Tegenterreur

Obama wil John Brennan aanstellen als de nieuwe baas van de geheime dienst van zijn land, de CIA. Brennans geschiedenis is, zacht gezegd, niet prettig. Hij heeft zich eerder sterk gemaakt voor marteling: waterboarding vond-ie een legitieme en effectieve verhoortechniek voor terrorismeverdachten. Momenteel werkt Brennan als hoofd terrorismebestrijding voor Obama, en legt hij uit dien hoofde lijsten aan met mensen die in aanmerking komen om per drone te worden vermoord.

Drones zijn onbemande, zwaar bewapende vliegtuigen. Ze worden op afstand bestuurd. Amerika zet ze op afstand in op buitenlands grondgebied; vooral mensen in Pakistan, Afghanistan en Jemen zijn favoriete doelwitten, maar verdachten in Somalië en andere Afrikaanse landen winnen inmiddels aan populariteit.

De Amerikaanse drones worden buiten alle reguliere kanalen ingezet. Zelfs het ministerie van Defensie gaat er niet over. De CIA kiest haar doelen in het geniep, legt geen verantwoording af over gemaakte keuzes, maakt eventuele miskleunen nooit bekend en houdt alle documenten over de onbemande moordapparaten angstvallig geheim.

De CIA liquideert buitenlanders op vreemd grondgebied, zonder dat er een rechter, een senaatszitting of enige vorm van controle aan te pas komt. Kortom: de CIA kan ongecontroleerd en op eigen initiatief oorlogshandelingen uitvoeren.

Ooit werden we – en terecht – al boos wanneer de CIA iemand ontvoerde. Nu kijken we er niet meer van op dat de man die al een paar jaar eigenhandig de hitlijsten opstelt op grond waarvan de CIA illegale buitenlandse aanslagen uitvoert, en daarmee als aanklager, rechter en beul ineen optreedt, het nieuwe hoofd van diezelfde organisatie wordt.

Obama, Obama – wat is er van je geworden? De man die waterboarding verdedigde is je persoonlijke adviseur veiligheid en terrorismebestrijding? De man die hitlijsten opstelt, maak je directeur van de CIA? En dan vraag je je nóg af waarom Amerika in steeds meer landen, en door steeds meer mensen, wordt gehaat?

Buiten dat Obama al doende het internationale rechtssysteem perverteert, verspeelt hij elk recht op morele verontwaardiging door de VS. Hoe hypocriet moet je zijn om de ouderwetse raketten die Palestijnen afvuren op Israël te veroordelen, wanneer je zelf zowat wekelijks precisiewapens inzet in andere landen? Hoe kun je dan nog verzuchten dat ‘we helaas niks méér kunnen doen, al zouden we dat wel willen,’ tegen de Syrische president Assad die al minstens zestigduizend burgers over de kling heeft gejaagd en die zijn halve land in puin heeft gebombardeerd, dan een VN-resolutie steunen die hem oproept om een gesprek aan te gaan met de rebellen, want nou ja, het internationale recht staat verdergaande inmenging immers niet toe?

Drones doden meer dan mensen. Ze ondermijnen elke moraal.

De nieuwe mens

Binnen vijf jaar kunnen onze spullen zien, horen, voelen, ruiken en proeven, voorspelde IBM. Allerlei ‘zintuigen’ voor computers worden al ontworpen en getest op de ontwikkelafdelingen van het bedrijf.

Ik schrok ervan. Straks kan ik niet eens meer schelden op mijn computer wanneer-ie kuren vertoont. Voor je het weet kwets ik zijn binaire gevoelens, waarna het ding natuurlijk helemáál geen zin meer heeft zich voor mijn karretje te laten spannen. En zal mijn laptop dan binnenkort óók al gaan klagen over sigarettenrook en stinkende asbakken, of zelfs recht op een rookvrije omgeving eisen?

Gelukkig bleek IBM vooral te doelen op sensoren die zintuiglijke ervaringen op afstand aan mensen kunnen overbrengen. Vooral op het tactiele vlak wordt veel ontwikkeld. Het keurige voorbeeld waarmee IBM kwam aanzetten, was dat we binnen een paar jaar via de computer kunnen voelen aan de stofjes van kleding die in webwinkels wordt aangeboden. Maar als zo’n techniek eenmaal is geïntroduceerd, voorzie ik eerlijk gezegd vooral elders booming businesss, namelijk in de digitale dating- en seksindustrie.

Daarnaast ontwerpt IBM Research computers die de samenstelling van lucht, klanken, beelden, voedsel of geuren analyseren. Dat was minder groot nieuws: dat doen researchbedrijven overal ter wereld allang, er is al heel wat op die markt te koop. Vooral auto’s worden met steeds meer sensoren uitgerust. Een alcoholslot op een auto is al heel normaal. Hij werkt als een mechanische politieagent: je moet blazen voordat hij kan rijden, en zit er alcohol in je adem, dan verdomt de auto het simpelweg om te starten.

Ook met auto’s die de omgeving en het verkeer om hen heen permanent analyseren, wordt driftig geëxperimenteerd. Google heeft bijvoorbeeld een paar Toyota’s rondrijden die elk zijn opgetuigd met sensoren ter waarde van een kwart miljoen dollar, waarna ze geen chauffeur meer nodig hebben. De zelfsturende auto’s hebben gezamenlijk inmiddels ruim 800.000 kilometer afgelegd zonder in een enkel ongeluk betrokken te zijn geraakt. (Het allerhandigste aan zo’n zelfsturende auto lijkt me overigens dat je dan meteen het alcoholslot kunt afschaffen. Formeel ben je immers niet langer de bestuurder ervan, en het ding rijdt sowieso beter dan wij – zelfs in nuchtere staat – ooit kunnen.)

Minder leuk aan IBM’s vrolijke voorspellingen was echter wat ze oversloegen. Nergens in hun optimistische toekomstscenario’s stond een woord over de harde realiteit: omgevingssensoren worden momenteel massaal ontworpen, en ingezet, in moderne oorlogsvoering en bewapening. Van doelzoekende rakketten, volautomatische drones tot crowd control – tegenwoordig komt daar steeds minder een mens aan te pas. Sommige drones initiëren zichzelf al bijna zonder dat daar menselijke interventie aan te pas komt.

Straks is zelfs op een knop drukken al ouderwets geworden.

Kwaadschiks

Eind maart 2011 schoot de Eerste Kamer het landelijk elektronisch patiëntendossier af. De senaat was zo ongerust over de gebrekkige veiligheid plus de brakke privacybescherming van het EPD, dat ze invoering ervan uiteindelijk afwees. ‘Ach,’ dacht minister Edith Schippers, ‘als de overheid het niet mag doen, doen we het toch privaat?’

In november 2011 riep Schippers de zorgsector per brandbrief op om de handen ineen te slaan, en een maand later gaf ze Zorgverzekeraars Nederland 2,2 miljoen euro om het EPD zelf verder te ontwikkelen.

Zo legde Schippers het beheer van het landelijke EPD in handen van de private sector. Elke parlementaire controle of inspraak voor burgers in de vraag hoe het EPD zich nu ontwikkelt, is nu van tafel: het bedrijfsleven beslist zelfstandig over het EPD. Los van dat principiële democratische probleem, is er nog de kwestie van de kat op het spek binden. Patiëntengegevens onder de solitaire hoede van zorgverzekeraars brengen, is nogal discutabel. Juist verzekeraars willen graag weten welke klanten profijtelijk zijn en welke niet, welke klanten een ingreep of een medicijn ‘verdienen’ en wie mogelijk niet. Verzekeraars willen immers geen zorg bieden, maar winst maken.

Schippers maakte de puinhoop kortom nog duizendmaal erger dan-ie al was.

Critici vreesden voorts dat de zorgverzekeraars huisartsen of ziekenhuizen die niet aan het landelijke EPD wilden meewerken – onder medici lag het percentage mensen dat aangaf zelf niet in het EPD te willen worden opgenomen, bijvoorbeeld schrikbarend hoog – daartoe botweg zouden dwingen. Dat kunnen de zorgverzekeraars makkelijk: dreigen dat ze met zo’n partij geen zorgcontract meer zullen afsluiten, volstaat.

We zijn inmiddels een jaar verder. De zorgverzekeraars hebben meegedeeld dat ze zorgverleners extra gaan betalen voor elke patiënt die in het landelijke EPD wil worden opgenomen, en dat ze overwegen om voortaan geen contracten af te sluiten zorgverleners die hun gegevens niet doorsluizen naar het landelijke EPD.

Het effect? De apotheek van het Sint Anthonius Ziekenhuis in Utrecht maakte vorige week bekend dat patiënten die geen toestemming gaven om hun gegevens in het landelijk EPD te zetten, voortaan geen medicijnen wilden uitleveren. Nadat een storm van protest opstak, verklaarde de apotheek gehaast dat die boodschap op een vergissing berustte.

De duimschroeven worden aangedraaid – en wel bij de patiënt. Wilt u niet in het EPD? Dan kunnen wij u voortaan helaas niet meer helpen. Zoek maar een andere huisarts, een ander ziekenhuis.

Nu het parlement niet meer kan ingrijpen – met dank aan minister Schippers, wier geloof in de vrije markt aan patiënten elke keuzevrijheid over het EPD ontneemt – is de enige optie nog de mededingingsautoriteit, de NMA. Of we kunnen illegalen in de zorg worden. Maar ja, illegaal zijn in mag ook al niet meer in Nederland.

Help uzelf!

Bits of Freedom heeft een boel bereikt. Daar ben ik, als een van de drie oprichters, beretrots op. Toen de organisatie in 1999 begon, was het idee dat er op internet sprake kon zijn van rechten van gebruikers – ja, zelfs van burgerrechten – bepaald nieuw. Inmiddels is geaccepteerd dat gebruikers niet zomaar mogen worden afgesloten of afgeluisterd, dat bedrijven en overheden internetverkeer niet zonder meer mogen filteren, dat niemand stukken zomaar mag verwijderen.

We zijn beter gaan nadenken over privacy op internet. Over cookies, tracking en digitale sporen. Over de grenzen aan surveillance en digitale recherche. Over spam. Over databescherming en datahygiëne. Over opdringerige auteursrechtbescherming, die enerzijds steeds meer materiaal tot haar domein rekent, en anderzijds gebruikers en klanten steeds minder weinig zeggenschap laat over spullen die ze legaal hebben aangeschaft. Over het belang van anonimiteit en het recht om pseudoniemen te gebruiken. Over de feilbaarheid van ambitieuze digitalisering van het verkeer tussen burgers en instanties. Over netneutraliteit.

Bits of Freedom heeft zich enorm ontwikkeld. Aanvankelijk werd BoF vooral door journalisten als een goudmijn van informatie beschouwd. Ze spelden de nieuwsbrief, die vaak aanleiding werd voor mooie achtergrondreportages. Had Albert Heijn een plan om klanten met een digitale vingerafdruk te laten betalen, of verzon Brein weer eens een plan om auteursrechtbescherming te verstevigen, dan werd Bits of Freedom subiet platgebeld.

Via de jaarlijkse uitreiking van de Big Brother Awards, de poedelprijs voor instanties, bedrijven en mensen die de privacy van burgers het meest hadden ondermijnd, wist Bits of Freedom haar ideeën te populariseren. En waar overheidsinstanties en bedrijven de organisatie eerst negeerden, namen ook die haar gaandeweg steeds serieuzer.

Dat laatste ging gepaard met rare stuiptrekkingen. Fameus voorbeeld is die ene persconferentie van Buma/Stemra, waar alle media en belangenorganisaties welkom waren, behalve – zo meldde een daartoe speciaal opgehangen A4’tje bij de entrée – Bits of Freedom.

Inmiddels durft niemand Bits of Freedom meer te negeren. Medewerkers doen hun zegje tijdens commissievergaderingen van het parlement, worden overal uitgenodigd als deskundigen, spreken op chique congressen en lobbyen zich een slag in de rondte. Tientallen vrijwilligers staan Bits of Freedom bij. De organisatie loopt als een trein.

Maar omdat Bits of Freedom (uiteraard) ongesubsidieerd werkt, is het bestaan van de club afhankelijk van donateurs en sponsors. En juist daar wringt het nu: het geld raakt op. Bits of Freeedom heeft dringend donateurs nodig.

Bent u een ‘gewone’ internetgebruiker? Wees uw eigen zeehondje, en geef dit jaar eens gul aan Bits of Freedom. Verdient u uw geld met internet? Geef dan voortaan een deel van uw winst aan hen. Want zonder Bits of Freedom zou internet in Nederland allang niet meer zijn wat het nu is.

Stemfraude

Vanwege het idiote systeem dat de winnaar in een Amerikaanse staat alle lokale kiesmannen krijgt toebedeeld – winner takes all – lijken overal de kaarten geschud. Maar in Ohio gaan Obama en Romney nog steeds kop aan kop: het wordt daar een fotofinish. En omdat de andere kiesmannen opgeteld gelijk spel te zullen opleveren, is Ohio de swing state. Wie daar wint, gaat met het presidentschap strijken.

Dat lijkt goed nieuws voor Obama, want Ohio neigt naar de Democraten. Maar juist in Ohio stinkt het nu dat het een aard heeft.

De staatssecretaris van Ohio, John Husted, heeft een paar weken geleden plotseling om een ‘update’ gevraagd van de stemcomputers die in zijn staat worden gebruikt. Ogenschijnlijk gaat het om een aanpassing van de software waarmee de rapportage van de stemmen naar het kantoor van de gouverneur wordt verstuurd, maar uit de specificaties blijkt dat deze nieuwe programmatuur rechtstreeks kan schrijven in de database waarin de uitgebrachte en verwerkte stemmen worden bijgehouden.

Wat meer is: deze aanpassing van de software is, tegen álle wetgeving in, niet gecontroleerd en niet gecertificeerd, maar wordt nu toch inderhaast geïmplementeerd. Niemand weet precies wat deze nieuwe software doet. Dat de stemcomputers de uitgebrachte stemmen correct registreren, is eerder terdege getest. Maar _rapporteert_ deze nieuwe module de getelde stemmen vervolgens nog wel correct?

Waarom zou je een programma dat alleen een rapport moet opstellen, überhaupt schrijfrechten geven in de database van uitgebrachte stemmen? Kan de nieuwe software uitgebrachte stemmen wellicht herschrijven? En waarom heeft Ohio deze nieuwe software niet netjes laten certificeren voordat ze die invoerde?

Ondanks de rel die inmiddels is ontstaan, wist Husted de nieuwe software wettelijk aan zijn staat op te leggen. In de afgelopen weken zijn in 39 van de 88 provincies van Ohio de stemcomputers en de programmatuur aangepast.

Moet ik heus nog uitleggen dat John Husted, deze illustere secretary of state van Ohio, een Republikein is? Hij – en bij verstek aan hun protest: de Republikeinen, en Mitt Romney zelf – laden al doende de verdenking op zich dat ze deze verkiezingen naar hun hand willen zetten. Want Ohio is immers de swing state.

De zaak stinkt des te meer daar de Republikeinen, bij voorkeur in staten die Democratisch gezind zijn, lastige procedures hebben geïmplementeerd om überhaupt te mogen stemmen, onder het motto dat stemfraude koste wat kost moet worden voorkomen. Maar in Ohio zwijgen de Republikeinen in alle talen.

Hyperrealistisch

‘Wat het nieuws op tv biedt, is twitter met een half uur vertraging,’ verzuchtte iemand in alle vroegte. Hij had gelijk. Alle feiten, alle beelden die ik afgelopen nacht op tv voorbij zag komen over de vernieling die de orkaan Sandy in het noordoosten van de VS aanrichtte, had ik al via twitter gezien.

‘Gut, hebben ze dat nu pas door?’ dacht ik toen CBS meldde dat het zeewater een metrostation in gutste. En die foto van een kolkende rivier waarin auto’s dobberden – een paar uur eerder was daar nog een straat geweest – kende ik ook allang.

Oude media raken niet moe te benadrukken dat het tempo waarmee nieuws zich over twitter verspreidt, betekenen dat feiten niet van rumoer worden gescheiden, en onzinverhalen zich ongecontroleerd voortplanten. Zelf merk ik daar weinig van: er ss altijd ergens wel iemand die een verhaal controleert, zodat fouten uiteindelijk sneller worden rechtgezet dan in de traditionele media.

Dat was ook vannacht het geval. De paar ongecontroleerde geruchten die werden neergepend – de beursvloer van New York zou onder water staan, of de gangen van de subway stroomden vol – werden binnen een paar minuten al tegengesproken en ingetrokken. En dat die foto van die haai in een straat ergens in New Jersey vals was, had iedereen gerust door, maar hij was simpelweg te leuk om hem niet verder te verspreiden.

Twitter heeft als voordeel dat er weinig wordt herhaald. Op tv zagen we alweer de gevel die pardoes van dat hotel in New York was afgewaaid. En daarna alweer dat verhaal van die man die, al bleef hij veilig thuis, toch dood ging (er waaide een knoepert van een boom om die zijn huis verbrijzelde).

Daarnaast maakt juist het gebrek aan hiërarchie op twitter – een journalist heeft er evenveel stem als ieder ander – dat de feiten tot leven komen. Geen krampachtige interviews met ‘gewone burgers’, maar gewoon een tweet van iemand die het water tot de rand van zijn venster ziet komen. Geen ‘ongedwongen’ items van reporters die met kaplaarzen aan in de branding staan, maar gemazzelde beelden uit de echte omgeving.

Wat twitter vooral verteerbaarder maakt dan de oude media, is de humor. In het holst van de storm postte iemand bijvoorbeeld een fake foto van Lady Liberty die zich angstig achter haar voetstuk had verscholen. Dat is precies hoe je een ramp tegemoet treedt: met volop verhalen, en met wrange geestigheid.

Druk op de knop

Oh, de armzalige kortzichtigheid! Kijk je een hele avond lang mateloos geboeid naar de verkiezingsuitslagen, twitterfeed in de aanslag voor de werkelijk scherpe commentaren, en wat gebeurt er?

Terwijl ik onverwacht word meegesleept door het politieke drama van die avond – de PvdA lijkt even groot te worden als de VVD, oh nee toch niet; ja de PvdA loopt warempel alsnog in, oh nee toch niet genoeg; de VVD lijkt de grootste partij te worden, maar wanneer weten we dat zeker? – begon de ene na de andere politiek journalist te zeuren over de afwezigheid van stemcomputers.

Als we stemcomputers hadden gehad, hadden we nooit zo lang hoeven wachten op de definitieve uitslag. Een enkele druk op de totaalknop had volstaan, we hadden een instant uitkomst kunnen hebben! Nu moesten we maar liefst zes uur delibereren voordat we wisten waar we aan toe waren. Het was een gotspe, vonden ze.

Niet eerder heb ik mensen zo hartstochtelijk zien beweren dat ze liever overbodig waren geweest. Immers: de hele verslaggeving van die avond was erop gebaseerd dat lokale stemuitslagen druppelsgewijs binnenkwamen, en dus steeds nieuwe stof voor speculaties boden.

De fameuze ‘druk op de knop’ waaraan de politiek verslaggevers massaal refereerden, had ze die avond werkeloos gemaakt. Of had ze gereduceerd tot het cliché van sportjournalisten. Niks anders overgebleven dan de sentimentele vraag: ‘En hoe voelt dat nou, om zo’n resultaat te boeken?’

Nog erger was het pijnlijke gebrek aan kennis dat uit die opmerkingen over stemcomputers sprak. Iedereen die zich er een beetje in heeft verdiept, weet dat stemmen per computer zo onbetrouwbaar is als de neten, en dat ermee knoeien een fluitje van een cent is.

Hadden we digitaal gestemd, dan wist ik zo tien mensen te bedenken die er onnaspeurbaar voor hadden kunnen zorgen dat de Piratenpartij landelijk de absolute meerderheid had gekregen.
Wat me schrik aanjaagt, zijn niet die hackers. Wat me schrik aanjaagt, zijn journalisten die ondanks een stortvloed aan bewijs niet doorhebben dat stemcomputers volstrekt onbetrouwbaar zijn. Wat me schrik aanjaagt, zijn journalisten die binnen zes uur definitieve uitslagen willen, terwijl ze terdege weten dat de formatie van een kabinet daarna nog maanden kan duren.

Wat me vooral schrik aanjaagt, is de wetenschap dat er na de OV-chip, het EPD en Diginotar nog steeds politiek journalisten zijn die denken dat als de overheid iets automatiseert, het dús wel goed zal zijn.

Hackwinkels

Wie bij hackers nog steeds denkt aan bleekneuzige jongetjes die zich met cola en pizza’s achter hun computer verschuilen, loopt achter. Wat hackers bindt is hun hang naar kennis en hun experimenteerlust.

Ze ontleden dingen tot op het bot, zoeken uit wat er anders of beter aan kan, en waarvoor je het nog méér kunt gebruiken. Alles uitproberen en alles zelf doen staat hoog in hun vaandel: nergens tref je zoveel mensen met een duikdiploma, een vliegbrevet of – sociaal iets minder aanvaard – een wapenvergunning als onder hackers.

Veel hackers zijn wandelende encyclopedieën. Elke vraag wordt in principe met een lezing beantwoord, of je nu iets wil weten over de geschiedenis van Japanse anime of op het voormalige katholieke monopolie op wort. Nieuwe problemen krijgen voorgelegd, vinden ze nog veel leuker. Testen hoe veilig een slot is, uitzoeken of een chipkaart goed is beveiligd, verzinnen wat je met een GPS-tracker kunt doen.

Hackers denken snel; zeker in groepsverband leveren ze een bijna onstuitbare stroom ideeën op, die rap worden geschift, getest en verbeterd. Dat procedé werkt juist zo goed omdat ze alles volop bediscussiëren, en bijna iedereen een andere invalshoek heeft: dat voorkomt blindstaarderij.

Daarom verbaast het me dat bedrijven die met technologie tobben, niet vaker contact leggen met hackerspaces. Waar anders vind je mensen die graag meedenken, die tal van deskundigheden in huis hebben en die zich uit puur enthousiasme koppig op een probleem storten?

Vroeger had je wetswinkels en milieuwinkels. Individuen konden daar gratis hun probleem voorleggen, en voor een miniem bedrag konden stichtingen, verenigingen en kleine bedrijven advies krijgen. Die constructie was slim: kennis werd verspreid; deskundigheid werd maatschappelijk ingezet; kleine bedrijven konden de concurrentie met grote, gevestigde bedrijven beter aan, omdat degelijk advies nu ineens betaalbaar werd.

Het wordt tijd voor hackwinkels! Plekken waar bedrijven tijdelijke coalities aangaan met hackers en hun hulp kunnen inroepen om ideeën en producten te testen; plekken waar technologisch vernuft wordt uitgewerkt en productief kan worden gemaakt.

Er zijn teveel leuke bedrijven die net te weinig expertise in huis hebben, en teveel grote adviseurs die een boel geld kosten, maar niets anders doen dan procedures opschrijven zonder dat ze zelf ooit iets bedenken. Ondertussen laten we een enorm potentieel aan kennis liggen en doen we het voorkomen alsof wat daar gebeurt, niks anders dan vaag hobbyisme is.

Ga hacken. Ga winkelen bij hackers. En vooral: ga ’s naar zo’n hackerspace.

Duimen voor Ahmedinejad II

Mijn column van afgelopen week kwam me op veel kritiek te staan. Wat gaf het nou dat de VS en Israël via een computervirus de oorlog hadden verklaard aan Iran? Je mag gerust via Stuxnet proberen om Iraanse kerncentrales op afstand onklaar te maken. Tegen een dictator zijn immers alle middelen geoorloofd?

Ook jegens een dictator heb je je als overheid aan internationale regels te houden. Anders verklaar je de diplomatie au fond tot luxeartikel: als iets dat je alleen inzet zolang het je uitkomt en het jouw doelen dient. Wanneer wij menen dat we ons jegens onze vijanden alles mogen veroorloven en daarbij oorlogsrecht mogen schenden, hebben wijzelf geen poot meer over om op te staan wanneer onze tegenstanders vinden dat zij op hun beurt ons óók alles mogen flikken. Wie zichzelf eenmaal heeft verlaagd, verliest voortaan elk moreel argument.

Dat is één.

Wie zichzelf eenmaal zo heeft verlaagd, nodigt zijn vijanden voorts uit om vergelijkbare middelen in te zetten. Dat afgelopen week bekend werd dat computerchips bedoeld voor militaire doeleinden, door Amerikaanse bedrijven in China besteld, mogelijk een achterdeurtje hebben die de producent in staat stelt om de boel op afstand over te nemen, is buitengewoon pijnlijk maar past naadloos in dit vuige, ongecontroleerde oorlogsmodel. Aangezien de VS deze tactiek zelf hebben geïnitieerd, hebben ze nu elk recht verkwanseld om boos te worden op de Chinezen. Immers: wij zijn ermee begonnen.

Dat is twee.

Wil een computervirus effectief zijn, dan moet het zich geniepig aan elke detectie onttrekken en – wanneer het alsnog herkend wordt – zich terdege teweerstellen tegen pogingen het in te dammen. Dat is precies wat er bij Stuxnet gebeurde. Terwijl het virus exclusief gericht was op de Iraanse opwerkingsfabriek in Natanz, verloren de virusmakers binnen de kortste keren de controle over hun schepping. Vanuit Washington bekeken ze met afgrijzen hoe Stuxnet kerncentrale na kerncentrale besmette. Ze ontdekten dat ze Pandora’s doos hadden opengemaakt.

Dat is drie.

Hoe haal je het in je hoofd om een virus te maken dat nota bene kerncentrales ontregelt? Hoe pervers moet je zijn om een milieuramp te durven riskeren terwijl je een illegale oorlogsdaad orkestreert?

Dat is vier.

Dat onze overheden zulke dramatische, riskante, volstrekt onberekenbare en immorele middelen inzet zonder enig publiek debat – dat is vijf. De crux van een democratie is immers dat je als burger iets kan zeggen over wat jouw overheid doet.

Duimen voor Ahmadinejad

In juni 2011 werd Stuxnet ontdekt, een virus dat zich twee jaar eerder in de besturingssystemen van Iraanse kernreactors had genesteld en daar de boel platlegde. Vanwege de omvang en complexiteit ervan constateerden westerse onderzoekers eendrachtig dat Stuxnet door een overheid ontwikkeld moest zijn.

De verdenking viel op Israël en Amerika, beiden immers gebrand op de stopzetting van het Iraanse kernwapenprogramma. Inmiddels zijn diverse documenten opgedoken die bevestigen dat Stuxnet vrijwel zeker door die twee landen op Iran is losgelaten.

Wat moet je daar nu van vinden? Het westen grossiert al jarenlang in conferenties over het risico van computerterrorisme en -oorlogsvoering, en dan blijkt ineens dat wijzelf op dat vlak de grootste agressor zijn. Je zou haast denken dat die vergaderingen vooral dienden om het gewone volk te rijpen voor de gedachte dat de rest allang cyberoorlogje speelt en dat onze aanvallen daarom ‘eigenlijk’ slechts een vorm van verdediging zijn.

Het nieuwe van cyberwarfare is niet dat-ie via computers wordt uitgevoerd; dat doen we immers al sinds de Golfoorlog. Het waarlijk moderne eraan is dat Israël en de VS tegenwoordig kennelijk oorlogen beginnen zonder dat daar enige parlementaire beslissing aan te pas komt. De bevolking wordt zelfs geheel onkundig gehouden dat haar overheid systematisch aanvallen uitvoert op vreemd grondgebied.

Dat maakt deze tactiek verderfelijk: een handjevol mensen beslist in het diepste geheim dat ze elders effies een stel kerncentrales gaan platleggen, of wellicht dit keer het lokale betalingssysteem. Niemand die daar ooit rekenschap voor hoeft af te leggen: de uitvoerders van deze oorlogshandelingen doen publiekelijk of hun neus bloedt. ‘Stuxnet, wij? Welnee! Dat waren vast hackers.’

Wat mij betreft klaagt Ahmadinejad Israël en de VS subiet aan bij het Internationale Strafhof, en dan duim ik van ganser harte dat hij wint.

Wijzelf moeten intussen als de sodemieter debatten over cyberwarfare eisen, zowel nationaal als internationaal. Sinds wanneer kunnen onze overheden achter onze rug om een oorlog beginnen? Waarom breken onze overheden alle beginselen van het internationaal recht? Lokken zulke achterbakse aanvallen niet juist een tegenreactie uit?

Gisteren werd de ontdekking van een nieuw, extreem slim virus bekendgemaakt. Flamer blijkt al twee jaar actief te zijn in Iran, Libanon en de VAE, en legde onlangs zes van Irans grootste olieterminals plat. Flamer diept overal uit de besmette systemen informatie op, en stuurt die ontraceerbaar naar huis. De makers? Vrijwel zeker Israël en de VS.