Gratis aftappen

INTERNET AANBIEDER XS4ALL heeft zich altijd druk gemaakt over de privacy van haar abonnées. Ze was de eerste provider die openlijk weigerde een tap in te stellen toen justitie in 1997 inzage wilde hebben in het internetverkeer van een specifieke XS4all gebruiker. Justitie wilde kopieën trekken van diens e-mail en ‘meekijken’ wanneer die ene abonnée homepages bezocht. Het bevel voor die tap was juridisch niet in orde, noch was er een wettelijke onderbouwing voor het bevel meende XS4all, en zij vond dat justitie derhalve haar bevoegdheden verre overschreed c.q. onbehoorlijk oprekte. Ze maakten geen tap. Justitie legde zich niet bij deze weigering neer en daagde XS4all voor de rechter. XS4all won. De rechter oordeelde dat het bevel tot aftappen inderdaad onrechtmatig was.

In de discussies die indertijd ontstonden over internettaps vertelden diverse providers dat ook zij zulke bevelen van justitie hadden gekregen. Ze hadden die taps allemaal zonder morren geïnstalleerd. Maar pas na de weigering van XS4all veranderde de regering de wet en kregen zulke taps een wettelijke basis: de herziene Wet op de Telecommunicatie die zojuist is ingevoerd.

Justitie, politie en de binnenlandse veiligheids- en inlichtingendiensten kunnen sindsdien van alle providers eisen dat die een tap installeren, zodat deze diensten kunnen meekijken wanneer een specifieke gebruiker het net op gaat. Al het digitale verkeer dat die gebruiker genereert, kan zo onderschept worden. Dat betekent: e-mail lezen, chats afluisteren, kijken welke bestanden worden opgehaald, vaststellen welke homepages worden bezocht, bijhouden wanneer en hoe lang iemand on-line is, welke nieuwsgroepen hij leest, op welke mailinglijsten hij geabonneerd is en met wie hij contact onderhoudt.

Zulke internettaps zijn aan voorwaarden gebonden: er moet sprake zijn van een specifieke verdenking tegen een specifiek persoon. Alleen het ministerie van Justitie of een rechter-commissaris mag het bevel uitvaardigen iemands internetverkeer af te tappen, net zoals al regel was bij telefoontaps. Maar de wetenschap dat Nederland het land is met de meeste telefoontaps – zowel procentueel als (hoe verrassend) in absolute zin worden er in Nederland per jaar meer telefoontaps ingesteld dan in heel de Verenigde Staten en meer dan in alle ons omringende Europese landen – maakt dat er reden is tot zorg. Justitie in Nederland oordeelt nogal lichtvaardig dat een tap wenselijk is.

En een internettap levert gegevens op die aanzienlijk makkelijker te verwerken zijn dan een telefoontap: er hoeven immers geen opgenomen gesprekken uitgeschreven te worden, er hoeft geen mannetje daadwerkelijk mee te luisteren om ‘verdachte’ namen of termen eruit te vissen. Internettaps leveren gegevens op die met de computer doodeenvoudig geanalyseerd kunnen worden: van netwerk- en verkeersanalyse tot woordgebruik, alles rolt met een druk op de knop uit de computer. De verwachting is dan ook dat justitie massaal zal overstappen op internettaps, en dat het aantal taps explosief zal toenemen.

*

VEEL MENSEN LATEN ZICH op internet allang aftappen. Zonder dat ze het weten, en zonder dat daar ook maar een gerechtelijk bevel aan ten grondslag ligt. De zogenaamde ‘free’ providers die zich plotseling overal aandienen – de ene gratis provider beroept zich erop nog goedkoper te zijn dan de andere, en zo vonden ze gezamenlijk een nieuwe overtreffende trap uit: gratis, gratisser, gratuit – doen namelijk precies dat: aftappen. Ze houden het inbel- en surfgedrag van hun abonnées bij, analyseren dat (op vragen als: welke websites zijn populair bij mensen die vanuit een bepaald postcodegebied inbellen) en verkopen de resultaten door aan derden: aan marketingbedrijven, aan groothandels, aan reclamebureaus of aan grote concerns. Dat is de manier waarop de ‘gratis’ internet toegang wordt gefinancierd: de abonnées betalen hun ‘gratis’ internet met hun privégegevens.

De meeste gratis providers hebben in hun algemene voorwaarden een passage opgenomen waarin hun abonnees zich accoord moeten verklaren met een dergelijk gebruik van hun gegevens. Zinnen als: “De gebruiker geeft NOKNOK toestemming de gegevens van de gebruiker voor marketingdoeleinden beschikbaar te stellen” zijn daar vrij duidelijk over, maar anderen doen het achterbakser, alsof ze zich moeite getroosten om jou persoonlijk een plezier te doen: “Freeler zal op grond van de door Freeler verkregen gegevens/informatie actief inspelen op de behoefte van de gebruiker”. In gewoon Nederlands betekent dit uiteraard dat Freeler je adres en je andere gegevens doorverkoopt aan bedrijven die je daarna bombarderen met ‘op jou toegesneden’ reclame.

De gratis providers deden altijd erg besmuikt over deze wijze van financiering. En de meeste Nederlanders zijn niet te beroerd om een deel van hun privacy op te geven als ze in ruil daarvoor korting kunnen krijgen, of ‘gratis’ toegang. Maar de meeste mensen hebben simpelweg niet door wat er gaande is, zodat er geen sprake is van een afgewogen beslissing: betaal ik mijn internettoegang met abonnementsgeld of met mijn privégegevens?

Zodat XS4all besloot om via een reclamecampagne duidelijk te maken hoe de vork in de steel zit en per poster uitlegde hoe deze gratis providers met klantengegevens omspringen. De campagne was een parel van eenvoud: XS4all citeerde simpelweg uit de algemene voorwaarden van zulke providers, en sloot af met de zin “Uiteindelijk heeft alles een prijs”. De gratis providers waren woest en daagden XS4all voor de rechter. XS4all won. De rechter oordeelde dat XS4all alle recht heeft het publiek de mening voor te leggen dat gratis internet voor de consument ongunstige consequenties heeft en de klandizie van free providers te vertellen wat er met hun gegevens gebeurt, zeker nu de gratis providers de schijn van misleiding dragen. Want ze verkopen wel gegevens, ook al doen ze het voorkomen dat dit niet het geval is.

Inmiddels heeft de Consumentenbond zich aan de zijde van XS4all geschaard en heeft de Registratiekamer – de instantie die toeziet op persoonsregistraties en het gebruik daarvan – besloten een onderzoek in te stellen naar de praktijken van de gratis providers. De kans lijkt groot dat zij de wet op de persoonsregistratie massaal overtreden.

De gratis providers zullen wellicht moeten uitzien naar een andere manier om geld te verdienen. Misschien kunnen ze hun inmiddels opgebouwde expertise op tapgebied tegen die tijd doorverkopen aan justitie en aan de veiligheidsdiensten.

Koning Voetbal blijkt illegaal

NA ALLE DISCUSSIES die de afgelopen maanden plaatsvonden over de vraag of asielzoekers, hangende hun aanvraag voor een verblijfsvergunning, alsjeblieft wat mogen werken (ter verdrijving van de verveling, ter inburgering, ter aanvulling van het beetje zakgeld dat ze krijgen, en vooral: ter leniging van de noden van het Nederlands bedrijfsleven), bleek vorige week dat sommige illegalen hier allang dik betaald worden. Of nee, laat me het netter formuleren: vorige week bleek dat veel aanstaand voetbaltalent illegaal in Nederland verblijft en werkt, en, in tegenstelling tot de meeste andere illegalen hier, uitgebreid toegejuicht worden.

Voetbal is een miljoenenbedrijf. De hoeveelheden geld die omgaan in sponsorcontracten, transfers, opties op transfers, deelname aan wedstrijden en het winnen van hele, halve en kwartfinales is riant en maken de betere voetbalteams beurswaardig. Dientengevolge schuimen alle nationale clubs de jeugdelftallen af op zoek naar toekomstige aanvullingen van hun teams. Getalenteerde voetballers zijn hun geld niet in goud maar in diamanten waard: is het niet met hun spel, dan wel met hun transfer. De scouts verdringen zich langs de velden.

Een deel van die jongens in training – junioren nog – is in de afgelopen jaren uit Zuid-Amerika en Afrika naar Nederland gehaald. Het zijn talenten in de dop, wier virtuositeit hier getraind en gevoed wordt. Sommigen, zoals Leonardo (heeft hij eigenlijk een achternaam?) zijn daartoe op hun twaalfde naar Nederland verhuisd. Ze hebben weliswaar een contract, maar ‘werken’ zogenaamd niet, ook al doen ze elke dag trainingen en spelen ze elke zondag: ze worden pas uitbetaald als ze achttien zijn geworden. (Een uitstelconstructie die bedoeld is om de wet te ontduiken: niemand in Nederland mag immers voltijds werken onder deze leeftijd.) Sterker, de meeste clubs hebben geen verblijfsvergunning geregeld (of weten te krijgen) voor deze jongens, zodat ze niet alleen illegaal werken maar hier ook illegaal verblijven.

Triest, zou je denken, dat voetbal nu al zo is verworden dat kinderen van twaalf uit Kameroen of Brazilië worden gevist en hier worden groot gebracht om later voor ‘hun’ club te scoren – hetzij in doelpunten, hetzij in transfergelden. En het is minstens even triest dat die jongens, waarvan sommige al dik vier jaar in Nederland verblijven, nu alsnog uitgezet zullen worden en terugmoeten naar hun land van herkomst. Want dat land zijn ze inmiddels natuurlijk ontgroeid; bovendien zijn hen gouden bergen beloofd, en al wat ze krijgen is een armzalig terugreis naar huis en verbrijzelde dromen.

Een van Nederlands internationale voetbalscouts, Piet de Visser, kwam vorige week uitgebreid aan het woord over de kwestie. Hij was degene die Leonardo op elfjarige leeftijd in een krottenwijk van Rio de Janeiro vond en hem indertijd inhuurde voor Feyenoord: “Leonardo was te arm om te leven, hij had geen vader en woonde in een huis zonder dak met gaten in de muren. ‘s Nachts zwierf hij rond op de straat. Op den duur was hij misschien lijm gaan snuiven, zoals zoveel jongetjes in Rio, en was hij in de criminaliteit beland. De verhuizing naar Nederland is voor velen een redding uit de goot.”

De argumentatie van De Visser is – in zijn mengeling van charitas en bewogenheid – bijna sprookjesachtig ontroerend, ware het niet dat de wetenschap dat de illegale import van jonge talenten vooral de clubkas ontziet en spekt, er een andere kleur aan geeft. De Vissers standpunt is in altruïsme verpakt eigenbelang, en daarmee nogal hypocriet. Zodra zulke jongens ouder worden, raken ze immers onbetaalbaar of kaapt een andere club ze voor de neus van de scout weg. En de club moet voortbestaan. De club moet winnen. Bovenal: de club moet verdienen.

Uiteraard was – en is – deze Leonardo dolblij. Dat zal niemand betwisten. Maar De Vissers argumentatie is, nu ja, licht eenzijdig. Er zijn talloos veel kinderen – en volwassenen – voor wie een verhuizing naar Nederland een redding uit de goot is: daarom zetten asielzoekers soms alles op alles om hier te mogen komen of te blijven. Zoals die Koerdische asielzoeker die kortgeleden teruggezonden werd, ook al waarschuwde hij iedereen dat hij in Turkije gevangen genomen en mishandeld zou worden. De Nederlandse overheid geloofde hem niet en zond hem terug. Maanden later kwam hij stiekem terug: gevangen gezet geweest en zo ernstig mishandeld dat de foto van zijn rug in de Volkskrant me bij herinnering nog doet rillen.

Jammer dat deze Koerd niet kon voetballen: hij is nu ondergedoken in Nederland, en geen scout die bij hem stilstaat of ook maar spreekt over zijn ‘redding’. Erger, geen enkele politicus trok zich het lot van deze Koerd aan.

Natuurlijk is het een redding uit de goot voor Leonardo. Maar verhuizen naar Europa zou ook een redding uit de goot betekenen voor jongens (en meisjes) die geen lol en souplesse in voetbal hebben, en die zich daarmee niet toevallig op een terrein bevinden dat in Europa onderhavig is aan miljoenendeals en snerpende competitie. Er zijn miljoenen kinderen wier talenten verkwanseld worden en die zullen vervallen tot lijm snuiven, prostitutie, diefstal of de hongersnood. Maar laten wij de talenten redden, menen de scouts, in cynisch voorbijgaan aan al die andere kinderen en die andere levens.

Er zijn andere oplossingen dan voetbaltalenten hier illegaal te brengen en illegaal te laten werken. Twee grote clubs in Nederland zijn opleidingscentra ter plekke begonnen – Ajax heeft er inmiddels een in Zuid-Afrika en Feyenoord in Ghana – waar scouts hun pupillen kunnen plaatsen en opleiden. Het grootste voordeel is niet dat Feyenoord en Ajax zich zodoende niet aan de Nederlandse wet onttrekken en geen minderjarigen voltijds laten werken: het werkelijke voordeel is dat zulke centra ervoor zorgen dat er een opleiding in Afrika of Zuid-Amerika komt, dat het geld dat deze jongetjes krijgen nu niet naar Nederland vloeit maar daar blijft, en dat Nederlandse teams investeren in het werk en de infrastructuur ter plaatse. Dat ze, met andere woorden, iets terugdoen voor landen waarvan ze later de talenten hopen te oogsten.

Misschien dat zo het kennelijke grote gebrek aan voetbaltalenten in Nederland op een goede manier kan worden ondervangen. Dat de restricties in ons vluchtelingen- en asielbeleid daarmee nog steeds niet deugen en veel mensen, al dan niet gezegend met (voetbal)talenten, tot de goot gedoemd zijn, is een heel andere column. Een die de meeste mensen niet lezen wanneer Koning Voetbal niet in het geding is.

Vlaamse laster

VORIGE WEEK BEVESTIGDE een Belgische rechtbank dat het pas verschenen boek van Herman Brusselmans (laat me dit specificeren; gezien Brusselmans hoge productiviteit is er immers altijd wel een pas verschenen boek van hem op de markt: de gerechtelijke eis betreft zijn roman Uitgeverij Guggenheimer) uit de winkels teruggehaald moet worden. Voor 20 november aanstaande moeten alle exemplaren, voor zover nog niet verkocht, worden ingeleverd en door de papiermolen gehaald. Een en ander gebeurde naar aanleiding van een klacht van de Vlaamse mode-ontwerpster Ann Demeulemeester, wier naam – evenals die van veel andere bekende Belgen – danig door het slijk werd gehaald in Brusselmans boek.

Beledigd worden is nooit leuk. Al helemaal niet wanneer dat in de ogen van het slachtoffer onterecht gebeurt. Maar wanneer stelt het doelwit van een belediging het aan zijn adres gerichte commentaar ooit wel op prijs of acht hij die terecht? Alleen masochisten vinden de valse grappen, verbaal pootje-haken, hatelijke sneren en pijnlijke katten die hen ten deel vallen, op hun plaats. Het vergt een sterk karakter om de schouders over zulke beledigingen op te halen. Dat Demeulemeester persoonlijk geraakt was doordat zij met naam en toenaam op neerbuigende wijze werd beschreven, is begrijpelijk. Maar moest ze nu ook procederen, en eisen dat Brusselmans boek werd teruggehaald en gekuist?

Nee. Brusselmans schreef een roman. Een fictief verhaal waarin de vettige, valse, hypocriete en apert criminele hoofdfiguur Guggenheimer vuige taal uitslaat over tal van mensen. Sommige van die mensen lijken op mensen die echt bestaan. Op Hugo Claus, bijvoorbeeld. Op Monika van Paemel. Of op Ann Demeulemeestere. Over hen debiteert Guggenheimer tal van onwaarheden. Guggenheimer wordt bepaald niet als een aardig of geloofwaardig man beschreven, en dat er van zijn opinies geen hout deugt is elke lezer in een mum van tijd duidelijk. Hij zit vaak naast de waarheid, hij liegt, pocht en snoeft erop los, en het enige dat hij echt goed kan, is schelden en intrigeren. Guggenheimer is een mensenhater pur sang. En soms hilarisch in zijn zure tirades, maar helaas na verloop van tijd wat voorspelbaar.

Dat Brusselmans bestaande mensen verknipte teneinde ze tot personages in zijn boek om te bakken, is geen meesterzet. Je hoeft in een satire over het Nederlands omroepbestel John de Mol, Menno Büch of Willibrord Fréquin niet met naam en toenaam op te voeren om scherp, vals of actueel te zijn over dat omroepbestel. Sterker, zodra je van heuse namen en gebeurtenissen weet te abstraheren wint een satire aan zeggingskracht.

Maar dat is een zwakte van Brusselmans boek, geen morele of een civielrechtelijk te bestraffen fout. En los daarvan: wie gelooft ook maar een seconde dat Guggenheimers oordeel serieus te nemen is, zijn kritiek gefundeerd is en gerechtvaardigd? De beschuldiging dat Brusselmans eigenlijk Guggenheimer als vermomming gebruikte om veilig en tersluiks zijn eigen opinies te ventileren is al even mal: als Brusselmans al iets deed met zijn eigen opinies, was dat ze uitvergroten, opblazen en er bij monde van Guggenheimer satire van maken. In welk geval Brusselmans fictie van zijn mening maakte, en zijn eigen ideeën in een schril daglicht zette.

De rechter oordeelde tot twee maal toe anders: Demeulemeester had gelijk zich beledigd te achten. (Hoe curieus. Een rechter die het beroep over zijn eigen uitspraak behandelt. Allicht dat de man tot hetzelfde vonnis komt: hij zou anders zichzelf afvallen.) Hij bepaalde daarmee dat het verschil tussen fictie met quasi-bestaande personen enerzijds en de werkelijkheid met heuse mensen anderzijds irrelevant kon worden verklaard. Op last van de dubbel-dienstdoende rechter moet Brusselmans boek nu worden teruggenomen en mogen ze alleen worden heruitgegeven minus de gewraakte passages. Demeulemeester, aangespoord door dit succes, wil nu een schadevergoeding van Brusselmans eisen.

*

DAT BRUSSELMANS VOLGENS de Belgische rechter zijn personages geen grove beledigingen in de mond mag leggen indien die een schijnbaar bestaand persoon betreffen, is al verontrustend genoeg. Wat de kwestie bepaald heikel maakt, is dat Demeulemeester nu daarenboven eist dat Brusselmans boek ook in Nederland uit de winkel wordt gehaald. Wat zij en haar advocaat daarmee feitelijk nastreven, is Belgisch recht naar Nederland te exporteren en van een Nederlandse uitgever te eisen dat die zich aan buitenlandse rechtspraak houdt.

De Nederlandse wetten over laster zijn vrijwel zeker ruimer dan de interpretatie die zojuist aan de Belgische wetten gehecht is. Willem Frederik Hermans kon op zowat iedereen schelden. Welbespraakt, ook dat nog. Gerard Reve mocht god in een van zijn romans een ezel noemen, Theodor Holman kon in zijn columns over christenhonden spreken, Theo van Gogh mag Marcel Möring uitschelden, Martin van Amerongen en René Zwaap mogen in hun commentaren scherp afgeven op het leden van het koningshuis, en ik mag zeggen dat een rijkswachter die iemand overdreven uitgebreid in het kruis fouilleert, een klotenknijper is (zeker indien ik met die betiteling zijn echte naam uit de openbaarheid wilde houden).

Tenminste, dat mag in Nederland. En omdat wij allen Nederlands burger zijn en zulke dingen schreven terwijl wij ons op Nederlands grondgebied bevonden, heeft een Belgisch rechter daar niets mee uit te staan.

Gelukkig is Prometheus, de Nederlandse uitgever van Brusselmans, bedachtzamer dan Ann Demeulemeester. Prometheus vindt terecht dat alleen de Nederlandse rechter heeft te oordelen over de vraag of een in Nederland uitgegeven boek in Nederland uit de winkels gehaald dient te worden.

Cybercops

“INTERNET IS EEN NIEUW openbaar terrein, en ook daar dient de publieke orde gehandhaafd te worden.” Onder dat motto heeft het Korps Landelijke Politiediensten een speciale eenheid opgericht die criminele activiteiten op Internet moet gaan bestrijden. Dat de noodzaak gevoeld wordt om een dergelijke eenheid op te zetten is een teken van de volwassenwording van het net: Internet wordt kennelijk steeds meer beschouwd als integraal onderdeel van het dagelijks leven.

Maar ook is het een bewijs van de uitzonderingspositie die datzelfde Internet inneemt: is er ooit een speciale sectie opgericht voor televisie, mobiele telefoons of voor faxverkeer? (Er zijn meer Nederlanders met een mobiele telefoon dan met Internet: ruim vijf miljoen mensen hebben een mobiele telefoon, en hooguit tweeëneenhalf miljoen heeft een internet-aansluiting, hetzij thuis of op het werk. En zowat iedereen heeft tv.)

Wat nu precies die potentiële criminele activiteiten op het net zijn, werd niet echt uitgelegd. Er werd een obligate referentie naar kinderporno gemaakt (maar het enige dat ik ooit op het net zie, zelfs als ik hard zoek, zijn dezelfde oude zestiger-jaren plaatjes). Er werd gespeculeerd over creditcard fraude via het net (maar zulk bedrog is ook eenvoudig te plegen door faxen te onderscheppen, bankbestanden te kraken of frauduleuze werknemers te lijmen). Er werd gesproken over racisme op het net (maar de Centrumpartij heeft haar homepage in de Verenigde Staten, waar ze wettelijk gezien meer mogen zeggen dan hier; en de enige Nederlander over wie het Openbaar Ministerie ooit een klacht wegens vermeend racisme in behandeling heeft genomen, zei werkelijk geen vreselijke dingen).

Komisch element daarbij is dat er nog nauwelijks politiemensen zijn die tegen die wat onduidelijk gedefinieerde taak zijn opgewassen: echt vertrouwd zijn de politiediensten nog niet met het net. De bewuste dienst wierf deswege paginagroot in de kranten voor personeel en mocht in afgelopen week op alle journaals gratis uitleggen dat ze graag mensen wilden aannemen; vooral hobby-hackers werden uitgenodigd. Veel te verdienen was er niet, legde de woordvoerder trouwhartig uit, maar de eer zou groot zijn, en het vaderland gered. Wordt cybercop! De orde handhaven! De misdaad uitroeien! Het net veilig maken! Onraad in de kiem smoren! Computers van misdadigers hacken en hun bestanden ontsleutelen!

Nou, dat klinkt allemaal reuzestoer, en op Terminator of Robocop lijken willen we allemaal wel. Ik had me haast aangemeld, als internet-deskundige wao’er. Hadden ze nog subsidie op me gekregen ook, vanwege mijn arbeidsongeschiktheid.

Maar er zitten adders onder het gras. In bijzinnen spraken de woordvoerders over surveillance op het net en daartoe te ontwikkelen software. Surveillance zoals wij die van oudsher kennen, is niets meer dan simpelweg en routineus rondhangen en je ogen de kost geven, in de hoop onrust op te merken en met de bedoeling burgers blauw op straat te laten zien ter geruststelling dat men over uw en onze bezittingen en veiligheid waakt. Surveillance via software is echter heel iets anders. De originele, traditionele surveillance heeft per definitie een kanselement in zich: je hoopt dat je als diender ter plaatse bent indien er iets gebeurt, of er tenminste snel bij kunt zijn.

Software die op surveillance gebaseerd heeft echter een radikaal ander karakter: het kanselement is daarbij uitgesloten. Je definieert op voorhand wat mogelijk verdacht is en houdt bij – en later eventueel vast – wie daaraan voldoet. Alle gedragingen, bewegingen en manoeuvres worden vastgelegd en later vergeleken met verdachte handelingen of verdachte mensen, en vervolgens onderzocht en gebruikt.

Surveillance op het net betekent niets anders dan logbestanden bijhouden, opslaan en onderzoeken. Wie bezoekt subversieve homepages? Wie stuurt e-mail aan deze verdachte? Welke onwenselijke, bezoedelde, strafbare woorden worden door wie gebruikt in een IRC of ICQ chat? Wie is waar, en wanneer?

Logs zijn extensief. Ze slaan genereus op. Ze leggen alles vast, inclusief de zaken die normaal zijn of mogelijk mal doch volledig legaal. Er wordt in zulke gevallen altijd meer bijgehouden dan ooit gebruikt wordt – wat in de praktijk betekent dat het gedrag van gewone, onschuldige, naïeve, rondlummelende burgers wordt onderschept, vastgelegd, en bestudeerd.

Heeft u over de telefoon wel eens iets besproken dat niet netjes was? Gezegd dat u zus-of-zo wel kon aanvliegen? Met uw boekhouder een mogelijk legale doch belastingdrukkende operatie besproken? Uw voorkennis van de beurs doorgenomen? Uw drugs per telefoon besteld? Geroepen dat alle feministen, homoseksuelen, islamieten, rechts-radikalen het land uit moesten of plat gebombardeerd moesten worden? Janmaat verdedigd in een gesprek, of RaRa? Uw lief per brief verteld dat u een wisseltruc heeft bedacht, bij wijze van gedachtenexperiment? Een vakantiefoto van uw zesjarige kind naakt aan zee aan oma opgestuurd? Pas maar op. U bent verdacht. En wordt vastgelegd. Als u zulks via het net doet, tenminste.

De nieuwe dienst in oprichting vroeg meteen om nieuwe bevoegdheden – zonder te definiëren welke. Maar er is allang een wet Computercriminaliteit in de maak die precies en heel nauwgezet regelt wie wanneer en waarom digitaal afgeluisterd mag worden, en onder welke omstandigheden. Zulke nieuwe bevoegdheden worden uitgebreid besproken en, zo goed en zo kwaad als dat kan, afgewogen tegen andere belangen, zoals daar zijn privacy, onschuldig zijn tot het tegendeel is bewezen, en het recht op vrije gedachten en vrije meningsuiting.

Niet alles wat kan, is wenselijk. Niet alles wat wenselijk is om de misdaad te bestrijden, is prettig of leefbaar voor de rest van de maatschappij. Maar de cybercops trappelen al van verlangen om hun verse taken ferm ter hand te nemen, en vragen op voorhand om meer dan wat opsporingsdiensten binnenkort officieel mogen en kunnen op het net. Vanwege de kinderpornografen, zegt de cypercops-divisie dan met zedig gezicht, of vanwege de voetbalvandalen die via Internet afspraken maken.

Stel dat zulke vandalen en pornografen teruggrijpen naar brief onder couvert en vaste telefoon. Zou er dan software moeten worden geschreven en een dienst moeten worden opgericht die bijhoudt en bestudeert wie met wie belt en wie aan wie schrijft, opdat zulke gegevens later eventueel gebruikt kunnen worden ter bewijsvoering van mogelijke rechtszaken?

Godsdienstwaanzin

BISSCHOP EIJK WORDT niet vervolgd wegens zijn uitlatingen over homoseksuelen, meldde het Openbaar Ministerie begin september. Dat is mooi. Iedereen, ook kerkprelaten – of mag ik in dit geval zeggen: kerkproleten? – heeft immers het recht er benepen, bizarre, curieuze, achterlijke, hilarische of ronduit idiote opvattingen op na te houden.

De mogelijkheid om stupiditeiten te debiteren ligt immers vervat in het recht op de vrijheid van meningsuiting. Op de keper beschouwd is domheid een mensenrecht dat logisch voortvloeit uit het recht op vrije meningsuiting: je kunt noch mag mensen dwingen om er alleen politiek acceptabele correcte opinies op na te houden. Zolang mensen maar geen handen & voeten aan domme of discriminerende woorden geven is er niet heel veel aan de hand, behalve dan dat discussie dringend gewenst is. Discriminerende handelingen en daden zijn terecht verboden, discriminerende uitspraken zijn discutabel maar dienen wat mij betreft in principe niet strafbaar te zijn.

De discussie die ontstond nadat Eijks collegedictaten in de openbaarheid werden gebracht, richtte zich al snel op de vraag of zulke ouderwetse en licht achterlijke opvattingen nu onder de vrijheid van godsdienst vielen of niet. Eigenlijk is dat een rare vraag. Sterker: degenen die vinden dat godsdienstvrijheid het recht zou moeten inhouden om discriminerende opmerkingen te mogen maken en dito theorieën te kunnen ventileren, maken zich zélf schuldig aan discriminatie, zoals Marcel van Dam in dit verband terecht opmerkte in zijn column in de Volkskrant. Immers, wanneer vrijheid van godsdienst ertoe leidt dat gelovigen het recht hebben om te beweren dat homoseksuelen inherent neurotisch zijn en niet-gelovigen precies diezelfde mening niet straffeloos mogen verkondigen, is er iets fundamenteel mis.

Het is toch raar dat je zulke dingen alleen maar mag zeggen als je rooms-katholiek, fundamenteel moslim, jehova’s getuige of – pakweg – scientoloog bent? Hebben atheïsten en agnosten niet evenveel recht om zulke dingen te beweren? Nee? Waarom niet? Dat is discriminerend. Sterker: dat is nota bene religieuze discriminatie!

Maar helaas, zulke culturele en wettelijke monstruositeiten kun je verwachten in een land waar de kerken, en later de confessionele partijen, eeuwenlang privileges voor gelovigen hebben weten borg te stellen. Wie kerkelijk was – van welke denominatie dan ook – heeft altijd meer voorrechten gehad dan de gewone, ongelovige burger: van extra scholen tot extra armenzorg, van belastingontheffing tot extra gelden, van mooiere begraafplaatsen tot de beste plek in de stad voor je clubgebouw.

Ik vind het niet zo erg, dat wat Eijk zei. Ik vond het eigenlijk wel best. Laat zijn gelovigen maar in opstand komen en hem afvallen, opdat de kerk merke dat haar dogma’s steeds minder door haar aanhangers worden gedeeld. Laat de kerk maar strijden, opdat zij aan interne strubbelingen en afkalving ten prooi valle. Of beter nog, laat de kerk maar conservatief wezen: dan ziet ze zichzelf in laatste instantie doodbloeden door gebrek aan nieuwe leden en frisse ideeën. Laat de kerk maar bewijzen dat ook het rooms-katholicisme haar fundamentalisten heeft, en zo de moslims bevrijden van het odium dat zij daar het alleenrecht op zouden hebben. Laat duizend bloemen debatteren en de helft zich al doende voor schut zetten, opdat de andere helft zich van haar afkere.

En liever dan homoseksuelen en hun vertegenwoordigers zich boos zien te maken over Monseigneur Eijk persoonlijk en aangifte tegen de bisschop te zien doen, had ik dat iedereen die zich geschoffeerd voelt deed wat progressieve kerkleden en ongelovigen een tiental jaar geleden deden uit protest tegen de immer aanmatigende houding van de kerk: zich massaal laten uitschrijven uit het bevolkingsregister als gelovige.

Dat voelt de kerk immers in haar portemonnee. Want iedereen die in een gelovig gezin is geboren staat zelf automatisch geregistreerd als gelovige, ongeacht de huidige staat van zijn of haar overtuiging, terwijl de kerken wel belastinggelden innen en gemeentelijke beslissingen beïvloeden op grond van de aantallen ingeschreven kerkleden – ongeacht of die leden inmiddels aarzelend, afgekeerd, atheïst of agnost zijn, of zelfs nooit echt gelovig zijn geweest. Schrijf u uit. Dat helpt om de invloed van kerkproleten te beperken.

De veelgeplaagde Bisschop Eijk wil ik slechts een ding meegeven – een conclusie gebaseerd op diezelfde bijbel die hem kennelijk zo lief is. “De bijbel bevat zes berispingen aan het adres van aan homoseksuelen, en driehonderdtweeënzestig berispingen aan het adres van heteroseksuelen. Dat wil heus niet zeggen dat God minder om heteroseksuelen geeft. Het wil alleen maar zeggen dat heteroseksuelen meer supervisie nodig hebben.” — Lynn Lavner.

Trieste vooroordelen

WAT EEN TRIESTE WEEK. De vooroordelen, kleinzieligheden en stupiditeiten vlogen je even rijkelijk om de oren als de regendruppels dezer dagen op je hoofd neerplensden, en zelden de keren dat iemand een paraplu aanbood.

Over seks en verkrachting, bijvoorbeeld. Een aantal Britse universiteiten deed onlangs onderzoek naar de vigerende opvattingen daarover bij de Britse jeugd. Een op de drie jongeren vindt het aanvaardbaar dat een man een vrouw tot seks dwingt, een op de vier vindt dat een vrouw mag worden geslagen als ze met een ander dan haar vaste vriendje naar bed is geweest, een op de zes vindt dat een vrouw die een uitgebreid seksleven heeft verkracht mag worden, een op de tien jongeren vindt dat een man mag verkrachten als hij enorm opgewonden is, of “als niemand het weet”.

Opgeteld kwam het erop neer, zo schreef NRC Handelsblad deze week, dat de helft van de Britse jongeren tussen de veertien en eenentwintig verkrachting “onder bepaalde omstandigheden” acceptabel vindt. De helft van de Britse jongeren? De jongens, zullen ze bedoeld hebben – want de meisjes waren iets liberaler in hun opvattingen. De genoemde getallen sloegen op de jongens, niet op de verhullende term “jongeren”, zo bleek uit het originele onderzoek.

Een schokkende uitkomst. Een op de zes Britse jongens zei dat hij zichzelf tot verkrachting in staat zou achten, en een op de tien jongens zou zonder meer verkrachting plegen wanneer ze dachten “dat toch niemand erachter zou komen”. Oh brave new world, that has such horrid boys in it.

Maar het ligt ook aan de onderzoekers: die vroegen niet of meisjes vinden dat zij overspelige vriendjes in elkaar mogen (of zouden willen) tremmen, noch of zijzelf wel eens handtastelijk zijn en zich aan ongewenste intimiteiten te buiten gaan. Evenmin vroegen ze aan jongens of die vinden dat zijzelf in principe ook het object van dergelijke praktijken zouden mogen zijn, of aan meisjes of die wilden dat ze met gelijke munt konden terugbetalen. Meisjes – en vrouwen – verkrachten namelijk ook wel eens, of mishandelen hun lief. Godlof op aanzienlijk kleinere schaal dan mannen (anders was de ellende helemaal niet te overzien), maar ontkennen dat het gebeurt vertekent de situatie alleen maar. Door uitsluitend naar vertrouwde wegen te vragen, raken vooroordelen alleen maar meer ingesleten.

In Nederland was het raak over asielzoekers en immigranten. De werkgeversorganisaties sloegen twee weken geleden alarm geslagen over de steeds krappere arbeidsmarkt, die maakt dat er in sommige branches ernstige personeelstekorten zijn. Asielzoekers moesten dat werk maar gaan vervullen, vonden ze. Enerzijds is dat een slimme oplossing, die de mensen in kwestie aanzienlijk eenvoudiger doet integreren en de taal leren dan het troosteloos rondhangen in een opvangcentrum. Anderzijds maakt het van asielzoekers klapstoeltjes: gedoemd tot niets doen in tijden van arbeidsovervloed, en tot aanrukken in tijden van arbeidskrapte. Maar een mooi plan is het, ook al komt het voort uit het weldoordachte eigenbelang van de werkgevers.

Het kabinet beloofde subiet de mogelijkheden te onderzoeken om de wettelijke periode die asielzoekers per jaar mogen werken, te verruimen van maximaal twaalf weken naar een half jaar; bovendien mogen asielzoekers mogelijk ook in andere sectoren dan de land- en tuinbouw aan de slag. Maar alleen in sectoren waar krapte heerst, riep het kabinet benauwd, en: recht op arbeid mag niet leiden tot een recht op verblijf. Hoe ruimhartig. Werken en dan oprotten. Het geeft het economische begrip ‘klapstoelarbeiders’ een heel nieuwe dimensie: deze mensen verworden tot weggooistoelen.

De directeur van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) riep de week erop dat ze best willen bemiddelen om hun kostgangers aan de slag te krijgen en willen helpen om ze opleidingen te laten volgen (weet: studeren en werken mochten asielzoekers nooit, totdat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning was gehonoreerd), en riep er donderwolkend bij dat dat dan wel moest inhouden dat wie niet ging werken, gekort zou moeten worden op z’n zakgeld. Op hun zákgeld. Ze krijgen al haast niets, mochten jarenlang studeren noch werken, zitten soms al twee jaar duimendraaiend te wachten op iets fundamenteels als een taalcursus, en nu dreigt pappa met het inhouden van hun zakgeld “om ze op hun eigen verantwoordelijkheid te wijzen”. De kleinzielige lummel.

Diezelfde week sprak de Amsterdamse hoofdcommissaris Jelle Kuiper. Ongerust meldde hij dat “uit onderzoek van de Amsterdamse politie was gebleken” dat twintig procent van de inbraken in de stad op conto van illegale immigranten moet worden geschreven, vijftien procent van de straatroven en maar liefst veertig procent van de zakkenrollerij. Opsluiten moesten we die criminele illegalen, totdat ze uitgezet konden worden, zei Kuiper.

Gelukkig hield criminoloog Frank Bovenkerk een paraplu op tegen dit vooroordeel: sarcastisch merkte hij op dat de politie nog geen paar procent van alle inbraken weet op te lossen, zodat het hem een raadsel was hoe onze hoofdcommissaris aan dat geweldige getal van twintig procent kwam. Bij straatroof heb je weliswaar per definitie een getuige, in de vorm van een slachtoffer: maar kun je aan iemands neus zien dat-ie een asielzoeker is? Korpschef Kuiper zwaait derhalve met uiterst dubieuze getallen en lijkt zich eerder te baseren op vooroordelen dan op ‘onderzoek’. Bovendien komt de politie zelden uitgeprocedeerde criminelen tegen in de misdaad: zouden de verhoudingen dan heus zo anders liggen bij hen die ni­et uitgeprocedeerd zijn?

Het regent, het regent. We hebben meer paraplus nodig, en meer gezond verstand.

Digitale grondrechten

DE GRONDWET HEEFT ALS doel de burger te beschermen tegen overheidsbemoeienis en hem een aantal rechten te garanderen. De macht van de overheid wordt door de grondwet ingeperkt: de constitutie verplicht haar om burgers gelijk te behandelen, hen vrij te laten in hun religieuze en politieke keuzes, en verbiedt haar al te ver door te dringen in het privéleven van burgers. Het recht op privacy, de vrijheid van meningsuiting, het briefgeheim en de vrijheid van drukpers zijn allemaal in de grondwet vastgelegd.

Een deel van die grondrechten behoeft herziening; daartoe is eerder dit jaar een overheidscommissie ingesteld: de commissie Grondrechten in het digitale tijdperk. De grondwet gaat immers uitgebreid in op media die achterhaald raken en niemand weet precies hoe allerlei nieuwe media er in passen. Het briefgeheim bijvoorbeeld beschermt een medium dat gaandeweg uit de tijd raakt, maar op e-mail — de moderne brief — is datzelfde briefgeheim niet zonder meer van toepassing. Telegrammen worden grondwettelijk beschermd via het telegrafiegeheim (en nog slechts zelden verzonden); communicatie via fax en internet-telefonie, aanzienlijk populairder, ontberen een vergelijkbare bescherming.

De vrijheid van drukpers is een groot goed, maar wat betekent die vrijheid precies als kranten, brochures en boeken niet langer worden gedrukt doch digitaal de wereld in gaan? Kunnen zulke media dan aanspraak blijven maken op hun oude rechten? Moet diezelfde vrijheid van drukpers — die eigenlijk “vrijheid tot publiceren” inhoudt — van toepassing worden verklaard op homepages? Of moeten homepages met meer beperkingen worden omkleed, zoals nu bijvoorbeeld ook voor radio en televisie geldt? Vallen irc-sessies, mailinglists en videoconferenties ook onder het recht op vergaderen en betogen?

Algemener gesteld: is het niet de hoogste tijd om grondrechten onafhankelijk van de gebruikte communicatietechnieken te definiëren?

*

WAT OPVALT AAN DE diverse grondwettelijke rechten omtrent informatie en communicatie, is dat ze ruimhartiger zijn naarmate het medium ouder en meer ingeburgerd is. De vrijheid van drukpers (zo’n vier eeuwen oud) is vrijwel ongelimiteerd: er is in het geheel geen censuur op boeken en kranten, toetsing vindt uitsluitend achteraf plaats en je mag zowat alles zeggen, behalve wanneer het discriminerend of lasterlijk is of staatsgeheimen schendt.

Jongere media, zoals radio, televisie en film, zijn grondwettelijk strenger beperkt: daar is ofwel een leeftijdscriterium ingevoerd en wordt de bescherming der goede zeden ingeroepen, ofwel worden er eisen aan het totale programmapakket gesteld, ofwel kan er voorafgaand aan uitzending op algemeen inhoudelijke gronden worden getoetst. Tegenwoordig roepen steeds meer parlementariërs dat homepages aan een keuringssysteem onderworpen zouden moeten worden — en al wie een dergelijke certificatie weigert, komt dan vermoedelijk niet meer in de zoeksystemen terecht en raakt derhalve moeilijk vindbaar.

Waarom niet tot een drastische vereenvoudiging besloten? Zou het niet zinnig zijn de vrijheid van drukpers van toepassing te verklaren op alle vormen van het publiceren en verspreiden van meningen en informatie — van krant en boek tot tv en internet, of wat er later ook uitgevonden moge worden? De vrijheid van drukpers is, met haar heldere regels (geen censuur vooraf, en later eventueel een toetsing aan de wet door een onafhankelijk rechter), uitentreuren beproefd en door de eeuwen gevormd en geslepen; zo werd het tot een juweeltje. Waarom zou dat juweel in een andere zetting haar glans verliezen, of zelfs tot gif worden?

Voor de wijziging van het brief, telefonie- en telegrafiegeheim is eenzelfde drastische vereenvoudiging denkbaar: alle communicatie die geadresseerd is (dat wil zeggen: gericht aan en voor een beperkt aantal mensen bedoeld) is in principe geheim en de overheid heeft geen recht zulke communicatie te onderscheppen of af te tappen, tenzij de rechter zulks gelast in verband met de staatsveiligheid of in het belang van de opsporing van criminele zaken.

Daarbij doet het er niet toe of die communicatie per fax, e-mail, post, mobiele telefoon of postduif geschiedt. En het is hoognodig dat ook gewone gesprekken beter worden beschermd. Je schrikt je rot als je ontdekt hoe makkelijk het is om een gesprek tussen twee mensen in een huis op te vangen. Richtmicrofoons zijn al vreselijk ouderwets: tegenwoordig zijn er wandelende microfoontjes ter grootte van een mier die op expeditie kunnen worden gestuurd, en microfoons die vanaf de buitenmuur van een huis elke fluister kunnen opvangen.

Tegenwoordig is het niet alleen de overheid die inbreuk dreigt te maken op de privacy van burgers. Dat geldt eens te meer voor allerlei andere instanties die gegevens vastleggen, via bewakingscamera’s, digitale transacties en bedrijfspasjes tot chipkaarten, mobiele telefoons en tolregistraties. Wie leeft laat uiteraard sporen na, maar tegenwoordig zijn vrijwel al die sporen opgeslagen, met elkaar in verband te brengen en te vergelijken. Door uitgebreide databases bij te houden en daar slimme algoritmes op los te laten, is immens veel over groepen mensen en individuele burgers te achterhalen. Het duurt niet lang of van iedereen is na te gaan wanneer hij waar was en wat hij die dag aan inkopen en uitgaven heeft gedaan, plus met wie hij in contact heeft gestaan en van welke netwerken hij deel uitmaakt.

Is de grondwet in staat zulke ontwikkelingen in te dammen en er invloed op uit te oefenen? Mijns inziens dient de overheid haar burgers een zekere mate van alledaagse anonimiteit te garanderen. Het zou een grondrecht moeten zijn betalingen te kunnen doen, te kunnen reizen of met een ander op afstand te kunnen communiceren zonder daarbij altijd een deel van je identiteit te moeten prijsgeven.

Dat het toch niet erg is dat Albert Heijn weet wat je koopt, zeggen veel mensen dan, of dat het hen niet kan schelen dat iemand weet wanneer ze waar geld opnamen of over de snelweg reden of via de bewakingscamera’s van een winkelcentrum geregistreerd werden: ze achten dat nauwelijks een schending van hun privacy, en bovendien noodzakelijk voor het vangen van serieuze misdadigers. Maar grote misdadigers worden zelden op die manier gevangen, en juist zulke ontwikkelingen eroderen ieders privacy en maken de burger onnodig transparant en traceerbaar.

Bovendien wordt het anders als je verzekeraar ineens weet hoeveel drank je bij Albert Heijn koopt en je op grond daarvan geen ziekte-uitkering geeft. Of wanneer je moet komen opdraven voor een buurtonderzoek naar aanleiding van een lustmoord terwijl je alleen op die snelweg zat vanwege een heimelijk bezoek aan je homofiele zoon die door je echtgenote het huis is uitgedonderd. Een beetje rommelen hoort erbij, en kleine leugentjes zijn de smeerolie van de maatschappij.

Big Brother bestaat niet – die is ingehaald door talloze Little Sisters, en ze klikken allemaal.

Hyperlinks, of kutzwagerschap

AFGELOPEN WOENSDAG WERD eindelijk uitspraak gedaan in de bodemprocedure die Scientology tegen mij en pakweg vijftien internet providers heeft aangespannen. Eerder had ik een kort geding over dezelfde kwestie gewonnen. De sekte eiste dat ik een verbod kreeg opgelegd om te citeren uit hun OT-levels, het hogere cursusmateriaal (teksten die leden alleen mogen inzien nadat ze honderdduizenden guldens aan de sekte hebben besteed.)

De rechters vonden dat ik mocht citeren. Sterker, ze vonden dat ik “relatief weinig” aanhaalde uit de originele OT-werken en dat er derhalve geen vuiltje aan de lucht was. Mijn homepage werd opnieuw volstrekt legaal verklaard: http://www.spaink.net/fishman/home.html mag.

Uiteraard was ik die dag uitermate opgelucht – rechtszaken zijn slopende en kostbare dingen, bodemprocedures nemen altijd aanzienlijk meer tijd in beslag dan je zou willen, en denken dat je gelijk hebt is een ding maar winnen een ander – maar de uitspraak had bredere consequenties dan alleen deze ruzie tussen een sekte en een skepticus. De rechters waren immers gedwongen zich uit te laten over het Internet. Het net is relatief nieuw, en brengt derhalve allerlei noviteiten met zich mee.

Voor het eerst zijn plaats van handeling en plaats van uitvoering van elkaar gescheiden; internationale wetten kunnen derhalve met een klik omzeild worden. Wat je hier niet mag zeggen, kun je via een Amerikaanse homepage wel zeggen, en vice versa. Bovendien is wettelijk volstrekt onduidelijk of wat een gebruiker doet onder diens eigen verantwoordelijkheid valt, of de provider – de internet-variant van de PTT, zogezegd – aansprakelijk is. Moet de provider een klager doorverwijzen naar de gebruiker, of is de provider zelf gehouden stappen te nemen wanneer iemand klaagt over een posting of een homepage? Niemand weet dat.

De rechtbank heeft in mijn zaak uitgesproken dat in laatste instantie de providers aansprakelijk zijn, mits zijzelf op de hoogte gesteld zijn van enige auteursrechtinbreuk door een gebruiker en “in redelijkheid” niet kunnen twijfelen aan de claim van de klager. Dat geldt derhalve voor andere claims in dezelfde mate.

Dat klinkt uitermate – erm, redelijk. Het probleem is echter dat dergelijke claims niet makkelijk op hun merites zijn te beoordelen. In het geval van Scientology is nu vastgesteld dat ze aanspraak kunnen maken op het auteursrecht van OT II en OT III; maar eerder claimden zijzelf aanzienlijk meer dan dat, en het was alleen aan de skepsis van de providers te danken – “mogen we daar dan alsjeblieft bewijzen van zien?” — dat die claims niet onmiddellijk ingewilligd werden. Hadden ze dat wel gedaan, dan waren Scientology meer claims toegevallen dan de sekte later bleek te kunnen waarmaken, en was ook mijn pagina van het net gegooid.

Soit. Voor een deel is dit een discussie onder ingewijden, en een kwestie van je rug sterk houden. De providers die geen krimp gaven en Scientology’s claims niet meteen geloofden, werden in deze in het gelijk gesteld. Zo ook ik. Fijn. Hiephoi, enzovoort.

*

WAT VERRASSEND WAS in de uitspraak waren de links. Een link is zo’n ding waarop je kunt klikken en dan beland je meteen op de bron ervan: alsof je, in een boek, meteen via de voetnoot de betreffende tekst te zien krijgt waarop de auteur z’n mening baseert. In boeken behelst een voetnoot niet alleen een vindplaats, maar ook een onuitgesproken instructie: “als je dit boek neemt, vind je hier de alinea waarop ik me baseer”. Een link verenigt vindplaats en instructie. Klik en kom daar. Het is een veredelde voetnoot.

De rechtbank besloot in mijn zaak dat links naar inbreukmakend materiaal zelf onwettig zijn. Dat klinkt heel rechtschapen: als een pagina niet mag, is een verwijzing daarnaar – een aanklikbare link die je meteen op de plek des onheils brengt – zelf ook onwettig.

In de praktijk is het strafbaar stellen van een link naar onwettig materiaal aanzienlijk lastiger – en potentieel zelfs fnuikend voor het net. Bovendien: zo’n verbod legt strengere restricties op aan het net dan aan alle ander media. De krant mag schrijven dat dit-en-dat een ingeburgerde manier is om geld wit te wassen: zoiets is een beschrijving van een strafbaar feit, of een halve instructie, maar niet strafbaar. Alleen het daadwerkelijk witwassen van geld is strafbaar: er is een cruciaal verschil tussen daad en woord. In deze uitspraak werd dat verschil van tafel geveegd. Een link bevat zelf geen inbreukmakend materiaal: het vertelt je alleen waar dat te vinden zou kunnen zijn.

Waar het vonnis volledig aan voorbijgaat, is dat Jan en Alleman links heeft naar homepages zonder dat ze überhaupt weten wat daar precies op staat. Ik link naar Marie omdat ik haar ideeën over de scheepvaart interessant vind (zonder te weten dat ze een auteursrechtelijk beschermd artikel van zus-en-zo op haar pagina’s heeft staan). Piet linkt naar mijn homepage omdat hij mijn boeken zo interessant vindt, maar weet niet dat ik ook spul heb waarop Scientology auteursrecht claimt. Moet ik een dwangsom opgelegd krijgen over wat Marie doet, of Piet over mij? Moet iedereen elke dag controleren of de pagina’s waarnaar hij linkt, auteursrechtelijk in orde zijn gebleven?

Dat geldt de vrijwillige links. Er zijn immens veel – belangrijke – pagina’s waar keuze geen rol speelt. Zoekmachines bijvoorbeeld speuren het net af en indexeren alle pagina’s op het net. De zoekmachine verwerkt alles wat ze tegenkomt, zonder onderscheid. Hoe kunnen zij bepalen of een pagina waar ze naar linken (“U zocht: Scientology en geheimen. U vindt: …”) beschermd is? Hoe weet Nedstat – een bedrijf dat mensen gratis van tellers voorziet, en lijsten bijhoudt van haar gebruikers – of een pagina legaal is of niet? Moeten zij nu gaan nagaan welke van deze pagina’s legaal zijn? Massa’s mensen hebben links naar omstreden materiaal, of hebben zelf omstreden spullen op hun homepage: variërend van vermeend auteursrechtelijk beschermd materiaal tot teksten waarover anderen boos worden.

Ze zeggen wel: als je het narekent en de vrienden van je ex telt, en dan hun vrienden of ex’en, ben je in tien stappen de wereld rond en ben je verbonden met iedereen. Dat heet: kutzwagerschap. Op het web ben je in vijf stappen de wereld rond. Moet het web dan maar ophouden, omdat er altijd wel zal klagen en de rest daar stapsgewijs naar de beklaagde pagina linkt?

Op de vlucht, wachtend

EN DAN TEMIDDEN van de stroom van beelden van lange rijen vluchtelingen die staan te wachten – er zijn veel manieren om te wachten, zo leren deze beelden:

… er is het nerveuze wachten, de groep in- en ontzwermend zoals kinderen dat gewoonlijk doen, maar omdat er zoveel mensen staan te zwermen is het beeld dat zich opdringt eerder dat van een mierenhoop die zich bedreigt weet door iemand met een grote stok die hun huis en hun levenswerk doorwoelt, en daarom lijken de krioelende bewegingen ondanks de uiterlijke schijn in het geheel niet op het huppelige gefladder van schoolkinderen tijdens het speelkwartier maar uitsluitend op de gruwel van mensen die niet durven stilstaan omdat stilstaan ze te makkelijk tot een mikpunt maakt, en juist omdat ze mikpunt waren sloegen ze op de vlucht en die beweging zit ze nog in de benen, dat zie je aan hun wachten;

… er is het brave wachten, van mensen die als een lam zo mak geworden zijn en die zich van plek naar plek gesleurd weten, en ze hebben honger en lijden kou en buiten hun kleren hebben ze niets meer, zelfs hun geliefden niet; ze wachten niet omdat ze erin geloven – dat Godot dood is hoeft niemand hun meer te vertellen – maar omdat ze niets beters weten;

… er is het popelend wachten, waarbij men zich moeizaam inhoudt om niet naar voren te dringen: op hun gezichten de angst dat een vlucht naar voren de lange tocht naar waar ze nu godlof staan – bijna in veiligheid, bijna, bi­jna, maar ze zijn er verdomme nog niet – ongedaan zal maken want wie weet sturen ze je terug als je te openlijk popelt en je in andermens ogen misdraagt, het is immers zo druk hier en het land iets verderop is al bijna vol, maar als je nu vriendelijk en beleefd en vooral geduldig popelt mag je misschien wel naar binnen, want daar ben je immers helemaal niet zeker van, dat je naar binnen mag, maar tegelijkertijd moet ook niemand denken dat het je om het even is, of je er wel in mag, dus onverschillig zijn past je niet;

… er is woedend wachten, stampvoetend wachten, wanhopig wachten, vechtend wachten, lijdzaam wachten, hoopvol wachten; er is meer wachten dan een mens ooit bedenken kon, maar zij vinden het uit, daar, ter plekke, ze moeten wel, verdreven en hongerig en bezitloos en ontheemd als ze zijn —

*

… EN TEMIDDEN VAN DIE STROOM van beelden bespreekt de Nederlandse overheid haar vluchtelingenbeleid en zij oordeelt: sommige oorlogsvluchtelingen, vooral niet teveel, mogen het land in maar ze krijgen minder rechten dan andere vreemdelingen.

De grondslag van het vluchtelingenbeleid – asielbeleid zoals het gewoonlijk heet, alleen gedurende deze weken niet zijn – wordt gevormd door tal van internationale conventies die zeggen dat mensen het onvervreemdbare recht hebben op een veilig bestaan. Een deel ervan – de Geneefse conventie bijvoorbeeld – is specifiek opgesteld om het leed van oorlogen te delven en om de directe slachtoffers ervan een toevluchtsoord te bieden, en is ondertekend door een conglomeraat van staten die zich hebben verplicht om mensen vervangende bestaanszekerheid te leveren indien het land waar ze geboren en getogen zijn, in staat van oorlog is – hetzij met een ander land, hetzij met haar eigen burgers. Alle vluchtelingen die in Nederland of elders asiel krijgen (nu ja, krijgen: alsof het je cadeau wordt gedaan: asiel moet meestal worden bevochten), krijgen dat op grond van zulke internationale conventies.

Nu dient zich een groep mensen aan voor wie asiel bitter noodzakelijk is, en in wiens geval niemand zich verlaagt tot aan inmiddels al te vertrouwde discussies over hoe echt hun noodzaak tot vluchten eigenlijk is: Komen ze hier niet uit economisch gewin? Zijn ze niet gewoon uit op een makkelijk leventje? Worden ze echt vervolgd door hun overheid? Hebben ze die littekens niet zelf gemaakt, als gekerfd paspoort, teneinde ons land binnen te komen? Waar zijn hun papieren? Zulke vaak onsmakelijke vragen zijn met twee klappen van tafel geveegd, per Servische militie en per NATO-bombardement. Deze mensen zijn in nood. Dat is evident.

Staatssecretaris Cohen wil nu eventueel wat Kosovaren toelaten via een aparte ‘ontheemdenstatus’. Mits Europa ons dat vraagt. Zij krijgen dan gedurende een jaar minder rechten dan andere vluchtelingen: hen komt geen recht toe op gezinshereniging, werk of studiefinanciering.

Nu is een studiebeurs vermoedelijk niet het eerste belang is van gevluchte Kosovaren. Studeren komt later wel – mochten ze, wat ze niet hopen, hier moeten blijven. Eerst op adem komen, zou je zeggen. Maar waarom in godesnaam hen een jaar lang het recht op gezinshereniging onthouden? Niet alleen is juist dat recht verankerd in tal van conventies en zou Nederland zich moeten schamen om zo’n barbarisme in te voeren, het is ook vals en buitendien volslagen onzin. Die kwijtgeraakte familieleden hebben zelf, ook zonder hereniging, al recht op asiel.

Hulpverleners hebben bovendien hun handen dermate vol dat de gevluchten netjes op naam sorteren nu niet bepaald hun eerste prioriteit is. Overal verspreid in Europa zullen zich op afzienbare termijn daarom halve en onvolledige gezinnen bevinden, mensen wier leven sowieso ineengestort, uit elkaar geslagen en kapot gescheurd is. Waarom nog aan dat leed toegevoegd, terwijl het kleine moeite is een instantie in het leven te roepen – Europa munt nota bene uit in het bedenken van bureaucratieën – die uitzoekt hoe iedereen heet en de personalia van hun familieleden op te nemen, zodat mensen met wat gepuzzel op de hoogte van elkaars verblijfplaats kunnen worden gebracht, en mogelijk herenigd.

De toevloed van mensen wordt er heus niet groter van. Het is een complexe stoelendans, maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat deze, voor de vluchtelingen zelf immens belangrijke uitwisseling zwaarder op het ene opvangland zal wegen dan op het andere. Delen van Kosovaarse families die in Duitsland zijn ondergebracht mogen zich dan herenigen met het deel van hun familie dat naar Noorwegen is verscheept, en half Noors gezin komt naar Nederland, en drie alleengeraakte in Nederland geherbergde Kosovaren willen liever naar Albanië waar zij hun familie weten.

Maar nee. Gezinshereniging mag pas na een jaar. Ze moeten wachten. Alweer.

De wet en internet

“WE MOETEN ER NAARTOE dat providers een gedragscode invoeren,” zei CDA-kamerlid Wijn, woordvoerder mediabeleid, vorige week in een debat tegen me. “Dan heb je namelijk een manier om ongewenst materiaal van Internet te weren.”

Waarom zouden providers de uitlatingen van hun klanten moeten controleren en aan een oordeel of keurmerk dienen te onderwerpen? Van telefonie-aanbieders wordt evenmin verlangd dat zijzelf nagaan of hun cliëntèle zich aan morele normen dan wel aan de wet houdt, of dat zij een gedragscode ondertekenen waaraan zij hun klanten vervolgens binden. Waarom zouden providers dan wel hoogstpersoonlijk op de stoel van de rechter moeten gaan zitten? We hebben toch rechters om op de stoel van de rechter te zitten?

Dit nog afgezien van de logistieke vraag hoe providers de uitlatingen van hun gebruikers in het oog moeten houden: de enorme aantallen dagelijks veranderende homepages en de massaliteit van usenet berichten en e-mail verkeer verhindert een dergelijke controle. “Maar dat kun je bést controleren,” zei Wijn. “Daar heb je tegenwoordig moderne software voor.” Met andere woorden: Wijn stelt voor dat software op de stoel van de rechter gaat zitten en dat programma’s uitmaken wat vrijelijk verspreid mag worden en wat weggefilterd dient.

Persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting gelden op het net kennelijk minder dan in het gewone leven, en dienen met meer waarborgen omkleed te worden. Dat is vreemd. Van uitgevers van tijdschriften, kranten en boeken wordt niet gevraagd een gedragscode te ondertekenen, noch wordt van hen verlangd dat zij een keurstempel op hun publikaties zetten. Waarom zouden internetproviders of internetgebruikers dat als enigen wel moeten doen?

*

DE ROEP OM REGULERING van het net is groot. Zelfs Internet-adept Francisco van Jole schreef afgelopen zaterdag in de Volkskrant een nauwelijks verhuld pleidooi voor juridische regelingen. Waar Wijn voor gedragscodes en keurmerken pleit om ongewenst gedrag uit te bannen, promoot Van Jole regulering opdat zodoende duidelijk wordt wat wél mag.

Beider verlangen heeft alles te maken met het feit dat op Internet iedereen, zonder tussenkomst van derden en zonder voorafgaande controle of screening, kan publiceren wat hem goeddunkt. Iedere halve zool kan via het net roddels, geklep, zieke praatjes, radikale of reactionaire opvattingen verkondigen, en de hele wereld kan daar vervolgens kennis van nemen. Maar, in tegenstelling tot wat Wijn meent, is het heel goed mogelijk bestaande wetten op het net toe te passen, zeker nu de overheid heeft afgedwongen dat providers apparatuur in hun machinepark moeten invoegen die het aftappen van internetverkeer mogelijk maakt. En wat Van Jole uit het oog verliest is dat er allang regels bestaan: de nationale en internationale wetten die de vrijheid van meningsuiting garanderen. Het net bestaat immers per definitie uitsluitend uit tekst, beeld en informatie; die zijn vrijwel altijd legitiem.

Er bestaat immers een cruciaal verschil tussen woord en daad, en in tekst mag aanzienlijk meer dan in daden. Moord is apert verboden, doch het publiceren van een foto van een lijk of van een verslag van een moord is volstrekt legaal (hoewel beiden uiterst choquerend en onsmakelijk kunnen zijn; zie de commotie die Bret Easton Ellis’ boek American Psycho een aantal jaar geleden teweeg bracht). Zelfs het oproepen tot moord is zelden strafbaar. “Dood aan Öcalan” roepen mag, net zoals demonstreren met borden waarop staat dat Rushdie vermoord dient te worden.

De omstandigheden waarin woorden en beelden wel strafbaar zijn, staan adequaat omschreven in de wet en kunnen in vrijwel de hele wereld als zodanig worden veroordeeld. In al die gevallen gaat het om situaties waarin het strafbare feit of de overtreding in de publicatie van woorden of beelden besloten ligt: de schade is onlosmakelijk verbonden aan de openbaarmaking zelf. Die inherente strafbaarstelling geldt voor kinderporno (het beeld zelf is verboden, gebaseerd op de gedachte dat zulke foto’s niet zijn te fabriceren zonder daadwerkelijk misbruik), voor smaad en laster, voor auteursrechtschending en plagiaat, en voor het doorbrieven van staats-, militaire of handelsgeheimen. Daar staat woord gelijk aan daad. Verder niet.

Al zulke uitlatingen zijn, of ze nu via Internet, krant, boek, tv-praatje of gestencild vlugschrift worden verspreid, heel goed aan te pakken. Daarbij maakt het amper uit of degene die zulke teksten of beelden openbaar maakt, dat in Nederland doet dan wel z’n geschriften via buitenlandse media doet verschijnen. Het ontgaat me dan ook volkomen waarom Wijn en Van Jole aandringen op meer wetgeving.

*

DAT WOORDEN DAARBUITEN en langs omwegen ook schade kunnen toebrengen staat buiten kijf. Dat is in veel gevallen zelfs expliciet de bedoeling. Wie een effectieve campagne opzet tegen premier Kok maakt dat de PvdA bij de volgende verkiezingen minder stemmen haalt; wie de onoorbare praktijken van Scientology belicht, zorgt ervoor dat ze minder leden en geld kunnen binnenhalen; wie een boycot van de producten van kinderarbeid bepleit, schaadt potentieel de omzet van Ikea en van allerlei textielhandelaars; wie ijvert voor vegetarisme brengt de economische belangen van veeboeren en slagers in gevaar.

Maar dat mag. Dat heet: campagne voeren, informatie geven, de vrijheid van meningsuiting gebruiken en een beroep doen op de overtuiging, de moraal en de keuzevrijheid van je medeburgers. En ja, op grond van zulke informatie kan een doorgedraaide zot die denkt dat eigenrichting de oplossing is voor wat hij als maatschappelijk probleem beschouwt, besluiten een bom te leggen bij McDonalds. Of een abortuskliniek te belagen.

Meningen hebben altijd consequenties. Meningen zijn nooit vrijblijvend (behalve indien geventileerd op verjaarspartijtjes of door dronkelappen aan de bar). Steeds meer mensen kunnen nu vrijelijk hun mening geven: ze zijn niet langer afhankelijk van zendtijd, kranten, uitgevers of de welwillendheid van journalisten. Op het net kan iedereen uitgever zijn en z’n mening, met alle onbeholpenheid of eloquentie die in hem is, verkondigen en uitdragen. Dat maakt het net tot het meest confronterende en provocerende medium dat de geschiedenis ooit heeft gezien, en tot de plek waar vrijheid van meningsuiting als nooit tevoren kan worden benut. Kennelijk worden veel mensen daar nerveus van: vooral journalisten en politici, die zelf altijd hebben kunnen zeggen wat ze willen.