Gevangen telefoons

Moderne mobieltjes zijn zakcomputers. Je kunt er uiteraard mee bellen – zo begon het ooit – maar er is inmiddels zoveel vernuft aan moderne mobieltjes toegevoegd dat je er nu evenveel mee kunt doen als met een computer die aan internet hangt. Teksten schrijven, je agenda bijhouden, geld overmaken, muziek downloaden, webpagina’s bekijken, e-mailen, je vrienden op Facebook of Hyves volgen. Wonderbaarlijk dat zoveel vernuft in zo’n klein apparaatje past.

Wat weinig mensen zich nog realiseren, is dat we ruzie gaan krijgen over onze mobieltjes. Wat mogen we ermee doen? Welke programma’s mogen we erop zetten, welke applicaties kunnen we ermee gebruiken, welke gegevens mogen we ermee bekijken of bewerken?

Bijna alle telefoonmaatschappijen blokkeren Skype op mobieltjes. Ze willen dat je, als je mobiel belt, via hun lijnen belt en niet via internet: in het eerste geval kunnen ze tikken incasseren, in het tweede geval niet. Uiteindelijk zullen de telefoonmaatschappijen waarschijnlijk bakzeil moeten halen, maar dat zal nog een boel beleidsnota’s en overleg vergen.

Kwalijker is dat producenten van mobieltjes ook greep willen krijgen op wat je met je telefoon kunt doen. Apple spant daarbij helaas de kroon. Voor de iPhone kan iedereen applicaties maken – van een mobiele versie van Buienradar of de NS-planner tot programmatjes die je snel vertellen waar in de stad je vrienden uithangen. Die applicaties worden aangeboden via de App Store.

Dat Apple bepaalt welke programma’s ze leuk en zinnig vinden, is hun goed recht. Maar geregeld blijkt dat Apple op zeer dubieuze gronden applicaties weigert, bijvoorbeeld omdat die in hun ogen ‘ongepast’ zouden zijn, niet netjes genoeg. Zo werd vorige week Eucalyptus de deur gewezen, een programmaatje dat boeken inlaadt uit het Project Gutenberg, een bibliotheek vol oude, ingescande en rechtenvrije literatuur. Waarom Apple Eucalyptus afkeurde? Omdat sommige boeken die in Project Gutenberg zijn opgenomen ‘ongepaste seksuele passages’ bevatten.

Seks? Nou en? Waarom mogen we van Apple geen boeken downloaden waarin seks voorkomt? Sinds wanneer maakt Apple uit wat gepast is en wat niet? Waar bemoeien ze zich mee? (Weigert je iPhone binnenkort ook dienst als je op de Wallen rondloopt, en gaat Apple voortaan screenen of de mensen die we willen bellen gepast genoeg zijn? Mogen we eigenlijk wel vloeken in een sms’je dat we op een iPhone schrijven?)

Natuurlijk zijn de makers van zulke applicaties niet afhankelijk van Apple. Ze kunnen hun programma’s ook langs andere wegen aanbieden, via internet bijvoorbeeld. Om niet-goedgekeurde programma’s te kunnen laden moet je wel je telefoon jailbreaken, oftewel het softwareslot dat Apple erop heeft gezet verbreken. Jailbreaken helpt ook om uit de vendor lock te komen die Apple heeft opgesteld: na zo’n ontgrendeling kun je je iPhone bij een andere telefoonmaatschappij gebruiken dan degene die Apple heeft uitgekozen. (Wat verklaart waarom veel Europeanen een ontsloten iPhone hebben: niet iedereen wou naar T-Mobile overstappen.)

Maar ook daar is Apple mordicus tegen. Er ligt momenteel een voorstel bij de Amerikaanse overheid dat jailbreaken tot misdrijf maakt. Je mag niet aan je telefoon rommelen van Apple, en je mag met je telefoon alleen doen wat Apple goed vindt.

Het is een domme strategie. Apple is niet onze hoeder en heeft niet te bepalen wat we wel en niet lezen op onze telefoon. Bovenal: met welk recht bepaalt een bedrijf hoe burgers mogen communiceren, of waarover?

Propagandapeiling

Vandaag las ik in de krant dat het NPCF een opiniepeiling naar de opvattingen over het EPD had laten doen. Na de scherpe kritiek van de Consumentenbond en de vernietigende enquête van Medisch Contact onder de opinie van artsen over het EPD, moest er uiteraard een tegenoffensief komen. Want het NPCF is voor, erg voor.

Zodat er vandaag een nieuwsbericht het land werd ingestuurd waaruit zou blijken dat we allemaal erg blij zijn met dat EPD. En voor zover we niet blij zijn, komt dat omdat we niet genoeg weten – niet omdat we tegenargumenten hebben. Zegt het onderzoek, zegt het NPCF.

Mark Chavannes
vertrouwde het bericht al evenmin als ik. Hij heeft het bewuste NIPO-onderzoek erop nageslagen en komt – beargumenteerd – tot deze vernietigende conclusie: “Het is een besteld onderzoek met een bestelde uitkomst. Het is geen nieuwsbericht waard.” Het is actievoeren met opniniepeilingen.

Doktersadvies

In Amerika bestaat een instantie die bijhoudt welke medicijnen mensen krijgen voorgeschreven, het Prescription Monitoring Program. Het PMP beschikt over ruim acht miljoen medische dossiers.

En die zijn gekraakt.

Twee weken geleden verscheen een bericht van een hacker op de website van het PMP. Hij deelde mee die dik acht miljoen medische dossiers te hebben gekopieerd en had de dossiers op de site versleuteld, zodat het PMP zelf er niet meer bij kon. En hij wou losgeld: alleen als-ie tien miljoen dollar zou krijgen, was-ie van plan het PMP de sleutel te geven. Kreeg hij het geld niet, dan zou hij de bestanden verkopen aan de meest biedende, of ze desnoods openbaar maken.

Nu lijkt het een wat amateuristische hack (de dief wilde de afspraken over betaling regelen via een hotmail account, wat me een garantie lijkt om gevangen te worden), maar toch is het een bijzondere gebeurtenis: het is de eerste keer dat elektronische patiëntendossiers uit geldzucht worden gehackt en iemand de medische gegevens van miljoenen mensen in gijzeling houdt.

Meestal gaat het op minder spectaculaire wijze mis met elektronische patiëntengegevens. Wie de berichten een beetje volgt, ziet dat er bijna elke week op grote schaal medische gegevens lekken. Ze worden verloren (usb stick kwijt, laptop ergens laten liggen), en hup, daar ligt je medische dossier op straat. Of ze raken onbruikbaar of ontoegankelijk – het is al tientallen malen voorgekomen dat een ziekenhuis besmet raakte met een computervirus, en artsen niet meer bij de medische dossiers van hun patiënten konden.

Medische gegevens blijken buitengewoon slecht beveiligd. In 2005 heb ik zelf een onderzoek uitgevoerd, en binnen de kortste keren waren we binnen bij een ziekenhuis en konden we bij 1,2 miljoen patiëntengegevens. We konden ze niet alleen kopiëren en weggooien, we konden ze ook veranderen. Twee weken lang hebben we rondgestruind in de systemen van dat ziekenhuis – dat zichzelf nota bene op de borst sloeg wegens haar geweldige beveiliging – en niemand die iets in de gaten had.

Ook anderen hebben herhaaldelijk geconstateerd dat de beveiliging van elektronische medische gegevens buitengewoon slecht is. Nu vindt wellicht niet iedereen het een ramp als zulke gegevens over hem of haar naar buiten komen, maar dat anderen erbij kunnen, betekent in veel gevallen ook dat ze zulke gegevens kunnen veranderen: van willekeurige mensen de bloedgroep aanpassen bijvoorbeeld, of de dosering van medicijnen verhogen, of allergieën verwijderen.

Minister Klink weigert de risico’s van het EPD onder ogen te zien. Zelfs dat de toegangspas gekraakt is die artsen en verpleegkundigen moeten gaan gebruiken om toegang tot het EPD, vindt hij niet vreselijk zorgelijk.

Veel mensen denken daar echter anders over: een half miljoen Nederlanders heeft bezwaar aangetekend tegen het EPD. En artsen zelf vertrouwen de boel nog minder. die willen in meerderheid niet in het EPD worden opgenomen. Ze hebben tien keer zo vaak als de rest van de bevolking bezwaar ingediend: ruim dertig procent van hen wil niet dat hun eigen medische gegevens via een landelijk EPD wordt uitgewisseld, en nog eens twintig procent is van plan om bezwaar aan te tekenen.

Hun motief? ‘Omdat ik deelneem aan het opzetten van het EPD in mijn eigen ziekenhuis ken ik precies de zwakke plekken – en daar zijn er veel van,’ zei een van de geënquêteerde artsen.

Als artsen een medicijn afwijzen, moet de minister het niet zelf voorschrijven.

Artsen willen zelf niet in EPD

Van de website van ICTzorg van vandaag.


Zo’n 30 procent van de artsen heeft al bezwaar gemaakt tegen uitwisseling van de eigen gegevens via het landelijk EPD en circa 25 procent overweegt dit alsnog te doen. Dat blijkt uit een enquête onder artsen die aanstaande donderdag in Medisch Contact wordt gepubliceerd.

Deze cijfers werden gisteren bekend gemaakt tijdens een symposium van de KNMG over de juridische aspecten rondom het EPD.

Inmiddels hebben circa 438.000 mensen bezwaar gemaakt tegen opneming in het landelijk EPD, dat is zo’n 3 procent van de bevolking. Dat is drie keer meer dan de 1 procent waar minister Klink van VWS in eerste instantie van uitging.

Drie maal vals is vals recht

In Frankrijk is vorige week ternauwernood een wetsvoorstel gesneuveld om mensen die driemaal van auteursrechtinbreuk via internet worden beschuldigd, van het net te gooien. Three strikes, you’re out – de harde aanpak.

Alleen ging het niet om mensen die waren veroordeeld: drie beschuldigingen zouden volstaan. Er was in het voorstel geen plaats voor een rechter ingeruimd, een verdenking van vertegenwoordigers van de muziekindustrie was genoeg. Van dezelfde muziekindustrie die al talloze zaken heeft verloren omdat ze hun aanklacht niet konden bewijzen, dezelfde muziekindustrie die mensen daagde die helemaal geen internetverbinding hadden, of die zesjarigen voor de rechter bracht wegens auteursrechtinbreuk. Dezelfde muziekindustrie die in een spraakmakende rechtszaak in Amerika laatst bloedserieus stelde dat ze eigenlijk hun beschuldiging nooit zouden hoeven staven, want bewijs, nou, daar was vaak zo moeilijk aan te komen hè.

Drie beschuldigingen en je ligt eruit. Van het internet af: verstoken van een communicatiekanaal waarmee we steeds meer verweven raken. We telefoneren via internet, we betalen via internet, we regelen alles via internet. We moeten ons belastingformulieren via internet inleveren en ons patiëntendossier in de gaten houden via internet. En de overheid wil dat we onze facturen versturen via internet. Je kunt haast niet meer zonder; internet is hard op weg om even essentieel te worden als elektriciteit. En dan zou zo’n klungelende muziekindustrie je daarvan naar eigen willekeur mogen afsnijden?

De muziekindustrie verkeert in een strijd op leven en dood. Ze probeert dat gevecht te winnen door nog harder te doen waardoor ze eerder in die kramp is geraakt: muziekliefhebbers van zich vervreemden, artiesten door de mangel halen, en vooral: de realiteit van nieuwe media en nieuwe manieren van distributie ontkennen. Jarenlang heeft de industrie fans het kopen van muziek tegengemaakt: als je één nummer leuk vond moest je de hele cd kopen (waar is het singeltje gebleven?), had je net een oude plaat op cd aangeschaft, kwam er een versie met meer tracks uit; keurig gekochte cd’s konden niet in je computer worden afgedraaid, of niet in de auto; de prijs van mp3’tjes is absurd hoog (even duur als op een cd, terwijl de hele tussenhandel is weggevallen), en dan nog kun je ze vaak niet naar een nieuwe computer verhuizen.

Er zijn zat artiesten die wel begrijpen dat de wereld is veranderd. Ze hebben zich losgemaakt van de industrie en zijn voor zichzelf begonnen, vaak met een zucht van verlichting. ‘Wat? Je verkoopt mijn album voor 19,90 en dan krijg ik daar 80 cent voor? Ik moet bovendien alle studio- en promotiekosten terugbetalen? En daarna hebben jullie alle rechten op mijn muziek en ben ik die kwijt? Wie heeft zulke idiote contracten bedacht? Oh wacht, jullie!’, zei Trent Reznor, en begon voor zichzelf.

Zoals veel andere vrijgemaakte muzikanten gebruikt hij internet intensief. Hij geeft muziek weg, verkoopt muziek met extraatjes, maakt applicaties voor mobieltjes en websites, en heeft al doende een adressenbestand van twee miljoen fans die hij gericht kan mailen. De zaken lopen uitstekend: en hij is bepaald niet de enige muzikant. De verkoop van muziek stort helemaal niet in, die gaat tegenwoordig alleen langs andere wegen dan de oude industrie,

De makers lopen daarvan weg, samen met de fans. Veel van hen wilden dat al eerder maar wisten niet hoe. Tegenwoordig wel: internet. Dus wil de muziekindustrie internet onder controle krijgen. Ze zouden er beter aan doen het te leren begrijpen.

Overal aangesloten

(Het tweede nummer van [xtra], een nieuw blad van XS4all, is zojuist verschenen en gaat over mobiel internet. Bij deze mijn column voor het blad. [xtra] staat ook online, op www.xs4all.nl/xtra/editie2/index.php/.)

Technologie is nooit neutraal. Hoe technologie in elkaar steekt en wat je ermee kunt doen, kleurt onze onderlinge sociale verhoudingen en daarmee uiteindelijk ook onze wereld. Dat verschijnsel zie je nergens zo sterk terug als bij communicatietechnologie.

Zelfs de plaats waar die technologie beschikbaar is, maakt is van belang. Het mooiste voorbeeld daarvan is de telefoon. Toen die in de jaren vijftig zijn intrede maakte, installeerde de PTT die aanvankelijk standaard in de gang. Als mensen elkaar indertijd belden, voerden ze meestal korte, zakelijk getoonzette gesprekken: deels uit onwennigheid, deels ook omdat het niet erg comfortabel was, zo staand, in die koude gang. Pas na jaren kon je ook tafelmodellen kopen en aansluitingen in de huiskamer krijgen. Gesprekken duurden daarna gaandeweg langer – de telefoon was inmiddels vertrouwd geworden, en bovendien zat je op je gemak, warm, met een kop koffie erbij. We belden pas sindsdien voor de gezelligheid in plaats van uit noodzaak, en voor het eerst ook konden huisgenoten de helft van een conversatie volgen met iemand die er niet was. Mobiele telefoons maakten dat we ineens permanent bereikbaar konden zijn en onze privégesprekken overal konden voeren. Het duurde maar een paar jaar voordat we niet meer raar opkeken wanneer iemand op straat in zijn eentje een gesprek voerde.

Internet is hard op weg hetzelfde parcours versneld af te leggen. Had je internet eerder uitsluitend op de computer in de studeerkamer, nu is internet overal in huis heel normaal geworden. Internet raakt geïntegreerd in onze andere bezigheiden: we zoeken even iets op terwijl we een boek of krant lezen, we kijken naar tv en houden tegelijkertijd een oogje op onze e-mail. Binnenkort nemen we internet, net als ons mobieltje, overal met ons mee: overal toegang, overal bereikbaar, overal aangesloten. Waar je ook bent, je kunt altijd bij je mail, altijd Google raadplegen en altijd snel het laatste nieuws bekijken. Je hebt je hele kantoor overal voorhanden, al je vrienden en contacten binnen digitaal handbereik.

Er zijn mensen die vrezen dat ons sociale verkeer daardoor zal verarmen. Je hoeft nooit meer de weg te vragen (want je kunt zelf op routenet.nl kijken), je hoeft nooit meer een gesprek met een vreemde aan te knopen (want als je om een praatje verlegen zit, kijk je even op MSN of Twitter).

De praktijk leert echter dat mensen door internet juist vaker contact leggen met vreemden dan ze vroeger deden: we knopen vriendschappelijke contacten aan rondom hobby’s, favoriete films of bandjes. Met de mensen die we al kenden worden contacten intensiever, en je kunt je kennissen en zakelijke contacten zelfs indirect volgen: we lezen elkaars blogs en krijgen updates over elkaars werk via LinkedIn, zodat je de volgende keer dat je elkaar tegenkomt de formaliteiten kunt overslaan en meteen de diepte in gaat.

Belangrijker is dat internet, net zoals al met de telefoon is gebeurd, geen apart compartiment van ons leven meer is – iets waarvoor je thuis of op kantoor moet zijn, of iets waar je speciaal voor gaat zitten. Internet gebruik je tegenwoordig tussen de bedrijven door internet wordt alom aanwezig.

Het mobieltje heeft de scheiding tussen privé en publiek veranderd. Je kon ineens op straat lopen met al je persoonlijke contacten op zak, met je eigen muziek bij je, en naar hartelust converseren met je vrienden, waar die zich ook mochten bevinden. Je had je persoonlijke leven in je binnenzak, je begaf je in je persoonlijke bubbel in de buitenwereld.

Mobiel internet zal naar ik vermoed de scheidslijn tussen werk en privé veranderen en die vooral minder stringent maken. Als je voortaan overal kunt werken – op weg naar je werk, in een café, of nog even op zondagmiddag in de trein terug na die mooie boswandeling – kun je misschien ook wel ’s vaker vrij nemen. Je hebt immers je kantoor in je tas zitten; waarom zou je dan nog elke dag naar dat gebouw gaan?

16 januari / [xtra], 15 maart 2009

Zombies

Morgen gaat een netwerk van twaalf miljoen besmette computers iets doen. Niemand weet wat. Beveiligingsexperts onderzoeken het Confickervirus al maanden, maar hebben alleen kunnen achterhalen dat ’t aan de lopende band websites aanmaakt, waar ze op 1 april contact mee zullen zoeken. Naar verwachting zullen ze daar nadere instructies ophalen.

Mensen wiens computer met Conficker besmet is, hebben daar meestal geen weet van: het virus doet nog niets. Maar feitelijk is hun computer door anderen overgenomen. Zo’n leger van op afstand bestuurde computers heet een zombienetwerk. Dat wordt meestal gebruikt om spam mee te versturen, maar ditmaal lijkt er iets anders achter te zitten. Alleen: wat?

Gisteren werden details over GhostNet bekend, een ander zombienetwerk, dat 1300 gekaapte computers in ruim honderd landen beslaat. Vergeleken met Conficker een peuleschil. Alleen – en daar wordt ’t buitengewoon pijnlijk – zijn die computers met zorg uitgekozen: ze zijn allemaal van overheden, ministeries van Buitenlandse Zaken, ambassades, adviesorganen, handelsinstanties, NGO’s en dergelijke. GhostNet blijkt webcams te kunnen aanzetten of gesprekken opnemen en kan documenten of e-mails naar huis versturen. Er is een zeer serieuze verdenking dat ‘thuis’ de Chinese staat is. De code is Chinees, de besmette computers staan meestal in landen waar China een oogje in het zeil wil houden, de servers waar de informatie naar wordt verzonden staan in China, en er zijn inmiddels een aantal gevallen bekend waarin China over gedetailleerde informatie beschikte van e-mails die zijn uitgewisseld tussen buitenlandse NGO’s onderling en die informatie tegen mensen of instanties heeft gebruikt.

Tragisch is dat een Zweedse beveilingsexpert in augustus 2007 al hoogte kreeg van GhostNet. Hij trof in een obscure hoek van internet inlogcodes aan van ambassadecomputers op hoog niveau. Samen met een journalist waarschuwden hij tal van getroffen diplomaten en ministeries in Vietnam, Zuid-Korea, Taiwan en India. Niemand reageerde. Wel deed de Zweedse overheid kort daarop een inval bij hem en nam zijn computers in beslag. Maar niemand nam de moeite die besmette computers op te schonen van een spionerend virus. De onderzoekers die gisteren rapporteerden over GhostNet constateerde dat die nog immer waren besmet.

Zo vilein is Conficker vast niet, al zijn er voldoende mensen die vrezen dat het virus internet morgen ernstig zal ontwrichten. Het is eerder gebeurd dat e-mail verkeer zowat spaak liep als een zombieleger werd ingezet. En internet zou internet niet zijn zonder valse grappen. Wat gaat Conficker doen? Uitzoeken of twaalf miljoen apen Shakespeares volgende meesterwerk kunnen schrijven, Skynet opstarten, Arnold Schwarzenegger terugsturen naar 1984 om te voorkomen dat Skynet morgen wordt opgestart, pi tot recordlengte uitrekenen en daarin een bitmap ontdekken met het gezicht van Jezus, documenten die bewijzen dat Bush de kluit heeft belazerd op al die zombiewebsites zetten.

Maar een Nederlands ministerie en sinds kort ook het Britse parlement zijn met datzelfde Conficker besmet. Ik vind het choquerend dat mensen en instanties die zoveel verwachten van technologie en hopen er de wereld mee te regelen en controleren, er op de keper beschouwd zo weinig kaas van hebben gegeten dat ze hun eigen computers niet eens op orde kunnen houden. Daarom hoop ik vooral dat Conficker, zoals eerdere virussen deden, documenten van besmette computers in het wilde weg rond gaan mailen.

Maar waarschijnlijk gaat Conficker botweg spammen. Dus als u woensdag mail krijgt van Balkenende die vertelt hoe uw penis kunt vergroten, weet u waarom.

Oedipale robots

We zijn er dol op robots of bang ervoor, er lijkt geen tussenweg. Onberoerd laten ze ons nooit. We hopen dat robots ons allerlei gevaarlijk of juist lummelig maar noodzakelijk werk uit handen halen, we hopen dat ze ons redden van gevaar, verveling en de ondergang.

Tegelijkertijd zijn we bevreesd dat robots ooit zo slim worden dat ze besluiten dat ze geen zin meer in ons hebben. We zijn bang dat ze bewustzijn krijgen, en ons – hun makers – op de keper beschouwd sufferds zullen vinden. Of dictators. We vrezen in de grond van ons hart dat ze in opstand komen en ons de dienstbare rol toemeten die we hen hadden toebedacht. We zijn bang dat we ze niet in de hand kunnen houden.

Revolutie! De robots hebben een appeltje met ons te schillen, draaien de rollen om, en voortaan zijn wij de bediendes. Of ze zijn gewoon efficiënter in hun taak dan wij, en maken de mensheid op die manier overbodig en ouderwets. Weg met ons! In science fiction – van Terminator tot Battlestar Galactica – zijn dat soort kwesties altijd de motor van het verhaal: hoe verhouden we ons tot onze eigen schepping? Bouwen we wellicht, met de beste bedoelingen, tovenaarsleerlingen en bezegelen we zonder het te weten ons eigen lot?

Hoewel ik denk dat systemen, mits ingewikkeld genoeg, altijd bijverschijnselen hebben waarop we niet bedacht zijn en het om die reden verstandig is niet te veel aspiraties te hebben, ben ik niet zo bang voor robots. (Ik ben benauwder voor de dromen van veel bouwers ervan.) Mochten ze een vorm van bewustzijn en intelligentie ontwikkelen – die kans is er wel degelijk – dan denk ik dat het anders loopt dan we vrezen.

Onze angst en hoop is sterk cultureel-psychologisch gekleurd. We zijn geneigd over robots te denken in de termen die de biologie en psychologie voor onze eigen soort hebben afgebakend: oorlog en seks, voortplanting en overleving, het recht van de sterkste en vadermoord. Ons model voor het nadenken over robots met bewustzijn is in de grond Freudiaans. We zien ze als nageslacht dat denkt hun ouders om zeep te moeten helpen teneinde zelfstandig te kunnen worden.

’t Is hartstikke westers, dat idee van die oedipale tovenaarsleerlingen. Alsof je je altijd moet afzetten, altijd strijd moet voeren, altijd een ouder moet neerslaan om zelf verder te komen. ’t Is ook erg vanuit onszelf gedacht: alsof menselijke preoccupaties ook voor ander soorten gelden en hun gedrag evenzeer beheersen als het onze.

Waarom zouden intelligente robots niet heel andere besognes en verlangens hebben? Wie weet is hun idee van een feestje om een mathematisch probleem op te lossen, is hun grootste verlangen alles te ordenen en te inventariseren (daar zijn ze immers goed in), of om de eerste zes miljoen decimalen van pi tot een muziekstuk om te bouwen.

Vooral vermoed ik dat intelligente robots heel andere dingen aan hun hoofd hebben dan ons. Dat ik heb geleerd van diepzeeduiken en naar vissen kijken: we beschouwen onszelf als centrum van de wereld, maar zo’n vis wordt niet koud of warm van ons, een mens is een voorwerp waar je omheen kunt zwemmen, verder niets.

Misschien is dat wel de crux van al onze ideeën over robots. Onder al die Freudiaanse angsten ligt mogelijk een veel diepere vrees besloten: da engst dat we er niet toe doen.

ING: no way, José

Vorige maand werden de betaalpasjes voor mijn twee Postbankrekeningen tot mijn leedwezen vervangen door schreeuwerige oranje ING-pasjes. Nadat bleek dat de nieuwe pas voor mijn persoonlijke rekening naar behoren werkte, vernietigde ik de oude pas. Ook de nieuwe pas voor mijn zakenrekening werkte, maar ik vergat de oude Postbankpas weg te gooien.

Half februari vertrok ik voor een vakantie naar Egypte. Toen ik daar geld wilde opnemen, bleken mijn twee nieuwe ING-pasjes geen van beide te werken. Gelukkig kon ik wél geld opnemen met mijn oude Postbankpas, zodat mijn vakantie niet door uw toedoen in het water viel.

Bij deze wil ik mij beklagen over uw wrakke pasjes. Mijn Postbankpas is altijd bruikbaar geweest in het buitenland, nergens is mij verteld dat de nieuwe ING-betaalpas minder mogelijkheden zou hebben. Mijn volgende vakantie zie ik met angst en huiver tegemoet. Misschien moet ik voortaan maar cash meenemen, nu ik verplicht ING-klant ben geworden.

Met verbouwereerde groet,
Karin Spaink

[Klacht ingediend bij ING; cc naar op=op@volkskrant.nl]

Decentrale informatie

We stonden al een tijdje op de startbaan toen de piloot aankondigde dat er een probleem was en dat ze op een monteur en instructies uit Nederland wachtten. Het was dinsdagavond 24 februari, het plan was die avond vanuit Sharm el Sheikh naar Schiphol te vliegen.

Om half twee ’s nachts, vier uur na de geplande take-off, meldde de piloot dat het niet ging lukken. Er was iets dat handmatig wel maar automatisch niet wou starten, er moest een nieuw onderdeel komen plus een monteur om dat te installeren. We zouden in een hotel worden ondergebracht. Iedereen aan boord vond dat een goed idee, niet zozeer wegens de inmiddels ontstane moeheid maar vooral omdat iedereen voelde dat vliegen met een Boeing waarmee iets mis was, geen fijn plan was.

We belden en sms’ten naar huis: we komen later. Daarna deden we een omgekeerde check-in: we kregen onze bagage terug, iemand loodsde ons langs de douane waar serieus kijkende mannen ‘cancel’ stempelden over het verse exit-visum in ons paspoort. Een uur later had een hotelbalie zich over de kop gewerkt en hadden 180 mensen kamers in een groot appartementencomplex en reden er busjes om overal mensen en koffers af te leveren.

‘Ontbijt om negen uur,’ zeiden mensen tegen elkaar, en ‘om elf uur meer informatie’. We vroegen dat na bij mensen die eigenlijk niet meer wisten dan wijzelf, en toen we steeds hetzelfde verhaal hoorden, vertrouwden we erop. Inmiddels was het ver na drieën ’s nachts en viel iedereen om.

Ontbijt. Terug naar de kamers. Ik zette een stoel op het terras en pakte een boek. De buren van het aanpalende terras kregen een sms’je of ze het nieuws al hadden gehoord: vliegtuig gecrasht op Schiphol. Iemand zette een tv aan op zijn hotelkamer en vanuit Egypte zagen we de Amsterdamse beelden op het Amerikaanse CNN.

‘Alle vluchten gecancelled,’ zei de tv, en iemand bedacht dat aangezien wij al onderdak waren, we dan misschien achterin de rij van opgehouden vluchten zouden worden geparkeerd en nog een nacht in het Sheraton zouden blijven. Het kon niemand veel schelen, ineens wisten we nog helderder waarom het goed was dat we een paar uur geleden niet waren vertrokken.

Om elf uur hingen we allemaal in de hotellobby, verwachtend dat een officieel iemand op een tafel zou gaan staan en ons zou toespreken. Een meneer liep alle groepjes af en vertelde het schema: we konden om één uur lunchen, om drie uur sleutels inleveren, om half vijf de bus in, en dan inchecken en om negen uur vliegen. Sommige mensen kregen geen bezoek van de meneer en dan vertelden anderen zijn verhaal door. Op het vliegveld stempelden douaniers een nieuw exit-visum naast het cancel-stempel. Toen iemand op het vliegveld eten voor onderweg wou kopen bleek dat we gratis avondeten konden krijgen en iedereen waarschuwde elkaar.

Pas toen we weer in het vliegtuig zaten en de piloot zich meldde, drong tot me door dat we 20 uur lang geen enkele centrale, officiële mededeling van iemand in pak hadden gekregen en al die tijd alle informatie via een intrigerende mediamix toegediend hadden gekregen en onderling hadden doorgegeven: van sms tot internationale tv, van mobiel tot word-of-mouth, van e-mail tot teletekst. En het werkte perfect: we wisten allemaal wat er aan de hand was, en iedereen wist haarscherp feit van speculatie te onderscheiden.