Macht en moraal

Amerika wil, zo meldden de kranten vorige week, op de minstens zeven grote Europese vliegvelden – waaronder Schiphol – zijn eigen inspecteurs neerzetten om alle vertrekkende passagiers te screenen. Deze ‘immigratiebeveiliging’ zou terroristen moeten onderscheppen voordat ze Amerika bereiken. Maatschappijen die vluchten naar Amerika willen blijven verzorgen, moeten nu al uitgebreide informatie over alle passagiers naar de VS sturen om hun landingsrechten te behouden: het gaat om zaken als nationaliteit, creditcardnummer en maaltijdkeuze (terroristen eten anders dan oppassende burgers, of proef ik per ongeluk een vooroordeel jegens iedereen die geen varkensvlees wil eten?). Daarnaast leeft al langer het plan om op alle vluchten naar de VS zogeheten ‘air marshals’ te stationeren, bewapend veiligheidspersoneel dat in burger mee vliegt.

Een raar idee, natuurlijk, die Amerikaanse politie op Schiphol. Voor dergelijke controles hebben we onze eigen marechaussee: die doet zijn werk naar behoren. En sinds wanneer kan een vreemde mogendheid het recht opeisen om op Nederlands grondgebied controles uit te voeren op Nederlandse passagiers? We zijn toch geen Amerikaanse kolonie, of wel soms? Och nee, ‘t is geen eis, repliceerde de VS, maar ja, dat was het overhandigen van die passagiersgegevens ook niet. Dat was slechts economische chantage: overhandigen of we trekken je landingsrechten in. Waarop de rest van de wereld zich en masse schikte. Alleen Brazilië nam tegenmaatregelen en riep dat zij zulke gegevens dan ook wilde van alle passagiers die vanuit de VS naar Brazilië vlogen. Politiek gezien een hilarische zet, maar van privacy blijft op die manier niet veel over.

Bij de Nederlandse regering (en bij die van een paar andere Europese landen met drukke internationale vliegvelden) ligt binnenkort de vraag of ze dat Amerikaanse verzoek inwilligen. Balkenende en Donner zijn vast voor, die zagen er ook geen been in om zich tegen het verschaffen van die passagiersgegevens te verzetten. ‘Het recht op privacy is schuilplaats voor het kwaad’ zei de Groningse korpschef Welten eind vorig jaar namens de Raad van Hoofdcommissarissen. De regering lijkt het hartelijk met hem eens te zijn, vergetend dat je om één kwaaie te pakken de privacy van tienduizenden onschuldigen systematisch moet schenden.

Donner kwam afgelopen week alvast met een nieuw voorstel om cybercriminaliteit in te dammen. En passant worden daarin nieuwe bevoegdheden voor Justitie omschreven: hulpofficieren mogen plots telefonisch beslag laten leggen op gegevens van individuele gebruikers zonder dat er een rechter-commissaris aan te pas komt. (Waar telefonische bevelen toe leiden heeft een brave internet-gebruiker vorig jaar met grote schrik ontdekt: een misverstaan IP-nummer leidde tot een politie-inval, een vernielde voordeur en een onterechte verdenking van het verspreiden van kinderporno.)

Donner wil daarnaast dat de gezamenlijke providers, justitie en een auteursrechtenorganisatie dwingend kunnen adviseren over de verwijdering van illegaal materiaal op het net: zonder transparantie in de besluitvorming, zonder beroepsmogelijkheid van de gebruiker, en – erger – zonder dat enige instantie die de rechten van gebruikers in het oog houdt zijn zegje kan doen. De rechten van gebruikers komen simpelweg niet in het plaatje voor. Maar wat legaal en illegaal is is lang niet altijd duidelijk, en soms vindt een rechter zelfs dat inbreuk gerechtvaardigd is: de zaak die Scientology tegen mij heeft aangespannen wegens auteursrechtinbreuk sleept al ruim acht jaar en heeft het zelfs tot de Hoge Raad geschopt nadat het Haagse Hof oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval boven auteursrecht ging. Kan een klein clubje in dwingend conclaaf voortaan nu heus dergelijke complexe beslissingen voor zijn rekening nemen?

Zulke voorstellen – van Donner tot de Amerikaanse politie gestationeerd te Schiphol – maken me buitengewoon ongerust. Ze suggereren dat voor het bestrijden van criminaliteit zowat alles moet wijken, inclusief de rechten van burgers. Maar wat of wie wil je nu eigenlijk beschermen? Diezelfde burgers, toch? De slang bijt in zijn eigen staart: om gewone burgers tegen criminaliteit en terrorisme te beschermen, worden de rechten van diezelfde burgers aangetast en moeten ze steeds kleine beetjes privacy inleveren. Opsporingsbevoegdheden worden veel te gemakzuchtig verruimd (alsof opsporing ooit makkelijk kan worden), privacy wordt schaarser, en er zijn steeds minder waarborgen dat doodnormale burgerrechten fatsoenlijk worden verdisconteerd in fora waar verstrekkende beslissingen worden genomen.

Ondertussen meldt Balkenende keer op keer dat het volk haar eigen moraal moet gaan verbeteren. Spreek voor jezelf, kan ik dan niet nalaten te denken. De minister-president levert de soevereiniteit van ons land in, durft bouwfraudeurs niet aan te pakken, en verruilt concrete burgerrechten voor vage bezweringsformules als ‘nationale veiligheid’. Balkenende buigt telkenmale voor economische macht. Een geweldig moreel voorbeeld, die man.

Orkut spot met privacy en auteursrecht

Microsoft zou voor minder op z’n donder krijgen

Online vriendennetwerk Orkut heeft een waarlijk vliegende start gemaakt: drie weken na oprichting zijn zowat al mijn internettende vrienden al lid. Het wordt druk besproken, zowel op het net als in Het Echte Leven.

Het principe achter al die vriendennetwerken is simpel: je meldt je aan, zet een beschrijving van je interesses neer, geeft op wie je vrienden zijn, stuurt ze een uitnodiging en vormt al doende cirkeltjes. Vervolgens kun je bekijken wie de vrienden van je vrienden zijn of opzoeken wie er je interesse deelt. Met die vers gevonden mensen kun je vervolgens ook banden aanknopen. Heel gezellig en een geweldige manier om je tijd te verliezen. ‘t Heeft allemaal niet veel om het lijf, ook al is het natuurlijk erg leuk om een verloren gewaande kennis terug te vinden.

Maar Orkut is anders. Het kan – anders dan Friendster of al die andere online communities – rekenen op een forse dosis sympathie van de meer doorgewinterde internetters en groeit derhalve als kool. Dat Orkut hechte banden heeft met Google – Orkut is in bedrijfstijd gemaakt door een werknemer van Google – zal daaraan niet vreemd zijn: als Google zijn goedkeuring aan iets nieuws hecht, is dat nieuwe verschijnsel alleen al door dat stempel vanzelfsprekend vreselijk hip.

Zelfs als Orkut anders is, zo blijkt.

Alle min of meer geformaliseerde online netwerken bestaan bij gratie van databases. Friendster stopt je profiel samen met dat van alle andere Friendster-leden in een groot bestand en bewaart derhalve alles over jezelf wat je hebt willen prijsgegeven: wie je vrienden zijn, of je rookt, wat je favoriete films en bandjes, je politieke voorkeuren zijn. Al die persoonlijke informatie maakt zo’n database enigszins gevoelig materiaal, ook al heb je al die gegevens zelf ingevoerd: mensen willen gewoonlijk gerust tegen hun vrienden zeggen dat ze graag experimenteren met drugs, maar als hun baas of hun moeder op datzelfde netwerk verschijnt, komt de zaak toch iets anders te liggen.

Soit, eigen verantwoordelijkheid en zo. Het is sowieso dom om zaken op het net te zetten waarvan je bij enig doordenken weet dat je ze liever niet algemeen of tot in lengte der dagen bekend wilt hebben, ongeacht of dat nu in een online community of een Usenet-posting is. Het geheugen van het net gaat immers langer mee dan een gesprek. Op internet wordt van alles gearchiveerd en blijven Usenet-berichten en webpagina’s voor de eeuwigheid bewaard.

Maar veel van die on-line gemeenschappen schenden de privacy van derden. Volgens een kritisch artikel in The Register van 10 februari, stimuleert Plaxo haar leden bijvoorbeeld om hun hele adresboek pardoes in die gemeenschap neer te zetten. Als een vage kennis van je bij Plaxo zit, loop je een redelijke kans dat ook jouw visitekaartje (naam, adres, telefoonnummer, geboortedatum) er is te vinden. Dank u wel: door andermens’ onnadenkendheid liggen dan ook uw en mijn gegevens er voor het oprapen.

Orkut is – zoals gezegd – anders. Orkut spot met alle regels op het net en daarbuiten. Als een kennis mij via Orkut uitnodigt, behoudt Orkut zich het recht om mijn gegevens voor eigen doeleinden te bewaren. Ik zit thans zelfs in Orkut-vriendenkringen – en krijg daar wel eens mail van – zonder dat ik mezelf ooit heb aangemeld. Orkut ‘weet’ derhalve wie mijn vrienden zijn, ook al houd ik zelf mijn mond dicht.

Orkut is door haar opzet trouwens geweldig gereedschap voor spammers. Binnen Orkut kun je niet alleen in een keer al je vrienden mailen, maar ook alle vrienden van je vrienden. Een vriend van mij, Paul, heeft 89 Orkut-vrienden, geen bizar grote kring voor Orkut omdat iedereen elkaar werft en tot intimus bombardeert. (Een strategie die de betekenis van het woord vriend nogal uitholt. ‘Een mens mag blij zijn als hij vijf ware vrienden heeft,’ zegt een andere vriend van me geregeld. Als Paul zich echt met al die 89 Orkut-vrienden gaat bezighouden, zou dat betekenen dat dat ik ‘m nooit meer zie wegens zijn plotselinge tijdgebrek.) Die Orkut-geïnfleerde vrienden hebben allemaal ook zo’n bulk aan contacten. Met een eenvoudig mailtje aan ‘friends of my friends’ kan Paul in een keer zo’n 4500 mensen bereiken (grofweg 89 x 89, en daar dan weer de helft van omdat er doublures in zitten). Je kunt erop wachten dat spammers dat gereedschap gaan misbruiken. Sterker: wat voor praktisch doel heeft het in hemelsnaam om alle ‘vrienden’ van je vrienden tegelijk te mailen?

Orkut doet trouwens iets raars met die mail. Alles wat je via Orkut verstuurt, wordt bewaard. In haar privacy policy meldt Orkut:


When you invite new members into your network or send messages through the orkut.com service, we collect and maintain the information associated with those messages, including email addresses and content on secure servers.

Met andere woorden: Orkut bewaart de inhoud van de mail die je via hen verstuurt.

Een provider die hetzelfde van plan is, zou – terecht – onder vuur komen te liggen van alle digitale burgerrechtenbewegingen. In Europa is al een paar jaar een groot debat gaande over het bewaren van verkeersgegevens (wie mailde wanneer aan wie) en zowat iedereen die privacy een goed hart toedraagt, maakt zich ernstige zorgen over die bewaarplicht. Wie met wie mailt en dus wie in welke netwerken zit, geeft een nogal gedetailleerd beeld van mensen en is informatie die niet zonder meer uit handen gegeven mag worden, reden waarom ook het bewaren – en dus opvraagbaar maken – ervan bepaald niet onomstreden is.

Orkut bewaart zulke gegevens zonder meer. Bij Orkut gaat het bovendien niet alleen om de verkeersgegevens, ook de inhoud van ieders mail wordt bewaard. Zonder termijn. Dat gebeurt weliswaar op beveiligde servers (het zou een nog groter schandaal zijn dat die servers ni­et waren beveiligd), maar niettemin zijn zulke gegevens, simpelweg doordat ze bewaard worden, opvraagbaar geworden door iedereen die een bevoegde autoriteit weet in te schakelen. Is het niet raar dat over het bewaren van zulke gegevens grote debatten in parlementen worden gevoerd, en onderwijl een enkele partij dat op eigen houtje doet zonder commentaar uit te lokken van organisaties die digitale burgerrechten bewaken?

Of nee, heel vreemd is dat niet. Want sympathisanten, leden, medewerkers, oprichters en financiers van diezelfde digitale burgerrechtenorganisaties zijn zelf en masse lid geworden op Orkut. Van ex-hackers Rop Gonggrijp en Felipe Rodriquez tot privacy-voorvechter Maurice Wessling en internet-advocaat Christiaan Alberdink Thijm, ze zitten er allemaal op en hebben er hun eigen communities gesticht: ‘Hippies from Hell’, ‘Electronic Frontier Foundation’, ‘Hack-tic’. Uit nieuwsgierigheid. Of omdat het hip is. Of om dezelfde reden waarom ik een Albert-Heijnbonuskaart heb: privacy kan me iets minder schelen als ik denk dat er iets te halen valt.

Orkut heeft meer idioterie. In de terms of service zet Orkut uiteen hoe ze het auteursrecht beziet:


orkut.com’s proprietary rights

By submitting, posting or displaying any Materials on or through the orkut.com service, you automatically grant to us a worldwide, non-exclusive, sublicenseable, transferable, royalty-free, perpetual, irrevocable right to copy, distribute, create derivative works of, publicly perform and display such Materials.

Op alles dat je via hen verstuurt – een foto van je dochter, een verhaaltje, een plot voor een te maken film of een zakelijk plan – geef je Orkut rechten. Ze dichten zichzelf het recht toe om wereldwijd, zonder royalties, onherroepbaar en voor de eeuwigheid uit te mogen kopiëren, distribueren en te mogen uitbaten wat je schrijft of bedenkt.

Wie ruzie krijgt met Orkut in geval het bedrijf een dergelijk recht te gelde wil maken, heeft gerede kans de rechter aan zijn zijde te vinden. Maar dat Orkut überhaupt met dergelijke gebruiksvoorwaarden komt aanzetten, is opmerkelijk. Juist van het net-savvy Google en haar medewerkers zou je beter mogen verwachten.

Microsoft had een paar jaar geleden plannen voor een . NET paspoort en wilde daartoe allerlei informatie van haar gebruikers vergaren: welke sites bezochten ze, wie mailden ze, wat kochten ze waar. Dat leidde tot een fikse ruzie met de Europese Commissie, die stelde dat het bewaren van zulke gegevens indruiste tegen Europese regelgeving. Microsoft blies haar paspoortplannen uiteindelijk af.

Orkut is, anders dan Microsofts voorgestelde paspoort, geheel vrijwillig. En Orkut wordt, anders dan Microsoft, naar hartelust gebruikt door goed-geïnformeerde burgerrechten-voorvechters. Dat maakt Orkut niet lastiger te bevechten, maar ook ons eigen paard van Troje.

Wellicht is het tijd dat Bits Of Freedom, Neerlands enige digitale burgerrechtenbeweging, een nascholingscursus geeft aan haar eigen oprichters, (mede-)financiers en een van haar medewerkers. En dan beloof ik mijn AH-bonuskaart op te geven.

Eendagsvliegen

Kamervoorzitter Weisglas stelde kortgeleden voor dat parlementsleden die uit hun partij stappen, verplicht zouden moeten worden hun zetel aan die partij terug te geven. Weisglas deed zijn voorstel naar aanleiding van de dreigende afsplitsing van Lazrak van de SP. Lazrak is, zo zei Weisglas, ‘op het ticket van de SP in de Kamer gekomen. Kiezers willen dat hun partij zo sterk mogelijk vertegenwoordigd is in de Kamer. Er is niemand geweest die een groep-Lazrak wil.’

Mogelijk wil niemand een lijst Lazrak, maar dat doet niet veel terzake. Net als alle andere kamerleden is Lazrak, zoals dat zo prachtig-parlementair heet, ‘zonder last of ruggespraak’ gekozen. Kamerleden staan weliswaar op een partijlijst, maar ze worden op persoonlijke titel benoemd en zijn niet horig aan hun partij. Hun zetel is om die reden helemaal van henzelf, niet van de partij waarvan ze lid zijn. Dat betekent ook dat parlementariërs, in het geval zich een breuk voordoet tussen hen en die partij, het recht hebben die zetel te behouden en als eenmensfractie door te gaan.

Natuurlijk willen keizers hun partij zo sterk mogelijk vertegenwoordigd zien in de Tweede Kamer, daar heeft Weisglas volkomen gelijk in. Maar partijen zijn geen moloch: binnen een en dezelfde fractie bestaan geregeld kleine en grote meningsverschillen, soms is er zelfs sprake van een openlijke richtingenstrijd. Kiezers zijn verstandig genoeg om dat te weten, het hele principe van voorkeursstemmen is erop gebaseerd: binnen de partij van je keuze hoop je zo accenten te kunnen leggen en licht te kunnen sturen. Als zetels van een partij zouden zijn in plaats van parlementariërs, zou het volstaan alleen de lijsttrekker op de stembiljetten te zetten: wie de andere zetels bezetten, doet er in die opzet niet toe.

Dat zetels van mensen zijn en niet van partijen, is een belangrijk principe. Weisglas zou dat bij uitstek moeten weten, je bent niet voor niets kamervoorzitter. Juist de wetenschap dat iemand in het uiterste geval kan opstappen en dan zijn zetel mag behouden, geeft parlementsleden een zekere vrijheid om naar eer en geweten hun eigen opstelling te kiezen, ook indien die tegen de gevestigde partijlijn ingaat. Het dwingt de kamerfracties om meningsverschillen coulant te benaderen in plaats van met de botte bijl. Die partij kan mensen die in een afwijkende mening volharden er immers niet zonder consequenties uit gooien: ze mogen hun zetel immers meenemen, en in het uiterste geval zou het een gestage afkalving van een partij betekenen. Met andere woorden: dat een kamerzetel aan een persoon is toegekend in plaats van aan een partij, voorkomt kadaverdiscipline en bevordert interne conflictoplossing, en daarmee intern debat en inhoudelijke verandering.

Het toeval wil dat Lazraks verwijt aan de SP nu juist is dat er binnen die partij teveel kadaverdiscipline heerst. Marijnissen maakt er als enige de dienst uit, stelt Lazrak, de rest heeft zich naar hem te voegen. De documentaire De Tweede Kamer van René Roelofs die in de herfst van vorig jaar werd uitgezonden, geeft Lazrak geljk: de SP kent een buitengewoon strakke hiërarchie. Tijdens de fractievergaderingen van de SP werden de overige SP-kamerleden geregeld afgesnauwd door Marijnissen, hij had de agenda volledig in handen, en wie het niet met hem eens was zag zich het woord ontnomen of werd afgebekt.

Weisglas zal zo’n effect niet wensen, daar is hij teveel democraat voor. Zijn zorg ging vermoedelijk meer uit naar de effecten van afsplitsingen: elk uitgetreden kamerlid dat aan zijn zetel vasthoudt wordt automatisch fractievoorzitter, heeft recht op een aparte fractiekamer en een secretariaat, en (uiteraard) op spreektijd in commissies en plenaire vergaderingen. Naarmate partijen meer zouden versnipperen wordt het kamerdebat chaotischer en slechter gevoerd – want die eenmensfracties willen wel iets zeggen maar ontbreekt de tijd zich goed in dossiers te verdiepen. Eenmensfracties doen er in de politiek amper toe en komen na verkiezingen zelden in de kamer terug. (Die wetenschap zet omgekeerd een rem op iemands aandrang voor zichzelf te beginnen. Je weet op voorhand dat je al snel roemloos ten onder gaat.)

In Rotterdam is het spel van afsplitsing in volle gang: inmiddels hebben vier fractieleden zich van Leefbaar Rotterdam afgescheiden, die zowat allemaal voor zichzelf zijn begonnen. De Rotterdamse gemeenteraad kent thans zodoende maar liefst dertien fracties (waarvan een deel elkaar wel kan villen).

Het niveau van de Rotterdamse politiek gaat er niet op vooruit. Maar die situatie is een rechtstreeks gevolg van de crisis waarin de politieke partijen – Leefbaren incluis – zich momenteel bevinden. Dat is een probleem dat je met kadaverdiscipline niet oplost.

De eigenrichting van het MDI

Nu het stof wat is opgetrokken – na een publieke ruzie in Het Parool tussen Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) en Maroc.nl, twee artikelen in Netkwesties (hier staat het mijne), een stroom reacties in allerlei webfora en nadat het MDI eindelijk recente jaarverslagen online heeft gezet – is het mogelijk een balans op te maken van de werkwijze van het MDI en haar voorman Ronald Eissens. Op minstens vier punten zijn er fundamentele kanttekeningen te plaatsen: ondoorzichtigheid, liegen over cijfers, onzorgvuldig bestuur en overijverige interpretatie van de wet.

Wat allereerst opvalt, is hoe buitengewoon moeilijk het is om informatie van het MDI zelf te krijgen over haar werkzaamheden. De enige jaarverslagen die online stonden, waren oud en bestreken de periode 1997 tot aan 2000. Meer recente informatie gaf het MDI simpelweg niet, ook niet aan mensen of instanties die het meldpunt daar gericht om vroegen. Nadat het MDI in het kielzog van mijn artikel Netkwesties schimmigheid was verweten, zette het meldpunt druppelsgewijs de jaarverslagen van 2001 en 2002 op haar site (en verwijderde daarnaast, heel onlogisch, oudere jaarverslagen).

Een organisatie als het MDI moet het van publiciteit en transparantie hebben. Alleen door inzage te geven in de ontvangen meldingen kan het MDI haar functie van monitor uitoefenen: hoeveel klachten over discriminatie ontvangt de organisatie precies, hoe ernstig zijn de betwiste uitlatingen, om wat voor type discriminatie gaat het eigenlijk, wat gebeurt er precies met klachten, wat is het effect van de interventies van het MDI? En alleen door het publiek duidelijk te maken welk soort uitlatingen inhoudelijk over de schreef gaan, kan het MDI bevorderen dat internetgebruikers foute opmerkingen gaan schuwen.

Die transparantie heeft het MDI nimmer betracht. De enige publiciteit die het meldpunt verkoos, was de algemene stelling dat antisemitisme toeneemt, aangevuld met harde aanvallen op zowel Maroc.nl als Indymedia.nl, fora die door MDI-directeur Eissens respectievelijk als ‘een vieze modderpoel’ en als ‘een publiek urinoir’ werden gekwalificeerd. Maar uitleggen welke uitlatingen op de bewuste fora dan zover over de schreef gingen, weigerde hij apert. Niet alleen publiek, maar ook in correspondenties met de bewuste fora.

Dat is buitengewoon vreemd. Sterker, het is onfris. Waarom zou je in hemelsnaam een forum publiek aanvallen als je tegelijkertijd halsstarrig weigert uit te leggen wat daar in jouw ogen inhoudelijk verkeerd gaat? Eissens antwoord op dergelijke vragen komt neer op: “Ze merken vanzelf wel wat ze fout hebben gedaan. We hebben immers aangifte tegen ze gedaan.”

Ben je bovendien niet gehouden om, als je iemand publiek aanvalt, hem of haar door specificatie van je klacht de gelegenheid te bieden zichzelf te verklaren of te verdedigen? Wie precisering van zijn klacht bewust en herhaaldelijk achterwege laat, zoals het MDI in haar uitlatingen in de pers over Maroc.nl en Indymedia.nl heeft gedaan, wekt ten minste de schijn dat het eerder te doen is om verdachtmakingen en zwartmakerij, dan om een integer debat over de grenzen van het recht en van de vrijheid van meningsuiting, en hoe om te gaan met het spanningsveld tussen beide.

De cijfers

Het tweede opmerkelijke feit is het verschil tussen de cijfers van het MDI en hun uitspraken daarover. MDI-directeur Eissens verklaart in de pers geregeld dat antisemitisme fors toeneemt, maar nauwkeurige lezing van de eigen, ten langen leste geplaatste jaarverslagen staaft die uitspraak niet. Een analyse in de vorige editie van Netkwesties liet zien dat het aantal klachten over antisemitisme in de loop der jaren verhoudingsgewijs zelfs iets is gedaald, zij het licht.

Geen wonder dat het MDI die cijfers niet wilde publiceren, zou de cynicus zeggen: als de feiten de mening van het MDI niet schragen is dat jammer voor die cijfers… Veel spraakmakender – maar nimmer door het MDI ten overstaan van de pers meegedeeld – is dat het aantal meldingen van discriminerende opmerkingen over moslims, Turken en Marokkanen groeit en in absolute zin het aantal meldingen van antisemitisme nu overstijgt.

Waarom worden die cijfers over discriminatie van moslims door het MDI zo achteloos behandeld? Vanwaar die zo exclusieve aandacht voor antisemitisme, getuige ook de publieke aanval van het MDI op Maroc.nl? Dat is toch niet de enige vorm van discriminatie waarover het MDI zich druk heeft te maken?

Er hoeft toch geen wedstrijd gevoerd te worden tussen de verschillende vormen van discriminatie? Discriminatie van Marokkanen is simpelweg even fout en verkeerd als discriminatie van joden en behoeft even veel aandacht, kritiek en maatregelen.

Onzorgvuldig bestuur

Als derde is er de kwestie van onbehoorlijk bestuur. Het MDI telt een aantal werknemers en een directeur, Ronald Eissens. Het bestuur wordt gevormd door de stichting Magenta. Dat de directeur van het MDI de levenspartner is van een van de bestuursleden van datzelfde Magenta is al minder netjes: zo’n intieme relatie maakt de onderlinge verhoudingen apert onzuiver, en wie netjes is vermijdt zulke verwikkelingen. Andere bestuursleden hebben dan immers altijd een informatieachterstand en partijdigheid van zo’n bestuurslid – of het verwijt ervan – ligt op de loer.

Maar pertinent onacceptabel is dat datzelfde bestuurslid – Suzette Bronkhorst – tevens werknemer is van de stichting. Dat mag simpelweg niet. Bronkhorst heeft als bestuurslid de taak Eissens te instrueren en te controleren; als werknemer is ze zijn ondergeschikte en heeft ze formeel zijn orders op te volgen. Die bizarre constructie maakt niet alleen de verantwoordelijkheden buitengewoon schimmig en ondoorzichtig, maar geeft Eissens feitelijk volledig de vrije hand.

Dat de rest van het bestuur van het MDI voorts niets in de pap te brokkelen heeft, is de ethische doodsklap. Penningmeester Onno Rodbard heeft thans een spreekverbod opgelegd gekregen van medebestuurslid Bronkhorst, op grond van zijn eerdere openheid over de geldstromen in Netkwesties. In dat eerste gesprek zei Rodbard dat “het meldpunt .. ook eigenlijk van hun is”. Dat wil zeggen: het is van Eissens en Bronkhorst.

Daarmee diskwalificeert hij zichzelf en het bestuur volledig als controlerende instantie: ze zouden er net zo goed niet kunnen zijn. Voorzitter Brieuc-Yves Cadat zegt publiekelijk al helemaal niets: hij reageerde simpelweg niet op een groot aantal verzoeken om informatie of opheldering.

Het MDI draait volledig op subsidie van het ministerie van Justitie. Je zou dan toch iets meer controle en verantwoording willen eisen dan wat twee geliefden elkaar bij het ontbijt vertellen.

Het handelen van het MDI

Tenslotte: de overijverige interpretatie van de wet door het MDI. In het jaarverslag 2002 meldt het MDI: “Van 1.238 uitingen constateerde het Meldpunt dat er sprake was van strafbaar materiaal. Naar aanleiding hiervan werden 881 verzoeken tot verwijdering [van de bewuste teksten, KS] verzonden. In 557 gevallen werd dit verzoek opgevolgd door verwijdering en in 324 gevallen niet. Van deze 324 uitingen zal over 143 aangifte worden gedaan (26 dossiers) en 169 zullen aan het [Openbaar Ministerie] worden voorgelegd voor verdere toetsing.”

Allereerst is toetsing aan de wet natuurlijk voorbehouden aan de rechter, niet aan het Meldpunt. De rechter is de enige instantie die een oordeel kan vellen over de toelaatbaarheid van publieke uitingen, juist omdat er altijd sprake is van een delicate afweging tussen verboden en rechten – in casu: van het discriminatieverbod versus de vrijheid van meningsuiting.

De formulering dat ‘het Meldpunt .. constateerde dat er sprake was van strafbaar materiaal’ is dan ook op zijn minst voorbarig en aanmatigend. Aangenomen dat een goed geïnformeerde burger – en dus ook het Meldpunt – zich een globaal beeld kan vormen van wat de rechter wel en niet toelaatbaar acht, kan het meldpunt hooguit iemand waarschuwen dat zijn uitlatingen waarschijnlijk niet door de beugel kunnen indien iemand aangifte zou doen, en dienen ze het daarbij te laten (of zelf aangifte te doen, wat iedereen natuurlijk vrij staat).

Al het meerdere is eigenrichting. En het MDI doet meer. Ze sturen brieven op hoge poten – zie bijvoorbeeld de brief die het MDI aan Geenstijl.nl stuurde waarin het dreigen met aangifte als dwangmiddel wordt gebruikt en onmiddellijke verwijdering van materiaal wordt geëist. Het MDI gedraagt zich daarmee als beoordelaar en handhaver van de wet.

Naar uit het jaarverslag 2002 blijkt, zijn die boze brieven redelijk effectief: veel van de omstreden uitlatingen werden terstond verwijderd. Maar van de resterende 324 uitlatingen, oftewel ruim een derde van alle door het MDI strafbaar geachte uitspraken, wil het MDI zelf uiteindelijk over slechts 143 metterdaad aangifte doen. Over 169 gevallen willen eerst ze zelf nog hun licht opsteken bij het Openbaar Ministerie om uit te zoeken of die nu wel of niet kunnen.

Hoe nu? Het MDI had zich naar eigen zeggen toch al uitgebreid vergewist van de strafbaarheid van alle 881 uitlatingen waarvan ze verwijdering verlangden? Waarom bindt het meldpunt plots in wanneer zijzelf voor het blok wordt gezet, doordat de aangeklaagden weigerden hun opmerkingen te verwijderen?

De 324 opmerkingen die niet werden verwijderd, zouden toch – volgens MDI’s eigen logica – terstond tot aangifte moeten leiden? Was die strafbaarheid ervan wellicht niet zo evident als het MDI het aanvankelijk voorstelde, aangezien ze over ruim de helft van alle niet verwijderde uitlatingen eerst overleg willen voeren nu puntje bij paaltje komt?

Wat zegt die zo plots optredende aarzeling voorts over de strafbaarheid van de wel op verzoek van MDI verwijderde berichten? Was daar wellicht ook, ondanks de stelligheid van het MDI, ruimte voor aarzeling en behoefte aan overleg met het OM? Met andere woorden: in hoeveel gevallen is er onder grote druk van van het MDI materiaal verwijderd waarvan de strafbaarheid helemaal niet zo evident was als het MDI jegens de betrokkenen deed voorkomen?

Die vragen worden des te prangender voor wie verder leest in het jaarverslag van 2002. Want uiteindelijk blijkt dat het MDI in 2002 helemaal niet over 143 gevallen aangifte heeft gedaan, maar over slechts zes. Deze zes aangiften bestreken bij elkaar 70 uitlatingen.

De rest wordt in portefeuille gehouden: ze zijn blijkens het jaarverslag ‘in voorbereiding’ dan wel ‘in dossier’. Kennelijk bieden de betreffende uitlatingen te weinig houvast om terstond tot aangifte over te gaan, terwijl zulks wel de grond was waarop het MDI eerder onmiddellijke verwijdering eiste.

De ‘grondige toetsing’ die het MDI zegt te verrichten, blijkt wel heel wankel, en het dreigen met aangifte doen is precies dat: een dreigement, dat zelden wordt waargemaakt.

Wat de kwestie van aangiftes nog lastiger maakt is dat het MDI de jurisprudentie over onrechtmatige uitlatingen op internet in minstens twee gevallen bewijsbaar fout heeft geïnterpreteerd, namelijk in de aangifte tegen Indymedia.nl en in die tegen Maroc.nl.

De zaak waar eenieder zich op verliet als het ging om de verantwoordelijkheid van providers was die van Scientology versus XS4all en Spaink (arrondissementsrechtbank Den Haag, 96/1048, 9 juni 1999). In die uitspraak legde de Haagse rechtbank vast dat een provider “die ervan in kennis wordt gesteld dat een gebruiker van zijn diensten op diens home page auteursrechtinbreuk pleegt of anderszins onrechtmatig handelt, terwijl aan de juistheid van die kennisgeving in redelijkheid niet valt te twijfelen, zelf onrechtmatig handelt indien hij alsdan niet ingrijpt. Van de Service Provider mag dan worden verwacht dat hij de inbreukmakende documenten uit zijn computersysteem verwijdert”.

Met andere woorden: wie een klacht heeft over een gebruiker, mag de provider slechts dan verantwoordelijk stellen wanneer aan twee voorwaarden is voldaan:

  • de provider moet op de hoogte zijn gesteld van de kennelijke onrechtmatige handeling, en
  • aan de juistheid van die kennisgeving kan in redelijkheid niet worden getwijfeld.

De aangiften tegen Indymedia.nl en Maroc.nl die het MDI heeft ingediend, richtten zich beide op de webfora van die sites: op publiek toegankelijke plaatsen waar derden berichten en reacties kunnen plaatsen. Wat betreft de webfora bevinden Indymedia en Maroc.nl zich in de positie van providers: ze plaatsen het materiaal niet zelf, ze zijn slechts doorgeefluik voor anderen.

Indymedia en Maroc.nl kunnen derhalve alleen verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van die berichten indien zij expliciet op onrechtmatige berichten worden gewezen en vervolgens niet ingrijpen. Het MDI heeft echter altijd geweigerd Maroc.nl en Indymedia.nl te wijzen op de precieze berichten die hun wrok wekten.

Met die weigering ontnam het MDI beide webfora niet alleen de mogelijkheid in te grijpen, maar negeerde het MDI ook de jurisprudentie: alleen door een provider – en analoog: een webforumhouder – van tittel en iota op de hoogte te stellen, kan hem verantwoordelijkheid worden aangerekend bij niet-ingrijpen.

Het MDI heeft feitelijk zijn eigen glazen ingegooid door niet opener te zijn tegenover Maroc.nl en Indymedia.nl over de aard van hun klachten: door hen niets te vertellen, pleitte het MDI hen onbedoeld vrij. Eerst informeren, dan pas aansprakelijk stellen: zo hoort het.

Geen wonder dat het OM op 20 december j.l. te kennen heeft gegeven niet tot vervolging van Maroc.nl over te gaan, ondanks de met veel tam-tam omgeven aangifte van het MDI. Het OM kent de jurisprudentie uiteraard wel…

Zeker voor een organisatie die geheel door het ministerie van Justitie wordt gefinancierd is een dergelijke vrije en overijverige interpretatie van de wet – compleet met eigenrichting – een buitengewoon pijnlijke zaak.

Mij lijkt dat de inzet van MDI niet kan zijn om op eigen houtje berichten te laten verwijderen. Wat het MDI wel zou kunnen – en nalaat – is om in goed overleg met webforahouders methodes te ontwikkelen om zorgvuldig te kunnen modereren en secuur met het blokkeren van berichten of deelnemers om te gaan, en daarnaast – eveneens in goed overleg – soms een proefproces te beginnen teneinde de jurisprudentie te verfijnen.

Maar het MDI heeft een andere weg gekozen: die van dreigementen en de publieke aanval via de pers, zonder overleg of transparantie.

‘Een vieze modderpoel’

Een paar weken geleden stuitte ik op een ingezonden brief in Het Parool waarin bestuurslid Dick Sipkes van Maroc.nl zich beklaagde over de werkwijze van het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI). Lange tijd verwijderde Maroc.nl berichten waarover het MDI klachten had ontvangen: het MDI stuurde de klachten aan Maroc.nl door en Maroc.nl deed er wat aan. Men betitelde de samenwerking over en weer als “prettig”. Tevens had Maroc.nl een eigen klachtenprocedure.

In de zomermaanden van 2002 liep het mis. De bestuursleden waren op vakantie en hadden – erg dom, erkenden ze later ootmoedig – geen vervangende moderators aangesteld. Een discussie tussen buurtende bezoekers van Joods.nl en een vaste Maroc.nl-bezoeker liep uit de hand. Het MDI kreeg vervolgens een serie klachten van (vermoedelijk) de Joods.nl-bezoekers op zijn bureau gedeponeerd. Na de vakantie greep het bestuur van Maroc.nl rap in en de rust keerde weer.

Ogenschijnlijk, tenminste. Maroc.nl maakte een afspraak met het MDI om te bezien hoe ze dergelijke escalerende ruzies voortaan konden bezweren. Het MDI zegde die afspraak op het laatste moment af en weigerde een nieuw gesprek. Het meldpunt motiveerde deze opstelling later schriftelijk met de denigrerende opmerking “wij organiseren geen praatgroepjes bij een kopje thee”. Een nogal bevreemdende kwalificatie voor een instantie die volgens haar eigen site veel aan voorlichting wil doen.

Kort daarna hoorde Maroc.nl via de pers dat het MDI “het helemaal gehad heeft met die site” en bij het Openbaar Ministerie aangifte tegen Maroc.nl had gedaan. MDI-directeur Ronald Eissens meldde voorts publiekelijk dat Maroc.nl niets dan “een vieze modderpoel” was. Maroc.nl had geen idee tegen welke berichten op hun forum de aangifte zich richtte en het MDI wilde daar geen helderheid over verschaffen. Maroc.nl heeft ruim een jaar later nog niets van het OM gehoord.

Maroc.nl heeft een paar keer geprobeerd zijn versie van de gebeurtenissen in de publiciteit te krijgen, maar dat mislukte schromelijk. Kranten herhalen telkenmale het verhaal van het MDI als zou Maroc.nl een beerput zijn tegen wie aangifte loopt, zonder wederhoor bij Maroc.nl te vragen. Maroc.nl heeft uiteindelijk besloten een klacht bij de Raad voor Journalistiek te deponeren, gericht tegen Het Parool, dat de beschuldigingen van het MDI zonder enige verificatie herpubliceerde.

Dat verhaal kwam me bekend voor. Vreselijk bekend. In april 2003 speelde zich iets dergelijks af tussen Indymedia.nl en het MDI. Indymedia.nl werkt via ‘open publishing’: iedereen kan er iets schrijven en dat wordt zonder meer gepubliceerd. Als de redactie wordt geattendeerd op stukken die over de schreef gaan, verhuizen ze die naar de bittenbak.

In de herfst en winter van 2002 liepen de emoties op Indymedia.nl steeds hoger op: de opkomst van Fortuyn werd er met argwaan gadegeslagen, en er kwamen nogal wat rechtse lummels een potje stoken op de fora van Indymedia. Het MDI meldde Indymedia geregeld dat er een klacht over een anti-semitische of racistische bijdrage was binnengekomen. Indymedia verhuisde zo’n bericht dan gewoonlijk naar de afvalbak.

In de lente van 2003 stokte de communicatie plots. Vlak daarna verscheen een groot artikel in de Volkskrant waarin MDI-directeur Ronald Eissens zich bij monde van een Volkskrant-redacteur beklaagde over Indymedia, dat hij ‘één groot urinoir’ noemde. De kop van het paginagrote stuk: ‘Anti-semitische walm’. Eissens beweerde in dat artikel onder meer: “Het linkse web Indymedia.nl plaatst geregeld anti-semitische teksten en weigert ze te verwijderen.”

Dat laatste was aantoonbaar niet waar: Indymedia had eerder, na overleg met het MDI, juist wel anti-semitische berichten verwijderd. Dat Indymedia.nl zulke stukken zelf niet plaatst maar dat de bezoekers het doen, is een verschil dat Eissens helemaal uit het oog verloor. Eissens deelde de Volkskrant mee dat het MDI aangifte tegen Indymedia.nl had gedaan, en gaf en passant Maroc.nl nog een veeg uit de pan door in datzelfde interview die site “een rotte appel” te noemen.

De Volkskrant vroeg Indymedia.nl niet naar diens versie van het verhaal, maar slikte de weergave van Eissens voor zoete koek. En Eissens weigerde Indymedia in te lichten over welke berichten die aangifte precies handelde. Ook Indymedia.nl heeft bij mijn weten nadien niets van het OM gehoord.

Wat is dat MDI eigenlijk? Op de site word je niets wijzer. Er staat uitgebreid uitgelegd hoe ze te werk gaan. Tussen neus en lippen vertellen ze dat ze door de overheid worden gesubsidieerd en dat ze hun inkomsten aanvullen door de “verkoop van producten (website design en onderhoud)”. Een meldpunt tegen discriminatie dat websites zit te bouwen?

Maar daarmee houdt het op. Wie werken er bij het MDI, wie zitten er in het bestuur? Hoeveel meldingen van discriminatie krijgen ze jaarlijks binnen en hoeveel daarvan beoordelen ze als terecht? Wat beschouwen ze precies als discriminatie? Gaat het alleen om anti-semitisme, of ook om moslimhaat? Vallen homofobe uitspraken volgens het MDI onder discriminatie?

Hoe vaak slagen ze erin de beheerders van webfora te overtuigen dat ze specifieke berichten beter kunnen verwijderen? Hoe vaak hebben ze aangifte gedaan? Hoe vaak leidde zo’n aangifte metterdaad tot een veroordeling? Hoe effectief is het MDI?

Allemaal niets over te vinden. Het laatste jaarverslag dateert van 1999, en cijfers van na die tijd zijn nergens te vinden. Ze lijken er wel te zijn: het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) verwijst in zijn eigen rapportage, lopend tot mei van dit jaar, immers naar cijfers van het MDI over 2001 en 2002. Maar het MDI verschaft deze rapportages niet aan de bezoekers van haar eigen site.

Een bestuurslid van Maroc.nl vertelde me dat hij herhaaldelijk om het laatste jaarrapport van het MDI heeft gevraagd, maar het simpelweg niet van ze krijgt. Waarom staan zulke cijfers niet online? Is het MDI, als gesubsidieerde instantie, niet gehouden zo breed mogelijk inzage te geven in zijn werkzaamheden?

Waarom is Eissens in hemelsnaam zo idioot stil over de goede werken die hij verricht, behalve als hij met overtrokken beschuldigingen kan uitpakken in een krant?

[Werd vervolgd in De eigenrichting van het MDI.]

Wordt uw provider ook rechter?

Vandaag bespreekt de Tweede Kamer een voorstel waarin de wettelijke aansprakelijkheid van providers wordt geregeld. Wat moet een provider doen als er klachten binnenkomen over materiaal dat klanten on-line hebben gezet? Dien je een provider te beschouwen als de verantwoordelijke uitgever of is hij, net zoals de telefoondienst, een common carrier die niets te maken heeft met de inhoud van wat zijn infrastructuur doorgeeft? Moet een provider dat materiaal verwijderen, en zo ja onder welke condities? Is hij verplicht de gegevens van de klant in kwestie aan de klager af te geven? Kan een klager de provider verantwoordelijk stellen als die niets onderneemt, en bijvoorbeeld een schadevergoeding eisen van de internetprovider?

Het wetsvoorstel is voor een groot deel gebaseerd op de jurisprudentie. In juni 1999 oordeelde de rechter dat wanneer er ‘in redelijkheid niet valt te twijfelen’ aan de juistheid van een klacht over materiaal dat bij een ISP wordt gehost, de provider gehouden is het betwiste materiaal onverwijld te verwijderen. Doet hij dat niet, dan wordt hij zelf medeverantwoordelijk voor wat z’n gebruiker doet. De provider handelt kortom onrechtmatig als hij in zo’n geval niet ingrijpt.

Een nieuwe uitspraak van een hogere rechtbank verwierp die zo belangrijke uitspraak van 1999 echter en kegelde daarmee de bestaande jurisprudentie omver. Die ontwikkeling kon niet meer in het wetsontwerp of de bijbehorende toelichting worden meegenomen, daar is het betreffende arrest te vers voor: het is nog geen drie weken oud. Zodat de Tweede Kamer plotseling met de vreemde figuur zit dat de memorie van toelichting jurisprudentie aanhaalt die niet meer bestaat. (En ik bevind me in de parallelle rare positie dat ik jurisprudentie heb gemaakt en gebroken: beide uitspraken, de oude en de nieuwe, komen namelijk voort uit de zaak die Scientology tegen mij en mijn provider heeft aangespannen.)

Ik ben blij met die zojuist omver gehaalde jurisprudentie. Indertijd was de uitspraak een goede, maar wat je later zag ontstaan was onduidelijkheid. Wanneer raak je nu medeverantwoordelijk als provider? Wat is redelijke twijfel? In de praktijk blijkt dat de ene provider iets sneller ingrijpt dan de andere. Sommige providers accepteren klachten zonder veel vragen te stellen, andere verzoeken standaard om een precisering van de klacht. Wanneer je om zo’n nadere toelichting vraagt, leert de ervaring, laat een deel van de klagers niks meer van zich horen. Soms raken ze afgeschrikt door het papierwerk maar regelmatig ook klagen ze maar een eind weg in de hoop dat het iets uithaalt: ze klagen als een schot hagel. Niet geschoten is altijd mis.

Voor de gebruiker betekent dat verschil in interpretatie dat de ISPs er op nahouden, dat ze bij de ene provider meer bescherming genieten dan bij de andere. Sommige providers zijn immers dapperder – of koppiger – dan andere. Ze geven niet zomaar gehoor aan klachten, ze willen een onderbouwing daarvan voor ze actie ondernemen. Feitelijk hebben de gebruikers daardoor bij de ene provider meer rechten dan bij de andere.

De aanstaande wet gaat net een stapje verder dan de oude jurisprudentie. De minister stelt dat een provider alleen mag ingrijpen wanneer materiaal ‘onmiskenbaar onwettig’ is. Naar schatting is in 90% van de gevallen de status van een klacht kraakhelder: wat die gebruiker heeft neergezet, mag gewoon niet (kopieën van liedjes of films, of kinderporno). Slechts in tien procent is de status van het betwiste materiaal onduidelijk, en dan heeft iedereen ervan af te blijven totdat zekerheid is verkregen over de status van dat materiaal. De klager moet dan eerst naar de rechter en kan pas na een uitspraak in zijn voordeel eisen dat de provider ingrijpt. Dat voorkomt dat de provider op de stoel van de rechter moet gaan zitten.

Maar je zou dat helderder willen. Je kunt denken aan een verbod op het verwijderen van betwist (maar niet onmiskenbaar onwettig) materiaal. Of je kunt, om te voorkomen dat providers – zoals na 1999 gebeurde – toch zachtjes op de stoel van de rechter worden geduwd, centrale afspraken maken die klagers verantwoordelijk stellen voor de consequenties van hun eisen: als klagers willen dat betwist materiaal wordt verwijderd, moeten ze providers vrijwaren van eventuele schade als die uitvoering geven aan de eis. Want anders loopt de provider immers weer het risico dat de gebruiker een zaak tegen hem aanspant.

Die provider moet uit het midden. Hij kan niet beoordelen wat rechtmatig is en moet zich niet hoeven wapenen tegen boze klagers of boze gebruikers. Providers moeten doorgeven, rechters moeten oordelen. Ieder zijn vak, daar zijn gebruikers ook bij gebaat.

Een rechtszaak van acht jaar

Wat kan een mens gelukkig worden van een rechtszaak! Veel champagne, zo’n tweehonderd felicitaties in mijn mail en een grote glimlach op mijn gezicht. Precies acht jaar nadat de kwestie ontstond heb ik voor de derde keer, nu stelliger dan ooit, gewonnen in de zaak die Scientology tegen mij en mijn provider heeft aangespannen. De citaten uit OT II en OT III (het hogere cursusmateriaal van de sekte) die ik op mijn website heb gezet zijn niet alleen legaal maar ook noodzakelijk vond het hof: ze dienen immers om mijn kritiek op de sekte te ondersteunen en die geloofwaardig te maken.

Het oordeel dat het hof over Scientology velt is opmerkelijk hard. De rechters stellen nog net niet dat ze een criminele organisatie vormen, maar het scheelt weinig. Uit het arrest: “Uit de [overlegde] teksten blijkt Scientology c.s. met hun leer en organisatie de omverwerping van democratische middelen niet schuwen. Uit die teksten volgt tevens dat met de geheimhouding van OT II en OT III mede wordt beoogd macht uit te oefenen over leden van de Scientology-organisatie en discussie over leer en praktijken van de Scientology-organisatie te verhinderen.

Het is de tweede keer dat een Nederlandse rechtbank Scientology zo scherp veroordeelt. In 1992 boog het Amsterdamse Hof zich over de vraag of de manier waarop Reader’s Digest de sekte had beschreven, door de beugel kon. Het bewuste artikel bevatte frasen als “gevaarlijke sekte”, “de zogenaamde religie blijkt in werkelijkheid een uiterst winstgevende zwendelbeweging”, “die haar leden en ieder die kritiek op haar heeft op maffia-achtige wijze intimideert”, “kwade kracht”, “criminele organisatie”, “de oprichter van deze organisatie was een fantast en een oplichter”, “bedrog en zwendel”, en “camouflage en zwendelactiviteiten”. Ook toen liet het hof de vrijheid van meningsuiting boven het belang van de sekte prevaleren en voegde daaraan toe: “De in het artikel gekozen bewoordingen zijn, tegen de achtergrond van de ernst van de aan de kaak gestelde misstanden [..] niet onnodig grievend te achten.”

Het zal je maar gezegd zijn. Of je zult je kind er maar op school hebben. Scientology runt een basisschool – de Lafayetteschool in Amsterdam-Oost – waar sekteleden hun kinderen onderwijs laten volgen. De inspectie voor het onderwijs publiceerde twee jaar geleden een vernietigend rapport over het onderwijs op die school: de methodes voor taal en rekenen voldoen niet aan de leerdoelen, er worden geen landelijk genormeerde toetsen gehanteerd, de zorg voor de leerlingen wordt over de volle breedte als negatief beoordeeld, ga maar door. Ze rommelen daar maar een eind weg, zou je denken; maar echt ingrijpen durft de inspectie niet. Scientology presenteert zich immers als kerk, en dan mag je veel. Met de twee arresten in de hand waarin de organisatie achter de school wordt gekenschetst als op zijn best ondemocratisch en op zijn slechtst crimineel, kun je je afvragen of zo’n school überhaupt nog bestaansrecht heeft.

Ook Narconon – een van de vele mantelorganisaties van de sekte – presteert ondermaats. Narconon geeft voor een ‘succesvol’ afkickcentrum te zijn. Tal van internationale rapporten geven aan dat Narconon slechtere resultaten boekt dan zowat elk ander afkickcentrum; daarnaast fungeert het centrum als sluis voor de sekte zelf. Als je al afkickt, beland je van de regen in de drup: van junk tot sektelid. Maar verslaafden mogen van het ministerie ‘zelf kiezen’ of ze naar Narconon willen. Mij lijkt het tijd te worden dat een gedupeerde – arresten in de hand – daar eens een zaak van maakt.

Of neem al die managementbedrijven: Scientology grossiert tegenwoordig in wervings-, selectie- en consultancybureaus, Silhouet, Modus Operandi, Job Fit, Improved Conditions, U-man. Allemaal van die leuke bedrijfjes die uw personeel beoordelen, doorlichten en opleiden, maar die ondertussen niet alleen zieltjes willen winnen maar vooral managers op hun hand willen krijgen, opdat zo’n bedrijf omgeturnd kan worden in een Scientology-liaison. Of soms ook uitgemolken kan worden en nadat de winst is weggehaald en doorgesluisd, kan worden weggeworpen. Je mag hopen dat een werknemer die plots verplicht Scientologycursussen moet volgen, gewapend met deze twee arresten naar de rechter stapt.

Maar ik ben nog wel even bezig. Ook al heeft Scientology nu drie keer verloren, ze zullen doorgaan; dat is nu eenmaal het beleid. In de stukken die ik citeer schrijven ze zalf al dat ze niet procederen om te winnen, maar om hun tegenstanders te intimideren. Mijn advocaat rekende voor dat de gang naar de Hoge Raad en het Europees Hof nog tussen de vijf en acht jaar kost. Ik ben dus net over de helft van mijn rechtsgang.

Webwereld, 5 september 2003: Scientology

Interview door Maarten Reijnders voor Webwereld over de toen al acht jaar durende rechtszaak die Scientology tegen XS4ALL en mij voerde. Het Hof had daags ervoor (gelukkig) de zoveelste voor ons positieve uitspraak gedaan.

» Artikel Webwereld: ‘Spaink versus Scientology’

Het nieuwe gezicht van overheidscensuur

[Op 13 en 14 juni 2003 organiseerde het bureau FOM (Freedom of the Media) van de OVSE (de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) een conferentie over vrijheid van de media en internet. Het resultaat daarvan: de zogeheten Amsterdam recommendations, aanbevelingen die namens de OVSE/FOM naar alle aangesloten lidstaten zijn gestuurd. Eerdere teksten die ik voor de OVSE/FOM ter voorbereiding van dit congres schreef, zijn

Burgemeester Job Cohen en OSCE/FOM directeur Freimut Duve,
vlak voor de opening van het congres

nternet, wijd verspreid en ver vertakt als het is, is feitelijk piepjong. Diensten als e-mail en discussiegroepen zijn weliswaar ouder, maar de ‘big bang’ vond precies tien jaar geleden plaats. 1993 was het jaar dat de eerste webbrowser werd gelanceerd, het jaar dat het Witte Huis en de VN een website openden, en tevens het jaar dat het grote publiek toegang kreeg tot het net. In die tien jaar is het internet onvoorstelbaar rap gegroeid. Inmiddels worden er wereldwijd een paar miljard mails per dag verstuurd, zijn er bijna vijftigduizend discussiegroepen op Usenet en ligt het totale aantal webpagina’s ver boven de drie miljard.

De crux van het net is dat mensen, waar ook ter wereld, informatie kunnen opvragen en uitwisselen. Regelmatig betreft het informatie die overheden hun bevolking liever willen onthouden of binnen hun landsgrenzen zelfs verboden hebben. Waar censuur op tijdschriften of kranten betrekkelijk makkelijk is te realiseren, is dat op internet lastiger, juist door het open en internationale karakter van het net. Er is immers altijd wel een land te vinden waar dergelijke informatie wel legaal en vrij voorhanden is. Nadat Singapore websites verbood waar politieke of religieuze discussies plaatsvonden die niet met het nationale beleid strookten, weken zulke sites uit naar andere landen; de meeste van die sites zijn daardoor nog steeds lokaal toegankelijk. Australië heeft betrekkelijk strenge fatsoenseisen opgesteld waaraan websites in dat land moeten voldoen, maar het land kan – tenzij het tot draconische, Chinese maatregelen overgaat – niet voorkomen dat haar onderdanen sites in het buitenland bezoeken die de nationale toets der kritiek niet kunnen doorstaan.

In de tien jaar dat het net stormenderhand groeide, zijn de censuurmaatregelen die overheden treffen echter ook volwassener geworden – en daarmee efficiënter. De OVSE, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, heeft als een van haar kerntaken het bewaken van de vrijheid van de media in de veertig aangesloten landen. Journalistiek en informatie op het net verdienen niet minder bescherming dan die in andere, oudere media. Het is het hoog tijd om censuurmaatregelen rond het net te identificeren en inventariseren: vandaar dat we daar dit weekend in Amsterdam met experts over congresseren.

Wat ons in de voorbereiding voor het congres opviel – die onderzoekingen zijn gebundeld in ons boek From quill to cursor – is dat censuur van gezicht lijkt te veranderen. Ondemocratische regimes censureren als vanouds: ze stellen, zoals China en Saudi-Arabië – scherpe nationale proxies in: webservers die simpelweg verzoeken om bepaalde informatie weigeren. Maar ook moderne, democratische landen filteren en blokkeren steeds meer informatie, soms zonder dat de eigen bevolking daar weet van heeft, of stellen onhoudbare eisen aan internetjournalistiek.

Zo hebben Spanje, Italië, Turkije en Finland bestaande mediawetten van toepassing verklaard op het internet (of zijn daarmee bezig). In Italië betekent deze aanpak bijvoorbeeld dat iedereen die op het web wil publiceren, zich bij de overheid als journalist dient te registreren en moet melden wie de drukker is van zijn website. Dat laatste is uiteraard een onmogelijke eis, die naar juristen vrezen vooral tegen critici van de overheid gebruikt zal worden. Voorts claimt de Italiaanse overheid middels deze wet jurisdictie over websites die in het buitenland worden gehost; een juridisch monstrum. In Spanje betekent de maatregel dat internet providers verantwoordelijk worden gesteld voor materiaal dat hun abonnees publiceren en dat zij de inhoud daarvan dienen te screenen. Voorts mag volgens de nieuwe wet elke ‘bevoegde autoriteit’ een website sluiten, een daad die eerder een gerechtelijke uitspraak vergde.

Filteren is een andere moderne, en steeds populairder, censuurmaatregel. Amerika stelt filtersoftware verplicht voor openbare scholen en bibliotheken, met als oogmerk te voorkomen dat kinderen worden blootgesteld aan seks en geweld. Maar de betreffende software blijkt altijd veel meer te censureren dat officieel vermeld, en maakt ook volstrekt legitieme pagina’s ontoegankelijk. Onderzoeker Ben Edelman, spreker op de OVSE-conferentie, heeft lange lijsten aangelegd van ten onrechte geblokkeerde pagina’s. De Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen heeft universiteiten en internet providers bevolen neo-nazi sites te blokkeren, maar ook deze maatregel weert bewijsbaar aanzienlijk meer dan bedoeld en dan grondwettelijk verantwoord is.

Wat ons vooralsnog het meeste zorg baart, is de sterke nadruk die Westerse overheden en internationale instanties leggen op ‘zelfregulering’: de overheid komt niet met wetten, maar verwacht dat de betrokken partijen zelf hun verantwoordelijkheid nemen en ingrijpen waar nodig. De Raad van Europa is een van de vele supranationale instanties die deze methode aanbevelen; ook Nederland is er een warm voorstander van.

Het probleem van zelfregulering is dat gebruikers en hun rechten daarbij vermoedelijk het onderspit delven: zij zijn geen georganiseerde partij en hebben geen vertegenwoordigers. Zelfregulering betekent in de praktijk dat internet providers hun abonnees reguleren – daar komt weinig ‘zelf’ aan te pas. Voorts wordt deze zelfregulering met name aanbevolen op gebieden die juridisch schimmig zijn: het meest genoemd is ‘hate speech’, oftewel discriminerende of opruiende taal. Het is echter zelden in een oogopslag duidelijk of neerbuigend, platvloers of uitdagend taalgebruik daadwerkelijk de grenzen van het toelaatbare overschrijdt, en voor het beantwoorden van zulke lastige vragen zijn nu juist rechtbanken ingesteld. Het beoordelen van dergelijke heikele kwesties rond vrijheid van meningsuiting is in een rechtstaat geen taak die providers toevalt. Temeer niet daar gebruikers in dat geval alle civiele rechten ontberen: er is geen transparantie, geen toetsbaarheid van de beslissing, geen recht op verdediging, noch recht op beroep.

‘Zelfregulering’ lijkt, zo vrezen wij, vooralsnog nog het meest op privatisering van censuur. De overheid laat het aan het bedrijfsleven – in casu internet providers – over om paal en perk te stellen aan de rechten van gebruikers, zonder dat diezelfde overheid aan te spreken is op haar gedelegeerde censuur. Dat zijn ontwikkelingen die de vrijheid van de media en van expressie bepaald niet bevorderen.

Karin Spaink, external advisor OVSE/FOM
Christiane Hardy, senior advisor OVSE/FOM

De commissaris en de trias politica

De rechtbanken zijn flink overbelast. Een van de nare gevolgen daarvan is dat het langer duurt voordat zaken voorkomen of voor er uitspraak kan worden gedaan. Zelf wacht ik al een jaar op de uitspraak in het hoger beroep dat Scientology tegen mij en XS4all heeft aangespannen: de uitspraak is inmiddels maar liefst zes keer uitgesteld. (We hopen thans op erkenning door het Guinness Book of Records.) De rechtsgang wordt zodoende langer, wat voor alle betrokken partijen – het Openbaar Ministerie, de politie, de klager, de aangeklaagde – buitengewoon frustrerend kan zijn. Alleen de advocatuur spint er garen bij: die kan meer ongeduldige brieven sturen.

De Amsterdamse politie kwam vorige week met een revolutionair plan om het aantal zaken te reduceren. “Laat ons voortaan kleine zaken afdoen zonder tussenkomst van de rechter,” zeiden hoofdcommissaris Jelle Kuiper en commissaris Joop van Riessen bij de presentatie van het jaarverslag van de Amsterdamse politie. Ze stellen voor om de politie, net zoals Justitie dat nu kan, het recht te geven schikkingen te treffen met burgers. Er hoeven dan, zo veronderstellen ze, minder omvangrijke dossiers te worden aangelegd en de gang naar de rechter kan in zulke gevallen worden vermeden. Alleen zaken waar gevangenisstraf dreigt, zouden nog voor de rechter moeten worden gebracht.

Het is een nogal ondoordacht voorstel. Verkeersboetes worden nu al administratief afgedaan, dat wil zeggen: zonder tussenkomst van de rechter. Als overtreder krijg je een beschikking van Justitie in de bus en dat was dat. De ervaring leert echter dat steeds meer mensen in beroep gaan tegen een dergelijke beschikking, zodat de rechter alsnog ingeschakeld moet worden. (“De bezwaarschriften plukken ze van internet,” mopperde commissaris Van Riessen in de krant.) De politie dient altijd voldoende bewijs en dus een goed dossier te hebben mocht een burger bezwaar tegen een beschikking aantekenen. Daarmee valt een van de pijlers onder het verhaal weg: met minder dossiers komt de politie nooit weg – tenzij het recht op bezwaar geheel komt te vervallen, maar dan wordt de politie plots wel bijzonder autocratisch en ondoorzichtig.

Het voorstel treft de grondslag van onze staatsinrichting in het hart: de trias politica, de scheiding der machten, wordt erdoor aangetast. In ons staatsbestel kennen we drie instanties die altijd onafhankelijk van elkaar horen te werken en die niet in elkaars taken mogen treden: de uitvoerende macht (de politie), de wetgevende macht (het parlement) en de rechterlijke macht (de rechtbank). De politie mag geen recht spreken of wetten maken, het parlement kan niemand aanhouden of opsluiten, de rechtbank mag geen wetten maken. Voorts hebben zowel de rechterlijke macht als de wetgevende macht een controlerende taak: ze houden elkaar én de uitvoerende macht in de gaten.

Het voorstel van beide korpschefs vernielt de precaire balans tussen die drie verschillende machten. De politie zou plots, als enige, een dubbele taak hebben: uitvoering en rechtspraak. Daarmee vervalt de controlerende instantie. Want de rechtbank dient natuurlijk niet alleen om straffen uit te delen en wetten te interpreteren, de taak van de rechter is ook – en vooreerst – om te controleren of de politie haar werk naar behoren heeft uitgevoerd: of aan vormvereisten is voldaan, of het bewijs deugdelijk is en langs de geëigende weg verkregen, of de belangen van de verdachte of overtreder niet zijn geschaad, en of de principes van de rechtstaat in ere zijn gehouden.

Uitvoering en controle in één hand leggen is apert onwenselijk. De politie zou er eigen rechter mee worden, en dat wil je niet. Om principiële redenen: du moment dat de politie haar eigen werk dient te beoordelen is alle transparantie zoek, en wordt zij eigenmachtig. Dat past een rechtstaat niet. En je zou willen dat korpschefs zulke principes niet alleen begrijpen, maar ook zonder mankeren hoog houden. Je zou willen dat politiecommissarissen controle op hun werk op prijs stellen, om elke keer tevreden te kunnen constateren dat ze een fiat van de rechter hebben gekregen, dat ze hun werk naar behoren en volgens de regels der kunst (en rechtstaat) hebben gedaan. Je wilt geen pluim van de juf als jijzelf die juf bent, net zoals een berisping futiel is als die van jezelf afkomstig is.

Er is een ander, logischer voorstel. De schikkingen en administratieve beslissingen zoals Kuiper en Van Riessen die nu aan de politie toedenken, kunnen door de rechtbank zelf worden genomen. Klerken zouden boetes en transacties kunnen vaststellen en schikkingen kunnen treffen. Desnoods verzinnen we een lager type rechtbank, een schikkings- of afhandelingsbank. Met beroepsmogelijkheid. Maar laat de controle op de politie niet aan de politie.