Unbiased columnism # 2.1

Poor guy versus multinational cult

Stockholm, January 17, 2001

[This is a second series about Scientology v. Zenon Panoussis. Zenon dealt with a similar case as I was doing, although while I kept winning in the Netherlands, he kept losing in Sweden. The first series – from May 1998 – can be found here.]

BY THE TIME that this court case will be appealed, we will need a trailer. I am the beast of burden. I am sitting in my wheelchair with my laptop bag on my lap; on top of that, a huge Samsonite containing most of Zenon’s court files, and on top of that again a plastic bag containing the papers that wouldn’t fit into the Samsonite. My arms and hands are wrapped around the mountain of bags to prevent them from shifting and falling. Zenon is huffing and puffing: he needs to push twenty-five kilos more than usual. This court case is half my weight.

We are in Stockholm for the appeal in Scientology versus Panoussis. In 1996, Zenon did the same as I, and more than a hundred people, had done in 1995 in The Netherlands: he put the Fishman Affidavit on his homepage, a court file containing parts of Scientology’s higher course material, the so-called OT-levels. Zenon got sued by Scientology, just like me. The cult claimed copyrights and secrecy.

Zenon contacted me in 1996. We became friends and often mailed one another about our respective court cases.

But Zenon did more that we in The Netherlands did. He posted the NOTs, yet higher course material, and, according to Scientology, yet more secret. Moreover, when Scientology sued him, he deftly used the Swedish “offentlighetsprincipen”. This constitutional principle states that every citizen has the right to access all documents that are in the possession of the state, unless these documents contain state secrets or exclusively relate to private matters. Citizens may request copies of all government documents. Zenon filed the OTs and NOTs with the court and Parliament (riksdagen), thus ensuring that anybody could access these files or could ask for a copy for a small administrative fee. The result? The material that Scientology had chased with such vehemence – raiding providers, organisations and individuals over them; threatening, intimidating and suing people over them – these documents were suddenly legally available, official stamps and all.

Scientology got furious and managed to incite the US – the cult’s claws reach far – to start a diplomatic row with Sweden over this constitutional offentlighetsprincipen. The US even threatened Sweden with a trade boycott if Sweden didn’t stop its official distribution of the OTs and NOTs. After three years of diplomatic and legal bickering, Sweden limited the constitution that they took such great pride in: from then on, unpublished material from third parties was no longer covered by the offentlighetsprincipen.

Meanwhile, Zenon moved to Amsterdam. We became lovers. “We were brought together by Scientology” became our standard joke.

*

IN SEPTEMBER 1998 the ruling in Scientology’s case against Zenon was given: Zenon lost on most counts. The court ruled that neither the OTs nor the NOTs were legally published, and thus nobody was allowed to possess private copies, nor could one quote from them. They ordered Zenon to pay Scientology some 2000 USD damages and more than 150,000 USD in legal fees. Scientology had claimed almost two million dollars in legal fees, a ridiculously high amount for Swedish standards, but even this 150,000 dollars was unprecedented. Hardly surprising, Zenon couldn’t pay that money, and Scientology confiscated most of his salary in The Netherlands. For more than two years he has been living under the level of minimum subsistence; and yet, what Scientology confiscates every month doesn’t even cover the legal interest on the main sum. The most cynical aspect of all this is that afterwards, in my case the Dutch court ruled that the OTs should be regarded as having been legally published, a ruling that was to a great extent based on testimonies delivered – guess – in Zenon’s court case.

[Unbiased columnism is a series of seven court reports on the proceedings of Scientology versus Zenon Panoussis. This series covers the Jan 2001 sessions. Next: Mangled material.]

Databank van daders

AANGEZIEN MAAR VIJFTIEN PROCENT van alle misdrijven wordt opgelost, schreef D66-er Boris Dittrich vorige week in de Volkskrant, is het hoog tijd dat we naar andere vormen van opsporing en afschrikking zoeken. Vijfentachtig procent van alle misdaden wordt niet opgelost? Ik schrok me een hoedje, is de staat van dienst van de Nederlandse politie zo slecht? Welnee, bleek na enig zoeken: van de ernstige misdrijven (moord, geweld en verkrachting) wordt de overgrote meerderheid opgelost. Vooral bij kleinere misdrijven, zoals diefstal en vandalisme, ligt de dader op het kerkhof. Dat relativeert Dittrichs alarmkreet nogal: hoe ernstiger het misdrijf, hoe groter het opsporingspercentage.

Niet gehinderd door deze kennis propageert Dittrich het afnemen van DNA als algemene maatregel. Niet alleen van veroordeelden, dat gaat Dittrich niet ver genoeg: behalve bij gevangenen en TBS-ers zou voortaan ook bij alle verdachten DNA moeten worden afgenomen, ja eigenlijk bij iedereen die met het Openbaar Ministerie in aanmerking komt. Zaken kunnen zo eenvoudiger worden opgelost, meent Dittrich.

Nu is dat laatste simpelweg niet waar. De rechtspsycholoog Koppen verhaalde een paar maanden geleden over een onderzoek naar de effectiviteit van opsporingsmethoden. Uit een steekproef van 1827 ernstige misdrijven – moord, brandstichting, verkrachting en inbraak – werden er ruim duizend vlot opgelost. In 778 gevallen was van meet af aan al duidelijk wie de dader was. Bij slechts 21 van het totaal aantal opgeloste zaken waren forensische sporen zoals DNA, vingerafdrukken en sperma nodig als extra bewijs. Moet je voor zo’n luttel percentage nu werkelijk iedereen die ooit iets misdaan heeft in de databank stoppen? Bovendien, wat is het nut van DNA-banken als iemand de radio uit je auto jat? In zo’n geval zoekt de politie niet eens naar vingerafdrukken.

Maar denk aan het risico van recidive, stelt Dittrich, en schijnheilig zegt hij dat het voor veroordeelden “een steuntje in de rug kan zijn te weten dat hun DNA-profiel is opgenomen in de databank, waardoor zij bij toekomstige misdrijven eerder tegen de lamp zullen lopen.” Het is voor hun eigen bestwil, heus. Dittrich probeert ze te helpen. Alsof diezelfde veroordeelden thans niet al weten dat hun vingerafdrukken genomen zijn, alsof dat besef recidivisten van herhaling weerhoudt, en alsof die vingerafdrukken hun opsporing zoveel makkelijker hebben gemaakt.

Hoe erg is het eigenlijk gesteld met recidive? Binnen de groep mensen van wie we het bangst zijn dat ze in herhaling vallen, seksuele delinquenten, is dat een heel stabiel percentage: al sinds jaar en dag maakt tussen de vijftien en de twintig procent zich na vrijlating (of na opheffing van hun TBS) opnieuw aan verkrachting schuldig. Van de TBS-ers recidiveert slechts een op de zeven. Dat betekent dat tachtig tot vijfentachtig procent van de verkrachters verse aanwas is. Nemen die niet meer slachtoffers voor hun rekening dan ex-veroordeelden? Kunnen we dan niet beter van alle nieuwe potentiële verkrachters het DNA afnemen, meneer Dittrich? Dat betekent de hele bevolking, inderdaad: want net zomin als bij ex-veroordeelden weet je bij mensen met een blanco strafblad ook niet wie later ernstig over de schreef zal gaan.

Dat is precies wat Dittrich voorstelt: laat ons ook van onschuldigen DNA afnemen. Ja nee Spaink, nu draaf je door, zult u zeggen, Dittrich sprak immers alleen over verdachten? Maar sinds de opkomst van daderprofielen en streekonderzoeken worden buren, wijkgenoten, mannen tussen de twintig en veertig woonachtig in een cirkel van vier kilometer van het misdrijf of iedereen die zijn vuilnis in dezelfde stortplaats afleverde, als potentieel verdachte gezien.

Nu acht ik het normaal dat iemand tegen wie een concreet vermoeden bestaat, gebaseerd op harde feiten, aan een nauwkeurig onderzoek wordt onderworpen. Maar elke verdachte in databanken opnemen totdat zijn onschuld metterdaad bewezen is, zoals Dittrich voorstelt – dat gaat een fors aantal stappen te ver. Net zoals ik het niet in de haak vindt dat iemand, omdat hij vroeger een misdrijf heeft begaan, tot in lengte der dagen met die schuld wordt achtervolgd en op voorhand als potentieel recidivist wordt gebrandmerkt. De meeste ex-veroordeelden recidiveren immers niet, net zoals de meeste mensen ook geen ernstige misdaden plegen.

Het ergste vind ik dat voorstellen als van Dittrich de rechtstaat op hun kop zetten. In Nederland gingen wij er altijd van uit dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. Maar het volk vraagt om meer zekerheid en het volk wil DNA-onderzoek, zegt Dittrich. Geen wonder. Hij en de zijnen hameren het er al jarenlang in dat wij, het onschuldige volk, alleen op die manier veilig zullen zijn.

Bronnen:

  • Boris Dittrich, “Huiver voor DNA in strafproces is overdreven”, Open Forum, de Volkskrant, januari 2001.
  • Interview met rechtspsycholoog professor Koppen, “DNA lost niet alle misdaad op”, Het Parool, 20 oktober 2000.
  • Misdaadcijfers Ministerie van Justitie: “Recidivism rates of more serious (sexually) violent crime after TBS, however, remain stable at levels between 15% and 20%. Over the years about 1 in 7 offenders treated in TBS may be considered a failure in terms of the essential goal of the TBS system: preventing serious security risks to society. This stabilization of effectiveness is accomplished against a background of a more problematic and more ‘dangerous’ TBS population and an increase of the time in intramural treatment.” – eerder op http://www.minjust.nl/B_ORGAN/WODC/PROD/PUBL/RAPPORT/ob182sum.htm, nu niet langer beschikbaar.

Digitale grondrechten (alweer)

HOE LANGER DE DISCUSSIE over de grondwetsherziening in het licht van digitale hervormingen en veranderingen voortduurt, hoe meer zorgen ik me erover maak. Deels omdat ik steeds hetzelfde, beperkte kringetje van geïnteresseerden zie en de discussie maar niet breder wil worden; en, lastiger nog, omdat er nú al allerlei ontwikkelingen plaatsvinden die maken dat de voorstellen van de Commissie Franken, hoe loffelijk vaak ook, niet zullen voldoen. Soms omdat ze onvoldoende sterk zijn geformuleerd.

Neem nu het briefgeheim. Artikel 13 van de huidige grondwet bepaalt, kort en krachtig: “Het briefgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij wet bepaald, op last van de rechter.” Voor telefoon en telegraaf geldt hetzelfde: geheim, onschendbaar, behalve op grond van bij wet vastgestelde uitzonderingen en na tussenkomst van de rechter. De betekenis van dit artikel is evident: de overheid mag niet aan uw of mijn post komen en overheidsambtenaren mogen gesprekken niet afluisteren, telegrammen niet onderscheppen en brievenbussen niet leeg hengelen.

Hoe anders luidt het voorgestelde artikel 13. De Commissie Franken stelt voor: “Ieder heeft het recht vertrouwelijk te communiceren. Dat recht kan bij wet worden beperkt, op last van de rechter.” De eerste indruk is dat het artikel globaal hetzelfde is, slechts techniek-onafhankelijk is geherformuleerd.

Maar wat doet dat woordje “vertrouwelijk” erin? Wil dat zeggen dat wij, burgers, het recht hebben om cryptografie te gebruiken, of juist dat wij in sommige gevallen onze sleutels moeten vrijgeven? Wil het zeggen dat alle briefjes die we aan andere burgers sturen, versleuteld of niet, geheim zijn, of alleen die stukken en telefoontjes of faxen die op de een of andere wijze als “vertrouwelijk” zijn gemerkt? “Onschendbaar” is een veel kordater en objectiever begrip dan “vertrouwelijk”; het eerste is solide: afblijven, onder alle omstandigheden (behalve met toestemming van de rechter), terwijl het tweede steunt op verwachtingen en veronderstellingen, mitsen en maren, nee’s en tenzij’s.

Egbert Dommering, professor aan het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam, maakt zich terecht grote zorgen over de invoering van het woord “vertrouwelijk”. Hij schrijft: “Dat leidt tot allerlei discussies die wij bij de papieren brief niet hadden. Daar hoefden wij er ons immers niet om te bekommeren of de lijm waarmee de enveloppe was dichtgeplakt wel van voldoende kwaliteit was, of de geadresseerde wel betrouwbaar was, of de postbus waarin zij belandde wel op slot zat, enzovoort. In het tijdperk van het briefgeheim was de brief geheim, omdat zij een brief was.” (Zie Netkwesties 2 / 2000).

Dit recht – een brief is geheim omdat het een brief is – lijkt ingeruild te gaan worden voor het uitgangspunt dat een brief (of een fax of telefoontje) alleen dan geheim is wanneer zij versleuteld is. Dat nu is een danige achteruitgang ten opzichte van de huidige grondwet. Deze scheve schaats is niet heel moeilijk te corrigeren: verander het bewuste artikel in: “Alle communicatie is onschendbaar, tenzij…” (een suggestie van jurist Lodewijk Asscher).

*

NOG VEEL LASTIGER, EN FUNDAMENTELER, is het volgende probleem.

De grondwet regelt de verhouding tussen burgers en de overheid, en kent de burgers een aantal rechten toe waarmee zij hun leven kunnen afschermen van de overheid of zich schriftelijk of organisatorisch kunnen verzetten tegen diezelfde overheid. Het zijn zogeheten “afweerrechten”: middelen voor de burger om de overheid op afstand te houden.

Een aantal grondrechten betreft zaken die ondertussen – door privatisering – niet meer in overheidshanden zijn en waarbij de overheid tegenwoordig over aanzienlijk minder middelen beschikt om de eerbiediging ervan te waarborgen. Toen de postbezorging en de telefonie nog onder het monopolie van de PTT vielen en de PTT een staatsbedrijf was, was het eenvoudig om het constitutionele recht van brief-, telegraaf- en telefoongeheim in de praktijk te verankeren: de grondwet bond de overheid eraan en de overheid, op haar beurt, bond haar eigen PTT eraan.

Maar grondrechten zijn zogeheten verticale rechten: ze regelen de verhouding tussen overheid en burgers; niet de verhoudingen tussen burgers onderling of die tussen burgers en bedrijven. De PTT bestaat niet meer en KPN is een gewoon bedrijf geworden. Er zijn inmiddels talloze telefoonaanbieders en internet providers op de markt. Hoe kan de overheid het briefgeheim garanderen als zij geen (of weinig) greep heeft op telecommunicatieondernemingen? Burgers kunnen zulke ondernemingen niet aanspreken op het naleven van de grondwet: de constitutie heeft immers geen horizontale werking.

Maar dan kunnen we toch een vergunningenstelsel invoeren, is het verweer van de Commissie Franken; een vergunningenstelsel waarbij bepaald wordt dat alleen die providers tot de markt worden toegelaten die garanties doen over briefgeheim en telefoongeheim? Dat kan. Maar dan hebben we ondertussen wel met zijn alleen een grondrecht gedegradeerd tot een onderdeel van een vergunningenstelsel. Dat lijkt me een uitermate grote stap, en een die ik niet bereid ben te zetten.

*

LAAT ME EEN VOORBEELD GEVEN. De overheid garandeert burgers vrijheid van meningsuiting. Dat betekent onder meer dat de overheid niet censureert, niet in publicaties ingrijpt en dat toetsing altijd slechts achteraf plaats vindt, door de rechter.

Maar tegenwoordig werkt dat niet meer zo. Wie op het net een blaadje uitgeeft en er zijn eigen homepage publiceert, blijkt dat recht op vrijheid van meningsuiting en toetsing achteraf niet altijd meer te hebben. In Zweden bestaat al jarenlang een tijdschrift genaamd Flashback. Het is een libertair, licht anarchistisch blad dat zowel informatie over drugs, raves als over neonazi’s (zowel voor als tegen) geeft en daarnaast het publiek redelijk actueel informeert over ontwikkelingen in het strafrecht. Sinds 1996 verschijnt Flashback ook op het net en verzendt zij haar nieuwsbrief digitaal, aan zo’n honderdduizend abonnees.

Mensen konden onder Flashbacks paraplu ook hun persoonlijke pagina’s kwijt. Het Zweeds Openbaar Ministerie heeft drie maal onderzoek gedaan naar Flashbacks webpagina’s, onder meer naar een subpagina gemaakt door vermeende racisten en neonazi’s, maar besloot niet te vervolgen: er was geen aanleiding die pagina’s door de rechter te laten toetsen.

Twee maanden geleden werd Flashback uit de lucht gehaald: de hele site, zowel de edities van Flashback zelf als de gebruikerspagina’s die eronder hingen. De reden? Air2Net, de provider van Flashback – die zelf ook weer een provider heeft, een zogeheten upstream provider; in dit geval MCI/Worldcom – kreeg van de upstream provider te horen dat ze konden kiezen: of Flashback eruit, of zijzelf eruit. Air2Net kon niets anders doen dan Flashback afsluiten.

Nadien bleek Flashback nergens meer ondergebracht te kunnen worden: de twee of drie upstream providers die Zweden kent, lijken overeengekomen om Flashback integraal te weren. Let wel: het gaat hier om een site die meermalen door justitie is onderzocht en die telkens van rechtsvervolging is ontslagen. En om een land waar homepages expliciet dezelfde grondwettelijke bescherming genieten als papieren publicaties.

Het Zweedse voorbeeld staat niet alleen. In Nederland heeft zich in 1998 iets vergelijkbaars voorgedaan: Xtended Internet, een kleine Nijmeegse provider, had een gebruiker met een homepage die Scientology niet aanstond; Scientology schreef de upstream provider van Xtended Internet aan: of UUnet zo vriendelijk wilde zijn Xtended Internet af te sluiten. UUnet kondigde haar voornemen aan en Xtended Internet heeft als Brugmans moeten redeneren om UUnet erop te wijzen dat die gebruiker waar het allemaal op ging, het recht had om zijn pagina bij de rechter te laten toetsen. UUnet ging aarzelend overstag. Scientology heeft – nu drie jaar later – nog geen aanstalten gemaakt de gebruiker in kwestie voor de rechter te roepen. Maar bijna was een hele provider en al zijn klanten uit de lucht gehaald omdat UUnet bangelijk was.

Waar is in deze gevallen ons recht op vrije meningsuiting gebleven? Weg. Kwijtgeraakt. Vermalen door een multinational met een “acceptable use policy” waar niet aan valt te tornen noch aan valt te ontkomen, omdat deze multinationals een oligarchie vormen, zo niet een verkapt kartel. Censuur, zonder toetsing achteraf. Vrijheid van meningsuiting is een mooi grondrecht maar wordt zinledig indien er geen horizontale werking aan wordt verbonden: indien met andere woorden gebruikers en consumenten dat recht niet kunnen afdwingen bij leveranciers en producenten.

*

EN TENSLOTTE: WAT TE DOEN met andere overheden? Hoe moeten wij ons daar tegen verdedigen? Briefgeheim of vertrouwelijkheid, de praktijk gaat inmiddels allang aan beide voorbij. Echelon, het grootscheepse afluisterproject waarbij de Verenigde Staten en Engeland samenwerken en zoveel mogelijk fax- en e-mailverkeer trachten te onderscheppen, scant berichten op ‘verdachte’ woorden en trekt kopietjes van alles dat interessant lijkt. Hoeveel verkeer Echelon precies aftapt is onduidelijk, maar het gaat vermoedelijk om miljarden berichten per dag. Er komt geen mens aan te pas, het origineel wordt niet aangetast, en aan niets is te zien dat je mail of fax gescand is. Maar het gebeurt wel. En Echelon is niet onze overheid.

Gewetensbezwaard

AMBTENAREN VAN DE BURGERLIJKE STAND die weigeren om een huwelijk tussen twee mannen of twee vrouwen af te sluiten, dienen te worden ontslagen. Dat zei de Amsterdamse wethouder Dales afgelopen week. Er stak een storm van protest op: zowel de christelijke fracties als GroenLinks steigerden en hielden vast aan een regeling voor gewetensbezwaarde ambtenaren.

Waarom toch? Een ambtenaar die de wet niet wil uitvoeren, maakt zich schuldig aan plichtsverzuim en werkweigering, wat een gerechtvaardigde grond is voor schorsing, overplaatsing of ontslag. Nu zijn ambtenaren uiteraard geen robots die overheidsbeleid blind uitvoeren, maar ze kunnen hun persoonlijke overtuiging nimmer straffeloos laten prevaleren boven de wet.

Wat zou GroenLinks ervan zeggen als een ambtenaar weigert een vestigingsvergunning aan een coffeeshop te verlenen omdat hijzelf sterk gekant is tegen soft drugs? Wat zouden de christelijke partijen vinden van een ambtenaar die weigert een winkeltijdenvergunning te verstrekken omdat hij op grond van zijn geloof meent dat de zondagsrust gehandhaafd dient te blijven? Er zijn ambtenaren die een geloof aanhangen dat echtscheiding (en derhalve: hertrouwen) niet accepteert. Mogen zij weigeren iemand die voor de tweede keer trouwt in de echt te verbinden? Mogen ambtenaren die een racistische inslag hebben, weigeren een huwelijk tussen een zwarte en een blanke te voltrekken?

Dit is een kwestie van een ander niveau: hier gaat het om gewetensbezwaren, zeggen GroenLinks en KleinKerks in koor, om mensen die in morele nood komen wanneer zij homoseksuelen moeten trouwen. Voor gewetensbezwaren maken we vaker een uitzondering; zie bijvoorbeeld de dienstplicht. Waarom dan nu niet? Het antwoord is evident: we maken slechts uitzonderingen wanneer het kwesties van leven en dood betreft die bovendien een algemeen en verplichtend karakter kennen.

Da¡t is de crux waar gewetensbezwaar en dienstplicht om draaiden. De dienstplicht gold voor alle mannen, ongeacht hun overtuiging: je had geen keus, je moest in dienst. Voor wie niet in de positie wenste te verkeren om ooit van overheidswege verordonneerd te worden mensen te doden – een risico dat inherent is aan deelname in het leger – werd een uitweg verzonnen, een oplossing die vergezeld ging van commissies, verhoor en sancties. Erkende gewetensbezwaarden hoefden niet in dienst, maar kregen een vervangende (sociale) dienstplicht opgelegd. Nu Nederland een vrijwilligersleger heeft, zijn de gewetensbezwaarden verdwenen: wie moreel bezwaar heeft, gaat simpelweg niet bij het leger.

(En begin nu niet over abortus of over euthanasie: geen enkele arts heeft de plicht zulke verrichtingen uit te voeren. Geen overheid die artsen daartoe noopt.)

*

WAT BELANGRIJKER IS – en onderbelicht in de discussie – is dat ambtenaren die weigeren een homoseksueel stel te trouwen, er een selectieve blindheid op nahouden. Hoezo weigeren een ‘homohuwelijk’ te voltrekken? Het homohuwelijk bestaat niet, er is geen status aparte voor homoseksuele stellen: dat is nu juist de essentie van de aanstaande wetswijziging. Wat er gebeurt als de nieuwe wet in werking treedt is dat het huwelijk zélf van karakter verandert: de oude regel dat een huwelijk slechts kon worden afgesloten tussen een man en een vrouw wordt overboord gezet, en verruild door de regel dat twee volwassen mensen ongeacht hun biologische sekse met elkaar mogen trouwen.

Wie weigert de nieuwe wet toe te passen op een deel van de aanstaande trouwlustigen en ander deel er juist wel mee wil fêteren, vergeet dat het huwelijk an sich niet langer hetzelfde is. Een ambtenaar van de burgerlijke stand met gewetensbezwaren steekt zijn kop in het zand indien hij heteroseksuele stellen gewillig en blij van hart trouwt, doch pas begint tegen te sputteren indien een homoseksueel paar zich bij zijn bureau vervoegt. Dat heteroseksuele stel trouwt immers onder andere condities dan voorheen: namelijk die dat hun sekse irrelevant is geworden. De gewetensbezwaarde ambtenaar – indien die term überhaupt van toepassing is – heeft zich die verandering ook aan te trekken wanneer het trouwlustige koppel geen homopaar is.

Waar KleinKerks – en GroenLinks – zich beter druk om kan maken, is een verdere scheiding van kerk en staat. Nu mogen mensen uitsluitend voor de kerk trouwen indien zij al een burgerlijk huwelijk achter de rug hebben. Dat is een koppelverkoop die volstrekt aanvechtbaar is: met welk recht stelt de overheid regels aan wat kerken mogen inzegenen? Of: met welk recht stellen de kerken zo’n eis aan hun kerkelijke inzegening? Elk geloof, elke overtuiging heeft het recht haar eigen tradities en eigen regelgeving te implementeren, zolang zo’n inzegening een intern ritueel is en geen seculiere (wettelijke) consequenties of repercussies heeft. De Remonstranten zegenen al een paar decennia lang homoseksuele relaties in. Zonder gewetensbezwaar.

Misverstanden over privacy

DE DAG BEGON GOED. Maurice Wessling vertelde over de ongebreidelde toename van taps in Nederland. Werden er in 1996 nog 3000 telefoons in Nederland afgetapt, in 1998 was er sprake van 3000 telefoontaps en 7000 GSM-taps. Dat is een stijging van dik driehonderd procent. En het is een record: zowel in Duitsland, Engeland als in de Verenigde Staten wordt in absolute aantallen mi­nder getapt, terwijl die landen toch aanzienlijk groter zijn dan wij.

De toename is overigens geheel in overeenstemming met internationale schattingen: de FBI verwacht dat er in de komende tien jaar in de VS drie keer zoveel afgeluisterd zal worden als nu. Nederland heeft kortgeleden een nationaal afluistercentrum ingericht waar simultaan duizend telefoons (vast en mobiel) kunnen worden afgeluisterd. Het is het grootste centrum in zijn soort in Europa.

De voorbereidingen voor grootschalig afluisteren betreffen niet alleen de hardware. Ook de wet wordt aangepast. Volgens de voorgestelde Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten mogen de inlichtingendiensten voortaan alle draadloze communicatie onderscheppen, zonder daarvoor specifiek toestemming van de rechter-commissaris te hoeven vragen (wat bij vaste telefoons en bij internettaps wel altijd een vereiste is). Dat betekent dat alle mobiele gesprekken, SMS-berichten en al het e-mailverkeer per satelliet zomaar onderschept mag worden.

Je hoeft als politiedienst geen verdachte meer op het oog te hebben, geen gewantrouwd persoon gade te slaan: draadloos verkeer mag zonder onderscheid des persoons worden onderschept, opgeslagen en bewaard. In toekomstige gevallen zal een order van de officier van justitie volstaan en hoeft er geen rechter-commissaris meer aan een tap te pas te komen; en waar het nu vier ministeries zijn die hun toestemming moeten geven, wordt dat er in de toekomst slechts één.

Het zijn akelige feiten om te horen. Opsporing is kennelijk zo’n belangrijk onderwerp geworden dat tal van burgerrechten ervoor moeten wijken (hadden wij geen grondwettelijk gewaarborgd brief- en telefoongeheim?), er geen democratische controle meer hoeft te worden aangebracht op taps en er zelfs niet eens sprake hoeft te zijn van een verdachte om te gaan tappen. De onderschepping van draadloze communicatie is ongericht: iedereen die zo met anderen contact maakt, wordt onderschept, daar hoef je niets voor gedaan te hebben. Verdenking is geen voorwaarde meer voor taps.

Wat Nederland aan het doen is, constateerde Wessling kalm maar somber, is het Echelon-project legaliseren en op Nederlands terrein imiteren. (Echelon is het grootschalige afluisterproject dat de VS in samenwerking met zowat alle landen van de oude Commonwealth hebben opgezet, waarbij al het transatlantisch verkeer – fax, telefoon, e-mail – wordt onderschept en doorgevlooid. Deels is het doel economische spionage, deels terrorismebestrijding; maar ondertussen worden ook uw en mijn mailtjes onder de loep genomen en op ‘foute’ woorden gescand. Zei u daar “semtex”? Was dat heus een grap?)

Dat was wat Wessling opsomde, op die middag over privacy in de Balie. Daarna hadden we andere inleiders. En daarna deden we een forum.

*

HOE HET KOMT WEET NIEMAND, maar binnen de kortste keren zakte de discussie af van zulke cruciale zaken naar de alledaagse ellende van bedrijven die persoonsgegevens en koopgedrag opslaan en wat zij er al niet mee kunnen doen. Ze kunnen je reclame over Pampers sturen terwijl je alleen maar luiers kocht omdat de buurvrouw vanwege dat poepende baby’tje niet van huis kon. Dat is waar; maar is dat nu echt het probleem? Informatie is handel, ja nou, wat u zegt, en gegevens niet benutten komt neer op kapitaalvernietiging, ook allemaal waar.

Maar dat is niet relevant. Toch liet ook ik – want ik zat daar in het forum – me in slaap wiegen door discussies over bonuskaarten en Airmiles. Maar, nogmaals, daar ging het niet over.

Waar het wel over gaat is dit: dat het imperatief van opsporing en misdaadbestrijding dusdanig belangrijk wordt gevonden dat niemand ervan opkijkt wanneer burgerrechten dagelijks en op grote schaal worden geschonden. Dat niemand het gek vindt dat inlichtingendiensten alle draadloze communicatie zonder meer mogen aftappen, opslaan, bewaren en bewerken. En al zou dat in dienst staan van de misdaadbestrijding, dan zou je tenminste verwachten dat de overheid inzage geeft in hoe, waartoe, waarmee en vooral: de effectiviteit.

Maar niemand weet precies op welke gronden taps worden ingesteld, hoelang ze duren, en wat er met alle gegevens gebeurt die gaandeweg vergaard worden. Het gaat vaak niet eens om de inhoud van gesprekken en e-mail correspondentie. Veel belangrijker zijn vragen als: met wie belde hij? Uit welke mensen bestaat haar netwerk? Mailen die twee niet heel vaak? Netwerken worden in kaart gebracht, en u zit daarin.

Er wordt steeds meer over ons opgeslagen. Dat weten we. We zijn daar lang niet altijd gelukkig over. Maar het is cruciaal dat dat ongemak zich verplaatst van discussies over Airmiles naar discussies over veiligheids- en inlichtingendiensten. In de strafwet is het van oudsher zo geregeld dat elke burger onschuldig wordt geacht, tenzij er sterke aanwijzingen van het tegendeel zijn. Een op een persoon gerichte verdenking is een cruciale voorwaarde; pas daarna mogen rechten gelimiteerd en eisen aangescherpt worden.

Langzaamaan verschuift de vraag van “wie heeft dat mogelijk gedaan” naar: “hoe wéten we dat er een strafbaar feit gepleegd is als we niet mogen kijken.” Vanuit het standpunt van ordehandhaving is het te rechtvaardigen dat men strafbare feiten tracht te voorkomen: genezen is beter, nietwaar? Maar een vergeten cruciale vraag is: mag men zoveel mensen observeren en hun netwerken in kaart brengen voordat zij iets hebben gedaan? Heeft de overheid het recht onze gangen na te gaan? Is veiligheid zo belangrijk dat u en ik daarvoor wezenlijke rechten moeten inleveren, waaronder het recht op vrije communicatie en het recht niet op voorhand als verdachte te worden aangemerkt?

Van zulke vragen lieten we ons afleiden, en ik kreeg na afloop terecht op mijn kop. Ik had me laten meeslepen in een discussie over Airmiles. Dat is een onzindiscussie die ons afleidt van de vraag waar het werkelijk over gaat: hoeveel vrijheid bent u bereid in te leveren voor iets vaags als ‘nationale veiligheid’?

[Met dank aan Maurice Wessling van Bits of Freedom voor zijn presentatie en aan Rop Gonggrijp. die me er terecht op wees dat ik me in de luren had laten leggen.]

Lage vergelijkingen

“WE LOPEN HIER bedrukt en verdrietig rond,” zei De Bruyne, zegsman van de SGP fractie. “Vergelijk het met de abortusdebatten uit de jaren zeventig en tachtig. Dit is voor ons het grootste dieptepunt van het paarse beleid tot op heden.”

Het parlement stond aan de vooravond van een debat over het homohuwelijk – het echte ditmaal, nu geen margarinehuwelijk maar een authentiek boterbriefje – en besprak daarnaast tevens de mogelijkheid van adoptie door homoparen. Het SGP trilde op haar grondvesten. Het homohuwelijk mocht eens aangenomen worden…

Nu begrijp ik dat strenggelovigen ernstige bezwaren hebben tegen het homohuwelijk en dat zij dit zien als besmeuring van een godgegeven instituut. (Tegelijkertijd vind ik dat mensen die heilig geloven dat de slang indertijd sprak niet de eerst aangewezenen zijn om de moderne maatschappij te becommentariëren en te reglementeren, net zoals ik vind dat aanhangers van de scheppingsleer geen biologie of geologie moeten geven: dat is namelijk net zoiets als Jomanda hoogleraar medicijnen maken. Daar komt alleen maar ellende van.)

Wat echter te ver gaat en als politieke misleiding afgedaan moet worden, is de geciteerde verwijzing naar het abortusdebat. Abortus gaat over de vraag wanneer en onder welke voorwaarden een foetus mag worden gedood. Om het debat wat wij onder een huwelijk verstaan en of homoseksuelen dezelfde riten, rechten & plichten op zich mogen nemen als heteroseksuelen gelijk te stellen aan kwesties van leven en dood, is hoogst manipulatief. Vallen er doden als twee mannen trouwen? Wordt er een moord gepleegd indien twee vrouwen elkaar tot hun wettig echtgenote nemen?

In de parlementaire debatten over de nieuwe huwelijkswet werd een uitzondering opgenomen voor “gewetensbezwaarde” ambtenaren. Zij hoeven huwelijken waar ze niet achter kunnen staan niet af te sluiten. Die beslissing opent een beerput: mag een zwarte-kousen ambtenaar dan voortaan ook weigeren mensen in de echt te verbinden die eerder getrouwd zijn? Zo iemand erkent echtscheiding toch immers niet?

En hoezo: “gewetensbezwaarde”? We hebben dat begrip gereserveerd voor plichten die de hele bevolking aangaan maar die bij deelgroepen op dusdanig ernstige, morele of ethische, problemen sluiten dat een compromis noodzakelijk was. Toen er nog dienstplicht was mochten jongens die onder de wapenen moesten, in bijzondere gevallen een alternatieve plicht op zich nemen. Merk op dat het bij gewetensbezwaarden over doden en moorden ging: alweer die lage en impliciete vergelijking tussen homoseksualiteit en bruut geweld.

De productomschrijving van ambtenaren van de burgerlijke stand is simpelweg veranderd. Volgens de redenering van de christelijke partijen haalt een huwelijk tussen homoseksuelen de betekenis van het “gewone” huwelijk neer. Welnu, dan is het derhalve niet voldoende je op gewetensbezwaren te beroepen indien er ineens twee mannen of twee vrouwen voor je staan: dan moet je ook gewetensbezwaard zijn om zo’n gedegradeerd huwelijk tussen een man en een vrouw af te sluiten. Ergo: zo’n gewetensbezwaarde moet een andere baan zoeken en kan geen huwelijken meer afsluiten.

Wat de christelijke partijen de regering hadden moeten vragen, is een afvloeiingsregeling voor zulke ambtenaren.

Grondrechten per vergunning

“Vroeger was elke postbode zich er ten volle van bewust dat je niet het lef moest hebben iemands post in te zien; daar stond straf op,” zei iemand die al van KPN was toen ze nog PTT heetten, “maar of een systeembeheerder er evenzeer van doordrongen is dat het briefgeheim heilig is, betwijfel ik.” Een van de inleiders mompelde dat providers zulke dingen in hun voorwaarden moeten hebben staan en dat de vraag of een provider al of niet een vergunning krijgt, onder meer afhankelijk is van de vraag met welke bescherming hij e-mail omgeeft. “Tjsa,” sneerde de ex-PTT’er, “waarmee het briefgeheim van grondrecht wordt gedegradeerd tot een van de vele eisen in een vergunningenstelsel. Is dat nu vooruitgang?”

De conferentie betrof de herziening van de grondwet die ophanden is. De termen waarin de grondwet is gesteld, raken immers ouderwets. Valt een fax bijvoorbeeld onder het briefgeheim? E-mail? Wat betekent het briefgeheim wanneer niemand elkaar nog papieren brieven stuurt? Is het onderscheid tussen ‘publicatie’ en ‘verspreiding’ bruikbaar wanneer het om nieuwe media gaat? Is het redelijk dat radio en televisie aan meer beperkingen zijn gebonden dan de gedrukte media? Wat stelt privacy nog voor in een tijdperk waarin persoonsgegevens lucratieve handelswaar zijn geworden? Moet de informatieplicht die de overheid jegens haar burgers heeft, niet worden aangescherpt? Is er een digitaal verenigings- en betogingsrecht? Is het zinnig een recht op internettoegang en op het gebruik van cryptografie in te stellen?

Grondrechten zijn, zoals Frank Kuitenbrouwer in zijn kritiek op de voorstellen van de commissie “Grondrechten in het digitale tijdperk” begon, in de eerste plaats bedoeld als afweerrechten voor burgers, rechten waarmee zij de overheid op afstand kunnen houden en van al te veel bemoeienis en inmenging kunnen weerhouden. De overheid mag niet zonder meer je post lezen, je telefoon aftappen, je gangen nagaan; indien zij dat wel wil, moet de overheid daar goede redenen voor hebben en dient er een rechter-commissaris toestemming te verlenen. Die voorwaarden scheppen een redelijke garantie dat de burger een redelijke vrijheid geniet.

Maar de tijden veranderen, zoals tijden dat nu eenmaal gewoon zijn te doen. En de tijd heeft meer gedaan dan alleen de communicatietechnologie moderniseren. Een aantal grondrechten betreft zaken die ondertussen — door privatisering — niet meer in overheidshanden zijn en waarbij de overheid tegenwoordig over aanzienlijk minder middelen beschikt om de eerbiediging ervan te waarborgen. Toen de postbezorging en de telefonie nog onder het monopolie van de PTT vielen en de PTT een staatsbedrijf was, was het eenvoudig om het constitutionele recht van brief-, telegraaf- en telefoongeheim in de praktijk te verankeren: de grondwet bond de overheid eraan en de overheid, op haar beurt, bond haar eigen PTT eraan.

Maar grondrechten zijn zogeheten verticale rechten: ze regelen de verhouding tussen overheid en burgers; niet de verhoudingen tussen burgers onderling of tussen burgers en bedrijven. De PTT bestaat niet meer en KPN is een gewoon bedrijf geworden. Er zijn inmiddels talloze telefoonaanbieders en internet providers op de markt. Hoe kan de overheid het briefgeheim garanderen als zij geen (of weinig) greep heeft op telecommunicatieondernemingen? En burgers kunnen zulke ondernemingen niet aanspreken op het naleven van de grondwet: de constitutie heeft immers geen horizontale werking.

Waarmee we bij het bezwaar van de oud-PTT’er komen: zonder horizontale werking devalueren grondwetten tot onderdeel van een vergunningenstelsel. Met andere woorden: privatisering erodeert en degradeert grondrechten. Dat kan niet de bedoeling zijn.

*

BIJ SCHENDING VAN het briefgeheim kan iedereen zich eenvoudig iets voorstellen: een brief onderscheppen, de envelop open stomen, de informatie lezen en kopiëren, de envelop weer dichtplakken en de brief alsnog in de bus doen. Dat zulke dingen tegenwoordig met meer technisch vernuft gedaan worden, doet daar niet aan af: het concept van schending is duidelijk.

De nieuwe voorstellen voor de grondwet zijn minder helder. In plaats van “Het briefgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij wet bepaald, op last van de rechter” zou dit artikel volgens de commissie Digitale Grondrechten veranderd moeten worden in “Ieder heeft het recht vertrouwelijk te communiceren. Dit recht kan bij wet worden beperkt, op last van de rechter…” Echter, ‘onschendbaar’ is een veel kordater en objectiever begrip dan ‘vertrouwelijk’; het eerste is solide: afblijven, onder alle omstandigheden (behalve met toestemming van de rechter), terwijl het tweede steunt op verwachtingen en veronderstellingen, mitsen en maren, nee’s en tenzij’s.

De praktijk gaat inmiddels al lang aan zulke vertrouwelijkheid voorbij. Echelon, het grootscheepse afluisterproject waarbij de Verenigde Staten en Engeland samenwerken en zoveel mogelijk fax- en e-mailverkeer trachten te onderscheppen, scant berichten op ‘verdachte’ woorden en trekt kopietjes van wat interessant lijkt. Hoeveel verkeer Echelon precies aftapt is onduidelijk, maar het gaat vermoedelijk om miljarden berichten per dag. Er komt geen mens aan te pas, het origineel wordt niet aangetast, en aan niets is te zien dat je mail of fax gescand is. Maar het gebeurt wel. En Echelon is niet van onze overheid.

Zulke vormen van scannen raken ingeburgerd. bedrijven doen het vaak, sommige universiteiten beginnen ermee. Het idee is om spam (reclame e-mail), porno en het uitwisselen van mp3’s te weren, maar de effecten van zo’n scan zijn hoogst onvoorspelbaar en leiden soms tot regelrechte censuur. Een kennis van me stuurde laatst een bijdrage in een discussie over wetgeving en pornografie naar een groepje mensen, en zag tot zijn verbazing zijn mail even later als onbestelbaar terugkomen: de software van een bedrijf waar een van de medediscussianten werkte (K+V adviesbureau), had de e-mail volautomatisch geweigerd en geretourneerd, omdat het woord ‘porno’ erin voorkwam. Dat betekent dat het betreffende bedrijf alle e-mail die de werknemers verzenden en ontvangen, op inhoud controleert. Dat een bedrijf vaststelt waar haar werknemers op hun werk over mogen schrijven is een ding; bepalen waar anderen het over mogen hebben, iets heel anders — namelijk censuur, en schending van hun briefgeheim.

Maar ja, grondrechten hebben geen horizontale werking. En binnenkort eroderen ze daarom wellicht tot een vergunningenstelsel.

Zie ook:

De rechtstaat als gokpaleis

WAT DOODZONDE DAT Peper slechts moest aftreden omdat hij met bonnen had gerommeld: aanzienlijk liever had ik hem zien vallen over zijn opinies over rechtstaat, rellenbestrijding en ordehandhaving. Was het immers niet Peper, toen vers benoemd op Binnenlandse Zaken, die samen met burgemeester Patijn in antwoord op de serieuze berisping die de laatste van de Nationale Ombudsman ontving vanwege de manier waarop tientallen actievoerders (en hen die daarvoor werden versleten) waren opgepakt tijdens de Eurotop, verongelijkt riep: “Oh, zijn we ons boekje te buiten gegaan met deze massale preventieve arrestaties en hebben wij de wet overtreden? Heus? Nu, dan dient de wet maar te wijken. Wij zullen hem veranderen zodat voortaan wel mag wat wij nu doen.” En Peper toog voortvarend aan het werk.

Het is niet mis wat Peper samen met minister Korthals aan wetswijzigingen heeft geproduceerd. Mensen mogen volgens nieuwe wetgeving preventief worden opgepakt en daarna twaalf uur worden vastgehouden. Het gaat niet om een reactie op strafbare feiten die al gepleegd zijn, noch gaat het om een betrapping op heterdaad, het gaat – en ik citeer vice-premier Jorritsma uit de Volkskrant van 5 mei 1998, “om feiten die mogelijk zullen worden gepleegd” (cursivering van mij). Arrestaties niet op grond van feiten, zelfs niet op grond van waarschijnlijkheden, maar op grond van “feiten die mogelijk zullen worden gepleegd“.

Hier worden cruciale rechtstatelijke principes met voeten getreden.

Wilt u die zin goed tot u laten doordringen? “Feiten die mogelijk zullen worden gepleegd”. Iets wat mogelijk zal gebeuren, is immers geen feit. Iets dat mogelijk zal gebeuren is een kans, een gok, geen zekerheid. Een staat die haar juridisch stelsel schoeit op de leest van verwachtingen, extrapolaties en projecties is geen rechtstaat meer. Dat is een casino. Wanneer de staat gokpaleis speelt, verkwanselt zij de rechten van haar burgers. Dit fenomeen van de preventieve arrestatie – of nee, laten we het “bestuurlijke ophouding” noemen zoals de nieuwe wet dat doet, dat klinkt vriendelijker, nietwaar? – is een principiële wijziging in het strafrecht.

Er is weliswaar toestemming vooraf nodig vooraleer een dergelijke preventieve arrestatie – oh pardon: “bestuurlijke ophouding” – kan plaatsvinden; de politie mag zoiets niet op eigen houtje doen. Maar degene wiens toestemming is vereist, is volgens deze zelfde wet… de burgemeester. U weet wel, van die meneren die op hun donder kregen van de Ombudsman en later ook door de rechter in het ongelijk werden gesteld vanwege hun vergaande methodes om “mogelijke” rellen in de kiem te smoren. Juist ja. Degene wiens toestemming vereist is zijn de Patijnen en de Pepers. Zij die eerder de wet overtraden en hem vervolgens naar hun hand zetten.

Deze grofstoffelijke wet is speciaal ontworpen met het oog op grootschalige evenementen, in casu de Europese kampioenschappen voetbal van aanstaande zomer. Nu zorgt voetbal altijd voor grote rellen dan politiek wangedrag en dito wanbeleid, dat weet iedereen, dus wellicht is het inderdaad zaak je goed voor te bereiden.

Maar had dan goddomme voorzichtigjes een noodwet ontworpen, denk je als fatsoenlijk mens, zodat je voor een uitzondering en een fundamentele inbreuk op ieders civiele rechten een uitzonderingswet schept in plaats van een juridisch monstrum dat bedoeld is om permanent te bestaan en voortaan in tal van gevallen toegepast te worden, ook indien er niet gevoetbald of ge-Eurotopt wordt. Het gaat nota bene om situaties waarin elke burgemeester al sedert lang het recht had om noodverordeningen en noodbevelen af te kondigen. Waarom zulke gevaarlijke excepties in hemelsnaam tot gewone regel gemaakt?

Er is meer. “Groepsgeweld”, dat vage illusoire begrip, wordt voortaan strenger gestraft. Tegenwoordig is het voldoende om je op te houden in de nabijheid van iemand die een steen door een ruit of tegen een ME-busje keilt om zelf te worden aangehouden. Je bent lid van een gewelddadige groep immers, hoe slecht gedefinieerd die groep ook is en hoe ad-hoc die ook is samengesteld, en de daden van de groep worden het individu aangerekend, ongeacht wat dat individu zelf deed. Had je maar niet in de buurt moeten zijn, redeneert Justitie. Je aanwezigheid spreekt boekdelen en vormt op zich voldoende bewijs. Habeas corpus (ik heb een lichaam), dat zeker, maar non habeat rechten anymore als dat lichaam zich per ongeluk op de verkeerde plaats bevindt.

Zulke nieuwe opsoringsbevoegdheden zijn zo onrustbarend en ondermijnen de rechtstaat zo principieel, dat ik bad dat Peper daa¡rover zou vallen, en liefst Korthals erbij.

De kamer liet Peper toen niet vallen. De Tweede Kamer mauwde in de debatten over de Wet Opsporingsbevoegdheid alleen dat ze wil dat alle GSMs aftapbaar worden gemaakt (er niet bij stilstaand dat dat grotendeels al kan). De Kamer wilde eigenlijk dat de justitiële opsporingsbevoegdheden verder uitgebreid werden.

In zo’n politiek klimaat ben ik blij dat Peper nog ergens over kon vallen. Maar ik had liever gehad dat hij en Patijn al persona non grata in de politiek werden toen ze zich niets aantrokken van rechtbanken en Ombudsmannen.

*

VRANKRIJK, EEN VAN de weinige overgebleven Amsterdamse kraakbolwerken en indertijd het doelwit bij uitstek van Patijns preventieve arrestaties, hield een week geleden een voorlichtingsbijeenkomst over de deze en andere recente opsporingsbevoegdheden. Er waren zo’n vijftig mensen aanwezig, die allemaal nogal schrokken van de nieuwe ontwikkelingen. En terwijl ik me afvroeg hoe dat nu toch kon — een debat over zulke onderwerpen trok tien jaar geleden honderden mensen en zou niet in Vrankrijk zijn georganiseerd maar in De Balie, en zou grote, ongeruste stukken op alle opiniepagina’s van de kranten hebben gegenereerd — realiseerde ik me dat ik nauwelijks iets had gelezen over de kamerbehandeling van de nieuwe wet.

Kennelijk interesseert dit onderwerp opiniërend Nederland niet. Dat is reden tot zorg, meer nog dan de nieuwe wetten zelf.

[Zie ook: In naam der, uh… macht!, Het Parool, 30-11-1999]

Bestuur en openbaarheid

IN ZWEDEN KENT DE grondwet een vergaand recht op openbaarheid. Dat recht stelt dat alle communicatie tussen burgers en ambtenaren en alle documenten die ambtenaren met andere overheidsdienaren uitwisselen, per definitie openbaar zijn, enkele nauw omschreven uitzonderingen daargelaten. Je kunt als doodeenvoudig burger opvragen wat voor belastingaanslagen iemand heeft gekregen (tegenwoordig kan dat zelfs per terminal bij alle belastingkantoren). Je kunt inzage verlangen in rechtbankdossiers, in ambtelijke correspondentie, in bijlagen, in voorbereidende beleidsstukken, in begeleidende stukken, in afwikkelende stukken en in zijdelingse stukken.

Je kunt als burger zelfs opvragen wanneer en hoe vaak welke stukken zijn opgevraagd (want daar houden ambtenaren vervolgens lijsten van bij). Je hoeft nooit een reden op te geven waarom je welk stuk dan ook thuis gestuurd wilt hebben: je hebt er simpelweg recht op. Je kunt ze zelfs anoniem opvragen. Ambtenaren zijn verplicht gehoor te geven aan je verzoek. Inzage is gratis; voor kopieën is een klein administratief bedrag verschuldigd.

Dit Zweedse grondrecht – het offentlighetsprincip – is in het leven geroepen om het uitgangspunt dat burgers hun vertegenwoordigers moeten kunnen controleren, te schragen. Immers: wat is het controlerecht van burgers op diegenen die namens hen regeren en beleid maken waard, indien burgers niet over de middelen beschikken om die controle uit te voeren? Niets. Zonder de middelen erbij te verschaffen is zo’n recht een wassen neus.

Het offentlighetsprincip werkt preventief: het helpt corruptie te voorkomen. Wie weet dat zijn declaraties zonder meer kunnen worden opgevraagd, zorgt dat ze in orde zijn. Niettemin zijn er uitsluitend door datzelfde offentlighetsprincip in de loop der jaren allerlei schandalen in Zweden boven gekomen, meestal omdat de pers door nijvere burgers werd getipt.

In Motala bleken gemeentebestuurders zich op kosten van de stad te buiten gaan aan privéreisjes, bij elkaar ter waarde van een kwart miljoen, en kochten ze aandelen met gemeentegeld. De zaak kwam boven toen een krant de rekeningen van de gemeente uitploos. Er volgden twee veroordelingen en gevangenisstraffen, waarvan een van anderhalf jaar. De commissaris van de koning in Årebro nam zijn eigen echtgenote in dienst en diende zijn declaraties slechts gedeeltelijk in: hij gaf slechts de eindbedragen, zonder specificaties. Hij werd vervolgd wegens fraude. Een voormalig vice-premier deed privé-uitgaven via haar regeringscreditcard en liet ook na aanmaningen haar rekening onbetaald; dat kwam haar op ontslag te staan. Een directeur van rijkswaterstaat werd vervolgd omdat hij regeringsorders plaatste bij bedrijven waarin hij privébelangen had. En – dit is een primeur – in Malmö maakten gemeenteambtenaren dienstreizen naar Stockholm via Kopenhagen: een route die niet alleen vijf maal zo duur is maar ook meer te declareren diensturen opleverde; ze deden dat uitsluitend om onderweg belastingvrij alcohol te kunnen aanschaffen.

Het is het soort schandaal op de onthulling waarop hier te lande Vrij Nederland het alleenrecht leek te hebben, vroeger, toen ze nog aan onderzoeksjournalistiek konden doen, en tijd en geld hadden om een verslaggever vrij te maken om nauwgezet iemands reilen en zeilen na te gaan. Talloos zijn de bestuurders geweest die op die manier het loodje moesten leggen omdat hun corruptie werd blootgelegd. Tegenwoordig hebben kranten en tijdschriften tijd noch menskracht om de onkreukbaarheid van ambtenaren en politiek vertegenwoordigers na te gaan, en zijn ze voor zulke zaken afhankelijk van tipgevers. Tipgevers, die net als journalisten zelf bronnen nodig hebben om vermoedens te ontzenuwen of te staven, bewijzen te leveren en documentatie op te bouwen vooraleer ze een kwestie in de openbaarheid brengen.

*

“WAAR ZIJN JULLIE JOURNALISTEN eigenlijk mee bezig? Ik vermag niet te bevroeden waarom iemand wil weten wat een minister met wie heeft gegeten. Ik begrijp er niets van,” kloeg oud-premier Barend Biesheuvel laatst in de Volkskrant. Biesheuvel is de bedenker van de Wet Openbaarheid Bestuur. De WOB was, zo stelde hij, uitsluitend bedoeld om beleidsstukken en voorbereidende stukken op tafel te krijgen, niet om inzage te verschaffen in bonnen en declaraties.

Het klinkt logisch: het gaat niemand iets aan wat een minister eet en met wie. Maar de kwestie is genuanceerder. Privé is niet altijd privé voor wie een vertegenwoordigende functie heeft. Wie betaald wordt door de staat – door burgers, belastingbetalers, onderdanen en ingezetenen – kan thuis vijf gangen voorschotelen aan al wie hij uitnodigt, maar moet er rekening mee houden dat zelfs zo’n thuisdiner pikant en mogelijk zelfs dodelijk kan zijn indien zijn gast Haider heet, of Janmaat.

Wat ministers en hoge ambtenaren doen (en eten) is simpelweg niet altijd privé, net zoals een vakantie van Beatrix zich niet onttrekt aan publieke beschouwing. Elke burger kan dronken met z’n auto tegen een paaltje rijden en hoeft dan niets meer te verwachten dan een boete, maar als het een CDA-burgemeester van een preutse noordelijke gemeente betreft die zojuist bij de hoeren is geweest, ja, dan heeft hij een politiek probleem en is zijn privégedrag niet zo privé meer, al was het maar omdat zijn publiek beleden moraal flagrant in strijd is met zijn persoonlijk gedrag. In dat geval hebben zijn onderdanen, en zeker zijn kiezers, het recht om zoiets te weten en is het in ieders belang wanneer burgers en journalisten de gebeurtenissen kunnen natrekken.

Overigens vindt bijna iedereen het vanzelfsprekend dat mensen die een beroep op een uitkering doen, hun financiën regelmatig en tot in detail openbaren. Bijstandsambtenaren vergen ambtshalve dat elke uitkeringsgerechtigde uitgebreide informatie overhandigt: heeft u grote uitgaven gedaan? Kunt u niet besparen op de krant? Hoeveel geeft u uit aan huur, aan gas en licht? Hoeveel heeft u op uw girorekening staan? Was die koelkast nodig? Nog geld van iemand gekregen? Dat is normaal, vindt men. Deze mensen leven immers van overheidsgeld en dienen daarom verantwoording af te leggen over wat in andere omstandigheden privé zou zijn.

Gelijke monniken, gelijke kappen. Het Zweedse offentlighetsprincip zou ons goed staan, ook al is Bram Peper tegen.

Anonimiteit op het net

BIJ MONDE VAN KAMERLID Cherribi gaf de VVD vlak voor het Kerstreces te kennen dat anonimiteit op het internet strafbaar gesteld zou moeten worden. Eerder al verklaarde een woordvoerder van de Landelijke Politiedienst (KLPD) dat alle internet-gebruikers een soort ‘kenteken’ op het net zouden moeten hebben, opdat eenvoudiger te achterhalen zou zijn wie wat doet en waar uithangt.

Zulke uitspraken zijn niet alleen een rechtstreekse aanval op de privacy, maar ook in tegenspraak met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarin privacy gewaarborgd wordt. Veel internet-gebruikers vinden dat het recht op privacy eerder uitgebreid dan ingeperkt moet worden, juist omdat op het net zoveel sporen worden vastgelegd. Het is vrij makkelijk om te achterhalen wie waarvandaan post en wat hij of zij nog meer geschreven heeft in de loop der jaren. Zelfs wie alleen maar een webpagina opvraagt, geeft al veel gegevens vrij: van het soort machine en besturingssysteem dat hij gebruikt tot de plaats waar hij zich bevindt, zijn inlognaam, en soms zelfs zijn wachtwoorden. Zelf heb ik eerder in Het Parool verslag gedaan van de schat aan gegevens die ik vergaarde toen ik iemands netgeschiedenis natrok.

Anoniem het net op gaan – de anonimiteit die de KLPD en de VVD nu aanvallen – betekent dat je surft, e-mailt, nieuws leest of post, programma’s ophaalt of chat zonder dat je identiteit meteen zichtbaar is voor derden. Er zijn heel simpele manieren om een zekere mate van anonimiteit te behouden. Je kunt remailers gebruiken: die verwijderen alle persoonlijke data uit de verzendgegevens van e-mail en nieuwsgroepberichten, en herversturen ze onder een pseudoniem. Je kunt anonymizers gebruiken: die zorgen ervoor dat voor de beheerders van webpagina’s verborgen blijft waarvandaan hun pagina’s worden opgehaald.

Soms is een zekere mate van anonimiteit prettig of belangrijk. Niet iedereen wil voor zijn omgeving weten dat hij kanker heeft of verslaafd is aan wat voor middelen dan ook en daar informatie over zoekt. Datzelfde geldt voor informatie en discussie over homoseksualiteit, veilig vrijen, weg willen bij je baas of kritiek hebben op de bedrijfsvoering, een contactadvertentie zetten of vragen of je, als je belastingpapieren zus-en-zo invult, er misschien een voordeeltje uit kunt slepen. Allemaal vreselijk legaal en allemaal dingen die de meeste mensen liever niet voor het oog van de buitenwereld doen.

Cherribi maakt een totaal andere afweging en vindt dat het recht op privacy het onderspit moet delven ten gunste van een groter goed: veiligheid. Volgens hem wordt het net namelijk alleen maar gevaarlijker met veel anonieme websurfers: “Als je in een vliegtuig stapt word je ook gecontroleerd. Dat geeft een gevoel van veiligheid. (..) Het gaat om de veiligheid van de staat.”

Uit die uitspraak blijkt dat de VVD niets van het net begrijpt. Cherribi spreekt over het gevaar van anoniem surfen: alsof men niet het recht heeft op vrije informatiegaring (overigens eveneens vastgelegd in het EVRM; misschien moet Cherribi de tekst van dat verdrag even op het net opzoeken?). Surfen is niets dan homepages bekijken en informatie verzamelen: surfen is van de ene openbare pagina naar de andere openbare pagina gaan. Je leest en bekijkt informatie die andere mensen of instituten vrijwillig, en met het doel om breed geraadpleegd te worden, op het net hebben gezet.

Die pagina’s zijn zelden illegaal (uitgezonderd de pagina’s met kopieën van commerciële programma’s, of pagina’s met mp3’s, nummers van cd’s) en voor zover ze dat wel zijn, overtreden ze hooguit het auteursrecht. Maar daar is werkelijk niets staatsgevaarlijks aan. Bovendien: zulke pagina’s mag iedereen bekijken, het is slechts het distribueren ervan dat strafbaar is. En het lijkt me niet dat de gebrekkige beveiligingsoftware van allerlei softwaremakers opgelost moet worden door iedere net-gebruiker zijn anonimiteit te ontnemen: daar zijn betere, en doelgerichter methoden voor.

Desgevraagd wil Cherribi vermoedelijk niet zozeer het anoniem surfen tot delict verklaren, maar vooral het anoniem posten en e-mailen. Maar waarom? Iedere Nederlander mag anoniem – en niet traceerbaar – bellen. Of moeten alle publieke telefooncellen volgens de VVD worden opgeheven? Mogen mensen ook geen brief meer verzenden zonder de afzender erop te zetten? Stel nu dat ze er een valse afzender op zetten. Moet de PTT eigenlijk niet van elke brief de personalia van de afzender controleren vooraleer de brief aangenomen en besteld mag worden? Waarom? Sinds wanneer is het zo dat je bij elke transactie, bij elke communicatie jezelf bekend moet maken en traceerbaar dient te zijn? Je mag toch anoniem over straat lopen, een krant kopen zonder jezelf te legitimeren, een kop koffie bestellen zonder je papieren te laten zien, iemand aanspreken zonder je paspoort te laten zien? De legitimatieplicht geldt alleen in enkele zeer nauw omschreven gevallen. Waarom dan zouden mensen hun doopceel moeten lichten om ‘legaal’ het net op te mogen?

Vanwege de algemene veiligheid en de staatsveiligheid in het bijzonder, zegt Cherribi – zonder overigens uit te leggen hoe anonimiteit die schaadt. Misschien is hij geraakt door het kinderporno-virus en is hij, net zoals veel andere mensen die voor hypes vallen, gaan geloven dat het net vergeven is van de kinderporno en dat het immens lastig is die criminelen te achterhalen. Dat is het niet: het vergt alleen wat deskundigheid. Ik ken mensen die in een middagje verschillende kinderporno-verstuurders hebben achterhaald, en als ze dan met die gegevens naar de politie liepen deed die er niets mee.

Het gaat de VVD en de LKPD vooral om het uitbreiden van justitiële en politionele bevoegdheden, vrees ik. Twee weken geleden pleitte het parlement immers ook al voor het massaal afluisteren van GSM’s. De burger dient bewaakt, zijn gangen transparant gemaakt, zijn handelingen traceerbaar en opvraagbaar te zijn. Maar mag ik de VVD en de LKPD eraan herinneren dat telefoontaps in Nederland – en hier zijn er meer dan in welk ander land ter wereld dan ook – zelden doorslaggevend zijn in het oplossen van strafzaken. In de IRT-affaire werden van een verdachte zo’n driehonderdduizend gesprekken afgeluisterd, en de man kon nog altijd niet veroordeeld worden.