Radio 1

Afgelopen vrijdag was ik samen met filosoof Laurens Landeweerd te gast bij Radio1 Live, een programma van de AVRO. Het onderwerp: Oscar Pistorius, de sprinter met kunstbenen, over wie ik eerder een column schreef.

Inzet van het debat:


Oscar Pistorius, de atleet met de kunstbenen, doet deze week mee aan het WK atletiek in Zuid-Korea. Hij heeft met zijn deelname voor veel ophef gezorgd, omdat zijn verende protheses hem mogelijk een technologisch voordeel geven. Objectief kan (nog) niet vastgesteld worden of hij voordeel ondervindt van zijn blades. Voorstanders van zijn deelname zeggen dat het goed is voor de emancipatie van gehandicapten. Tegenstanders zeggen dat het een ongelijke strijd is.

Het gesprek is hier na te luisteren, en duurt ongeveer tien minuten. Enjoy :)

Medische moord

Ook insulinepompen zijn te hacken. Eerder deze maand toonde Jay Radcliffe aan dat buitenstaanders de hoeveelheid insuline die een pomp afgeeft, met behulp van een speciale afstandsbediening kan worden verhoogd of verlaagd. Zo’n pomp is in iemands lichaam ingebouwd; de enige manier om van buitenaf tegen het ding te ‘praten’ – bijvoorbeeld om uit te lezen hoe het met drager ervan of met het apparaat zelf is gesteld – verloopt via een externe verbinding.

Radcliffe toonde overtuigend aan dat de pomp slecht is beveiligd en dat zodoende ook buitenstaanders op afstand commando’s kunnen geven: een hack met potentieel dodelijke gevolgen.

Ik kon me ogenblikkelijk allerlei griezelige scenario’s voorstellen. Politieke tegenstanders die elkaar uitschakelen met zo’n medische moord, geheime diensten die geheime operaties doen, maffiabazen die de concurrentie willen uitschakelen. Je hoeft maar kort in de buurt van je opponent te zijn, en niemand die na een insulline-insult aan moord denkt.

Radcliffe, die als beveiligingsdeskundige bij IBM werkt, was doelbewust terughoudend over zijn werkwijze. Hij wilde zelfs niet kwijt om welk type pomp het ging, eerst wilde hij met de fabrikant praten. Zijn voorzichtigheid was begrijpelijk: Radcliffe is zelf diabeet, en die pomp zit in zijn eigen lichaam.

Toen de fabrikant echter Oost-Indisch doof bleef en elk contact met ontweek, maakte Radcliffe alsnog bekend wie de maker was. Het ging om Medtronic, zo ongeveer ’s werelds grootste leverancier van insulinepompen.

Nog reageerde het bedrijf niet. Pas toen journalisten begonnen te bellen en ook de Amerikaanse overheid aandrong op een gesprek, kwam er commentaar. ‘Dragers kunnen de wifi van de pomp ook uitzetten, hoor,’ zei Medtronics. Dat is waar, zei Radcliffe, maar dat beschermt ze niet tegen deze specifieke hack. Het probleem zit namelijk dieper.

Nu ja, zei Medtronics toen, we zullen zien of we het probleem in latere modellen kunnen verhelpen. Met encryptie, ofzo. Dat zou mooi zijn, antwoordde Radcliffe, maar eh, de bestaande pompen dan? Alleen al in de VS dragen ruim twee miljoen mensen zo’n ding! Medtronic deed er prompt opnieuw het zwijgen toe.

Extra pijnlijk is dat eenzelfde hack al in 2008 is uitgevoerd en indertijd breed is uitgemeten. Het ging toen om pacemakers. Het betrof precies dezelfde kwetsbaarheid: gebruik maken van de ingebouwde wifi van het apparaat. En ook toen ging het om Medtronics.

Radcliffe is inmiddels overgestapt op een pomp van Johnson & Johnson. Hij vertrouwt Medtronics niet meer.

Chinees compliment

Voor u gelezen:

Hoe dodelijk kan een compliment zijn? China gaf gisteren te kennen dat ze de Britse plannen om sociale media aan banden te leggen, van harte verwelkomen. Het staatspersbureau Xinhua sprak over een ‘ommekeer’ in het beleid van de ‘voormalig verdediger van absolute internetvrijheid’. (China juicht meer internetcontrole Londen toe, Nu.nl, 15 augustus 2011.)

Hint voor David Cameron: toen Mubarak in januari van dit jaar internet uitzette in Cairo, vonden de westerse landan dat massaal een érg slecht idee. Wie denkt dat-ie onlusten en rellen voorkomt door mensen het recht op spreken te ontnemen, komt geheid van een koude kermis thuis, nog daargelaten dat zo’n maatregel ook veel onschuldigen treft.

Update 1: Bits of Freedom maakte later een puntenlijstje met prima argumenten tegen dergelijke voornemens: Vijf argumenten tegen een social mediablokkade, Bits of Freedom, 17 augustus 2011.
Update 2: In Webwereld legde Maarten Reijnders al even verstandig uit waarom het platgooien van intrnet – of Blackberry’s, zoals de PvdA’er Diederik Samson voorstelde – een slecht idee is; een heel slecht idee. Maarten Reijnders, Vanmiddag vier uur, onder de kastanjeboom, Webwereld, 18 augustus 2011.

Ziekenhuis plat

Voor u gelezen:

Webwereld meldt dat het Academisch Ziekenhuis in Groningen (het UMCG) gisteren plat lag. Wegens een softwarefout in de router was er geen enkel verkeer mogelijk op het interne netwerk. Resultaat: de EPD’s konden niet worden gelezen of bijgewerkt, alle operaties moesten worden gecanceld, de afspraken op de poliklinieken konden niet worden nagekomen.

René Schoemaker: Softwarefout legt ziekenhuis lam, Webwereld, 12 augustus 2011.

Pulsar

Deze week was de Nederlandse première van Pulsar, de tweede speelfilm van de Vlaamse regisseur Alex Stockman. Het is een low budgetfilm over high-tech problemen.

Samuel zit alleen thuis te Brussel: zijn vriendin Mireille is voor drie maanden naar New York vertrokken voor een stage op een chic ontwerpbureau. Samuel onderhoudt het contact met haar door te bellen, te sms’en, te skypen, te chatten en te mailen. Er klinkt onrust door in zijn voortdurende pogingen om contact te zoeken: de plotselinge afstand tot zijn lief doet Samuel geen goed.

Dan hapert de techniek. Mireilles stem vervormt soms, en de computer meldt ineens dat er een andere gebruiker op het netwerk zit. Samuel haalt er een deskundige bij die zijn netwerk beveiligt, maar dat helpt niet. Wanneer een tweede deskundige de netwerksignalen bij Samuel thuis meet, dringt tot hem door hoeveel andere netwerken ook zijn woning bestrijken.

Gaandeweg krijgt de achtergrondruis de overhand. Gestommel op de trap, contactgeluiden van de buren, gedruis van de straat, gezoem van apparaten: alles dringt zich ongefilterd aan Samuel op. Zijn het wellicht die signalen die zijn netwerk verstoren? Sam neemt een kloek besluit, hij verft wifi-werende verf op alle muren (bestaat echt!) en beplakt de ramen van zijn huis met een speciale coating: hij maakt van zijn huis een kooi van Faraday. Bellen doet hij voortaan met de oude bakelieten telefoon van opa. Toch blijkt iemand uit zijn naam een rare mail naar Mireille te hebben gestuurd. Hoe kan dat? Een hacker, een virus?

Maar ook de communicatie in de gewone wereld loopt uit de hand. Buren staan ongemakkelijk dicht op hem in de lift, de benedenbuurvrouw klampt hem steeds aan, de huisbaas komt zijn beloftes niet na. En op straat hoort Samuel wildvreemden flarden herhalen uit zijn gesprekken met Mireille…

Pulsar verhaalt hoe iemand langzaam de draad kwijtraakt onder de druk van aldoor kunnen communiceren, de druk van altijd bereikbaar zijn, de druk om meteen te willen vertellen wat je denkt. De film laat zien dat communicatie niet hetzelfde is als contact.

Matthias Schoenaerts (Samuel) speelt fenomenaal. Hij heeft een zware rol: Samuel is in vrijwel elke scène prominent in beeld. Bovendien slaagt Schoenaerts er wonderwel in om de ambivalentie van het verhaal tot het einde toe overeind te houden: verliest Samuel langzaam de greep op de realiteit, of is het de realiteit die Samuel een loer draait?

De film draait onder meer in Kriterion. Na de première mocht ik daar een kort vraaggesprek voeren met regisseur Alex Stockman. Hij bleek een bedachtzame, vriendelijke man te zijn, wars van elk pamflettisme. Niks luddisme, geen nostalgie. (Klik hier voor een ander interview met Stockman.)

Een van de mooiste scènes vond Stockman zelf het fragment waarin oude en nieuwe technologieën worden gemengd: Samuel bekijkt oude super-8 filmpjes van Mireille terwijl hij zijn iPod gebruikt als dictafoon en zijn verhalen en associaties bij de beelden inspreekt; die schrijft-ie uit in een lange brief. Met een oude Polaroid maakt hij foto’s van zichzelf tegen een achterwand bekleed met platenhoezen; ook die gaan in de envelop, samen met een liefdesleus gemaakt van de letters van een gesloopt toetsenbord.

Pulsar is geen technothriller en geen technodrama. Het is een film waarin iemand zachtjes en teder implodeert.

Boete voor lekken

De Europese Commissie piekert over een betere richtlijn voor datalekken. Telecombedrijven die de gegevens van hun klanten per ongeluk blootgeven, zijn nu verplicht om hun clientèle daarvan op de hoogte te stellen.

Daarbij maakt het niet uit of die gegevens zijn vrijgekomen door een hack of door slordig beheer. Zulke gegevens horen immers terdege beschermd te worden, en mocht die bescherming hebben gefaald, dan hebben de getroffen klanten op z’n minst het recht dat zo snel mogelijk te weten. Het zijn per slot van rekening hún gegevens die onbedoeld rondslingeren.

De huidige richtlijn – niet veel meer dan een notificatieplicht – helpt weinig: hij is te beperkt, te soepel en te laks. Alleen telecombedrijven vallen onder de richtlijn, ze hebben liefst een week om hun klanten te waarschuwen, en er zijn amper repercussies. Wie zich er enigszins in verdiept weet dat datalekken tegenwoordig aan de orde van de dag zijn, en dat ze behoorlijk ingrijpend kunnen zijn. Honderdduizenden patiëntendossiers hier. Tienduizenden creditcards daar. Een half miljoen accounts elders. Persoonsgegevens verliezen (of hacken) is een internationale sport geworden.

Vandaar dat Neelie Smit-Kroes – Steelie Neelie noemen de Engelsen haar – de bewuste Europese richtlijn wil herzien, waarvoor dank! Haar collega Viviane Reding haakte meteen fors in: ook online betaalsystemen, videogames, webwinkels en sociale media horen onder de richtlijn te vallen.

Terecht, want zulke gegevens zijn kostbaarder dan telecomgegevens. Chic is het niet, maar uiteindelijk kan het mij niet bar veel schelen wanneer KPN een bestand laat slingeren met mijn telefoonnummer erin. Maar als de ING of een one click to pay webwinkel mijn inloggegevens kwijtraakt, hoor ik dat echter juist graag. En wel per ommegaande!

Wat mist in de voorstellen is een boetebepaling. Bedrijven en instanties die slordig zijn met andermans gegevens, krijgen alleen een notificatieplicht opgelegd: ze moeten ons melden dat ze hebben gefaald. Nu kosten ook zulke meldingen geld – er is wel uitgerekend dat klanten informeren over een datalek al snel oploopt tot vijf euro per klant – maar dat helpt weinig.

Ik ben voor stevige boetes. Voor elk ontdekt datalek wordt een ferme boete in rekening gebracht, gebaseerd op hoe privé of misbruikbaar de gelekte gegevens zijn, vermenigvuldigd met het potentieel aantal getroffenen.

Alleen dan zullen bedrijven en instanties zich realiseren hoeveel onze gegevens werkelijk waard zijn. En hopelijk stelt die prijs grenzen aan hun tomeloze verzameldrift.

Plan

De ICT van de politie is na een decennium van geschutter nog niet op orde. Elke poging om tot een systeem te komen waarin aangiftes, signaleringen en onderzoeken landelijk beschikbaar zijn, blijkt de ellende te hebben vergroot in plaats van verkleind. Na elke nieuwe investering kan het systeem juist minder.

Inmiddels is de programmatuur bij de politie zo vakkundig gemold dat aangiftes geregeld niet in het systeem zijn terug te vinden en getuigenverhoren soms spoorloos verdwijnen. Het systeem is bovendien gebruiksonvriendelijk, instabiel en omslachtig. Agenten rukken zich de haren uit het hoofd.

Ook met C2000. het landelijke netwerk voor de hulpdiensten, is het al jaren miserabel gesteld. De dekking is gatenkaas, het systeem is onbetrouwbaar, telefoons vallen zomaar uit. De brandweer wil er inmiddels niet meer mee werken: te gevaarlijk.

Krap een jaar geleden besloot vtsPN – de club die de ICT van de politie regelt – daarom schoon schip te maken. De inhuurkrachten eruit, snoeien in het serverpark, de programmatuur opschonen. vtsPN kenschetste deze klus indertijd als ‘een openhartoperatie’. Kennelijk is de patiënt inmiddels overleden: de website politie-ict.nl – onderdeel van vtsPN – doet het al een tijdje niet meer. Configuratiefoutje. Niemand die het doorheeft.

Wie heeft toch ooit die onzinnige notie bedacht dat grootschalige inzet van ICT leidt tot meer efficiëntie, tot betrouwbaardere gegevens en tot kostenbesparing?

Het tegendeel is waar: alle grote automatiseringsprojecten van de overheid van de laatste decennia zijn grandioos gesjeesd. De Belastingdienst heeft jarenlang met grote ellende gekampt. Het EPD, waarin miljarden is geïnvesteerd, was brak en onveilig. De stemcomputers bleken onbetrouwbaar en waren duurder dan stemmen met een rood potlood was. De hacks van de OV-jaarkaart zijn niet meer te tellen. In de zorg worden medewerkers gek van de DBC’s en van de tijdsystemen waarin elke ‘zorghandeling’ tot op de seconde nauwkeurig is bepaald en moet worden geadministreerd. In sommige beroepen besteden werknemers tegenwoordig een derde van hun tijd aan het bijhouden van wat ze hebben gedaan, en doen anderen niks anders dan zulke rapporten beoordelen.

Ik weet een slimme bezuinigingsmaatregel! Alle ICT-plannen snoeien we terug tot 10% van het origineel. Da’s winst, want kleinschalige projecten hebben een opmerkelijk hogere kans van slagen. Van het vrijgekomen budget geven we 3% aan kunst & cultuur en 20% aan de zorg; met 66% mag de regering haar tekorten aanzuiveren. De resterende 1% gaat naar een ideeënbus om bureaucratie te bestrijden.

Candide en de tuin

Vandaag heb ik urenlang in de tuin gewerkt. Twee heesters gesnoeid, een bessenboompje fors uitgedund, de twee pioenrozen die elk jaar meer blad maar amper bloemen produceren eindelijk uit de grond gehaald, een paar nieuwe aanwinsten geplant, dode takken en dito bloemen verwijderd, wat planten verplaatst die in de verdrukking waren gekomen, eenjarig spul geplant voor de kleur en fleur, onkruid weggehaald, en van alles opgebonden, gestut, geaaid, liefjes toegesproken en anderszins verzorgd.

De tuin ziet er schitterend uit. Hij is helemaal klaar voor een lange zomer, en ik ben van plan er de komende maanden veel van te genieten. Met iPad of e-reader in de tuin, voorzien van een trio heen en weer wandelende katten: heerlijk. Tel daarbij op de lome warmte die in de luwte tussen de huizen blijft hangen, het gekrijs van gierzwaluwen, het geschetter van kanaries en eksters, plus op zomerse avonden het geblaf van de zeehondjes in Artis, en dan kun je je wellicht iets voorstellen bij mijn postzegelparadijs.

Tijdens het doodvermoeiende maar o zo bevredigende gepruts in de tuin herinnerde ik me dat ik hier nog een interviewtje wilde plaatsen. Voor de Volkskrant maakt Frank Meester sinds maart van dit jaar de serie ‘De zin van het leven’. Meesters kiest, in overleg met de geïnterviewden, een filosofisch citaat uit dat vervolgens dient als uitgangspunt voor een gesprek. Maarten ‘t Hart beet het spits af, ik volgde de week erna. We besloten al snel dat we een citaat van Voltaire als leidraad zouden nemen. Onderstaand het interview (gevolgd door een paar tuinfoto’s). Het stuk is met toestemming overgenomen.

 
‘Je moet je tuin onderhouden’ – Voltaire

Karin Spaink: ‘Nu het lente is, ben ik weer aan het tuinieren in mijn stadstuintje. Heerlijk. Kijken hoe alles zich ontwikkelt: hier een beetje bijsturen, daar wat dood spul weghalen, in een hoekje iets nieuws proberen. Al doende ontdek je steeds meer: hele kleine bloempjes, nog kleinere knopjes, babykevertjes, miniwormpjes. Er is niets leukers dan goed kijken.

Il faut cultiver notre jardin, daarmee eindigt Voltaire zijn Candide. Candide reist de hele wereld rond en maakt de gruwelijkste dingen mee. De beroemde aardbeving in Lissabon van 1755 speelt een rol, oorlogen, slavernij, ga zo maar door. Aan het einde van het boek besluit hij dat hij zich maar het beste kan beperken tot het onderhouden van zijn tuintje.

Dat lijkt een bescheiden levensdoel, zeker, maar het is niet niets. Hij gaat datgene doen wat binnen zijn vermogen ligt en waarmee hij echt iets kan bereiken, in plaats van luchtkastelen te bouwen. Als je in de tuin werkt doe je dat stapje voor stapje. Je begint onderop en begeleidt de planten bij het groeien. Je moet die planten leren kennen: toen ik mijn tuintje begon, hing ik bij alle planten kaartjes. Het werd een leestuin, een tuin met ondertiteling.

Het zou goed zijn als het kabinet zich zou laten inspireren door de lente en Candide eens ging lezen. We verkeren nu natuurlijk net zo goed in tijden van aardbevingen en oorlogen. De overheid denkt alle problemen op te kunnen lossen door grootse plannen van bovenop op te leggen. Als we maar voldoende automatiseren, alles in kaart brengen, dan krijgen we alles in de hand en kunnen we alle rampen voorkomen. Maar al die grote projecten falen. De OV-chipkaart, het Elektronisch Patiëntendossier. Je hoort vaak zeggen dat we afstand hebben gedaan van het maakbaarheidsideaal, maar ik merk daar weinig van.

In de tuin werken maakt me ook productiever op andere gebieden. In de lente en de zomer werk ik vaak het hardst. Tijdens het tuinieren zijn de ideeën op de achtergrond aan het gisten. Ik heb last van herfstdepressies, dan komt er echt niets uit mijn handen en sluit ik mezelf af. Ik doe spelletjes op de computer, of kijk eindeloos tv, dan staat mijn denken letterlijk op een laag pitje. Wanneer ik mijn tuin aan het cultiveren ben, is dat anders. Dan cultiveer ik tegelijkertijd mijn denken.´

Frank Meesters, De Volkskrant, 25 maart 2010

[Klik op de foto’s voor een grotere versie. Van boven naar beneden:

  • Foto 1: het vijvertje, met de waterlelie die nu in bloei is.
  • Foto 2: de linkerkant van de tuin, voor mijn slaapkamer.
  • Foto 3: zicht vanaf de rechterkant van de tuin.
  • Foto 4: zicht vanaf de linkerkant; op de achterste stoel: Dropje.]

Design über alles

Het idee voor de bundel I read where I am vond ik intrigerend: verkennen hoe het concept en de praktijk van ‘lezen’ is veranderd, zowel door nieuwe technologieën als door alle informatie waarmee we worden omstuwd. We scannen artikelen tegenwoordig eerder dan dat we ze tot ons nemen (een praktijk die eigenlijk meer van kijken wegheeft), terwijl we er tegelijkertijd beter in worden om beelden grondig te lezen. We bekijken tekst, we lezen beelden. Stof & paradoxen te over.

Gistermiddag was de presentatie van de bundel. Ik sloeg het boek nieuwsgierig open. Het is altijd heerlijk om in een vers boek te bladeren, zeker wanneer je er zelf in staat.

Ik schrok me rot. Redacteur (en grafisch ontwerpster) Mieke Gerritzen had het ontwerp tijdens de presentatie uitbundig geprezen, maar het was me een raadsel waarom. De titel was wazig en vrijwel onleesbaar. Vast tongue-in-cheek, een postmodern statement, of bedoeld om ‘ingeprente verwachtingen te ondermijnen’, maar zo werkt dat volgens mij niet. Wie een onleesbaar omslag ziet, zal zo’n boek vervolgens niet nieuwsgierig oppakken om uit te vinden wat erin staat. Een omslag heeft een duidelijk oogmerk: door tekst en beeld kernachtig iets over de inhoud vertellen. En dit omslag zegt: ‘Ik ben een onleesbaar boek’.

Dat bleek te kloppen want het binnenwerk was nog erger.

De oneven pagina’s hebben een uiterst krappe linkermarge. Dat oogt stijf en propperig (en je kunt, al lezend, geen aantekeningen maken). Maar vooral: het knijpt alle lucht uit de teksten. Een verhaal of idee zonder ruimte erin, zonder ruimte eromheen, is massief – eenduidig, opdringerig, benauwend. Marges en witregels zijn bepaald meer dan alleen een designkwestie: ze scheppen een vrijplaats voor de lezer. Ze houden de tekst op beschaafde afstand, ze matigen diens toon en bewaken de ruimte van de lezer voor reflectie, voor kanttekeningen, voor aarzeling en weerwoord; voor nuancering, terzijdes, interpretatie en debat.

Zo niet hier. Deze teksten houden door hun opmaak nergens pauze, ze laten de lezer geen tijd voor bezinning. De vormgeving veroorzaakt zelfs dat de teksten extra ondoordringbaar worden: de eerste en laatse woorden van de pagina’s staan steeds net buiten de bladspiegel afgedrukt, waarmee ze uit de lopende tekst zijn gehaald. Da’s vast bedoeld als ‘deconstructie van de leeservaring’, maar het effect is dat er plotseling gaten in de zinnen vallen. Deze vormgeving zegt: ‘Volg mij, voeg je naar mijn grillen! Jouw ruimte en jouw wensen tellen niet, ik maak hier de dienst uit. Luister!’

Het allerergste: de vormgevers hebben gemeend een ‘speelse verwijzing’ naar tag clouds te moeten maken. Die zijn op internet immers ingeburgerd, en dus reuze modern! Uit data-aggregatie kun je veel leren: dat geeft immers meta-informatie over een tekst, en dus ‘andere’ manieren om die te lezen en te plaatsen. Zodoende hebben de ontwerpers de woorden in het boek verschillende grijswaarden toebedeeld, naar gelang van de frequentie van hun gebruik. Alle woorden. In alle teksten. Zonder daarbij enige duiding te geven van de ‘meerwaarde’ die deze ingreep aan de lezer of de teksten zou kunnen bieden.

De teksten ogen daardoor rommelig. Al dat vet en minder vet leest hakkelig en nogal dwingend. Oordeel zelf: hier is een alinea uit mijn bijdrage.


When my parents were out for the evening, I would sit for hours on end on the wc with a book. At least that light wouldn’t betray me when they came home. As soon as they started fiddling with the front door, I hid my book under my pyjamas, sanctimoniously flushed the wc, and pretended to be intoxicated by sleep. In the weekend, when they had a lie-in, I would take book after book from the shelves in the living room. At breakfast, I read the labels on the jam jars.

Woorden krijgen lukraak een nadrukkelijkheid opgelegd die ik nooit heb bedoeld en die nergens door de tekst wordt geschraagd. Het resultaat: de vormgeving legt mij woorden in de mond. Die dringt de lezer intenties en interpretaties op die ik nooit heb gezocht, die suggereert subteksten die ik niet wilde beroeren maar nu niet meer kwijt kan. Al die grillig aangebrachte accenten breken in op de crux van schrijverschap: woorden aan- of uitkleden door ze nadruk te geven, een zin zo componeren dat hij ritme krijgt, de juiste toon en klank vinden voor een idee. De vormgeving legt mijn tekst grillige klemtonen op, hij verdoezelt wat ik naar voren wilde halen of geeft een paukeslag op iets dat ik klein wou laten zijn. De vormgeving vervangt mijn compositie door de zijne.

Lezers mogen ten allen tijde alle kanten op met wat ik – of wie ook – schrijf. Ze hebben het volste recht mijn schrijfsels mooi of verderfelijk te vinden, verfrissend, of juist dom en lomp. Maar aangezien hun oordeel altijd mijn tekst betreft en mij als auteur, had ik graag dat een vormgever die tekst doorgeeft zoals ik die heb geschreven: met mijn marges, met door mij gekozen accenten, met soms een uithaal of juist een klein, haast onopgemerkt woordje. Iedereen mag mijn teksten naar hartelust interpreteren, maar niemand heeft het recht mijn compositie te veranderen en die versie vervolgens te presenteren als mijn verwoording.

Het ontwerp belazert de schrijver: het kleineert en verandert zijn woorden. De vorm plet en verminkt de inhoud. Teksten worden behandeld alsof ze niets anders dan grondstof zijn: ruw materiaal voor de vormgever. Dit boek is een wraakneming van het beeld op de taal, en poneert de visuele hegemonie: design über alles.

De lezer vergaat het intussen weinig beter. De teksten handelen nota bene over zijn rol en zijn positie, maar de vormgeving laat hem weinig ruimte en maakt de teksten ontoegankelijk. Ze zijn lastig leesbaar geworden, van hun marges en van de melodie van de auteur ontdaan. Het ontwerp verhindert de lezer te doen wat hij wilde – de woorden lezen, de gedachtes tot zich laten komen, de ideeën overdenken – en verordonneert hem kijker te zijn. En vreemd genoeg doet de vormgeving het daarbij voorkomen alsof ‘kijken’ een passieve kwestie is, en de kijker geen subject is maar uitsluitend andermans speelbal: een onwetend, permeabel en manipuleerbaar object.

Dat laatste blijkt ook uit de structuur van het boek. De auteursteksten beslaan tweederde van het totaal; de laatste tachtig bladzijden zijn gevuld met de ‘Index on Related Subjects (drawn form Wikipedia)’. Deze begrippenlijst bevat lemma’s als alphabetical, booksellers, braille, calligraphy, database, feedback, headlines, index, internet, Kafka, keywords, map, mobile phone, offline, propaganda, etc. etc. Tachtig pagina’s lang worden – zonder een spoor van ironie, laat staan van brille – volkomen normale begrippen voor de lezer verklaard. En juist deze overbodige tekst, die de intelligentie van de lezer bot beledigt, is wel helder en goed leesbaar vormgegeven…

Is dat niet vreemd: een boek over lezen dat zowel haar auteurs als haar lezers niet serieus neemt?

** voorbeeld: twee gescande pagina’s **

Mijn eerste associatie bij dit woordbeeld en deze bladspiegel is die van oude, goedkope Prisma-woordenboeken. Die wemelden ook van vetgedrukte woorden en lichtere, cursief gedrukte woorden, en hadden ook nergens lucht: geen marges, geen witregels, geen pauze na een stuk.

Analogie

Wanneer je duidelijk wilt maken wat de impact van allerlei technologie is – en vooral: van privacyschendingen die met moderne technologie verbonden kunnen zijn – helpt het vaak om een vergelijking met de offline wereld te maken. Dan wordt de impact ineens een stuk inzichtelijker.

Bijvoorbeeld: waarom is verkeersanalyse via DPI een grove inbreuk op de privacy van internetgebruikers? KPN zegt toch dat ze alleen heeft geanalyseerd welk type verkeer haar mobiele abonnees genereren en dat ze de onderschepte datapakketten niet heeft gelezen? Dan schendt KPN het communcatiegeheim toch niet?

Analoog antwoord: analyse via DPI betekent dat KPN alle brieven die u heeft ontvangen en verzonden, heeft opengemaakt om nauwkeurig te bestuderen wat voor type post er in de envelop zat. Kreeg u een reclamefolder, stuurde u een rekening, ontving u een ansichtkaart, schreef u een liefdesbrief, verstuurde u een foto-afdruk, bestelde u een tijdschrift? Het gaat KPN werkelijk niets aan wat voor type post wij versturen of ontvangen; het enige dat KPN mag doen, is controleren of die post goed geadresseerd en voldoende gefrankeerd is. Dat KPN niet een nog grovere schending heeft begaan – te weten, het daadwerkelijk lezen van de post – wil bepaald niet zeggen dat deze schending ‘dus’ wel in orde is.

Twee verslaggevers van The Hungry Beast, een Australisch tv-programma, gebruiken de methode van de analogie om duidelijk te maken hoeveel van onze privacy we zelf prijsgeven via Facebook. Hun aanpak: willekeurige mensen op straat aanhouden en hun precies dezelfde vragen stellen als Facebook aan zijn gebruikers stelt. Hoe oud ben je, waar woon je, wie zijn je vrienden, kun je hun namen even geven (liefst alfabetisch), heb je een relatie, waar was je gisteravond?

Kijk en leer.