De benenwagen

Morgen komt De benenwagen uit, mijn boek over de Canta – dat kekke gehandicapten- autootje dat zo leuk en handig is dat zelfs gezonde mensen ‘m graag willen.

Dat is op zichzelf al bijzonder. Of je nou iets hebt of niet, niemand is ooit jaloers op een kruk of rolstoel. Maar een Canta – ja, die willen we wél allemaal. De Canta is een benijdenswaardig object. De Canta wekt geen enkel medelijden. Hij roept eerder begeerte op: ‘Wat een handig autootje!’, Hij maakt iedereen vrolijk. Wie rondrijft in een rolstoel krijgt meewarige blikken; wie rondrijdt in een Canta, ziet mensen lachen,

In De benenwagen vertel ik hoeveel vrijheid de Canta mij teruggaf nadat ik gehandicapt was geraakt. Ineens kon ik weer overal komen. Ik schrijf over lange reizen met de Canta: ik tufte ermee naar Berlijn, en Babs Götte zelfs naar Portugal en Kroatië. Ik ga op stap met een Canta-monteur die overal in de regio reparaties uitvoert, en doe mee met een dagtocht met 35 andere Canta-rijders. In ons autootje blijken wij reuze behendig te zijn, maar eenmaal uitgestapt zijn we spartelende vissen op het droge. Zonder Canta zijn wij simpelweg onthand. Het autootje is voor ons waarlijk een benenwagen…

Weinig mensen weten dat de Canta een Nederlands ontwerp is. Waaijenberg, de maker van deze kleine autootjes, is tegenwoordig zelfs de grootste autofabriek van ons land. En haast niemand weet dat de Canta is bedacht door een heuse coureur. Hoe bizar is dat: een racefanaat die besluit om autootjes voor gehandicapten te gaan ontwerpen?

Die race-connectie verklaart overigens ook de kleur van de Canta: de standaardversie is doelbewust Ferrari-rood. Sinds ik dat weet, moet ik altijd een beetje giechelen als ik ergens een Ferrari zie. ‘Ja hoor, jij bent een snelheidsmonster. Waarschijnlijk vind jij mijn autootje raar. Maar ik weet wat jij niet weet: wij zijn eigenlijk familie van elkaar.’ In gedachten geef ik zo’n Ferrari daarna een stoere high five :)

Coureur en Canta-bedenker Dick Waaijenberg heeft interviews jarenlang afgehouden. In dit boek vertelt hij voor het eerst vrijuit waarom hij een gehadicaptenautootje wilde maken, over zijn zoektocht naar een goed ontwerp, zijn ruzies met de overheid en over zijn persoonlijke drijfveren. ‘Zodra iemand zegt dat iets niet kan, raak ik geprikkeld. En als iemand die stukloopt op zijn eigen lichaam me vertelt wat hij nodig heeft om tóch te kunnen doen wat hij graag wil, raak ik geïntrigeerd.’

Maar hoe ontwerp je een autootje dat als verlengstuk van iemands lichaam kan fungeren? Hoe maak je een ontwerp dat eindeloos aanpasbaar is? Kun je met een een Canta ook racen? (Ja hoor: er is zelfs een 4×4 Canta te koop. Met twee motoren, eentje voor de voorwielen en eentje voor de achterwielen.) En hoe veilig is een Canta? Heeft-ie een kreukelzone?

Inmiddels zijn er tientallen aanpassingen voor de Canta verzonnen. En elke Canta wordt helemaal met de hand in elkaar gezet. Alle medewerkers op de montagevloer van Waaijenberg weten precies voor wie ze een auto maken: aan elke Canta hangt een adreskaartje. Deze is voor mevrouw X die aanpassingen zus & zo nodig heeft, en deze voor meneer Y die om aanpassingen zo & zus vroeg. Ik heb dagen achtereen in de montagehal gebivakkeerd, het productieproces van de Canta bekeken en de verhalen van de monteurs genoteerd. Zij vertellen over ‘blote’ Canta’s, over 15 liter kit per week gebruiken en over goed uitgelijnde carrosserie-onderdelen. De mannen op de werkvloer zijn supertrots op elk autootje dat ze maken. Ze hadden er daarom danig de pest in dat ik in de fabriek ontdekte dat elke Canta een klein gebrek heeft…

Ook de strijd om de straat wordt in het boek beschreven. Wie mag in een Canta rijden en wie niet? Waarom gelden er zoveel uitzonderingregels voor de Canta, en wat vinden andere weggebruikers daarvan? Hoe handhaaf je je als Canta-bestuurder tussen fietsers of automobilisten? Is het waar dat er mensen in Canta’s rondrijden terwijl ze niks hebben, alleen maar om de verkeersregels te kunnen ontduiken? Waarom is de Canta een begerenswaardig object geworden? En kun je ’m ook pimpen? Zijn er Canta’s met een bijbaan als bedrijfsautootje?

En het boek staat tjokvol foto’s, alles in full colour. Ook wordt de geschiedenis onthuld van de Emaldo, de auto die nooit werd gebouwd, Plus dat er onderaan een schattig rood Cantaatje van links naar rechts over de pagina’s rijdt en ergens op het eind van het boek pontificaal omkeert om zich opnieuw in je blikveld te wurmen…

Wie eenmaal oplet, ziet nadien overal Canta’s. De benenwagen maakt ons bevattelijk voor die kleine rode autoootjes en kleurt onze blik voorgoed: ‘Oh kijk, daar heb je er weer een!’ De benenwagen vertelt over het vrolijke huwelijk tussen handicap en technologie. En wie het boek leest, raakt ervan doordrongen dat de Canta ook een fysiek vangnet is: een echte benenwagen.

Details:
De benenwagen: het succesverhaal van de Canta, uitgeverij Nijgh & van Ditmar, 2012. 192 pagina’s /full colour / 19,95 euro
Te koop via de boekhandels, bol.com en andere online webwinkels.

Handje contantje

Het einde van contant geld is nabij. Deskundigen zeggen dat over een paar jaar vrijwel alle betalingen digitaal zullen verlopen. De smart phone vervangt de pinpas. Betalen wordt onnadrukkelijk: via je mobieltje reken je automatisch af zodra je iets bestelt of wanneer je een betaalzone – een bioscoop, een trein of een parkeergarage – betreedt.

De redenering is aantrekkelijk. Contant geld op zak hebben lijkt een ouderwets concept: tegenwoordig kun je bijna overal pinnen voor een kop koffie of een krant. Met smart phones kunnen we zulke micro-betalingen verder vereenvoudigen. Tijd om de rompslomp van contant geld af te schaffen!

Mijn advies? Niet doen! Laat ons cash vooral in ere houden. Transacties met contant geld zijn anoniem, egalitair, veilig en onafhankelijk van goedkeuring van bovenaf. Allemaal belangrijker dan je zou denken.

Bij een contante transactie wordt alleen de verkoop zelf vastgelegd. De uitbater slaat een kop koffie op de kassa aan; klaar. Je hoeft je niet te legitimeren om die kop koffie te krijgen, je hoeft hem alleen maar te betalen. Digitale betaling legt ook je identiteit, locatie en tijdstip vast en maken die gegevens lang nadien opvraagbaar. Ik vind dat akelig. Zolang ik niet verdacht ben, gaat het niemand aan wat ik koop, noch waar en wanneer. Digitale betaling betekent permanente identificering; geen enkele betaling is dan nog anoniem.

Cash kun je onderling uitruilen. Zodra een betaling digitaal gaat, verloopt die per definitie via boven ons aangestelde derden. Een externe instantie controleert wie ik ben, of ik voldoende geld voor de transactie heb, gaat na aan wie ik dat bedrag wil overmaken, en past daarna onze wederzijdse saldo’s aan op basis van de gewenste transactie. Dat maakt ons voor onderhandse transacties afhankelijk van een hiërarchie waarop we weinig grip hebben.

Hoe kan ik iemand een tientje geven voor een te halen boodschap? Hoe kun je de lokale verkoper van de daklozenkrant – die waarschijnlijk door niemand als ‘erkende’ partner wordt beschouwd – iets toestoppen wanneer cash is afgeschaft en alle financiële transacties via een mobieltje en een bank verlopen? Moet elke zesjarige voortaan aan de smart phone om op school nog een flesje fris te kunnen kopen?

Bovendien zijn smart phones notoir slecht beveiligd. Moeten we nu heus het beheer van onze portemonnee daaraan toevertrouwen? Aan banken worden strenge eisen worden gesteld wat betreft databeveiliging. Wanneer we mobieltjes toegang geven tot onze bankrekening, hollen we die bescherming eigenhandig uit.

[Mijn internetrubriek bij OBA-live van 25 april j.l. was aan hetzelfde onderwerp gewijd. De video daarvan staat hier.]

Hackers zijn noodzaak

Met één stem tegen nam het Europees Parlement vorige week een wetsvoorstel aan dat het bezit en verspreiden van hackertools strafbaar maakt. Op aanvallen van IT-systemen komt minimaal twee jaar gevangenisstraf te staan. Auditbedrijven mogen de verboden vruchten blijven gebruiken. Zonder zulk gereedschap kun je IT-systemen niet testen en digitale criminaliteit niet opsporen, dat snapte het EP ook wel. Voor het overige betoonde men zich echter stoer: eindelijk gaan we de hackers eens flink aanpakken!

Politiek en technologie – het blijft een ramp. Datzelfde EP is een groot voorstander van boetes op datalekken en ziet daar liefst meldpunten voor. Maar wie hebben brakke databeveiliging aan de kaak gesteld, wie hebben bijna alle meldingen van datalekken op hun conto? Diezelfde hackers die het EP nu de middelen uit handen wil slaan. Wie verdoezelen datalekken? Dezelfde instanties die straks kunnen roepen: ‘Dat was een cyberaanval! Julie moeten ons niet beboeten, maar in plaats daarvan hun gevangenisstraf geven.’

Het EP scheert alle hackers over een kam. Met een hamer kun je dingen maken of breken, maar alles wat foute hackers ermee doen – fraude, diefstal, vandalisme, spionage – was al strafbaar. Waarom moet je dan ook de hamer nog verbieden?

Dat benadeelt juist de mensen wier technische kennis we hard nodig hebben, de mensen die de gaten en zwakheden aantonen in alle plannen die overheid en bedrijfsleven over ons uitstorten. Zonder hackers hadden we nooit geweten hoe brak de stemcomputers waren, hoe lek het landelijke EPD was, hoe onherstelbaar kapot de OV-chipkaart is die de overheid ons opdrong.

Zulke hackers moet je juist vrij baan geven. In een moderne samenleving is het noodzaak te kunnen uitzoeken of een technologie werkelijk kan en doet wat zij belooft; alleen dat levert de feiten en kennis op om beleid te kunnen toetsen. Hacken behoort tot het nieuwe repertoire van journalistiek onderzoek en van het politieke debat. Een overheid die alle hackers criminaliseert, berooft zijn burgers au fond van de kennis die nodig is voor inspraak en oppositie. Mogen we niet hacken, dan worden we beroofd van onze vrijheid om ons zelfstandig een mening te vormen.

Om nog niet te spreken over ontwikkeling en research. Bijna elke technologie die wij nu als vaststaand feit aannemen, is indertijd tegen de keer bij elkaar gehackt door mensen die het EP nu strafbaar wil maken.

‘De benenwagen’ is bijna af!

De vaart zit er behoorlijk in, bij mijn nieuwe boek – en zeker voor een boek over een gehandicaptenautootje dat maximaal 45 km/u kan, is een hoog tempo natuurlijk nogal speciaal :)

In maar zeven weken tijd heb ik een heel boek geschreven over de Canta, het invalidenvoertuig dat in Nederland is ontwikkeld. Natuurlijk had ik voordat ik daadwerkelijk aan het schrijven sloeg, al een heleboel research gedaan (en één hoofdstuk ervan had ik al in juli 2011 geschreven), maar zeven weken is verdomd snel voor een boek.

Ook de rest gaat in rap tempo. Op 5 maart heb ik het manuscript ingeleverd. Sindsdien hebben we alle tekstcorrecties gedaan, hebben we een nieuw omslag gemaakt en is het binnenwerk ontworpen. Nu nog wat details en de zetproeven, en dan kan het boek waarschijnlijk rond 9 april naar de drukker. Een maand tussen inleveren van het manuscript en het drukklaar zijn van een boek is fenomenaal kort. Nijgh, Katrien, Rogério en Zeno: petje af, en allemaal veel dank & zoenen!

***

Het is een mooi boek geworden, ik ben razend tevreden (en als doorgewinterd Calvinist zeg ik dat niet snel). Ook buitenstaanders die het hebben gelezen zijn erg enthousiast. Er komen riant veel foto’s in: mijn oproepen op Facebook en Twitter voor mooie Canta-foto’s hebben tot prachtige bijdragen geleid. Met al die toegezonden foto’s ben ik erg blij: zonder de hulp van al deze mensen was het absoluut een minder rijk – en minder kleurrijk – boek geworden.

De benenwagen beschrijft onder meer de voorgeschiedenis van de Canta. Die begon bij de Arola: een Frans ontwerp dat dusdanig werd aangepast dat het autootje binnen de Nederlandse wetgeving kon vallen. Voor de Arola hier het fietspad op mocht, kwam er flink veel doormidden zagen en weer aan elkaar lassen aan te pas… Die geschiedenis is niet eerder in kaart gebracht, en ik ben blij dat het me is gelukt die boven tafel te krijgen.

Ik ben buitengewoon blij dat ik heb kunnen spreken met Dick Waaijenberg, de bedenker van de Canta. Dick – die niet alleen auto-importeur en monteur was, maar ook coureur – laat zich zelden interviewen; voor dit boek maakte hij gelukkig een uitzondering. Uit onze gesprekken bleek dat juist zijn liefde voor racewagens evoor zorgde dat hij als coureur beter dan elk ander begreep waar een gehandicaptenvoertuig aan moest voldoen. Een auto moet één worden met de bestuurder – ongeacht of-ie dient om ermee te racen of om je benen te vervangen.

De Ferrari van Dick Waaijenberg, met achterop een sticker:
I love my Canta. Foto: Henk van Rotterdam, 2011.

Voorts heb ik drie dagen lang rondgelopen in de fabriek waar de Canta wordt gemaakt. Daar leerde ik dat elke Canta met de hand in elkaar wordt gezet, en dat aan elke auto die de firma Waaijenberg een adreslabel hangt. Alle monteurs weten per Canta precies voor welke bestuurder ze hem maken en welke aanpassingen vereist zijn. Moet de besturing links of rechts, komt er een elleboogclaxon in, heeft iemand stuurbekrachting nodig, kan er een rempedaal in of is een handbediende rem beter, en waar monteren we de rolstoellift?

Op mijn eigen Canta ben ik van meet af aan verliefd geweest. Dat heb ik gemeen met zowat alle andere Canta-rijders. Nadat ik in het bedrijf kon rondlopen, ben ik ook verliefd geworden op de firma. Op de beroepstrots van alle monteurs, op de aandacht die ze aan elk autootje besteden, op de stelligheid waarmee de huidige directeur Frank Vermin zijn (en ons) autootje verdedigt tegen overheidsregulering, op de ingenieuze aanpassingen die het researchteam verzint, en op de tegendraadsheid van dat malle, opstandige, lieve, onontbeerlijke en vrolijke autootje – de Canta.

***

De benenwagen ligt half mei in de boekhandel. Het boek is geïllustreerd, wordt in full colour gedrukt, telt naar schatting 180 pagina’s en gaat ongeveer 17,50 kosten.

Eerdere berichten: De benenwagen (17 januari 2011), Dick Waaijenberg (19 januari 2012), en Canta-ballet (27 januari 2012).

Onzin

Critici beweren vaak dat op sociale media hoofdzakelijk onzin wordt gepost. Publieke conversaties horen een meerwaarde boven het persoonlijke te hebben, vinden ze, en anders hoor je die niet in het openbaar te voeren. Wat een raar criterium. Sinds wanneer stellen we de eis dat onderlinge gesprekken tussen mensen maatschappelijk relevant moeten zijn, zuiver omdat anderen ze ook kunnen volgen? Met dat argument kun je ook zowat alle gesprekken in cafés, op feestjes, in parken en langs sportvelden belachelijk maken.

Sites als Facebook maken de alledaagse conversaties tussen vrienden en kennissen voor anderen zichtbaar. Inderdaad, die gesprekjes zijn niet altijd van hoog niveau. Zulke gesprekken voer je echter niet vanwege het niveau, maar om de onderlinge band te cultiveren: het zijn betrekkingsgesprekken.

Tien jaar geleden was het modieus om af te geven op mobieltjes; mensen zouden ze hoofdzakelijk gebruiken voor onnutte plaatsbepalingen en zinloze aankondigingen: ‘Ik ben nu in de supermarkt’, ‘Ik ben er over vijf minuten’. maar die boutades zijn misplaatst. Wat zulke ogenschijnlijk onbenullige gesprekjes namelijk zeggen is dit: ik denk aan je, ik kom eraan, weet dat ik je niet vergeten ben. Ik ben elders, maar ik ben bij je. Wat zulke telefoongesprekjes au fond doen, is de huiselijke conversatie tussen vrienden, familie of geliefden voortzetten in de buitenwereld. Ineens belandden zulke alledaagse opmerkingen op straat, in het café, in de lift, in de tram.

Ook op Facebook gebeurt dat. De versnipperde conversatie die je eerder uitsluitend thuis voerde – turend in de koelkast: ‘Eh, wat zullen we vanavond eten, schat?’, of wijzend naar de krant: ‘Tsss… heb je dát gelezen?’ – belandt daarmee in de openbaarheid. Buitenstaanders (die thuis natuurlijk precies zulke gesprekken voeren) zijn nu ineens getuige van andermans huiselijke uitwisselingen.

Nu we buitenstaanders horen uitspreken wat we zelf aldoor als intieme, besloten conversatie hadden beschouwd, klinken die woorden onbedoeld triviaal en clichématig, en doen critici ze af als onzin. Maar diezelfde zinnetjes zijn wél die het weefsel van onze intieme banden smeden en versterken. Zulke zinnen verdienen koestering, geen sneer.

Critici kunnen zich beter realiseren dat sociale media zowel persoonlijke als sociale conversaties faciliteren. Want elke analyse waarin die twee op één hoop worden gemieterd, leidt naar een totalitaire opvatting, waarin de waarde van losse opmerkingen worden afgemeten aan hun maatschappelijke merites.

Afgeven op onze persoonlijke levenssfeer is nooit verstandig. Ook niet nu we die meer publiek beleven.

Een glibberig pad

[Speech bij de uitreiking van de Big Brother Awards op 7 maart 2012. Dit was de achtste en laatste keer dat ik voorzitter van de jury was.]

Staatssecretaris Fred Teeven zei deze week blij te zijn dat het ministerie van Veiligheid en Justitie geleid wordt door twee VVD’ers. Dat vergroot hun slagkracht. Ivo Opstelten en hij ‘hebben hetzelfde doel, dus we maken sneller stappen naar voren.’ Opstelten en Teeven vinden beiden dat het ‘in sommige gevallen’ mogelijk moet zijn om rechtstatelijke principes te doorbreken. Zo meent Teeven bijvoorbeeld dat het doorbreken van het medisch geheim ‘bij zware delicten verdedigbaar is.’

Veelplegers

De geschiedenis van de Big Brother Awards, de prijs voor de grootste privacyschenders van Nederland, leert dat het daar nooit bij blijft. Is een inbreuk op de grondrechten van burgers eenmaal bij wet geregeld – heus, alleen voor dit speciale, zeer ernstige geval, waar nood wet breekt! – dan klinkt korte tijd later steevast de roep om bredere toepassing van de uitzondering.

De naaktscanner zou uitsluitend in het internationale vliegverkeer worden ingezet; om terrorisme te bestrijden moest dat toch mogelijk zijn. Tegenwoordig experimenteren de politiekorpsen van de grote steden met mobiele naaktscanners die overal op straat kunnen worden gebruikt. Huiscontroles voor uitkeringsgerechtigden waren alleen toegestaan indien er sterke aanwijzingen waren dat iemand de boel bedonderde. Nu vindt de overheid dat iedereen met een uitkering gerelateerd aan gezinssamenstelling – denk aan bijstand, AOW of kinderbijslag – tot zulke huiscontroles moet worden verplicht. Ook wanneer er geen enkele verdenking van misbruik is.

Grondrechten doorbreken is kennelijk hoogst verslavend. Wie er eenmaal aan begint, eindigt makkelijk als veelpleger.

Jungle

In datzelfde interview sprak de staatssecretaris zijn intense afkeuring uit over liegende politieagenten. We moeten ervan op aan kunnen dat hun verklaringen kloppen, zei Teeven. ‘Anders komen we in een jungle terecht.’

Om diezelfde reden dient juist de politie zich keurig aan de wet te houden. Wie de wet moet handhaven, mag er zelf nooit de hand mee lichten. Maar ook dit jaar zijn de politiekorpsen helaas weer genomineerd omdat ze de wet niet naleefden of die zelfs actief schonden. Ook de politie mag niet hacken, ook de politie moet de privacywetgeving respecteren.

Was Teeven daarop maar even alert als op liegen, maar helaas. Vorig jaar zagen we dat diverse politiekorpsen tegen alle regels in gescande nummerplaten veel te lang opsloegen; dit jaar zagen we een voorstel van het kabinet om de wet dan maar op te rekken, zodat die illegale praktijk voortaan wordt gelegitimeerd. Ook heeft de regering in december 2011 een grensbewakingssysteem ingevoerd, waarbij elke passerende auto van alle kanten wordt gefotografeerd en daarna met allerlei databases wordt vergeleken. Dat druist in tegen alle Europese verdragen. Buurland Duitsland is dan ook woedend.

Vandaag werd een akelig staaltje wetsschending bekend. Het kabinet heeft in de afgelopen weken de inkomensgegevens van bijna alle huurders doorgegeven aan hun huisbazen; in totaal gaat het om miljoenen huishoudens. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens, had de Belastingdienst de betrokken burgers daarover eerst moeten inlichten. Wat veel erger is: een wet die bepaalt dat de verhuurders inzage kunnen krijgen in de inkomsten van hun clientèle, bestaat nog helemaal niet. Pas vandaag is het wetsontwerp over het zg. ‘scheefhuren’ in de Tweede Kamer behandeld. En als die akkoord is, moet het voorstel nog langs de Senaat.

Zwerfvuil

De jury maakt zich voorts flink zorgen over de grote hoeveelheid datalekken die het afgelopen jaar aan het licht zijn gekomen. Iedereen – van overheid tot bedrijfsleven – legt inmiddels enorme gegevensverzamelingen aan. Aangezien elke dataverzamelaar om het hardst roept dat zulke gegevens onmisbaar zijn voor hun bedrijfsvoering, of voor de veiligheid in het land, zou je verwachten dat die datasets goed worden beschermd.

Dat blijkt zelden het geval. Wie met wat verstand van zaken in een webserver prikt, rollen alras de bestanden in de schoot. Medewerkers zetten directories of bestanden open, verliezen cd’s met belangrijke bestanden of sturen lange lijsten vol vertrouwelijke gegevens naar een verkeerd adres. Creditcards, verzekeringsgegevens, adressen, bankrekeningen, geboortedata, paspoortnummers, telefoonnummers – er ligt meer op straat dan ons lief is. En dit is bepaald geen zwerfvuil.

Datalekken maken burgers kwetsbaar. Ze schenden ons vertrouwen in de overheid en in het bedrijfsleven: als je andermans gegevens opeist en opslaat, heb je daar verduveld zuinig op te zijn. Bovendien zorgen zulke datalekken dat identiteitsdiefstal een peuleschil wordt.
Om die reden ben ik voorstander van een fikse boete op datalekken. Pas dan wordt databescherming voor bedrijven en instanties een kwestie van eigenbelang.

Ja, natuurlijk leidt een beter databeleid tot hogere kosten voor de bedrijfsvoering. Maar nu wordt de prijs van slechte databeveiliging en gebrekkige naleving van de privacyregels eenzijdig afgewenteld op de burgers.

In de wolken

Computergegevens buitenshuis bewaren is modern. Opslag in the cloud kost haast niks en maakt dat al je apparaten in een oogwenk synchroon lopen. Nooit meer je adresboek van computer naar mobieltje kopiëren, nooit meer piekeren met welk apparaat je die nieuwe afspraak ook alweer in je agenda had gezet, op welke machine de meest recente versie staat van dat stuk waaraan je werkt.

Hoewel ik de verleiding snap – alles uitbesteed, geen omkijken naar, synchronisatie ingebouwd en backups voor een kleine meerprijs inbegrepen – ben ik er wars van. Je geeft alle zeggenschap ermee uit handen.

Wanneer zo’n dienst met een storing kampt of je internetverbinding plat ligt, kun je subiet nergens meer bij. Doe mij maar lokale bestanden en zelfbeheer, temeer daar dat – tegen de kleine prijs van verstandig synchroniseren en dagelijks backuppen – een fundamentele bescherming oplevert die elders niet is te krijgen.

Tegenwoordig horen we dagelijks over databases die onbedoeld open staan, over bestanden die eenvoudig door buitenstaanders te raadplegen, te kopiëren en te wissen zijn. Zou dat ons niet voorzichtiger moeten maken om onze privégegevens – inclusief onze contacten en ons werk – ergens in the cloud te plempen?

We hebben geen idee meer waar onze privédata allemaal belandt. Het merendeel van de cloudservers staat in de Verenigde Staten. Soms ook is het cloudbedrijf Amerikaans maar staan hun servers elders, meestal zonder dat duidelijk is waar.

De verantwoordelijkheid voor en bescherming van die gegevens is zodoende een ratjetoe: een lappendeken met overal juridische gaten. Wie moet je aanspreken als er iets is? Welk recht geldt voor welke gegevens, en voor welke opslaglocaties? De Amerikaanse overheid kan tegenwoordig van alles over Nederlandse burgers opvragen, verwerken en opslaan zonder dat onze eigen wetten daaraan te pas komen. Zodra je gegevens op Amerikaanse servers staan, geldt immers Amerikaans recht.

Overheden maken inmiddels behendig gebruik van elkaars juridische zwakheden om lokaal hun burgerrechten te omzeilen. Of ze hollen nationale grondrechten uit, pruilend dat de gewenste inbreuk elders wél is toegestaan. Zou de VS zich via een sluipweg toegang verschaffen tot de banktransacties van alle Nederlanders, dan zou Nederland niet protesteren over die botte buitenlandse schending van de rechten van haar burgers. Nederland zou zeggen dat die optie hier helaas ontbrak en dat de noodzaak ervan nu terdege was aangetoond. Daarna werd de inbreuk ook hier tot recht verklaard.

Gegevensbeheer is internationaal geworden. Grondrechten daarmee ook.

BobCatsss

Today, I had the honour of delivering the keynote lecture at BobCatsss, an annual nternational conference on information management. The conference’s main venue is the beautiful KIT, our national colonial museum.

My lecture was titled ‘Privacy is the cornerstone of personal safety’; it’s about counterterrorism surveillance, general data collection, the lack of data hygiene and medical hacks. You can download the slides here (PDF, 1.4 MB).

De benenwagen

Wie als schrijver onbekend terrein wil verkennen, kan soms ergens ‘writer in residence’ worden. Dat is een chique manier om te zeggen dat je bij wijze van studie een fantastische logeerpartij voor jezelf organiseert, waar je met mazzel nog een mooi boek uit kunt kneden ook. Deze week ben ik zo’n writer in residence: ik logeer in een fabriek. (Nou ja, overdag dan. ‘s Avonds slaap ik in een hotel.)

De fabriek in kwestie staat in Veenendaal. Ze maken er auto’s. En ze doen dat met de hand. Uit honderden onderdelen, afkomstig uit tientallen landen, worden elke week drie tot vijf autootjes in elkaar geschroefd en gekit. Zowat alles moeten ze van de grond af aan assembleren, omdat niemand exact maakt wat zij nodig hebben. Van elk autootje weten ze bovendien voor wie ‘ie is bestemd, en veel autootjes zijn precies op die ene klant toegesneden.

Want Waaijenberg maakt speciale auto’s. Het bedrijf is de maker van de Canta, uweetwel, die kleine – vaak rode – opdondertjes voor gehandicapten.

Het is een bijzonder bedrijf. Niet alleen omdat ze een beperkte en toch uiterst diverse doelgroep hebben, maar ook omdat Waaijenberg eigenlijk nog de enige volbloed Nederlandse autoproducent is. Hun inrij-Canta – een auto waar je met rolstoel en al in gaat – is zo bijzonder dat buitenlanders soms smeken of ze er alsjeblieft ook een mogen kopen. Zowel in Griekenland, Portugal als Amerika rijden ze inmiddels rond.

Wat me trof waren alle tegenstellingen. Op de onderzoeksafdeling boven worden technische hoogstandjes ontwikkeld, zoals volledige joystickbesturing. Beneden op de werkvloer wordt intussen alles onverdroten ambachtelijk in elkaar geklust, auto voor auto, onderdeel voor onderdeel. Handwerk en hi-tech gaan hier gelijk op; wat alle Cantamakers bindt, is de oneindige trots op hun werk.

En is het niet bijzonder dat dit Nederlandse invalidenwagentje nota bene is ontworpen door een racewagencoureur annex -monteur, iemand die twintig jaar heeft lesgegeven op het circuit van Zandvoort? Zoiets verzin je toch niet?

Intussen denk ik maar steeds aan al die Cantarijders die ik ken: stuk voor stuk mensen die hun bewegingsvrijheid te danken hebben aan dit autootje. Waaijenbergs motto is: wat je ook hebt, wij zetten er wielen onder en we maken je weer mobiel. Ze maken er waarlijk een benenwagen.

Writer in residence zijn is geweldig bij zo’n bedrijf. De enige vraag is hoe ik Waaijenbergs liefde straks in woorden kan vangen.

Welkom in uw toekomst

In december zond het Britse Channel4 een korte dramaserie uit: Black Mirror. Elke aflevering nam een specifiek aspect van technologie onder de loep en werkte de impact daarvan op ons leven uit door alles nét een beetje te vergroten. Dat leidde tot science fiction die voldoende dichtbij huis bleef dat alles akelig vertrouwd was maar tegelijkertijd doodeng werd. Daardoor slaagde de serie er uitmuntend in om haar toekomstbeeld menselijk te houden, en nooit pamflettistisch.

De eerste aflevering was briljant en zo pijnlijk. Een mooi prinsesje is ontvoerd; de boosdoener eist als losgeld dat de minister-president een uiterst gênante daad zal verrichten: hij moet – live op tv – een varken neuken. De regering bedenkt onder strikte geheimhouding hoe ze deze crisis het hoofd kan bieden en toch de kool en de geit kan sparen. Ze zoeken koortsachtig naar de juiste spin.

Dan blijkt dat de overheid geen enkele grip heeft op de berichtgeving: de ontvoerder heeft zijn eisenpakket immers allang op YouTube gezet. Lang voordat de regering erin slaagt het filmpje te verwijderen, is het overal gemirrord en heeft het nieuws zich via Twitter en blogs razendsnel verspreid.

Het nieuws is niet meer te onderdrukken. Het enige dat de regering rest, is samen met de spindoctors monitoren hoe er op het desastreuze nieuws wordt gereageerd en peilen wat de beste optie voor de minister-president is. En het volk – aanvankelijk op sensatie belust – hitst de publieke opinie dusdanig op dat de minister-president geen keuze meer rest dan in te stemmen met de eisen. Waarna iedereen in afgrijzen toekijkt naar wat ze samen hebben aangericht, en de minister-president doet wat hij doen moet om de prinses te redden.

Natuurlijk dacht ik aan Wilders, die denkt dat tweeten gelijk staat aan beleid voeren. Natuurlijk dacht ik aan de hypes en de sensatie van instant berichtgeving. Maar ook dacht ik aan al die serieuze beleidsmakers die bij god niet weten hoe ze met de stem van het volk moeten omgaan, en die nog steeds denken dat je ‘echte’ politiek binnenskamers moet houden. En aan al die mensen die ontdekken dat sensatie niet is waarom het draait, en die niet meer weten waar ze in hemelsnaam moeten kijken als de sensatie al te echt wordt. Die uiteindelijk vooral blijven kijken om de minister-president niet alleen te laten in zijn schande.

Een fantastische serie. Wie zend hem hier uit? Gruwel is soms heel leerzaam.