je piraterij alleen maar in de hand, vrees ik.

Net als met een te hoge prijs. Lezers zijn niet dom: die snappen op hun beurt uiteraard ook dat digitale boeken aanzienlijk goedkoper geproduceerd en gedistribueerd kunnen worden dan papieren boeken. Dan kun je als auteur wel willen dat het vrijkomende bedrag hoofdzakelijk aan jou toevalt, maar dat is weinig realistisch. Als de verkoopprijs van e-books niet significant lager is dan die van papieren boeken, wordt dat prijskaartje subiet als excessief ervaren. En zodra de consument zich verneukt voelt, verschaf je ’m een morele rechtvaardiging voor piraterij. Alweer: niet doen.

De groep auteurs die vorige week in Het Financieele Dagblad hardop nadacht over e-books, meende het ei van Columbus te hebben gevonden: breng e-books uit voor een lage prijs, maar pas een jaar nadat de papieren editie is verschenen. Maar dat betekent alleen dat er een jaar lang geen legale, digitale versie van een boek verkrijgbaar is en je piraten al die tijd vrij spel geeft. En zie die markt daarna nog maar eens terug te winnen.

Hoe het wel moet: daar ben ik ook nog niet uit. Wel weet ik dat e-books alleen een levensvatbare markt worden als ze goed uitwisselbaar, makkelijk vindbaar en redelijk geprijsd zijn.

Argwaan

Er is kortgeleden een nieuwe ingreep bedacht tegen MS. Nieuws erover verspreidt zich al maandenlang als wildvuur. In kranten lees ik jubelende verhalen over mensen die al jarenlang niet meer zonder rolstoel konden, en die sinds die ingreep plotseling weer kunnen lopen. Minstens tien mensen – waarvan ik zeker de helft niet eens kende – hebben me inmiddels gevraagd of ik het óók laat doen, en pakweg twintig anderen stuurden me knipsels erover toe of vroegen me wat ik er nou van vond.

De ingreep is ontwikkeld door de Italiaanse chirurg Paolo Zamboni. Bij MS is volgens hem een ader in hals of hoofd vernauwd, waardoor ijzer niet snel genoeg kan worden afgevoerd. Door die opeenhoping van ijzer in de hersenen ontstaat vervolgens MS. Zamboni’s oplossing: de halsader dotteren of met een stent verwijden. Al aangerichte schade zou zich volgens hem na die ingreep grotendeels kunnen herstellen.

Eerlijk gezegd vond ik het maar niks. Over wonderbaarlijke genezingen ben ik sowieso sceptisch, helemaal in dit geval: MS is een complexe ziekte en dan is het niet waarschijnlijk dat een simpele oplossing plotsklaps blijkt te volstaan. Dat Zamboni’s idee elke theoretische basis ontbeert, helpt niet echt. Dat een opeenstapeling van ijzer niet goed is, geloof ik gerust; maar dat verklaart niet waarom iemands immuunsysteem zichzelf aanvalt, wat nu juist het grote raadsel van MS is.

Ook empirisch lijkt Zamboni’s methode weinig hout te snijden. Geen van de duizenden neurologen, immunologen en celbiologen die wereldwijd MS bestuderen, heeft ooit geconstateerd dat er teveel ijzer in de hersenen van hun patiënten zit. Zouden ze nu heus collectief een blinde vlek hebben gehad?

Zamboni bleef stellig. Hij had een groep MS-patiënten onderzocht en allemaal hadden ze die vernauwde halsader. Opereren was het devies!

Deskundigen maanden tot terughoudendheid. Onder patiënten echter werd Zamboni’s boodschap gretig ontvangen. Logisch: zo’n langzaam maar gestaag voortschrijdende ziekte is iets om wanhopig van te worden, en medicijnen die MS kunnen genezen of stoppen, zijn er niet. Er is alleen spul dat de ziekte kan afremmen en zelfs dat helpt maar beperkt, of soms helemaal niet. En nu riep ineens iemand, een arts nota bene, dat hij de remedie had…

Patiënten waren niet de enigen die enthousiast reageerden. Allerlei privéklinieken zagen een lucratief gat in de markt en zetten de ingreep subiet op hun menu. Inmiddels zijn er al wachtlijsten.

Ik las alles en aarzelde. Natuurlijk zou het geweldig zijn als het waar was – maar was het ook waar? En hoezo, niks te verliezen? Zo’n ingreep is bepaald niet zonder risico, en daarnaast: hoop opvatten die daarna wellicht de grond wordt ingeboord is helemaal niet ‘niks’. Dat is juist heel ingrijpend en destructief. Maar ja, anderzijds… wie niet waagt, wie niet wint enzo.

Het VU-ziekenhuis – waar de beste MS-specialisten van Nederland rondlopen – heeft inmiddels onderzoek gedaan naar de kwestie. Ze vergeleken twintig mensen met en twintig mensen zonder MS. Beide groepen bleken precies even vaak zo’n vernauwing aan de halsader te hebben. Oftewel: ze vonden geen enkele grond voor Zamboni’s beweringen. Ook onderzoeken elders vegen de theorie van tafel.

De onrust onder patiënten blijft. Sommigen negeren koppig alle degelijke onderzoeken: hoop, ook valse, is kennelijk aantrekkelijker dan de bittere realiteit. Anderen vermoedden zelfs een moedwillige verdoezeling van de feiten, in een valse samenzwering van het establishment tegen een alternatieve oplossing. Ondertussen spinnen de commerciële klinieken garen bij deze onrust.

En ik, ik denk aan die affaire in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Indertijd was er ook zo’n wondermiddel tegen MS, toen geen Italiaanse operatie maar een Russisch vaccin, en ook toen eisten patiënten dat hun artsen het hen zou voorschrijven en repte men van ongerechtvaardigde argwaan tegen een evidente remedie. Het Russisch vaccin bleek het hondsdolheidsvirus te bevatten.

Exit screening

Tegen de tweejaarlijkse borstkankerscreening bestaan ernstige bedenkingen. Enerzijds worden bestaande kankers te vaak over het hoofd gezien, anderzijds worden er geregeld afwijkingen geconstateerd die er later, veel angst en nader onderzoek verder, helemaal niet blijken te zijn. De tweejaarlijkse mammo’s leiden in te veel gevallen tot valse geruststelling of juist tot voor niks in de piepzak zitten.

De Deense onderzoekers Gøtzsche en Nielsen hebben al twee keer (in 2000 en in 2008) via uitgebreide meta-analyses aangetoond dat één op de vijf zichtbare borstkankers wordt gemist bij screening; de zogenaamde vals-negatieven. Maar ook het percentage vals-positieve uitslagen is onredelijk hoog, constateerden de Denen. Als duizend vrouwen zich twintig jaar laten screenen, wordt weliswaar van één van hen het leven gered, maar moeten tweehonderd vrouwen ten onrechte verder onderzoek laten verrichten (en wekenlang in de zorgen zitten), en krijgen tien vrouwen een onnodige operatie. De kans dat een vrouw door aan de tweejaarlijkse screening mee te doen ten onrechte wordt geopereerd of zelfs bestraald, is maar liefst tien keer groter dan de kans dat haar leven erdoor wordt gered.

Een belangrijke reden voor de vele vals-positieve uitslagen is dat foto’s niet altijd makkelijk te beoordelen zijn. Dat is niemands schuld: lichamen presenteren zich nooit zo netjes als de handboeken suggereren. Welke beeldvormende techniek je ook gebruikt, die levert altijd slechts een voorstelling van de werkelijkheid op en laat ruimte voor interpretatie. Als de foto iets raars lijkt te tonen volgt uiteraard nader onderzoek, bijvoorbeeld een punctie of een biopt, en als ook die onduidelijk is een operatie. Dat blijkt dan meestal gelukkig zonder akelige diagnose af te lopen – opluchting alom, uiteraard. Maar zonder dat bevolkingsonderzoek had je überhaupt niet door die medische molen en door al die angst gehoeven.

Gaandeweg lijken medici daarnaast het zekere voor het onzekere te nemen en onduidelijkheid eerder als afwijking te interpreteren. Tegenwoordig wordt DCIS altijd operatief verwijderd: maar ondanks de onheilszwangere naam – ductaal carcinoma in situ – is DCIS helemaal geen kanker, zelfs geen voorstadium ervan. DCIS kán zich later tot kanker ontwikkelen, maar doet dat ook vaak niet: het verdwijnt vanzelf weer, of blijft jarenlang stabiel. DCIS moet je zeker in de gaten houden, maar meteen opereren is bepaald onzinnig. Het zekere voor het onzekere nemen leidt tot onnodige ingrepen en zinloze verminking.

Het grootste probleem met de tweejaarlijkse screening is dat juist de gevaarlijkste kankers er zelden mee worden gevangen. Zulke snelle groeiers kunnen zich makkelijk tussen twee screenings in ontwikkelen en uitzaaien. De enige methode om dergelijke raddraaiers op tijd te ontdekken, is geregeld zelfonderzoek. Voelen of er bobbels zijn of juist deuken, opletten op plotseling ingetrokken tepels of rare afscheiding.

We zouden meer aandacht moeten schenken aan zelfonderzoek. Het is de enige methode om snelle groeiers op tijd te vinden, en voor vrouwen die buiten de screeningsgroep vallen – iedereen jonger dan 50 of ouder dan 75 – sowieso de enige controle die tot hun beschikking staat. Maar zowat iedereen in borstkankerland wijst zelfonderzoek af: teveel vrouwen denken dan iets te vinden dat niets is. (Dan moet je vrouwen beter instrueren, denk ik, en huisartsen opleiden tot goede instructeurs.)

Het rare is dat iedereen in Nederland hamert op de veronderstelde nadelen van zelfonderzoek, maar dat de bewezen nadelen van screening nooit worden genoemd. Kennelijk hebben we screening heilig verklaard. Ook in de vrouwenbeweging, helaas: het proefprocessenfonds van het Clara Wichman Instituut procedeert al geruime tijd tegen de staat om de screening ook voor vrouwen boven de 75 toegankelijk te maken.

Maar de sterfte door borstkanker is de laatste jaren gedaald, is de uiteindelijke tegenwerping; en dat komt toch door die screening? Onder auspiciën van Gøtzsche is zojuist nieuw onderzoek gepubliceerd. Jørgenson & Zahl vergeleken de sterfte aan borstkanker in gebieden waar wel en waar niet wordt gescreend. De verrassende conclusie: ja, de sterfte aan borstkanker is inderdaad iets gedaald. Maar hij is overal gedaald en zelfs meer in gebieden waar nu juist niet wordt gescreend via een bevolkingsonderzoek.

Exit screening, dunkt me. Het levert minder op dan we hopen en kost meer dan we willen. Ik wou dat het Clara Wichmanfonds daarover ging procederen.

11 april 2010 / Lover, juli 2010