Lange adem

‘t Is werkelijk een never-ending story, die rechtszaak van Scientology tegen mij en zowat alle Nederlandse internetproviders. De kwestie ontstond in september 1995: we zijn nu al bijna tien jaar verder en voorlopig niet klaar.

Met dit opmerkelijke verschil dat Scientology na twee aangespannen kort gedingen, een bodemprocedure, twee keer beroep en eenmaal cassatie, nu ineens slappe knieën kreeg en de zaak plotseling introk, twee weken voordat de Hoge Raad uitspraak zou doen. Handdoek in de ring, voor het zingen de rechtbank uit. Dit nadat advocaat-generaal Verkade, de specialist op het gebied van auteursrecht (waar deze zaak om draait), in een advies aan de Hoge Raad de vloer had aangeveegd met de eisen van de sekte.

Ze hadden alle eerdere procedures tegen ons al verloren, dus dit vernietigende advies kon niet echt een verrassing wezen voor de volgelingen van L. Ron Hubbard. We denken dat ze geen uitspraak van het hoogste college in Nederland willen die zegt dat mensen gewoon mogen citeren uit hun hoogste (en duurste) cursusmateriaal, of waarin wordt gesteld dat het recht op vrijheid van meningsuiting soms boven het auteursrecht staat, zeker wanneer het onfrisse clubjes betreft.

Maar nu zijn de rollen ineens omgedraaid. Scientology wilde niet meer procederen en wij wilden de zaak in dit stadium wel doorzetten. Wij hadden dat advies van de advocaat-generaal immers ook gelezen, en vermoedden dat we zouden gaan winnen. Bovendien was XS4all, de provider die mijn advocaat betaalt, door de sekte inmiddels flink op kosten gejaagd. Dat geld wil je dan graag verzilveren met een klinkende uitspraak. Zodat wij nu de Hoge Raad dringend hebben verzocht om alsnog uitspraak te doen. Tegen het eind van het jaar horen we of dat al dan niet gebeurt.

Het is een ingenieuze truc, je tegenstanders via rechtszaken te achtervolgen. Scientology excelleert erin en heeft er zelfs een speciale ‘oorlogskas’ voor. Sommige critici zijn kapot geprocedeerd doordat ze rechtszaak op rechtszaak te verduren kregen; dat ze die meestal wonnen hielp hen maar tot op zeer beperkte hoogte. Advocaten zijn immers duur. Uiteindelijk ga je als gedaagde dan aan de kosten van de rechtsgang ten onder. Als Scientology kansloos lijkt in een zaak, vatten ze dat niet op als tegenargument. Ze starten ‘m gewoon, procederen een eind weg en laten ‘m op het nippertje vallen. Dan is er geen uitspraak in hun nadeel maar is de gedaagde financieel een stuk lichter. In een aantal geschriften heeft Hubbard die aanpak zelfs tot staand beleid verklaard: ‘een rechtszaak voer je niet om te winnen, maar om je tegenstander te intimideren.’ Vandaar dat wij hopen dat de Hoge Raad niet in dit spelletje trapt en alsnog uitspraak wil doen.

Ondertussen hopst Tom Cruise banken op en af, de loftrompet over Scientology stekend. Natuurlijk zie je als ster alleen de leuke kanten van een sekte en word hij er in de watten gelegd – ook al beleid van Hubbard: als je beroemdheden binnenhaalt, heb je gratis reclame – maar je vraagt je werkelijk af of de man geen kranten leest. Zijn verhalen over de zegeningen van de ‘kerk’ zijn dusdanig losgezongen van de realiteit en zijn gedrag is zo exorbitant, op het manische af, dat hijzelf momenteel het mikpunt van spot is geworden. Het verschil is dat ik over een jaar van ze af ben, en hij nog lang niet.

Slotgracht

Terwijl de Nederlandse politiecommissarissen speculeren over een ‘virtuele slotgracht’ die om alle grote steden kan worden gelegd – via gezichts- en kentekenherkenning en het volgen van mobiele telefoons zou permanent moeten worden geregistreerd wie de stad inkomt of verlaat – maakt Europa plannen om een vergelijkbare slotgracht om alle lidstaten te leggen. De Europese Commissie wil, ook al is door het Europees met klem geconstateerd dat deze plannen ongrondwettelijk zijn, alle communicatiegegevens van burgers vastleggen. Met wie je wanneer mailt en waarover, met wie je chat en wie daarbij zijn, met wie je wanneer en hoe lang belt, waar je mobiele telefoon is, wat je op het web leest – al deze zogeheten ‘verkeersgegevens’ van alle burgers zouden voor minstens een jaar moeten worden vastgelegd.

Aan zulke plannen is niets virtueels. Ze betekenen een onvoorstelbare inbreuk op het leven van 450 miljoen Europeanen, net zoals de voorstellen van de politietop een enorme inbreuk op de privacy van 16 miljoen Nederlanders behelzen. Als China of Iran zulke plannen maken, zouden we op onze achterste benen staan en er schande van spreken en de plannen totalitair noemen.

Het argument waarmee zulke plannen steeds worden ontworpen en verdedigd, is de jacht op terroristen. De angst is voor terreur is zo groot, dat veel gerechtvaardigd en te verkopen lijkt. Maar buiten het argument dat je in je plannen nooit kapot mag maken wat je beschermen wilt, namelijk onze vrijheid, zijn er overwegingen waarmee we terdege rekening moeten houden.

‘Wie niets misdaan heeft, heeft ook niets te vrezen,’ zeggen de plannenmakers. Maar wie niets misdaan heeft, hoeft ook niet in de gaten gehouden te worden. Is het gerechtvaardigd om de gangen van alle Europeanen en alle Nederlanders vast te leggen om tien, twintig mensen te vangen? Is er dan nog wel sprake van proportionaliteit?

Een ander probleem is dat zulke technieken nooit sluitend zijn (want te onnauwkeurig en te breed), en sommige mensen zullen er ten onrechte uit worden gevist. Je hoeft geen groot voorspeller te zijn om te begrijpen dat mensen die iets afwijken van het gewenste gemiddelde telkens de pineut zullen zijn. Zulke onterechte aanhoudingen en onderzoeken zullen – daar kun je gif op innemen – mensen vervreemden en ze het gevoel geven uitgesloten te worden. De jaren zeventig hebben ons geleerd dat zulke processen radicalisering en extremisme in de hand werken. Dat maakt de slotgrachtplannen volstrekt contra-productief, nog los van het feit dat een overheid die zo bemoeizuchtig en invasief te werk gaat, zelf tegenstand en oppositie in het leven roept. Aan een overheid die haar burgers zo wantrouwend bejegent, zullen veel mensen zich niet langer loyaal betonen.

Het laatste argument, dat van de glijdende schaal, zien we zich nu al ontwikkelen. De Amsterdamse commissaris Welten kondigde meteen al aan dat die slotgracht ook zou helpen mensen te snappen die boetes of achterstallige belasting open hebben staan. Mag je voor futiliteiten als een financiële schuld nu werkelijk de burgerrechten van alle inwoners schenden?

De Erasmus Universiteit heeft vorige week een rapport gepubliceerd naar het nut van de plannen. Niet één politiecorps gaf aan dat ze nu mensen hadden moeten laten lopen die ze op basis van verkeersgegevens wel hadden kunnen oppakken. En allemaal wilden ze die gegevens wel graag hebben. Voor de zekerheid.

De hamvraag is of wij bereid zijn voor de zekerheid van de politie onze burgerrechten op te geven.

Rechtstaat

Op verzoek van de gemeente Amsterdam schreef socioloog Herman Vuijsje een lesboek voor multiculturele scholen, bedoeld om de rechtszaak toe te lichten tegen de verdachte van de moord op Theo van Gogh. Het idee om scholieren de beginselen van de grondwet en de rechtstaat bij te brengen, is prachtig. Jammer alleen dat de boekjes uitsluitend bedoeld zijn voor multiculturele scholen. Waarom zou je niet alle leerlingen zo’n aanschouwelijk democratisch lesje geven? Ook onder Nederlanders zijn toch vast voldoende scholieren te vinden die baat hebben bij een spoedcursus grondrechten?

Je vindt zulke hulpbehoevende mensen zelfs onder politici. Voorstellen die onze grondrechten eroderen vliegen je tegenwoordig om de oren, met als voorlopig hoogtepunt de plannen om zonder tussenkomst van de rechter beperkingen op te leggen aan mensen die verdacht worden van terroristische plannen. Donner wil beroeps- en straatverboden en een meldingsplicht bij bestuurlijke maatregel opleggen, zonder toetsing bij de rechtbank. Oftewel: zonder dat bewijs tegen zo iemand hoeft te worden overlegd en zonder dat er een aanklacht tegen hem is ingediend. Dat hoort niet.

Mensen hebben het recht te weten waarvan ze verdacht worden en het recht zich tegen verdenkingen te verweren. Ze hebben recht op een advocaat en recht op een eerlijke rechtsgang. Ook mensen die gruwelijke dingen beramen – een moord of een aanslag – hebben die onvervreemdbare rechten. Dat is precies waar de rechtstaat om draait: dat we mensen een eerlijke rechtsgang garanderen, ook als zijzelf niet eerlijk zijn of niet in die rechtstaat geloven.

Zulke principes zijn niet alleen geboren uit de wens moreel juist te handelen, ze zijn ook bedoeld om de burger te garanderen dat de overheid zonder aanziens des persoons optreedt en zich niet aan willekeur bezondigt. In laatste instantie zijn zulke principes ontworpen om te zorgen dat het handelen van de overheid zelf controleerbaar blijft. Welk onderzoek heeft justitie of een inlichtingendienst precies uitgevoerd, hoe duidelijk en overtuigend zijn hun aanwijzingen, is er gerede twijfel mogelijk aan de ten laste gelegde feiten?

Uiteindelijk hebben alle burgers, hoe netjes en rechtschapen ook, er immers belang bij dat de overheid zuiver procedeert. Een rechtszaak draait niet alleen om de vraag welke bewijzen er zijn voor de verdenkingen die op iemand rusten, maar ook hoe die bewijzen verkregen zijn en hoe solide ze zijn. Ook het gedrag van de overheid is in een strafzaak in het geding.

Je hoort het vaker de laatste jaren: wie een al te gruwelijke misdaad heeft verricht, kan zich niet langer beroepen op de rechten die anderen toekomen. Dat klopt: precies daarom mogen zulke mensen ook van hun vrijheid worden beroofd. Maar de rechtstaat vereist dat we ze pas hun grondrechten mogen ontnemen nadat er voldoende rechtsgeldig bewijs tegen hen is verzameld en nadat is gebleken dat zulk bewijs volgens de regels is verkregen – opdat duidelijk is dat de staat zelf niet heeft gerotzooid om ze in het gevang te krijgen. Dat hechten aan die zuivere rechtsgang, dat bewaken van de rechtstaat, doen we niet alleen voor die verdachten, maar ook voor onszelf. We bewaken de rechtstaat om zelf een zuiver blazoen te houden (opdat we zeker weten dat we iemand niet abusievelijk in het cachot zit), maar ook omdat alleen dat ons de middelen in handen geeft de overheid te blijven controleren.

Maar die les moeten sommige politici nog leren.

Dan maar de lucht in!

Amerika houdt in Guantánamo Bay al dik drie jaar ettelijke honderden mensen vast zonder enige vorm van proces. Ze worden verdacht van terrorisme. Die verdenking volstaat kennelijk om hen van hun meest elementaire rechten te beroven en rechtstatelijke principes opzij te schuiven. De gevangenen in kwestie weten niet hoe de aanklacht tegen hen luidt, ze hebben geen advocaat, ze zijn van de buitenwereld afgesloten, hun zaak verschijnt – áls-ie al voorkomt – voor een militair tribunaal dat met minder waarborgen omkleed is dan de gewone rechter. De meesten van hen worden al helemaal niet meer verhoord, ze zitten maar gevangen te wezen, zonder veroordeling, zonder rechtsgang. Dat er geregeld rapporten naar buiten komen over hun marteling maakt de Amerikaanse zaak er bepaald niet beter op.

Vorige week bleek dat Amerika niet van plan is deze mensen ooit vrij te laten. Niet dat er alsnog een proces volgt, zonder advocaat en onder militair regime, nee: zonder enige vorm van proces zullen deze mensen de rest van hun leven in een speciaal te bouwen gevangenis moeten slijten. De motivatie? De VS zijn bang dat deze mensen na hun vrijlating een terroristische bedreiging kunnen gaan vormen.

Dat laatste zou je dan nog bijna gaan begrijpen. Als ik ruim drie jaar zonder enig proces en zonder advocaat vast wordt gezet en daar bovenop wordt gemarteld, word ik ook bloedlink en zou ik weinig scrupules hebben jegens de staat die mij dit heeft aangedaan.

Erger is de cirkelredenering: deze mensen zitten vast op verdenking van terroristische acties, na dik drie jaar is er nog steeds geen zaak tegen ze rond en dan wordt als argument tegen hun vrijlating gesteld dat ze mogelijk later een terroristische bedreiging zouden kunnen gaan vormen. Ze waren immers al een terroristische bedreiging meenden de Amerikanen? Dat was toch de argumentatie om ze vast te zetten en hen elk contact met de buitenwereld en met een advocaat te ontzeggen? Nu zelfs na een systematische schending van hun burgerrechten geen bewijs is geleverd dat deze mensen eerder kwaad in de zin hadden, wordt de toekomstige ‘terroristische bedreiging’ van stal gehaald.

Aan zo’n logica is geen ontkomen. Wie eenmaal als bedreiging is bestempeld wordt via een cirkelredenering tot toekomstig risico gebombardeerd, en dat volstaat kennelijk om de rechtstaat opzij te schuiven.

Nederland waagt zich tot mijn grote verdriet ook aan die Van Speijk-achtige manoeuvre: de rechtstaat opblazen onder het mom haar zodoende te beschermen. De AIVD’er die wordt verdacht van het lekken van gevoelig materiaal aan terroristische cellen mag, zo meldde de krant gisteren, van justitie niet met zijn advocaat spreken. Outman Ben A. kan in zo’n gesprek, zo redeneert justitie, staatsgeheimen schenden en dat moet tegen elke prijs worden voorkomen. Ook als die prijs de rechtstaat is, die immers waarborgt dat elke verdachte recht heeft op bijstand door een advocaat. Outmans advocaat vertelde eerder al dat het dossier waarop het Openbaar Ministerie haar aanklacht tegen Outman baseert, voor haar nutteloos is: een groot deel van de stukken is zwart gemaakt. Ook mag Outmans advocaat niet met andere AIVD’ers spreken, wat nodig is om te bezien of wellicht iemand anders het lek geweest zou kunnen zijn.

Om de het land te beschermen tegen mogelijk gevaarlijke mensen, holt justitie zelf maar alvast de rechtstaat uit. Dan maar de lucht in.

Wie stemt voor Diebold?

Bij de aanstaande Amerikaanse verkiezingen telt elke stem. Maar niet iedereen mag stemmen: je moet je eerst registeren, en in sommige staten wordt iedereen die ooit in de gevangenis heeft gezeten, uitgesloten van stemming. Die uitsluiting gebeurt niet altijd secuur: in Florida werd de vorige keer ten onrechte een groep van 22.000 mensen uitgesloten.

Worden de uitgebrachtestemmen wel goed en eerlijk geteld? In veel staten worden tegenwoordig stemmachines gebruikt, en met een bepaald type daarvan is nogal wat loos. Deze zogeheten Dieboldmachines worden in 37 staten gebruikt en gaan gebukt onder technische mankementen en slechte specificaties.

Het allergrootste probleem met de Dieboldmachines is dat ze geen ‘paper trail’ nalaten. Je kunt zodoende niet hertellen, oftewel de resultaten die de machine heeft geproduceerd indien nodig handmatig controleren op accuratesse. Wie met Diebold stemt, legt zijn lot verplicht volledig in handen van de techniek.

Los van de vraag hoe verstandig een dergelijke overgave is – er moest immers flink herteld worden bij de vorige presidentsverkiezingen – zijn er gegronde redenen om juist die Dieboldmachines niet blind te vertrouwen. Er is al veel te veel gedonder om geweest. Bij interne testen kreeg Gore op zeker moment zelfs enige duizenden negatieve stemmen, wat godsonmogelijk zou moeten zijn; bij voorverkiezingen in Californië in april van dit jaar bleken de machines niet goed te werken en moesten duizenden stemmers worden weggestuurd; om de kaart te vervalsen die nodig is om in het systeem van het ding te komen, is niets dan een lege smartcard nodig; bij testen door onafhankelijke derden bleek het doodeenvoudig te zijn om stemmen zonder enig spoor te laten verdwijnen, en er kunnen, ook al ontraceerbaar, valse stemmen aan de machines worden toegevoegd.

Wat het vertrouwen in de machines bepaald niet deed toenemen, is dat fabrikant Diebold Bush openlijk, ook financieel, steunt. Diebold reageerde daarnaast buitengewoon bot op de bewezen fouten en tekortkomingen van hun apparatuur: de kritiek bagatelliseren of ontkennen, rechtszaken tegen critici aanspannen, en liegen. Toppunt van cynisme was een uitspraak van de makers van de machine, gevonden in door critici opgedoken en gepubliceerde interne memo’s: ‘Als stemmen werkelijk iets zou uitmaken, was het allang bij wet verboden.’ Ik geloof niet dat ik het lot ener natie in handen van mensen wil leggen die een dergelijke houding tentoonspreiden, en al helemaal niet het lot van de Verenigde Staten.

Inmiddels heeft de OVSE, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, besloten om waarnemers naar de Amerikaanse verkiezingen te sturen, een lot dat alleen landen beschoren is waar de eerlijkheid van verkiezingen bewijsbaar dubieus is. Voorts heeft de kiesraad in Californië geadviseerd die machines niet te gebruiken, en heeft een hof in Atlanta verordonneerd dat er in Florida – waar vier jaar terug een hertelling moest plaatsvinden – geen Dieboldmachines gebruikt mogen worden omdat ze dat broodnodige papieren spoor niet nalaten. Maar vijfendertig andere staten gebruiken die krengen over twee weken wel.

Als Kerry wint, wint-ie tegen de keer zou je haast gaan denken. Als Bush over twee weken wint, denk ik vermoedelijk: ‘Diebold, Diebold, Diebold.’ Mogelijk is dat ongerechtvaardigd wantrouwen mijnerzijds. Maar verkiezingen moeten transparant zijn, controleerbaar en verifieerbaar, en deze stemmachines maken juist dat onmogelijk. Alleen al om democratische redenen zou je nooit een Dieboldmachine tot de stemming mogen toelaten.

Links:

Multatuli de mond gesnoerd

Hoeveel is er nodig om een tekst van internet te laten verdwijnen? De wet stelt dat als providers in kennis worden gesteld van een onmiskenbare auteursrechtschending die via hun systemen plaatsvindt, ze zijn gehouden om in te grijpen (lees: die tekst te verwijderen). Hoe zorgvuldig springen providers met die plicht om?

De digitale burgerrechtenorganisatie Bits Of Freedom zocht dat afgelopen maand uit. Bij tien providers werd een lang fragment uit Multatuli’s Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten neergezet. De tekst, die handelt over het feilen van de democratie, behoort sinds 1957 tot het publieke domein: het auteursrecht verloopt 70 jaar na de dood van de maker, en Multatuli overleed in 1887. Bits Of Freedom koos voor haar test drie gratis providers (Freeler, Tiscali en Wanadoo), drie betaalde providers (Demon, Planet en XS4all), drie zakelijke providers (iFast, LaDot en YourHosting) plus een kabelaar (UPC) en opende daar websites met Multatuli’s hartekreet. De auteur, het jaar van eerste publicatie én het feit dat de tekst tot het publieke domein behoorden, werden duidelijk aangegeven.

Vervolgens verzon Bits Of Freedom een niet-bestaand genootschap en een dito advocaat, die ze van een hotmail-adres voorzagen: de heer Droogleever van het Eduard Douwes Dekker Genootschap. Droogleever stuurde klachten over auteursrechtinbreuk naar de tien providers en eiste dat ze de gewraakte tekst spoorslags zou verwijderen.

‘Daar trappen ze nooit in,’ dacht ik nog. Een advocaat die zich bedient van een hotmail-adres? Een tekst van Multatuli? Iedereen weet toch dat die tekst oud is en dat het auteursrecht erop is verlopen? Dat feit staat ten overvloede op die websites vermeld. Elke provider die de gewraakte website bezoekt, ziet toch wat er aan de hand is en wijst de klacht af?

Maar nee. Eén provider verwijderde de website binnen drie uur. Anderen deden er iets langer over, maar binnen de kortste keren verwijderden zeven van de tien providers de tekst, zonder dat ‘advocaat Droogleever’ enig bewijs voor zijn claim had geleverd en zelfs zonder de klant – de eigenaar van de website – gelegenheid was gegeven zich tegen de claim van auteursrechtinbreuk te verweren en zijn website te verdedigen.

Slechts drie providers lieten de tekst staan: Chello/UPC, Freeler en XS4all. Bij Freeler kennelijk uit complete laksheid: ze reageerden namelijk überhaupt niet op e-mail van de nepadvocaat. UPC uitte als enige zijn verbazing dat een advocaat via Hotmail en niet vanaf een formeel adres met juridische claims kwam aanzetten en liet de klacht daarna links liggen. XS4all keek als enige naar de gewraakte website en antwoordde de klager dat de tekst kennelijk tot het publieke domein behoorde, zodat zijn klacht ongegrond was.

Om een website te verwijderen, constateert Bits Of Freedom geschrokken, heb je slechts wat duur klinkende woorden en een gratis hotmail-adres nodig. Klacht indienen en hopla, weg website! Daarmee schenden de bewuste providers niet alleen de rechten van hun gebruikers, keurig betalende abonnees die niets verkeerd hadden gedaan, maar breken ze al doende ook een groter goed af: het recht op vrije meningsuiting.

Providers zouden een expertisebureau moeten opzetten, waar ze klachten aan kunnen delegeren en zinnig advies over het auteursrecht bij kunnen inwinnen. Tevens zouden ze voortaan overzichten moeten maken van ontvangen klachten en hun reactie daarop, zodat daarop enige publieke controle kan plaatsvinden. Doen ze dat niet, dan verdwijnen het publieke domein en onze vrijheid van meningsuiting de bittenbak in.

[De beschrijving van het vollledige onderzoek van Bits of Freedom staat op www.bof.nl/takedown/.]

Subtiele censuur

Soms kun je makkelijk vaststellen dat een land vrijheid van meningsuiting ontbeert: als kranten worden gedwarsboomd, er forse represailles op kritiek staan en televisiezenders niet onafhankelijk zijn, is het foute boel. Zo eenduidig liggen de zaken zelden. Kritische kranten mogen gerust bestaan, stelt een regering dan, maar alleen staatsdrukkerijen mogen ze drukken en toevallig hebben die echt, ja heel jammer hoor, he-le-maal geen ruimte meer. En toevallig evenaart de prijs van het papier die van goud. Of uitzendfrequenties worden bij opbod verkocht en de veiling ervan wordt pas daags tevoor aangekondigd.

Beperkingen in de vrijheid van meningsuiting zijn doorgaans echter aanzienlijk subtieler. Je kunt bijvoorbeeld amper gedegen onderzoek doen naar het reilen en zeilen van de overheid indien de toegang tot overheidsdocumenten je wordt ontzegd, bijvoorbeeld met een beroep op de staatsveiligheid. Zulke maatregelen belemmeren kritische journalistiek en maken het daarnaast riskant werk. Publiceren zonder openbare onderliggende bronnen kan journalisten of hun krant immers op een (dure) veroordeling wegens laster of het schenden van staatsgeheimen komen te staan. Bijhouden wie wat leest – bijvoorbeeld door boekuitleningen in bibliotheken vast te leggen of door bij te houden wie welke webpagina’s bezoekt – is een andere, in het Westen steeds populairder wordende maatregel. Hoewel het tamelijk intimiderend is om het webbezoek van alle internetgebruikers vast te leggen, is dat precies wat alle EU-landen in de nabije toekomst willen gaan doen, een voorstel dat Nederland overigens van harte steunt.

Pogingen om haatspraak op internet aan banden te leggen, hoe begrijpelijk en nobel in hun streven ook, lijken ook geregeld slecht uit te pakken, zeker wanneer de uitvoering daarvan in handen wordt gelegd van derden (zoals providers of meldpunten), die de gewraakte uitingen op eigen gezag op toelaatbaarheid moeten beoordelen. Zulke procedures laten zelden ruimte voor weerwoord van de ‘verdachten’, die voorts geen recht hebben op een advocaat of op beroep. Providers en meldpunten zijn daarnaast zelden geoutilleerd voor zo’n taak: ze kunnen anders dan rechters niet de delicate en complexe afweging maken tussen vrijheid van meningsuiting enerzijds en het verbod op discriminatie anderzijds, en ze leggen gewoonlijk geen verantwoording af aan het publiek. In de praktijk wordt, zo blijkt herhaaldelijk, daardoor meer materiaal verwijderd dan rechtens nodig is.

Over zulke oude en nieuwe inbreuken op de vrijheid van meningsuiting op internet gaat het congres dat eind deze week in het Amsterdamse stadhuis wordt gehouden. Het is het tweede internationale congres dat het Bureau Freedom of the Media van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) organiseert. De aanbevelingen van het eerste congres (de zogeheten Amsterdam Recommendations, opgesteld in juni 2003) worden inmiddels door veel onafhankelijke instanties in de aangesloten landen gebruikt als toetssteen, soms zelfs als breekijzer. De OVSE is immers, buiten de Verenigde Naties, de enige supranationale organisatie met een mandaat tot interventie bij de lidstaten. De vertegenwoordigers van het Bureau Freedom of the Media kunnen een onderhoud eisen met gevangen journalisten, ze mogen overheden in eigen huis en op de OVSE-vergadering de mantel uitvegen, ze kunnen ter plekke missies en projecten opzetten.

Het bureau heeft in korte tijd een goede en geduchte deskundigheid ontwikkeld over internet. Nu die aangesloten lidstaten nog…

Online racisme: de remedie is erger dan de kwaal

Uitpuilende tassen vol herhaling en repeterende toespraken over stokpaardjes. Dat was het teleurstellende spectrum van het congres van Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) in Parijs over antisemitisme, racisme en xenofobie op het internet. Het congres werd voornamelijk bezocht door OVSE-ambassadeuren met hun stafleden en afgevaardigden van ministeries en allerlei onafhankelijke organisaties. (De officiële samenvatting is te vinden op de website van de OVSE.)

De beste speech was, in mijn ogen althans, die van Anton Nosik, redacteur van rambler.ru, een Russisch portal annex zoekmachine. Hij verhaalde van een inventarisatie van Russische antisemitische sites. De hoeveelheid was eigenlijk wel meegevallen; sterker, de onderzoeksgroep had zich gerealiseerd dat je proportioneel meer antisemitisme en racisme tegenkwam in de Russische Doema, het parlement.

Voorts relativeerde hij het gevaar van zulke sites: genocide was immers nooit voortgekomen uit het racisme van individuen of kleine groepjes, zulke wandaden ontstonden alleen als staatsorganen racistische taal gingen spuien. Niettemin was de groep erin geslaagd om met een campagne binnen korte tijd tachtig procent van de betreffende sites gesloten te krijgen. Waarna ze zich realiseerden dat hun ijver er bovenal in had geresulteerd dat ze plotseling enorme media-aandacht genereerden voor die racistische en antisemitische websites, aandacht die die sites eerder niet kregen – waarna ze besloten om hun actie onmiddellijk te staken. Met een beetje racisme leven vonden ze uiteindelijk een betere optie.

Een Russische vertegenwoordiger van een mensenrechtenorganisatie voegde eraan toe dat zulke restrictieve maatregelen in verse of broze democratieën vrijwel altijd tegen oppositionele groeperingen worden gebruikt en zelden tegen degenen voor wie ze oorspronkelijk waren ontworpen. Regels tegen zogeheten ‘hate speech’ dienen dan als legitimatie voor ingrepen in de vrijheid van meningsuiting en als instrument om gerechtvaardigde politieke discussie de mond te snoeren.

*

Veel sprekers waren aanzienlijk minder vertrouwd met de werking van het net dan Nosik. De schrik dat je racistische teksten op het net kunt vinden is gewoonlijk groot, en de eerste (begrijpelijke) reflex is dan dat je iets tegen zulke sites moet doen. Maar het net is hierin niet uitzonderlijker dan andere media: ook op de radio, in boeken en in de geschreven pers kom je, als je op zoek gaat, rabiate opvattingen tegen. Op het net vind je dergelijke teksten inderdaad makkelijker dan in de analoge wereld, juist doordat het net in zijn geheel doorzoekbaar is.

Kenmerkend voor het internet is dat je in de zoekresultaten per definitie ook – of zelfs vooral – tegengeluiden zult aantreffen. Wie bijvoorbeeld de termen ‘leugen’ en ‘concentratiekamp’ samen in Google stopt, krijgt als eerste suggestie een pagina van Stormfront.org waarin wordt ontkend dat Treblinka een doodskamp was, maar de rest van de zoekresultaten is zonder meer kosher. Wie zoekt op ‘protocols Zion’ vindt zelfs als eerste een link naar Nizkor.org, die de opvattingen van revisionisten en neo-nazi’s gedocumenteerd weerlegt.

De roep om regulering was groot, te Parijs. Duitsland betoonde zich er een groot voorstander van, evenals gastland Frankrijk. Beide landen passen overigens al geruime tijd filtermaatregelen toe om antisemitische en neo-nazistische pagina’s ontoegankelijk te maken. Dat is zeer omstreden, zeker de methode die sinds februari 2002 in Nordrhein-Westfalen wordt toegepast: er wordt geblokkeerd op DNS-niveau. (Een uitgebreide analyse van de toegepaste methode staat hier (.pdf) beschreven). Vrijwel alle providers die de regel naleven, blokkeren enerzijds meer dan is voorgeschreven terwijl ze anderzijds niet al het verbodene weten weg te filteren; een inmiddels klassiek probleem bij filtering.

Voor zulke inzichten was geen plaats ingeruimd in de conferentie. ‘Unfortunately, the use of filtering software and other soft law instruments like hotlines and codes of conducts did not raise any discussion among the participants of the official sessions, while many civil liberty organisations, librarians, and other researchers have shown, through a number of well documented reports, how these practices and instruments may also lead to violations of internationally recognised human rights and fundamental freedoms’ schreef Meryem Marzouki van IRIS, een Franse organisatie voor digitale rechten, over de conferentie in de nieuwsbrief van European Digital Rights (EDRI).

*

‘Regulering van het internet’ moge dan de wens van velen geweest zijn, er waren gelukkig ook instanties die daar weinig voor voelden. Het OVSE-bureau Freedom of the Media (FOM) hield een zogeheten ‘side event’ waar grote skepsis over filtering, zelfregulering en dergelijke werd geuit, en waar werd benadrukt dat zulke maatregelen gewoonlijk inbreuk maken op grondwettelijke rechten van burgers en met te weinig waarborgen zijn omkleed.

In vervolg op dat side event organiseerde de FOM deze week een seminar in Wenen voor de gedelegeerden van de 55 OVSE-landen.

Er is niet zoiets als ‘het internet’, mocht ik de geachte delegaties uitleggen. Het net is een grote verzameling aan elkaar geknoopte computers in verschillende landen waarop verschillende diensten (of protocollen) beschikbaar zijn. Terwijl elk van die diensten andere juridische kenmerken bezit, kennen al die landen daarenboven hun eigen wetgeving, niet alleen voor de diverse internetdiensten maar ook voor de vraag wat nu precies onder discriminatie en hate speech (of het oproepen tot geweld) wordt geschaard. Hoewel de algemene teneur is dat providers voor wat betreft de websites van hun klanten als common carriers worden beschouwd, oftewel als neutraal doorgeefluik, behandelen sommige landen providers niettemin grosso modo als uitgevers.

Waar websites nog redelijk te monitoren zijn – ze zijn stabiel, algemeen toegankelijk, met meestal eeen te identificeren maker – geldt dat voor veel andere diensten niet. Wie is aansprakelijk voor een chat? Iemand opent een chat kanaal en verlaat dat, waarna een robot het kanaal in stand houdt. Deelnemers ervaren chats als een semi-openbaar gesprek, een beetje alsof ze een boom opzetten in hun stamcafé. Moet je nu werkelijk zulke cafégesprekken gaan controleren op racistische of anderszins discriminatoire praat? Indien zoiets in het gewone leven zou gebeuren, stond iedereen op zijn kop. Maar op zo’n conferentie te Parijs kunnen meldpunten (in dit geval Jugendschutz.de) daarvoor pleiten zonder dat iemand verbleekt.

Daarnaast speelt het oude debat over bovengronds versus bovengronds. Je kunt racistische sites wel willen sluiten en racistische taal willen uitbannen of wegfilteren, maar je bereikt daarmee niet dat het daadwerkelijk weg is, alleen dat je zulk spul niet meer ziet. Door die onzichtbaarheid onttrekt het zich ook meteen aan matigende invloed, en beneem je jezelf de mogelijkheid inzicht te verwerven in wat er in die kringen omgaat, hoe en waarop mensen zich er organiseren, wat ze precies denken en doen. Je beneemt jezelf derhalve de kans op kennis en op tegenspraak als je racistische praat naar de onzichtbaarheid duwt.

Op dat punt is de vergelijking met spam interessant: du moment dat duidelijk werd dat spammers door hun providers zouden worden afgesloten, zochten ze andere kanalen om hun advertenties te spuien. Sinds augustus 2003 komt het leeuwendeel van de spam tot ons via zogeheten open proxies: machines van onschuldige derden, die via virussen zijn omgetoverd tot spam relays. Die methode maakt het bijzonder moeilijk de verantwoordelijken achter zo’n spamrun te achterhalen, en hij berokkent de eigenaar van de misbruikte computer veel leed: die komt op zwarte lijsten, krijgt gedonder met zijn ISP en heeft – uiteraard – een besmette computer. Spammers zijn sindsdien niet minder zichtbaar geworden, alleen veel moeilijker te traceren.

Dat racistische uitingen diezelfde kant op kunnen gaan, bleek een week voor de Parijse conferentie. Op 10 juni 2004 deed zich de eerste wereldwijde racistische spamrun voor: dagenlang werden er miljoenen mails rondgepompt, verzonden via open proxies. De daders? Niet te achterhalen. Bijzonder aan deze (Duitstalige) run was dat de bewuste open proxies niet eerder bekend waren bij spamjagers en derhalve nergens in bloklijsten voorkwamen (zie bijvoorbeeld dit usenet-bericht). Dat wijst erop dat de groep zich buitengewoon goed heeft voorbereid en eerst een nieuw virus de wereld heeft ingestuurd om de bewuste open proxies te creëren.

Ook de pogingen van de RIAA (en aanverwante auteursrechtuitbaters) om de uitwisseling van auteursrechtelijk beschermd materiaal te stoppen, is instructief. Aanvankelijk was Napster het populairste programma voor de verspreiding van muziek. Napster werkte met een centrale database; iedereen die zich bij de dienst aanmeldde, vertelde Napster welke muziek hijzelf had en kon daarna via die database bij anderen grasduinen. Die database bleek de achilleshiel: ook belanghebbenden konden erin zoeken, waarna vervolging werd ingezet. Napster werd daarna al snel overvleugeld door een nieuwe dienst, peer-to-peer. Uitwisselingsprogramma’s die op die leest zijn geschoeid houden geen centraal bestand meer bij, de bestanden worden gedistribueerd uitgewisseld: deelnemers geven elkaar onderling door wat ze zoeken en aanbieden. Het ontbreken van een centrale registratie maakt peer-to-peer diensten lastig te bestrijden: vraag en aanbod zijn niet langer transparant voor de buitenwacht.

Auteursrechtinbreuken op het net zijn ook om een andere reden interessant studiemateriaal voor degenen die hate speech op het net de kop willen indrukken. Met auteursrechtinbreuken zijn beweerdelijk miljarden gemoeid, en de instanties die erachteraan zitten hebben in tal van landen vergaande wetgeving te bewerkstelligen. Maar bijster effectief is dat allemaal niet: handhaving is moeilijk, opsporing en bewijsvoering lastig, en bovendien zijn gebruikers inventief. Waarom zou wetgeving op het gebied van hate speech en racisme dan plots wel effectief zijn?

Buiten zulke meer technische, netgerelateerde argumenten is er een politiek argument tegen regulering. In bijna alle gevallen wordt gepleit voor ingrepen van providers, al dan niet in samenwerking met meldpunten of NGOs. Maar ISPs noch meldpunten zijn rechters en missen vaak simpelweg de deskundigheid om de moeilijke afweging tussen rechten en verboden zorgvuldig te kunnen maken. En het gaat het in zulke zaken natuurlijk altijd om de vraag hoe het verbod op discriminatie versus het recht op de vrijheid van meningsuiting zich tot elkaar verhouden, en welk van die twee in welke situatie de overhand moet hebben.

Zowel de procedure bij ISPs als die bij meldpunten ontneemt de mensen wier teksten inzet van dispuut zijn, voorts fundamentele rechten die ze bij een klassieke rechtsgang wel hebben: het recht op een advocaat, het recht van beroep, en soms zelfs het recht op weerwoord. Tenslotte worden ook de belangen van het publiek geschaad: er is slechts bij uitzondering sprake van transparantie van de zijde van de meldpunten en ISPs, er wordt zelden verantwoordelijkheid afgelegd. Niemand weet hoe vaak er teksten worden verwijderd of op welke grond dat gebeurt.

Tot slot geldt er een getalsmatig argument tegen regulering. Want om hoeveel sites hebben we het nu eigenlijk? De Anti Defamation League telt meer antisemitische sites op het net dan anderen doen, maar hun definitie is dan ook buitengewoon ruim: ook sites waar christenen joden trachten te bekeren, beschouwen ze als unverfroren antisemitisch en verbodswaardig. De definities van Hatewatch.org zijn wat strikter en meer algemeen gedeeld. Hatewatch heeft in 2000 400 tot 450 zogeheten hard core hate sites geïdentificeerd, en trof daarnaast 1500 tot 1750 sites die ze als problematisch aanmerkten. (In deze berekening gaat het bij mijn weten overigens uitsluitend om Engelstalige sites; worden alle talen onder de loep genomen, dat zullen de aantallen zonder twijfel hoger liggen.)

Datzelfde Hatewatch.org, inmiddels omgedoopt to het Southern Poverty Law Centre, herhaalde deze telling in 2004 en kwam tot de conclusie dat er circa 400 hate sites waren – evenveel als vier jaar terug, derhalve. En dat terwijl het aantal websites in die vier jaar meer dan verdubbeld is. (Het onderzoek wordt aangehaald op door Media Awareness, Canada, in Online Hate and Free Speech.)

Laat ons eens rekenen. Stel dat het aantal individuele pagina’s per site ongeveer 300 is (sommige sites zullen er meer hebben. De meeste minder, maar ik stel in dit geval prijs op een ruimhartige berekening). Dan kom je op 135.000 pagina’s, plus nog eens 525.000 pagina’s van die problematische sites. In totaal gaat het dus, ruim geschat, om 660.000 pagina’s. Google telt momenteel 4.285.199.774 pagina’s (telling eind juni 2004) en indexeert niet alles, maar meer dan anderen. 660.000 van 4,25 miljard is 0,015%. Met andere woorden: we hebben het over nog geen tweetiende promille van alle webpagina’s.

Je zou willen dat er zo weinig racisme was in de gewone wereld.

Racisme en antisemitisme censureren?

‘Tegenwoordig zie je websites waar ze joden willen bekeren. Dat is ook antisemitisme, zulke sites zouden gesloten moeten worden’ zei een spreker zonder een spier te vertrekken. De Russische ambassadeur maakte zich boos over separatisme, dat leidde alleen maar tot geweld (hij doelde natuurlijk op Tsjetsjenië). De spraakverwarring was compleet tijdens dit congres, dat over antisemitisme, racisme en xenofobie op het internet had moeten gaan. Alles werd op een hoop geveegd, verschil tussen discriminatie en terrorisme bestond al haast niet meer. ‘Hate speech on the internet: one step from terrorism’ heette een zo’n discours. Later werden er nog allemaal fijne griezelfilmpjes getoond die je op uithoeken van het net kunt vinden, en ziedaar: het bewijs was geleverd, er stond troep op het net, er moest nodig ingegrepen worden.

Deze Parijse conferentie was georganiseerd door de OVSE, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, en het was qua thematiek de derde op een rij, na Berlijn en Wenen. Er werd bijzonder weinig aandacht werd besteed aan haat jegens de islam of jegens moslims, terwijl die in het Westen toch in opkomst is. (Hoe noem je zulke haat eigenlijk? Anti-moslimisme? Anti-islamitisme? Racisme en antisemitisme zijn ingeburgerde begrippen, maar voor vergelijkbare uitingen over moslims is nog geen term gevonden, vermoedelijk een teken dat het bedoelde fenomeen nog niet goed wordt begrepen of erkend.)

Wat me opviel was dat de pleitbezorgers van maatregelen tegen zulke hate-speech er zo’n gesplitst mensbeeld op nahouden. Enerzijds worden de mensen die op het net rondkijken – en vooral jongeren – als zwakke popjes neergezet: een keer toevallig op een extreem-rechtse pagina stuiten en ze zijn om, zo klinkt het haast. Onherstelbaar besmet geraakt. Anderzijds worden de makers van extremistische sites als gehard en gestaald kader neergezet, onveranderbare, virulente ziektekiemen die schier onuitroeibaar zijn. Dat is, hoe paradoxaal, precies hetzelfde beeld als dat wat extremisten er zelf op nahouden, al beschouwen zij zichzelf uiteraard als heelmeesters, niet als epidemie.

Afgewogen verhalen waren er natuurlijk ook. Vooral een jonge joodse Rus maakte indruk: hij verhaalde van een inventarisatie van Russische antisemitische sites. De hoeveelheid was eigenlijk wel meegevallen; sterker, de onderzoeksgroep had zich gerealiseerd dat je proportioneel meer antisemitisme en racisme tegenkwam in de Russische Doema, het parlement. Voorts relativeerde hij het gevaar van zulke sites: genocide was immers nooit voortgekomen uit het racisme van individuen of kleine groepjes. Zulke wandaden ontstonden alleen als staatsorganen racistische taal gingen spuien. Niettemin was de groep erin geslaagd om met een campagne binnen korte tijd tachtig procent van de betreffende sites gesloten te krijgen. Waarna ze zich realiseerden dat hun ijver er vooral ook in had geresulteerd dat ze plotseling enorme media-aandacht genereerden voor die racistische en antisemitische websites, aandacht die die sites eerder niet kregen – waarna ze besloten om hun actie onmiddellijk te staken. Met een beetje racisme leven vonden ze uiteindelijk een betere optie.

Vooral onafhankelijke instellingen uit landen met een verse of broze democratie maakten zich buitengewoon bezorgd om voorstellen om zogeheten ‘hate speech’ van het net weg te censureren. Hun ervaring is dat zulke vormen van regulering en censuur vooral tegen oppositionele groepen wordt gebruikt. Regulering is voor een twijfelachtige regering een excellent en aan de buitenwacht goed verkoopbaar excuus om tegenspraak en weerwoord de kop in te drukken.

[Voor een langer en uitgebreider verslag van deze conferentie – en het erop volgende seminar – zie mijn artikel voor Netkwesties van 2 juli 2004.]

Best wel belachelijk!

[Deze titel is een parafrase van de leus die de Nederlandse burgers moest oppeppen om hun stem uit te brengen bij de Europese verkiezingen: ‘Europa, best wel belangrijk’.]

De Europese verkiezingen komen eraan, op 10 juni mogen we weer stemmen. Maar waarvoor, vraag je je geregeld af.

De macht van het Europees parlement is nog steeds gering. Het Europees parlement kan, anders dan de nationale parlementen, zelf geen wetsvoorstellen initiëren; het mist het recht om individuele leden van de Europese Commissie (zeg maar: de regering van Europa) weg te stemmen; en tenslotte mag het Europees parlement niet meebeslissen over voorstellen op het gebied van belastingen, justitie en buitenlands beleid. Tel uit je winst. De Europese Commissie maakt feitelijk in een een-tweetje met de nationale regeringen uit wat er in Europees verband gebeurt.

Die Commissie bepaalt daarmee in steeds grotere mate het nationale beleid van de aangesloten landen; circa zestig procent van alle wetgeving die tegenwoordig in de lidstaten aan de orde komt, is een (verplichte) implementatie van door haar opgestelde EU-richtlijnen. Alleen al om die reden zou meer invloed van het Europees parlement op de Europese Commissie een groot goed zijn: dan maakt haar onderhavig aan democratische controle.

Het Europees parlement wil uiteraard z’n invloed vergroten. Dat lukt deels (vroeger mochten ze nog minder meebeslissen dan nu). Maar het recente verleden stemt niet optimistisch: de Europese Commissie negeert het parlement nogal vlot.

Het Europees parlement zette bijvoorbeeld grote vraagtekens bij het gemak waarmee de EU instemde met het overhandigen van de passagiersgegevens van wie naar de VS vliegt. De VS wil veel weten: van iemands dieet tot zijn mobiele nummer en zijn creditcardnummer. Het Europees parlement achtte het overhandigen van al die gegevens in strijd met onze eigen Europese privacyregels (Amerika wil die gegevens bovendien te lang bewaren), maar kreeg met haar kritiek geen poot aan de grond bij de Commissie. In april van dit jaar besloot het Europees parlement om die reden uiteindelijk de zaak aanhangig te maken bij het Europees Hof van Justitie. Was dat wellicht aanleiding voor de Eurocommissarissen hun instemming te heroverwegen? Nee. De Commissie besloot vorige week gewoon akkoord te gaan met het overhandigen van al die passagiersdata aan de VS.

Vorig jaar is in het Europees Parlement lang gedebatteerd over de nieuwe richtlijn voor softwarepatenten. Het EP voorzag dat de te strenge wet het moeilijk maakte om software te (blijven) ontwikkelen en vond dat de voorstellen teveel op de maat van grote, vaak monopolistische bedrijven waren gesneden. Het EP wist via een serie aangenomen amendementen het wetsvoorstel om te bouwen naar een acceptabeler snit: de kleine ontwikkelaars – op wie de kenniseconomie minstens evenzeer steunt als op de monopolisten – haalden opgelucht adem.

Totdat kortgeleden de nieuwe richtlijn van de Commissie bekend werd. Alles wat het EP erin had geamendeerd, is plots verdwenen. Menigeen acht de nieuwe richtlijn – die dwars tegen uitspraken van het EP in gaat – nog strenger en beperkender dan het aanvankelijke voorstel. Weg invloed van het parlement. Je zou daarop protest verwachten van onze democratisch ingestelde regering. Maar nee. Minister Brinkhorst van Economische Zaken stuurde vorige week een brief waarin hij aangeeft deze nieuwe patenten-richtlijn van harte te steunen en rept met geen woord over het bruskeren van het EP.

Best belangrijk, Europa? Nou en of is Europa belangrijk. Alleen telt onze stem meer bij het Eurovisie Songfestival dan in de Europese politiek, en dat bij beiden geregeld erg vals wordt gezongen, geeft bij het songfestival toch minder erg.