Schoonheid

Monique Samuel vertelde laatst in een interview dat haar uitgever haar had verordonneerd dat ze zich meer aan de schoonheid moest gaan laven. ‘Je reizen hakken erin, je hebt teveel ellende gezien. Je wordt te hard, te cynisch,’ had hij gezegd. ‘Je riskeert daardoor je eigen stem te verliezen, en van cynische analisten hebben we er al veel te veel.’

Ik las het interview gisteravond, kort nadat ik thuis was gekomen van een onverwacht uitje. Die middag had ik een mailtje van de Amsterdamse Hortus ontvangen: ze bloeit, en we mochten die avond komen kijken. Er moest eigenlijk van alles, plus dat ik mijn lidmaatschapskaart van de Hortus niet kon vinden, zodat ik het er bijna bij liet zitten.

Maar nee: zij bloeide immers.

Zodat ik uiteindelijk met een groep van vijftig mensen rond een ondiep bassin stond waarin meer dan metersgrote bladeren dreven, met in hun midden de koningin der waterlelies: de maagdelijk witte Victoria Amazonica, wier bloem maar één nacht bloeit.

En al die mensen toekijken hoe zij haar blaadjes stuk voor stuk verder openvouwde. Dat was al een wonder op zich: al die drukke mensen, vast net als ik teneergeslagen door al het slechte nieuws van de afgelopen weken, en dan toch naar de Hortus komen om daar iets heel minimaals te zien: een zeldzame bloem die zichzelf, dankzij de sublieme zorg van een groep vrijwilligers, aan ons kan tonen.

We kregen een klein college over de historie en biologie van deze schoonheid, en werden toen zachtjes gemaand om plaats te maken. De volgende groep van vijftig mensen diende zich al aan.

Het was een ontroerend spektakel, en vooral een bijzonder lief evenement. Honderden mensen waren deze avond naar de Hortus gekomen om er getuige te zijn van een stil en eenvoudig schouwspel: een bloem die zich opent. Verder niks. Geen toeters of bellen: geen cameraploegen, geen schijnwerpers, geen razende reporters. Gewoon een bloem die tergend traag open gaat. En daar dan ademloos naar kijken.

Je kunt makkelijk cynisch doen over zo’n bloem. Wat een geld het kost om die plant te verzorgen en haar ieder jaar tot bloei te brengen. Dat het toch vreselijk is dat al die mensen wel hun huis uitkomen voor een waterlelie, maar stug thuisblijven als het om Gaza, Ebola, ISIS, MH17 of de NSA gaat. Maar zo werkt het niet, integendeel. Samuels uitgever had volkomen gelijk: een mens heeft schoonheid nodig om zich aan te laven, om op krachten te komen, en om weer geïnspireerd te raken.

De simpele schoonheid van die bloem die zichzelf o zo traag opende, gepaard aan de wetenschap dat er honderden mensen waren gekomen om haar stille spektakel mee te maken, was lavend. Zolang we vasthouden aan ons besef van schoonheid en ontroering, is er hoop.

Jammer dat ik dat interview met Samuels pas las na mijn bezoek aan Mademoiselle Victoria. Ik had Monique graag bij deze schoonheid geïntroduceerd.

 

Herstel

Mijn kat verstopte zich gisteren van schrik urenlang in de boekenkast. Nattigheid die met zoveel geweld in haar hoogsteigenste tuintje neerkletterde: dat voorspelde onheil, dat kon niet anders, zeker nu er af en toe onweer aan te pas kwam. Zelf ging ik soms buiten poolshoogte nemen wanneer de regen even leek te luwen, maar ik kwam dan steeds bedrogen uit. Wat verhoudingsgewijs minder regen leek, was de facto nog steeds een ongelooflijke stortbui.

Op Twitter verschenen foto’s van ondergelopen metrostations, van auto’s die tot aan hun assen in het water stonden, van mensen die enkeldiep door het water moesten waadden, putdeksels die omhoog werden gestuwd, watervallen die van daken kletterden. Iemand in de Amsterdamse Rivierenbuurt had een waterbed opgepompt, was daar ruggelings op gaan liggen en dreef quasi-achteloos door de straten van Oud-Zuid: als dit de zondvloed was, was hij tenminste vastberaden om daar flink lol van te hebben.

Er viel gisteren gemiddeld 15 centimeter regen. Plaatselijk – bijvoorbeeld in Maarssen – liep dat op tot meer dan 20 centimeter. Het was de natste dag ooit in Nederland is gemeten, en dat was niet niks: zulke statistiek houden we al ruim een eeuw bij.

We breken al een jaar of tien het ene weerrecord na het andere. De zachtste winter. De warmste maand. De natste dag. Het meest stroboscopische onweer.
Al die verbroken records beperken zich niet tot Nederland: de klimaatsveranderingen en akelige records zijn een wereldwijd fenomeen. Elk jaar kalven de poolkappen verder af. Elk jaar bloeit van alles opnieuw weer eerder dan het vroeger deed. Elk jaar zijn er nieuwe dier- en plantsoorten die helemaal in de war raken – of zelfs: op de rand van uitsterven komen te staan – omdat ons klimaat schoksgewijs verandert.

Wie nu nog durft te beweren dat klimaatsverandering een fictie is, kan niet uit zijn doppen kijken. Het is de hoogste tijd om iets te doen. Doen we niks, dan verwarmen we de aarde – en onszelf – totdat we alles opbranden.

Het akelige is: niemand weet precies hoe we dit proces kunnen stoppen. Anderzijds: alles wat we nu wél kunnen bedenken om te doen – minder olie en kolen verbranden, meer wind- en zonne-energie opwekken – helpt meteen al immens. De schade die we onszelf en onze planeet al hebben toegebracht, kunnen we niet ongedaan maken. Maar we kunnen wel degelijk stoppen de situatie te verergeren. We kunnen stilhouden, we kunnen pas op de plaats maken, we kunnen weigeren ons klimaat nog verder te slopen.

De regen hield op, en ik verwachtte dat we nog dagenlang verstopte rioleringen en volle goten zouden hebben. Maar nee: de zon brak door. Binnen een paar uur was alles weer droog en warm.

De wereld heeft een onnavolgbare kracht om zichzelf te herstellen. Misschien is het een goed idee om die kracht voortaan met al onze macht te ondersteunen.

Man cave

Voor vaderdag heb ik van MeisjeMax een heuse workmate gekregen. (Voor die tijd kwam ik niet verder dan een bankschroef, vastgeklemd op een wankele keukenplank.) Bij gebrek aan ruimte staat de workmate in de keuken, dus tegenwoordig is dat mijn man cave. Kijk, hier de workmate, buiten, omdat het prachtig weer was. Daaronder MeisjeMax die belangstellend kijkt wat ik allemaal doe. Ze blijft trouwens heel dapper op een tuinstoel liggen terwijl ik pal naast haar boor, zaag en schaaf.

MeisjeMax en ik waren nu kortom klaar voor het echte werk! Het ging een goede vape stand worden. Momenteel staat de hele handel in twee plexiglas houders, maar a) die worden te klein en b) het glimt allemaal nogal.

Model getekend. uitgezet op millimeterpapier, hout gekocht, tekening uitgezet, met speedboor gaten geboord in de blokken hout. Nu, dat was geen succes: aangezien ik niet altijd loodrecht boor, stond alles er schots en scheef in. Bovendien oogde het allejezus massief:

(Ja, ik dacht: ik zet de mislukkingen er ook maar bij. Wel zo eerlijk.)

Plan 2. Geen hout, maar twee triplex plaatjes. Eentje als ‘vloer’, en eentje met gaten een paar centimeter hoger. Was ook geen succes: dat triplex versplintert onder je ogen.

Plan 3. Op advies van de lokale houthandel: MDF. Eerst maar eens een drip tip houder uitgeprobeerd, niet met speedboren maar gewoon met een houtboor. En jawel, dat lukte!

Dan nu op voor het serieuze werk. Tweeëndertig gaten van 24mm in een stuk mdf van 25 x 13 cm:

Daarna alle randjes bijgeschuurd, en her en der een oneffenheid weggewerkt met de Dremel. Daarna: vier kleine gaatjes geboord op de hoeken, schroefjes erin, en een messing verbindingsstukje ertussen geschroefd. En toen was-ie klaar:

En zo staat-ie nu:

(De achterste 16 gaten, waar de liquid in staat die bij de mods ervoor horen, moeten nog iets worden opgeboord. 24 mm blijkt te klein te zijn voor bijna alle flesjes.)

Volgende klus: hetzelfde, maar dan in vurenhout :)

Zandkorrel

Niets spannenders dan wetenschappers die vertellen over de kosmos. Toen onze eigen Robbert Dijkgraaf op tv een uur lang college gaf over de oerknal, zat ik aan het scherm gekluisterd: Dijkgraaf maakte van complexe materie een inzichtelijk, geestig en gepassioneerd verhaal. Dat je je als toehoorder bij theorieën die zo’n onmetelijke reikwijdte hebben, voelt wegzakken tot minder dan een speldeknopje in een plooi van de geschiedenis, geeft niet. Het is juist imposant dat onze aardbol dan zo minuscuul lijkt: we zijn een zandkorrel in de wervelwinden van de kosmos.

Astronoom Neil deGrasse Tyson is een al even gepassioneerd verteller. In de afgelopen maanden hervertelde hij de wereldberoemde documentaireserie van zijn leervader Carl Sagan over de kosmos. Tyson maakte er een sprankelend, persoonlijk en wijds theoretisch betoog van, opgeluisterd met historische anekdotes, biografieën van bijzondere wetenschapers en heel veel oogverblindend visueel snoep. We reisden met hem door de Melkweg, door de eeuwen, door de tijd, over de alle uithoeken van de aarde en door de evolutie heen.

Tyson had een goed oog voor conflicten in de wetenschap. Kennisvergaring is geen harmonieus proces. Voor nieuwe inzichten moet worden gevochten, en sommige wetenschappers worden genekt in dat proces. Voor de eer en de glorie komt vaak eerst de hoon en arrogantie van vakgenoten. Soms vindt een wetenschapper zelfs een hele industrie tegenover zich, zoals geochemicus Clair Patterson, die als eerste aantoonde dat we de wereld in razendsnel tempo aan het vervuilen waren met loodhoudende benzine.

Zonder felle uithalen te behoeven, maakte Tyson gehakt van creationisten en van klimaatsveranderingsontkenners. Dat laatste deed hij elegant: met statistiek en onderzoek, en door te wijzen op zijn hond die rond hem heen draafde tijdens hu strandwandeling. ‘Je kunt beginnen over een koude winter hier en een warme zomer daar, of omgekeerd. Maar dan heb je het over het weer, dat beweegt zich altijd grillig, zoals mijn hond die heen en weert rent terwijl ik een rechte lijn aanhoud. Mijn hond is het weer. Ik ben de grotere factor, het klimaat. En het klimaat gaat de kant op die ik kies.’

De liefde voor de wetenschap doordesemde de hele serie. Tyson getuigde van zijn ontzag voor zijn voorgangers, toonde zich geïmponeerd en geïntrigeerd door alles wat iedereen heeft bedacht, en vooral: door al die mensen die verbanden zochten. De opmerkelijkste wetenschappers lijken zij die een link leggen tussen hun eigen discipline en die van anderen: de mensen die samenhang bespeuren.

Samenhang: daar ging het om. Wat er in de kosmos gebeurt, heeft de aarde doen ontstaan. En wat wij doen, beïnvloedt de aarde direct, en dus het leefklimaat op aarde.

Je zag hem soms denken: als wij naar de verdommenis gaan, blijft er nog zat moois over in het heelal. Maar laten we vooral proberen onszelf en deze prachtige wereld overeind te houden.

Zelf maken

Toen ik zo rond de twintig was, was het buitengewoon hip om zélf dingen te maken. Ik droeg indertijd veel zelfgebreide truien. Hoe dikker de breipennen, hoe beter: aan de hand van de grofheid van de steken van iemands trui kon je namelijk eenvoudig bepalen of het ding werkelijk zelfgemaakt was, dan wel fabrieksspul.

Zelf je spullen maken was goedkoper dan ze uit de winkel halen, maar dat was niet de hoofdzaak. Geen eenheidsspullen en massaproducten willen kopen was een veel belangrijker motief. Vandaar ook dat alles zichtbaar zelfgeklust was, van grote-steken-truien tot meubilair gemaakt van bielzen en van groentekratten. De logica van toen was dat alleen wanneer iets rauw oogt – ongepolijst, ruw geschuurd, grof – het authentiek was: je moest het handwerk eraan af kunnen zien.

In de jaren negentig kwam de klad in het doe-het-zelven. Breiwinkels sloten, fournituren werden lastiger te vinden, de Hubo’s en de Gamma’s leken alleen te kunnen overleven door erbij te klussen als tuincentrum.

Onverwacht is doe-het-zelven weer helemaal terug. Alleen dat grove, daar zijn we radicaal vanaf gestapt. Ons geklus moet tegenwoordig liefst leiden tot dingen die beter en mooier zijn dan wat de winkels aanbieden. De inzet van nu is: als ik het zelf maak, is het resultaat hopelijk degelijker dan wat uit de fabriek komt. Geen rafels of slecht gedichte naden, geen goedkoop materiaal, geen tierlantijnen, geen onduidelijke herkomst, en niet al na een paar keer gebruiken kapot. Met als grootste bonus: helemaal aangepast aan jouw specifieke wensen.

Je ziet het zelfs in restaurants. Daar heet het huidige doe-het-zelven weliswaar ‘nieuw ruig’, maar de zelfgemaakte broden en worsten in zulke eetgelegenheden zijn bepaald niet grof, ongepolijst of ruw. De ambachtelijkheid staat voorop, met veel liefde voor het voedsel, afkeer van liflafjes, en warsheid van verhullende verpakking. Het is recht door zee, eerlijk eten.

Wat me nog het meest boeit zijn de repair café’s die overal opdoemen. Is een knopje kapot, dan hoef je een apparaat heus niet weg te gooien. Weet je zelf niet hoe je dat kunt maken, dan kun je ermee naar zo’n repair café gaan, waar mensen je helpen om je eigen spullen te herstellen. Met wat geluk en doorzettingsvermogen kun je er je lamp, je winterjas, je wekkerradio, je computermuis of je kapotte fotolijst een tweede leven geven.

Die trend is des te intrigerender nu producten steeds vaker gesloten worden opgeleverd. Vooral elektronica openmaken is een klus op zich geworden, dat vaak speciaal gereedschap vergt. De producent hoopt zich er zo van te verzekeren dat je reparaties door hen laat verzorgen, een duur servicecontract afsluit, of een nieuw exemplaar koopt zodra het oude kuren vertoont.

Iets zelf maken is goedkoper, beter voor het milieu en met mazzel ook mooier. Bovenal is het fantastisch om te ontdekken dat er iets uit je eigen handen kan komen.

Bijgewerkt

Mijn blog is maandenlang in het ongerede geweest. Om eerlijk te zijn: de boel was langzaam aan het verpauperen.

De afbeeldingen die bij de artkelen horen te staan, lieten zich sinds november vorig jaar niet meer fatsoenlijk aanpassen, zodat ze in het overzicht op de voorpagina alle kanten op schoten. Een paar keer vechten met de plugins hielp niks en ik gaf het op. Dan maar even geen plaatjes… Het werd er hier subiet een stuk saaier van.

In januari begaf ik het, en sindsdien kwam het er niet meer van om mijn website bij te werken, op een heel enkel stukje na. Vorige week stortte ook de commentaarfunctie van de website in, als gevolg van een fout in de code van de spamblocker. Niemand kon nog een reactie posten, terwijl jullie reacties nog het enige waren wat mijn site manmoedig leven inblies. Er bleven immers trouw mensen komen, terwijl ik al dik en breed weg was.

Maar nu was ook jullie de pas afgesneden. Het werd serieus. Nog even en mijn hele website zou het loodje leggen. Geen inhoud meer, geen gesprekken en discussies meer; ergo: geen bezoekers meer. Dat was bepaald niet de bedoeling…

Dus ik heb mezelf weer wat herpakt en heb stuk voor de stuk de problemen opgelost. Fout in de commentaarfunctie getraceerd, alle plugins ge-update, zijmenu weer hersteld, de plaatjes op orde gekregen en aangevuld, alle columns online gezet.

De website is compleet, en alles werkt weer!

Veel dank aan iedereen die de boel hier levend heeft gehouden, terwijl ikzelf intussen schitterde door afwezigheid…

Ongemak – update

Mijn excuses. Na de update van WordPress afgelopen vrijdag is ergens iets misgegaan, want sinds zaterdagmiddag kunnen er geen reacties worden geplaatst. Ik zal later vandaag uitzoeken wat er precies aan de hand is.

Update 16 april:

Het probleem zat ‘m in de spamblocker, Akismet. Die stond commentaar ineens helemaal niet meer toe. Inmiddels is er een update van Akismet uitgebracht en werkt alles weer naar behoren. *opgelucht*

Vreemde eend

De meeste fietsers houden zich gewoon aan de verkeersregels, sommige fietsers zijn zelfs ronduit galant. Alleen vallen de fietsers die zich nergens aan storen natuurlijk veel meer op, waardoor het dus alleen maar lijkt alsof de Amsterdamse fietsers zich in grote getalen aan hufterigheid en kamikazegedrag hebben overgeleverd. Dat was zo ongeveer de stelling in de fiets-PS van het afgelopen weekend.

Allemaal waar. Maar zelf zit ik vaak als vreemde eend in de bijt tussen de fietsers, en het valt me al een paar jaar op dat het aantal transgressies flink stijgt. Mijn Canta bevind zich tussen tafellaken en servet: te klein voor de weg, te groot voor het fietspad. Vaak kies ik voor het fietspad, aangezien dat tempo beter past, en ik me tussen de auto’s niet altijd veilig voel.

En ja, ik weet dat ik dan een obstakel ben voor fietsers. Ze kunnen niet makkelijk om mijn autootje heen, ik belemmer hun zichtlijnen, ze voelen zich soms door me opgejaagd. Meestal probeer ik daarom ‘bescheiden’ te zijn op het fietspad. Maar dat gaat minder makkelijk, ik stuit steeds vaker op fietsers met een kort lontje dan vroeger.

Heb ik een bosje scholieren voor me die kletsend en giechelend naast elkaar rijden, dan hou ik bewust afstand. Passeren durf ik ze zelden, want die guppies slingeren nogal, zeker als ze de slappe lach krijgen. Maar de fietsers achter me worden bozig: die willen vaart maken, en zien niet dat er dan kinderen voor mijn wielen kunnen komen.

Fietsers gaan er geregeld dat het fietspad van hen alleen is, ook wanneer dat door een zebrapad wordt onderbroken. Wanneer ik stop voor een voetganger die daar wil oversteken, zoeven de fietsen links en rechts langs mijn autootje, en rijden zo’n voetganger haast van hun sokken. In het voorbijgaan kijken de langs scherende fietsers boos naar me om: moesten zij verdorie uitwijken omdat ik zo nodig moest stoppen.

Zorgde de opkomst van losse ledlampjes er een jaar of acht geleden voor dat ’s avonds – eindelijk, en godlof! – zowat alle fietsers goed zichtbaar waren, inmiddels heeft de meerderheid de fietsverlichting alweer opgegeven. Doodeng, zeker bij regen. Want als fietser heb je geen idee hoe belazerd slecht je in het donker te zien bent. Een overschatting van je eigen aandeel speelt daarbij een rol: denken dat je zelf heus wel in de gaten kunt houden wat de rest van het verkeer doet,. Maar wanneer een grotere weggebruiker jou simpelweg niet kan zien, heb je per definitie geen controle over de situatie, en verlies je makkelijk het pleit.

Soms wilde ik wel dat alle verkeersdeelnemers verplicht een dagje op andermans wielen door de stad moesten rijden: alle fietsers in een Canta, alle chauffeurs op de fiets, alle scooterrijders in een rolstoel, en zo voort. Pas dan krijg je enigszins besef hoe de risico’s die je zelf met gemak denkt te kunnen nemen, uitmonden in hartverzakkingen van de andere verkeersdeelnemers.

Alleen jammer dat ik niet fietsen, scooteren of autorijden kan.

Compliment

Vroeger kwam ik vaak in de bibliotheek op de Prinsengracht. Ze hadden een enorme hoeveelheid boeken plus een puike catalogus, maar het was geen vriendelijke omgeving. Je moest door controlepoortjes om erin of eruit te mogen; een tas mee naar binnen nemen kon niet, die moest in een kluis. Wie een versnapering wilde, was aangewezen op een café van schoolkantine-allure: je kon er koffie of frisdrank kopen, roze koeken en saucijzenbroodjes.

De nieuwe OBA bij Centraal Station was een verademing. Een ruim gebouw, met overal afgeschermde hoekjes om te werken, lezen, kijken en luisteren; een uitgebreid cultureel programma, met tentoonstellingen, lezingen, theater en live radio; een goed restaurant bovenin en een daverend druk café beneden. Je kunt er piano spelen, een boek lezen, naar muziek luisteren, voorgelezen worden, studeren, of gewoon zo maar wat rondhangen.

Jo Coenen maakte er een prachtig gebouw van: groot, maar intiem; openbaar, maar privé. Het is een uitnodigende, extreem open omgeving. En waar je je ook bevindt in de OBA, steeds is er dat fantastische uitzicht over de stad, die je blik naar buiten trekt… Soms, als het heftig regent of stormt, en ik fijn thuis verscholen zit, denk ik: ik zou nú eigenlijk naar de OBA willen, om daar vanaf de bovenste verdieping toe te kijken hoe de stad zich onder dit geweld houdt. En al jaren fantaseer ik over een nieuwjaarsfeestje in de OBA: om van daaraf te kunnen kijken naar al het vuurwerk boven de stad!

Maar au fond is het niet het gebouw of de locatie die de OBA bijzonder maakt. Toen ik mijn eigen muziekcollectie naar digitale bestanden wilde overzette, ben ik idioot vaak in de OBA geweest, jagend op cd-versies van oude elpees. Soms moest ik uitwijken naar een andere filiaal voor een specifiek album. Of ik nu naar Osdorp, de Indische buurt of naar Noord reed – telkens viel me op hoe groot het verschil was. In de OBA waren de medewerkers zonder uitzondering extreem vriendelijk en behulpzaam: iets uitleggen of een bestelling voor je doen, het was allemaal geen probleem.

In de plaatselijke filialen stuitte ik vaker op norsheid, bureaucratie en formaliteiten. Anders gezegd: op desinteresse, op mensen die gewoon hun werk wilden doen, maar acuut moeilijk gingen kijken zodra iets meer moeite vergde. Er zat aanzienlijk minder plezier in de filialen dan in de OBA zelf.

Dat kan ’m niet in het gebouw alleen zitten. Zo’n verschil in houding van de medewerkers moet te danken zijn aan het personeelsbeleid, en dus: aan de scheidende OBA-directeur, Hans van Velzen.

Toen ik hem een paar jaar geleden complimenteerde met zijn uitstekende en zeer gemotiveerde medewerkers, zei hij niet: ‘Dank je wel,’ maar: ‘Oh, dat zal ik ze vertellen, dat stellen ze vast enorm op prijs!’

Dat is goed beleid in een notendop. Van Vezen eigent zich complimenten niet toe, hij geeft ze graag ze subiet door. Ik hoop dat de OBA nog lang naar zijn principes zal werken.

Dremelen

‘Waarvoor wil je zo’n ding precies gebruiken?’ vroeg iemand me.

Uhm, wist ik veel… Ik had immers maar net ontdekt dat de Dremel überhaupt bestond.

Dat zit zo: ik deed de laatste tijd allerlei dingen die anderen geregeld lieten uitroepen: ‘Spaink, jij hebt heus een Dremel nodig!’ Sindsdien vroeg ik me af of ik inderdaad een Dremel nodig had. Maar je moest mij niet vragen waarvoor precies: dat wisten anderen duidelijk stukken beter dan ikzelf.

Ik heb altijd veel geklust; mijn vader leerde me dat. Net als hij gebruik ik voornamelijk handgereedschap. Van hout- en ijzerzagen tot rattenstaart, van handboortjes tot bankschroef: het ligt hier allemaal voor het grijpen. Maar mijn enige elektrische gereedschap is een klopboor. Het lastige van elektrisch gereedschap is dat elke taak – zagen, schuren, slijpen of vijlen – meteen een aparte machine vergt: zwaar en groot spul van Black&Decker, of van Bosch. Daar heb je meteen een gereedschapsschuurtje, of liever nog een heuse man cave bij nodig. Want waar láát je dat spul tussentijds in hemelsnaam?

Na wekenlang dubben kocht ik, overmoedig geworden door een onverwachte kerstbonus, afgelopen week een Dremel. Tot mijn verbazing kan het ding van alles: boren, zagen, schuren, frezen, slijpen, polijsten en vijlen. Hoe meer bijgeleverde opzetstukken ik bekeek, hoe vaker er klussen aan mijn geestesoog voorbijtrokken die zoveel makkelijker hadden gekund. De tapijttegels die ik met een keukenschaar moeizaam op maat had geknipt, want er waren ingewikkelde hoekjes en inkepingen nodig eer ze pasten: ik had wekenlang blaren op mijn vingers. De Dremel heeft een freesje speciaal voor zulk werk. IJzerwerk doormidden zagen, de zijkanten ervan glad schuren: het had me laatst anderhalf uur gekost, plus trillende armen en zere schouders. De Dremel doet het met een makkelijk opzetstukje.

Het volledige overzicht van alle bijgeleverde accessoires stond alleen op de kartonnen doos waarin de Dremel was verpakt. Aangezien ik nog lang niet vertrouwd ben met al die verschillende opzetstukjes, wilde ik dat overzicht graag bewaren – maar niet die hele doos. ‘Jakkes,’ dacht ik, ‘dan moet ik dat printje dus uit het karton knippen. Heb ik straks wéér zere vingers.’ Twee tellen later dacht ik: ‘Wacht, ik kan dat overzicht natuurlijk ook uit de doos frezen. Ik heb nu immers een Dremel!’

Dat voelde behoorlijk meta: de Dremel die zelf zijn allereerste klusje veroorzaakte. Maar hij bewees meteen wel dat-ie waarlijk mijn nieuwe duizenddingendoekje is. Niks geen man cave bij nodig, trouwens: gewoon een plank in de berging plus een paar popperige doosjes voor alle opzetstukjes, en klaar was Spaink.

‘You don’t know what you got till it’s gone,’ zong glamrockband Cinderella ooit: pas door verlies ontdek je hoe belangrijk iets – of erger: iemand – voor je is. Kennelijk is het omgekeerde ook mogelijk. Voortaan noem ik dat ‘dremelen’: het geluk iets te vinden dat een voorheen onbekende lacune vult.

Ik wens u voor 2014 weinig verlies, en veel gedremel.