Grondrechten per vergunning

“Vroeger was elke postbode zich er ten volle van bewust dat je niet het lef moest hebben iemands post in te zien; daar stond straf op,” zei iemand die al van KPN was toen ze nog PTT heetten, “maar of een systeembeheerder er evenzeer van doordrongen is dat het briefgeheim heilig is, betwijfel ik.” Een van de inleiders mompelde dat providers zulke dingen in hun voorwaarden moeten hebben staan en dat de vraag of een provider al of niet een vergunning krijgt, onder meer afhankelijk is van de vraag met welke bescherming hij e-mail omgeeft. “Tjsa,” sneerde de ex-PTT’er, “waarmee het briefgeheim van grondrecht wordt gedegradeerd tot een van de vele eisen in een vergunningenstelsel. Is dat nu vooruitgang?”

De conferentie betrof de herziening van de grondwet die ophanden is. De termen waarin de grondwet is gesteld, raken immers ouderwets. Valt een fax bijvoorbeeld onder het briefgeheim? E-mail? Wat betekent het briefgeheim wanneer niemand elkaar nog papieren brieven stuurt? Is het onderscheid tussen ‘publicatie’ en ‘verspreiding’ bruikbaar wanneer het om nieuwe media gaat? Is het redelijk dat radio en televisie aan meer beperkingen zijn gebonden dan de gedrukte media? Wat stelt privacy nog voor in een tijdperk waarin persoonsgegevens lucratieve handelswaar zijn geworden? Moet de informatieplicht die de overheid jegens haar burgers heeft, niet worden aangescherpt? Is er een digitaal verenigings- en betogingsrecht? Is het zinnig een recht op internettoegang en op het gebruik van cryptografie in te stellen?

Grondrechten zijn, zoals Frank Kuitenbrouwer in zijn kritiek op de voorstellen van de commissie “Grondrechten in het digitale tijdperk” begon, in de eerste plaats bedoeld als afweerrechten voor burgers, rechten waarmee zij de overheid op afstand kunnen houden en van al te veel bemoeienis en inmenging kunnen weerhouden. De overheid mag niet zonder meer je post lezen, je telefoon aftappen, je gangen nagaan; indien zij dat wel wil, moet de overheid daar goede redenen voor hebben en dient er een rechter-commissaris toestemming te verlenen. Die voorwaarden scheppen een redelijke garantie dat de burger een redelijke vrijheid geniet.

Maar de tijden veranderen, zoals tijden dat nu eenmaal gewoon zijn te doen. En de tijd heeft meer gedaan dan alleen de communicatietechnologie moderniseren. Een aantal grondrechten betreft zaken die ondertussen — door privatisering — niet meer in overheidshanden zijn en waarbij de overheid tegenwoordig over aanzienlijk minder middelen beschikt om de eerbiediging ervan te waarborgen. Toen de postbezorging en de telefonie nog onder het monopolie van de PTT vielen en de PTT een staatsbedrijf was, was het eenvoudig om het constitutionele recht van brief-, telegraaf- en telefoongeheim in de praktijk te verankeren: de grondwet bond de overheid eraan en de overheid, op haar beurt, bond haar eigen PTT eraan.

Maar grondrechten zijn zogeheten verticale rechten: ze regelen de verhouding tussen overheid en burgers; niet de verhoudingen tussen burgers onderling of tussen burgers en bedrijven. De PTT bestaat niet meer en KPN is een gewoon bedrijf geworden. Er zijn inmiddels talloze telefoonaanbieders en internet providers op de markt. Hoe kan de overheid het briefgeheim garanderen als zij geen (of weinig) greep heeft op telecommunicatieondernemingen? En burgers kunnen zulke ondernemingen niet aanspreken op het naleven van de grondwet: de constitutie heeft immers geen horizontale werking.

Waarmee we bij het bezwaar van de oud-PTT’er komen: zonder horizontale werking devalueren grondwetten tot onderdeel van een vergunningenstelsel. Met andere woorden: privatisering erodeert en degradeert grondrechten. Dat kan niet de bedoeling zijn.

*

BIJ SCHENDING VAN het briefgeheim kan iedereen zich eenvoudig iets voorstellen: een brief onderscheppen, de envelop open stomen, de informatie lezen en kopiëren, de envelop weer dichtplakken en de brief alsnog in de bus doen. Dat zulke dingen tegenwoordig met meer technisch vernuft gedaan worden, doet daar niet aan af: het concept van schending is duidelijk.

De nieuwe voorstellen voor de grondwet zijn minder helder. In plaats van “Het briefgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij wet bepaald, op last van de rechter” zou dit artikel volgens de commissie Digitale Grondrechten veranderd moeten worden in “Ieder heeft het recht vertrouwelijk te communiceren. Dit recht kan bij wet worden beperkt, op last van de rechter…” Echter, ‘onschendbaar’ is een veel kordater en objectiever begrip dan ‘vertrouwelijk’; het eerste is solide: afblijven, onder alle omstandigheden (behalve met toestemming van de rechter), terwijl het tweede steunt op verwachtingen en veronderstellingen, mitsen en maren, nee’s en tenzij’s.

De praktijk gaat inmiddels al lang aan zulke vertrouwelijkheid voorbij. Echelon, het grootscheepse afluisterproject waarbij de Verenigde Staten en Engeland samenwerken en zoveel mogelijk fax- en e-mailverkeer trachten te onderscheppen, scant berichten op ‘verdachte’ woorden en trekt kopietjes van wat interessant lijkt. Hoeveel verkeer Echelon precies aftapt is onduidelijk, maar het gaat vermoedelijk om miljarden berichten per dag. Er komt geen mens aan te pas, het origineel wordt niet aangetast, en aan niets is te zien dat je mail of fax gescand is. Maar het gebeurt wel. En Echelon is niet van onze overheid.

Zulke vormen van scannen raken ingeburgerd. bedrijven doen het vaak, sommige universiteiten beginnen ermee. Het idee is om spam (reclame e-mail), porno en het uitwisselen van mp3’s te weren, maar de effecten van zo’n scan zijn hoogst onvoorspelbaar en leiden soms tot regelrechte censuur. Een kennis van me stuurde laatst een bijdrage in een discussie over wetgeving en pornografie naar een groepje mensen, en zag tot zijn verbazing zijn mail even later als onbestelbaar terugkomen: de software van een bedrijf waar een van de medediscussianten werkte (K+V adviesbureau), had de e-mail volautomatisch geweigerd en geretourneerd, omdat het woord ‘porno’ erin voorkwam. Dat betekent dat het betreffende bedrijf alle e-mail die de werknemers verzenden en ontvangen, op inhoud controleert. Dat een bedrijf vaststelt waar haar werknemers op hun werk over mogen schrijven is een ding; bepalen waar anderen het over mogen hebben, iets heel anders — namelijk censuur, en schending van hun briefgeheim.

Maar ja, grondrechten hebben geen horizontale werking. En binnenkort eroderen ze daarom wellicht tot een vergunningenstelsel.

Zie ook:

Anonimiteit op het net

BIJ MONDE VAN KAMERLID Cherribi gaf de VVD vlak voor het Kerstreces te kennen dat anonimiteit op het internet strafbaar gesteld zou moeten worden. Eerder al verklaarde een woordvoerder van de Landelijke Politiedienst (KLPD) dat alle internet-gebruikers een soort ‘kenteken’ op het net zouden moeten hebben, opdat eenvoudiger te achterhalen zou zijn wie wat doet en waar uithangt.

Zulke uitspraken zijn niet alleen een rechtstreekse aanval op de privacy, maar ook in tegenspraak met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarin privacy gewaarborgd wordt. Veel internet-gebruikers vinden dat het recht op privacy eerder uitgebreid dan ingeperkt moet worden, juist omdat op het net zoveel sporen worden vastgelegd. Het is vrij makkelijk om te achterhalen wie waarvandaan post en wat hij of zij nog meer geschreven heeft in de loop der jaren. Zelfs wie alleen maar een webpagina opvraagt, geeft al veel gegevens vrij: van het soort machine en besturingssysteem dat hij gebruikt tot de plaats waar hij zich bevindt, zijn inlognaam, en soms zelfs zijn wachtwoorden. Zelf heb ik eerder in Het Parool verslag gedaan van de schat aan gegevens die ik vergaarde toen ik iemands netgeschiedenis natrok.

Anoniem het net op gaan – de anonimiteit die de KLPD en de VVD nu aanvallen – betekent dat je surft, e-mailt, nieuws leest of post, programma’s ophaalt of chat zonder dat je identiteit meteen zichtbaar is voor derden. Er zijn heel simpele manieren om een zekere mate van anonimiteit te behouden. Je kunt remailers gebruiken: die verwijderen alle persoonlijke data uit de verzendgegevens van e-mail en nieuwsgroepberichten, en herversturen ze onder een pseudoniem. Je kunt anonymizers gebruiken: die zorgen ervoor dat voor de beheerders van webpagina’s verborgen blijft waarvandaan hun pagina’s worden opgehaald.

Soms is een zekere mate van anonimiteit prettig of belangrijk. Niet iedereen wil voor zijn omgeving weten dat hij kanker heeft of verslaafd is aan wat voor middelen dan ook en daar informatie over zoekt. Datzelfde geldt voor informatie en discussie over homoseksualiteit, veilig vrijen, weg willen bij je baas of kritiek hebben op de bedrijfsvoering, een contactadvertentie zetten of vragen of je, als je belastingpapieren zus-en-zo invult, er misschien een voordeeltje uit kunt slepen. Allemaal vreselijk legaal en allemaal dingen die de meeste mensen liever niet voor het oog van de buitenwereld doen.

Cherribi maakt een totaal andere afweging en vindt dat het recht op privacy het onderspit moet delven ten gunste van een groter goed: veiligheid. Volgens hem wordt het net namelijk alleen maar gevaarlijker met veel anonieme websurfers: “Als je in een vliegtuig stapt word je ook gecontroleerd. Dat geeft een gevoel van veiligheid. (..) Het gaat om de veiligheid van de staat.”

Uit die uitspraak blijkt dat de VVD niets van het net begrijpt. Cherribi spreekt over het gevaar van anoniem surfen: alsof men niet het recht heeft op vrije informatiegaring (overigens eveneens vastgelegd in het EVRM; misschien moet Cherribi de tekst van dat verdrag even op het net opzoeken?). Surfen is niets dan homepages bekijken en informatie verzamelen: surfen is van de ene openbare pagina naar de andere openbare pagina gaan. Je leest en bekijkt informatie die andere mensen of instituten vrijwillig, en met het doel om breed geraadpleegd te worden, op het net hebben gezet.

Die pagina’s zijn zelden illegaal (uitgezonderd de pagina’s met kopieën van commerciële programma’s, of pagina’s met mp3’s, nummers van cd’s) en voor zover ze dat wel zijn, overtreden ze hooguit het auteursrecht. Maar daar is werkelijk niets staatsgevaarlijks aan. Bovendien: zulke pagina’s mag iedereen bekijken, het is slechts het distribueren ervan dat strafbaar is. En het lijkt me niet dat de gebrekkige beveiligingsoftware van allerlei softwaremakers opgelost moet worden door iedere net-gebruiker zijn anonimiteit te ontnemen: daar zijn betere, en doelgerichter methoden voor.

Desgevraagd wil Cherribi vermoedelijk niet zozeer het anoniem surfen tot delict verklaren, maar vooral het anoniem posten en e-mailen. Maar waarom? Iedere Nederlander mag anoniem – en niet traceerbaar – bellen. Of moeten alle publieke telefooncellen volgens de VVD worden opgeheven? Mogen mensen ook geen brief meer verzenden zonder de afzender erop te zetten? Stel nu dat ze er een valse afzender op zetten. Moet de PTT eigenlijk niet van elke brief de personalia van de afzender controleren vooraleer de brief aangenomen en besteld mag worden? Waarom? Sinds wanneer is het zo dat je bij elke transactie, bij elke communicatie jezelf bekend moet maken en traceerbaar dient te zijn? Je mag toch anoniem over straat lopen, een krant kopen zonder jezelf te legitimeren, een kop koffie bestellen zonder je papieren te laten zien, iemand aanspreken zonder je paspoort te laten zien? De legitimatieplicht geldt alleen in enkele zeer nauw omschreven gevallen. Waarom dan zouden mensen hun doopceel moeten lichten om ‘legaal’ het net op te mogen?

Vanwege de algemene veiligheid en de staatsveiligheid in het bijzonder, zegt Cherribi – zonder overigens uit te leggen hoe anonimiteit die schaadt. Misschien is hij geraakt door het kinderporno-virus en is hij, net zoals veel andere mensen die voor hypes vallen, gaan geloven dat het net vergeven is van de kinderporno en dat het immens lastig is die criminelen te achterhalen. Dat is het niet: het vergt alleen wat deskundigheid. Ik ken mensen die in een middagje verschillende kinderporno-verstuurders hebben achterhaald, en als ze dan met die gegevens naar de politie liepen deed die er niets mee.

Het gaat de VVD en de LKPD vooral om het uitbreiden van justitiële en politionele bevoegdheden, vrees ik. Twee weken geleden pleitte het parlement immers ook al voor het massaal afluisteren van GSM’s. De burger dient bewaakt, zijn gangen transparant gemaakt, zijn handelingen traceerbaar en opvraagbaar te zijn. Maar mag ik de VVD en de LKPD eraan herinneren dat telefoontaps in Nederland – en hier zijn er meer dan in welk ander land ter wereld dan ook – zelden doorslaggevend zijn in het oplossen van strafzaken. In de IRT-affaire werden van een verdachte zo’n driehonderdduizend gesprekken afgeluisterd, en de man kon nog altijd niet veroordeeld worden.

Gratis aftappen

INTERNET AANBIEDER XS4ALL heeft zich altijd druk gemaakt over de privacy van haar abonnées. Ze was de eerste provider die openlijk weigerde een tap in te stellen toen justitie in 1997 inzage wilde hebben in het internetverkeer van een specifieke XS4all gebruiker. Justitie wilde kopieën trekken van diens e-mail en ‘meekijken’ wanneer die ene abonnée homepages bezocht. Het bevel voor die tap was juridisch niet in orde, noch was er een wettelijke onderbouwing voor het bevel meende XS4all, en zij vond dat justitie derhalve haar bevoegdheden verre overschreed c.q. onbehoorlijk oprekte. Ze maakten geen tap. Justitie legde zich niet bij deze weigering neer en daagde XS4all voor de rechter. XS4all won. De rechter oordeelde dat het bevel tot aftappen inderdaad onrechtmatig was.

In de discussies die indertijd ontstonden over internettaps vertelden diverse providers dat ook zij zulke bevelen van justitie hadden gekregen. Ze hadden die taps allemaal zonder morren geïnstalleerd. Maar pas na de weigering van XS4all veranderde de regering de wet en kregen zulke taps een wettelijke basis: de herziene Wet op de Telecommunicatie die zojuist is ingevoerd.

Justitie, politie en de binnenlandse veiligheids- en inlichtingendiensten kunnen sindsdien van alle providers eisen dat die een tap installeren, zodat deze diensten kunnen meekijken wanneer een specifieke gebruiker het net op gaat. Al het digitale verkeer dat die gebruiker genereert, kan zo onderschept worden. Dat betekent: e-mail lezen, chats afluisteren, kijken welke bestanden worden opgehaald, vaststellen welke homepages worden bezocht, bijhouden wanneer en hoe lang iemand on-line is, welke nieuwsgroepen hij leest, op welke mailinglijsten hij geabonneerd is en met wie hij contact onderhoudt.

Zulke internettaps zijn aan voorwaarden gebonden: er moet sprake zijn van een specifieke verdenking tegen een specifiek persoon. Alleen het ministerie van Justitie of een rechter-commissaris mag het bevel uitvaardigen iemands internetverkeer af te tappen, net zoals al regel was bij telefoontaps. Maar de wetenschap dat Nederland het land is met de meeste telefoontaps – zowel procentueel als (hoe verrassend) in absolute zin worden er in Nederland per jaar meer telefoontaps ingesteld dan in heel de Verenigde Staten en meer dan in alle ons omringende Europese landen – maakt dat er reden is tot zorg. Justitie in Nederland oordeelt nogal lichtvaardig dat een tap wenselijk is.

En een internettap levert gegevens op die aanzienlijk makkelijker te verwerken zijn dan een telefoontap: er hoeven immers geen opgenomen gesprekken uitgeschreven te worden, er hoeft geen mannetje daadwerkelijk mee te luisteren om ‘verdachte’ namen of termen eruit te vissen. Internettaps leveren gegevens op die met de computer doodeenvoudig geanalyseerd kunnen worden: van netwerk- en verkeersanalyse tot woordgebruik, alles rolt met een druk op de knop uit de computer. De verwachting is dan ook dat justitie massaal zal overstappen op internettaps, en dat het aantal taps explosief zal toenemen.

*

VEEL MENSEN LATEN ZICH op internet allang aftappen. Zonder dat ze het weten, en zonder dat daar ook maar een gerechtelijk bevel aan ten grondslag ligt. De zogenaamde ‘free’ providers die zich plotseling overal aandienen – de ene gratis provider beroept zich erop nog goedkoper te zijn dan de andere, en zo vonden ze gezamenlijk een nieuwe overtreffende trap uit: gratis, gratisser, gratuit – doen namelijk precies dat: aftappen. Ze houden het inbel- en surfgedrag van hun abonnées bij, analyseren dat (op vragen als: welke websites zijn populair bij mensen die vanuit een bepaald postcodegebied inbellen) en verkopen de resultaten door aan derden: aan marketingbedrijven, aan groothandels, aan reclamebureaus of aan grote concerns. Dat is de manier waarop de ‘gratis’ internet toegang wordt gefinancierd: de abonnées betalen hun ‘gratis’ internet met hun privégegevens.

De meeste gratis providers hebben in hun algemene voorwaarden een passage opgenomen waarin hun abonnees zich accoord moeten verklaren met een dergelijk gebruik van hun gegevens. Zinnen als: “De gebruiker geeft NOKNOK toestemming de gegevens van de gebruiker voor marketingdoeleinden beschikbaar te stellen” zijn daar vrij duidelijk over, maar anderen doen het achterbakser, alsof ze zich moeite getroosten om jou persoonlijk een plezier te doen: “Freeler zal op grond van de door Freeler verkregen gegevens/informatie actief inspelen op de behoefte van de gebruiker”. In gewoon Nederlands betekent dit uiteraard dat Freeler je adres en je andere gegevens doorverkoopt aan bedrijven die je daarna bombarderen met ‘op jou toegesneden’ reclame.

De gratis providers deden altijd erg besmuikt over deze wijze van financiering. En de meeste Nederlanders zijn niet te beroerd om een deel van hun privacy op te geven als ze in ruil daarvoor korting kunnen krijgen, of ‘gratis’ toegang. Maar de meeste mensen hebben simpelweg niet door wat er gaande is, zodat er geen sprake is van een afgewogen beslissing: betaal ik mijn internettoegang met abonnementsgeld of met mijn privégegevens?

Zodat XS4all besloot om via een reclamecampagne duidelijk te maken hoe de vork in de steel zit en per poster uitlegde hoe deze gratis providers met klantengegevens omspringen. De campagne was een parel van eenvoud: XS4all citeerde simpelweg uit de algemene voorwaarden van zulke providers, en sloot af met de zin “Uiteindelijk heeft alles een prijs”. De gratis providers waren woest en daagden XS4all voor de rechter. XS4all won. De rechter oordeelde dat XS4all alle recht heeft het publiek de mening voor te leggen dat gratis internet voor de consument ongunstige consequenties heeft en de klandizie van free providers te vertellen wat er met hun gegevens gebeurt, zeker nu de gratis providers de schijn van misleiding dragen. Want ze verkopen wel gegevens, ook al doen ze het voorkomen dat dit niet het geval is.

Inmiddels heeft de Consumentenbond zich aan de zijde van XS4all geschaard en heeft de Registratiekamer – de instantie die toeziet op persoonsregistraties en het gebruik daarvan – besloten een onderzoek in te stellen naar de praktijken van de gratis providers. De kans lijkt groot dat zij de wet op de persoonsregistratie massaal overtreden.

De gratis providers zullen wellicht moeten uitzien naar een andere manier om geld te verdienen. Misschien kunnen ze hun inmiddels opgebouwde expertise op tapgebied tegen die tijd doorverkopen aan justitie en aan de veiligheidsdiensten.

Cybercops

“INTERNET IS EEN NIEUW openbaar terrein, en ook daar dient de publieke orde gehandhaafd te worden.” Onder dat motto heeft het Korps Landelijke Politiediensten een speciale eenheid opgericht die criminele activiteiten op Internet moet gaan bestrijden. Dat de noodzaak gevoeld wordt om een dergelijke eenheid op te zetten is een teken van de volwassenwording van het net: Internet wordt kennelijk steeds meer beschouwd als integraal onderdeel van het dagelijks leven.

Maar ook is het een bewijs van de uitzonderingspositie die datzelfde Internet inneemt: is er ooit een speciale sectie opgericht voor televisie, mobiele telefoons of voor faxverkeer? (Er zijn meer Nederlanders met een mobiele telefoon dan met Internet: ruim vijf miljoen mensen hebben een mobiele telefoon, en hooguit tweeëneenhalf miljoen heeft een internet-aansluiting, hetzij thuis of op het werk. En zowat iedereen heeft tv.)

Wat nu precies die potentiële criminele activiteiten op het net zijn, werd niet echt uitgelegd. Er werd een obligate referentie naar kinderporno gemaakt (maar het enige dat ik ooit op het net zie, zelfs als ik hard zoek, zijn dezelfde oude zestiger-jaren plaatjes). Er werd gespeculeerd over creditcard fraude via het net (maar zulk bedrog is ook eenvoudig te plegen door faxen te onderscheppen, bankbestanden te kraken of frauduleuze werknemers te lijmen). Er werd gesproken over racisme op het net (maar de Centrumpartij heeft haar homepage in de Verenigde Staten, waar ze wettelijk gezien meer mogen zeggen dan hier; en de enige Nederlander over wie het Openbaar Ministerie ooit een klacht wegens vermeend racisme in behandeling heeft genomen, zei werkelijk geen vreselijke dingen).

Komisch element daarbij is dat er nog nauwelijks politiemensen zijn die tegen die wat onduidelijk gedefinieerde taak zijn opgewassen: echt vertrouwd zijn de politiediensten nog niet met het net. De bewuste dienst wierf deswege paginagroot in de kranten voor personeel en mocht in afgelopen week op alle journaals gratis uitleggen dat ze graag mensen wilden aannemen; vooral hobby-hackers werden uitgenodigd. Veel te verdienen was er niet, legde de woordvoerder trouwhartig uit, maar de eer zou groot zijn, en het vaderland gered. Wordt cybercop! De orde handhaven! De misdaad uitroeien! Het net veilig maken! Onraad in de kiem smoren! Computers van misdadigers hacken en hun bestanden ontsleutelen!

Nou, dat klinkt allemaal reuzestoer, en op Terminator of Robocop lijken willen we allemaal wel. Ik had me haast aangemeld, als internet-deskundige wao’er. Hadden ze nog subsidie op me gekregen ook, vanwege mijn arbeidsongeschiktheid.

Maar er zitten adders onder het gras. In bijzinnen spraken de woordvoerders over surveillance op het net en daartoe te ontwikkelen software. Surveillance zoals wij die van oudsher kennen, is niets meer dan simpelweg en routineus rondhangen en je ogen de kost geven, in de hoop onrust op te merken en met de bedoeling burgers blauw op straat te laten zien ter geruststelling dat men over uw en onze bezittingen en veiligheid waakt. Surveillance via software is echter heel iets anders. De originele, traditionele surveillance heeft per definitie een kanselement in zich: je hoopt dat je als diender ter plaatse bent indien er iets gebeurt, of er tenminste snel bij kunt zijn.

Software die op surveillance gebaseerd heeft echter een radikaal ander karakter: het kanselement is daarbij uitgesloten. Je definieert op voorhand wat mogelijk verdacht is en houdt bij – en later eventueel vast – wie daaraan voldoet. Alle gedragingen, bewegingen en manoeuvres worden vastgelegd en later vergeleken met verdachte handelingen of verdachte mensen, en vervolgens onderzocht en gebruikt.

Surveillance op het net betekent niets anders dan logbestanden bijhouden, opslaan en onderzoeken. Wie bezoekt subversieve homepages? Wie stuurt e-mail aan deze verdachte? Welke onwenselijke, bezoedelde, strafbare woorden worden door wie gebruikt in een IRC of ICQ chat? Wie is waar, en wanneer?

Logs zijn extensief. Ze slaan genereus op. Ze leggen alles vast, inclusief de zaken die normaal zijn of mogelijk mal doch volledig legaal. Er wordt in zulke gevallen altijd meer bijgehouden dan ooit gebruikt wordt – wat in de praktijk betekent dat het gedrag van gewone, onschuldige, naïeve, rondlummelende burgers wordt onderschept, vastgelegd, en bestudeerd.

Heeft u over de telefoon wel eens iets besproken dat niet netjes was? Gezegd dat u zus-of-zo wel kon aanvliegen? Met uw boekhouder een mogelijk legale doch belastingdrukkende operatie besproken? Uw voorkennis van de beurs doorgenomen? Uw drugs per telefoon besteld? Geroepen dat alle feministen, homoseksuelen, islamieten, rechts-radikalen het land uit moesten of plat gebombardeerd moesten worden? Janmaat verdedigd in een gesprek, of RaRa? Uw lief per brief verteld dat u een wisseltruc heeft bedacht, bij wijze van gedachtenexperiment? Een vakantiefoto van uw zesjarige kind naakt aan zee aan oma opgestuurd? Pas maar op. U bent verdacht. En wordt vastgelegd. Als u zulks via het net doet, tenminste.

De nieuwe dienst in oprichting vroeg meteen om nieuwe bevoegdheden – zonder te definiëren welke. Maar er is allang een wet Computercriminaliteit in de maak die precies en heel nauwgezet regelt wie wanneer en waarom digitaal afgeluisterd mag worden, en onder welke omstandigheden. Zulke nieuwe bevoegdheden worden uitgebreid besproken en, zo goed en zo kwaad als dat kan, afgewogen tegen andere belangen, zoals daar zijn privacy, onschuldig zijn tot het tegendeel is bewezen, en het recht op vrije gedachten en vrije meningsuiting.

Niet alles wat kan, is wenselijk. Niet alles wat wenselijk is om de misdaad te bestrijden, is prettig of leefbaar voor de rest van de maatschappij. Maar de cybercops trappelen al van verlangen om hun verse taken ferm ter hand te nemen, en vragen op voorhand om meer dan wat opsporingsdiensten binnenkort officieel mogen en kunnen op het net. Vanwege de kinderpornografen, zegt de cypercops-divisie dan met zedig gezicht, of vanwege de voetbalvandalen die via Internet afspraken maken.

Stel dat zulke vandalen en pornografen teruggrijpen naar brief onder couvert en vaste telefoon. Zou er dan software moeten worden geschreven en een dienst moeten worden opgericht die bijhoudt en bestudeert wie met wie belt en wie aan wie schrijft, opdat zulke gegevens later eventueel gebruikt kunnen worden ter bewijsvoering van mogelijke rechtszaken?

Digitale grondrechten

DE GRONDWET HEEFT ALS doel de burger te beschermen tegen overheidsbemoeienis en hem een aantal rechten te garanderen. De macht van de overheid wordt door de grondwet ingeperkt: de constitutie verplicht haar om burgers gelijk te behandelen, hen vrij te laten in hun religieuze en politieke keuzes, en verbiedt haar al te ver door te dringen in het privéleven van burgers. Het recht op privacy, de vrijheid van meningsuiting, het briefgeheim en de vrijheid van drukpers zijn allemaal in de grondwet vastgelegd.

Een deel van die grondrechten behoeft herziening; daartoe is eerder dit jaar een overheidscommissie ingesteld: de commissie Grondrechten in het digitale tijdperk. De grondwet gaat immers uitgebreid in op media die achterhaald raken en niemand weet precies hoe allerlei nieuwe media er in passen. Het briefgeheim bijvoorbeeld beschermt een medium dat gaandeweg uit de tijd raakt, maar op e-mail — de moderne brief — is datzelfde briefgeheim niet zonder meer van toepassing. Telegrammen worden grondwettelijk beschermd via het telegrafiegeheim (en nog slechts zelden verzonden); communicatie via fax en internet-telefonie, aanzienlijk populairder, ontberen een vergelijkbare bescherming.

De vrijheid van drukpers is een groot goed, maar wat betekent die vrijheid precies als kranten, brochures en boeken niet langer worden gedrukt doch digitaal de wereld in gaan? Kunnen zulke media dan aanspraak blijven maken op hun oude rechten? Moet diezelfde vrijheid van drukpers — die eigenlijk “vrijheid tot publiceren” inhoudt — van toepassing worden verklaard op homepages? Of moeten homepages met meer beperkingen worden omkleed, zoals nu bijvoorbeeld ook voor radio en televisie geldt? Vallen irc-sessies, mailinglists en videoconferenties ook onder het recht op vergaderen en betogen?

Algemener gesteld: is het niet de hoogste tijd om grondrechten onafhankelijk van de gebruikte communicatietechnieken te definiëren?

*

WAT OPVALT AAN DE diverse grondwettelijke rechten omtrent informatie en communicatie, is dat ze ruimhartiger zijn naarmate het medium ouder en meer ingeburgerd is. De vrijheid van drukpers (zo’n vier eeuwen oud) is vrijwel ongelimiteerd: er is in het geheel geen censuur op boeken en kranten, toetsing vindt uitsluitend achteraf plaats en je mag zowat alles zeggen, behalve wanneer het discriminerend of lasterlijk is of staatsgeheimen schendt.

Jongere media, zoals radio, televisie en film, zijn grondwettelijk strenger beperkt: daar is ofwel een leeftijdscriterium ingevoerd en wordt de bescherming der goede zeden ingeroepen, ofwel worden er eisen aan het totale programmapakket gesteld, ofwel kan er voorafgaand aan uitzending op algemeen inhoudelijke gronden worden getoetst. Tegenwoordig roepen steeds meer parlementariërs dat homepages aan een keuringssysteem onderworpen zouden moeten worden — en al wie een dergelijke certificatie weigert, komt dan vermoedelijk niet meer in de zoeksystemen terecht en raakt derhalve moeilijk vindbaar.

Waarom niet tot een drastische vereenvoudiging besloten? Zou het niet zinnig zijn de vrijheid van drukpers van toepassing te verklaren op alle vormen van het publiceren en verspreiden van meningen en informatie — van krant en boek tot tv en internet, of wat er later ook uitgevonden moge worden? De vrijheid van drukpers is, met haar heldere regels (geen censuur vooraf, en later eventueel een toetsing aan de wet door een onafhankelijk rechter), uitentreuren beproefd en door de eeuwen gevormd en geslepen; zo werd het tot een juweeltje. Waarom zou dat juweel in een andere zetting haar glans verliezen, of zelfs tot gif worden?

Voor de wijziging van het brief, telefonie- en telegrafiegeheim is eenzelfde drastische vereenvoudiging denkbaar: alle communicatie die geadresseerd is (dat wil zeggen: gericht aan en voor een beperkt aantal mensen bedoeld) is in principe geheim en de overheid heeft geen recht zulke communicatie te onderscheppen of af te tappen, tenzij de rechter zulks gelast in verband met de staatsveiligheid of in het belang van de opsporing van criminele zaken.

Daarbij doet het er niet toe of die communicatie per fax, e-mail, post, mobiele telefoon of postduif geschiedt. En het is hoognodig dat ook gewone gesprekken beter worden beschermd. Je schrikt je rot als je ontdekt hoe makkelijk het is om een gesprek tussen twee mensen in een huis op te vangen. Richtmicrofoons zijn al vreselijk ouderwets: tegenwoordig zijn er wandelende microfoontjes ter grootte van een mier die op expeditie kunnen worden gestuurd, en microfoons die vanaf de buitenmuur van een huis elke fluister kunnen opvangen.

Tegenwoordig is het niet alleen de overheid die inbreuk dreigt te maken op de privacy van burgers. Dat geldt eens te meer voor allerlei andere instanties die gegevens vastleggen, via bewakingscamera’s, digitale transacties en bedrijfspasjes tot chipkaarten, mobiele telefoons en tolregistraties. Wie leeft laat uiteraard sporen na, maar tegenwoordig zijn vrijwel al die sporen opgeslagen, met elkaar in verband te brengen en te vergelijken. Door uitgebreide databases bij te houden en daar slimme algoritmes op los te laten, is immens veel over groepen mensen en individuele burgers te achterhalen. Het duurt niet lang of van iedereen is na te gaan wanneer hij waar was en wat hij die dag aan inkopen en uitgaven heeft gedaan, plus met wie hij in contact heeft gestaan en van welke netwerken hij deel uitmaakt.

Is de grondwet in staat zulke ontwikkelingen in te dammen en er invloed op uit te oefenen? Mijns inziens dient de overheid haar burgers een zekere mate van alledaagse anonimiteit te garanderen. Het zou een grondrecht moeten zijn betalingen te kunnen doen, te kunnen reizen of met een ander op afstand te kunnen communiceren zonder daarbij altijd een deel van je identiteit te moeten prijsgeven.

Dat het toch niet erg is dat Albert Heijn weet wat je koopt, zeggen veel mensen dan, of dat het hen niet kan schelen dat iemand weet wanneer ze waar geld opnamen of over de snelweg reden of via de bewakingscamera’s van een winkelcentrum geregistreerd werden: ze achten dat nauwelijks een schending van hun privacy, en bovendien noodzakelijk voor het vangen van serieuze misdadigers. Maar grote misdadigers worden zelden op die manier gevangen, en juist zulke ontwikkelingen eroderen ieders privacy en maken de burger onnodig transparant en traceerbaar.

Bovendien wordt het anders als je verzekeraar ineens weet hoeveel drank je bij Albert Heijn koopt en je op grond daarvan geen ziekte-uitkering geeft. Of wanneer je moet komen opdraven voor een buurtonderzoek naar aanleiding van een lustmoord terwijl je alleen op die snelweg zat vanwege een heimelijk bezoek aan je homofiele zoon die door je echtgenote het huis is uitgedonderd. Een beetje rommelen hoort erbij, en kleine leugentjes zijn de smeerolie van de maatschappij.

Big Brother bestaat niet – die is ingehaald door talloze Little Sisters, en ze klikken allemaal.

Een leven in flarden

MENSEN VERSPREIDEN VRIJWILLIG grote hoeveelheden persoonlijke informatie over zichzelf. In diepe gesprekken met vrienden, in aangeschoten of nachtelijke conversaties in het café, in achteloos op straat of in de bus gevoerde gesprekken, in debatten over politieke kwesties en levensvragen, in telefoontjes met intimi, in brieven, in sessies met artsen en hulpverleners.

Doorgaans vinden zulke gesprekken binnenskamers plaats en, hoewel ze lang in je hoofd kunnen blijven naklinken, zijn ze niet vastgelegd. Voor zover een van beide gesprekspartners de inhoud later doorvertelt, is dat uit de zaak der aard altijd in de vorm van een samenvatting. Je weet bovendien altijd aan wie je het vertelt: aan de een meer dan aan de ander, aan haar niets en aan hem alles. Op straat of het café bestaat de kans op toevallig gespitste oren, maar ja, die mensen weten verder toch niets van je. Dat is losse informatie, een flard zonder context, en daarmee van betekenis ontdaan.

Stel nu dat alle conversaties die je voert woordelijk worden opgeslagen: zowel de kletsgesprekjes als de serieuzer varianten. Stel dat die opgeslagen mededelingen, grappen, biechten en verhalen toegankelijk worden gemaakt: ze zijn geïndexeerd, en daarmee eenvoudig te doorzoeken. Op plaats of tijd, op persoon of op onderwerp. In sommige gevallen zou dat reuze handig zijn: gaten in je geheugen zijn eenvoudig op te vullen, vage herinneringen worden opgefrist, en gebeurtenissen, of veranderingen in opinie en houding, kunnen worden getraceerd en gereconstrueerd. Zo’n database vol gesprekken zou bovendien een geschenk uit de hemel zijn voor iedere biograaf.

Maar niemand zou z’n conversaties klakkeloos integraal aan een ander overdoen. Niet voor niets halen beroemdheden vaak hun dagboeken en correspondentie door de papiervernietiger als ze denken dat hun dood nadert, of bewaken nabestaanden dergelijke geschriften als een draak zijn schatten: er bestaat een verschil, hoe moeilijk te definiëren ook, tussen wat je privé wilt houden en wat publiek gemaakt mag worden. Dat verschil houdt verband met controle, of – om een term te gebruiken die de associatie met krampachtigheid vermijdt – met de wens te weten wie toegang heeft tot zulke informatie. Op zijn beurt houdt dat verband met de gerechtvaardigde behoefte om zeggenschap te houden over zulke informatie, om niet naakt te staan tegenover buitenstaanders, vreemden dan wel vijanden.

Nu, zo’n database bestaat. Het nieuwsgroep-gedeelte van Internet (Usenet) wordt keurig gearchiveerd. Vrijwel alles wat daar gepost is, is terug te vinden. Je kunt zoeken op onderwerp, op nieuwsgroep, op steekwoorden en op auteur. Je kunt simpelweg om iemands ‘auteursprofiel’ vragen: binnen de kortste keren rolt daar een lijst uit waarin staat hoeveel berichten iemand in allerlei nieuwsgroepen heeft gepost, en al die berichten zijn stuk voor stuk op te vragen.

Het curieuze is dat het niet zo voelt, schrijven op Usenet. Je richt je tot een specifiek iemand wiens vraag je beantwoordt, of met wie je een verschil van inzicht uitvecht; je stelt een algemene vraag, geeft informatie, bespreekt een dilemma of een probleem, je maakt een grap of een sneer. Sommige mensen in zo’n nieuwsgroep ken je voorts al langer; hen vertel je meer, zoals je vrienden meer vertelt dan je overbuurman of iemand die naast je in de rij voor de kassa staat. En dat doe je ondertussen allemaal thuis, in je eigen omgeving; eigenlijk is het niets dan een conversatie tussen jou en wat tekst, een gesprek met je computer in de intimiteit van je eigen omgeving, zo ongeveer zoals mensen soms hardop denken in een dagboek of zich ontboezemen tegen de kat die op schoot ligt. Maar er lezen soms duizenden mensen mee. Bovendien wordt alles tot in de eeuwigheid bewaard.

*

AFGELOPEN WEEK WILDE IK iets uitzoeken over iemand. Een vrouw die ik helemaal niet kende, en die liefst zo anoniem mogelijk wilde blijven, was mogelijk haars ondanks in een hoogst pijnlijke rel verzeild geraakt en ik wilde weten hoe dat nu zat. Wie was ze? Was ze wie ze claimde te zijn? Hoe stak haar geschiedenis dan in elkaar? Tijd voor een net search.

De vrouw postte in de nieuwsgroep via een tijdelijk account. Instanties zoals Hotmail geven je de mogelijkheid om, als je eenmaal op Internet zit, een willekeurige naam aan te nemen, en veel mensen denken dat ze daarna ontraceerbaar zijn. Maar verstopt in zulke berichten zitten verzendgegevens waaruit je kunt afleiden waar vandaan iemand post. Binnen tien minuten had ik achterhaald waar ze werkte en wat haar ‘echte’ account was. Die twee dingen volstonden om haar homepage op het WWW en haar auteursprofiel op Usenet te vinden. Via on-line telefoonboeken had ik binnen een mum haar adres en telefoonnummer.

Na een speurtocht van een paar uur wist ik meer van deze vrouw dan ik van mijn buren weet. Door stug door te lezen kon ik de losse flarden bij elkaar puzzelen, en lag er ineens een leven bloot.

Om een idee te geven hoe ver die gevonden informatie strekt: ze is 40, half Mexicaans, is geadopteerd (ik weet zelfs via welk bureau), heeft een zusje (eveneens geadopteerd) en is tussen haar tweede en achtste door haar vader seksueel misbruikt. Ze heeft antropologie gestudeerd, heeft een tijdlang bij een vage sekte gezeten, via een vriendje die eveneens een geschiedenis van seksueel misbruik had. Ze heeft antropologie gestudeerd en werkt nu op de universiteit. Ze heeft in negentienzoveel haar achternaam wettelijk laten veranderen. Ze heeft in veel therapiegroepjes gezeten en geeft nu zelf therapie, en heeft daarover een boek geschreven dat on-line verkrijgbaar is; nogal New Age-achtig. Ze is al een paar jaar getrouwd met Robert, de biseksueel is. Zij en Robert hebben hun anti-conceptie gereguleerd door temperatuurmeting, maar nu willen ze graag een kind; dat schijnt echter niet eentweedrie te lukken. Ze heeft piercings in haar tepels en in haar genitaliën. Ze is erg tegen roken.

Schrikt U? Zelf is ze enigszins boos vanwege de hoeveelheid informatie die ik over haar wist te verzamelen. De paradox is dat ze die gegevens zelf op het net heeft gezet: in gesprekken die ze op Usenet voerde – over adoptie, over seksueel misbruik, over therapie – waarin ze nooit idioot veel vertelde. Niet meer dan ze nodig achtte, tenminste. Hooguit een anekdote om te laten zien dat ze wist waar ze het over had. Een flardje informatie om een probleem beter te kunnen beschrijven. Een voorbeeld bij wijze van argument. Maar ze heeft nooit stil gestaan bij de gedachte dat alles werd gearchiveerd en bij elkaar gepuzzeld kon worden.

Dat is het privacy-risico dat automatisering met zich meebrengt. Losse handelingen, gedragingen, woorden, feiten en verhalen zeggen ieder op zich niets, tenzij ze aan een persoon gebonden worden en een samenhang krijgen. En dat is nu precies wat automatisering mogelijk maakt. Ineens is je leven doorzichtig geworden.

Gedigitaliseerd wantrouwen

DE MODERNE BURGER is een gewantrouwd wezen. Overal dient hij zich bekend te maken en delen van zijn identiteit prijs te geven. Ondanks de vele sporen die een mens nu al achterlaat bij de meest alledaagse bezigheden, vinden wantrouwende overheden, slimme commerciële instanties en goedbedoelende dommeriken steeds meer manieren uit om identificatie uit alledaagse transacties af te leiden en identificeerbaarheid af te dwingen.

Vroeger kon je uit giro-afschriften – legaal of illegaal verkregen – hooguit afleiden hoe hoog iemands huur, telefoon- en electriciteitsrekening was, welke abonnementen hij of zij had, waar iemand z’n kleren kocht en waar-ie uit eten ging. Nu de pinkaart gangbaar is geworden en op steeds meer plaatsen is te gebruiken, is het plots mogelijk om te achterhalen waar, wanneer en hoe laat – tot op de seconde precies – iemand de trein of een taxi neemt, benzine tankt, boodschappen doet of video’s leent.

Uiterst gedetailleerde informatie is voorhanden: Albert Heijn kan voor elke klant die een geregistreerde Air Miles-pas heeft, nagaan hoeveel flessen wijn, vers fruit, blikvoer en chocolade of rookwaar iemand koopt. De videowinkel weet welke films U geleend heeft, en wanneer. (Laatst zocht ik een pornovideo uit. “Die heeft U al eens gehad, hoor. Nog geen twee maanden geleden.” waarschuwde de bediende me vriendelijk.)

Sinds de invoering van de chip – een tegoed op je betaalkaart dat van je giro- of banktegoed wordt afgeschreven en ‘lokaal’ op de kaart wordt bewaard – begint de pinkaart het kleingeld te vervangen. Je kunt ermee telefoneren, parkeergeld betalen, frisdrank uit de automaat halen, bioscoopkaarten afrekenen en je krant betalen bij de kiosk. Dat zijn geen anonieme transacties: de instanties aan wie je ermee betaalt, kunnen in principe afleiden wie de eigenaar van dat ‘lokale’ tegoed is. En de chipper houdt meer dingen bij. Wat de laatste vier telefoonnummers zijn die je ermee gebeld hebt, bijvoorbeeld.

Stel dat het girale en digitale geld de munten en bankbiljetten gaandeweg vervangen – en dat is de bedoeling, in ieder geval van de banken – hoe geef je een bedelaar in de toekomst dan geld? Hoe betaal je de Z die je van een dakloze koopt? Worden mensen die hun geld op straat bij elkaar scharrelen, verplicht om behalve een vent- of straatmuziekvergunning ook een chip-apparaat aan te schaffen? Hoe waarborg je geldverkeer tussen anonieme individuen?

Anoniem betalen was heel normaal. Vaste rekeningen betaalt vrijwel iedereen al tientallen jaren op naam, en hetzelfde gold voor grote aankopen; bedragen onder de honderd gulden verrekenden mensen echter gewoonlijk cash, dat wil zeggen: ontraceerbaar. Dat wordt steeds ongewoner. En ooit – ik verwacht niet dat dat ‘ooit’ heel erg ver weg is – bijna raar. Om niet te zeggen: verdacht.

Anoniem bellen was al even gewoon. Niemand verplicht je om je naam te noemen (hoewel sinds de invoering van de digitale telefooncentrale is te traceren vanaf welk toestel iemand belt). Via nummer-identificatie wordt zulke informatie tegenwoordig standaard doorgegeven aan degene die opgebeld wordt: het is een eigenschap van het telefoonverkeer geworden die je blokkeren moet als je, om wat voor reden ook, prijs stelt op het geheim houden van je nummer. De meeste telefooncellen accepteren weliswaar nog telefoonkaarten (die anoniem zijn) maar die worden gaandeweg vervangen door openbare telefoons die alleen nog de niet-anonieme chipkaarten accepteren. Met kwartjes bellen kan al haast nergens meer. En rekeningrijden zal ervoor zorgen dat iedereen die met z’n auto de grote weg opgaat, traceerbaar is.

*

IN MODERNE COMMUNICATIEMIDDELEN wordt identificatie vrijwel vanzelfsprekend ingevoerd. Zonder debat. Of met slechts een heel klein beetje, en dan ligt het accent er in de discussie op dat Justitie zodoende beter boeven kan vangen. Alsof er zo vreselijk veel boeven zijn, en alsof de pakkans voor criminelen ooit op honderd procent te krijgen is zonder schade aan te richten voor hen die hooguit de schuld dragen dat ze burgers zijn. Alsof privacy altijd maar moet wijken voor het publieke belang. Privacy is zelf echter ook een publiek belang: de overheid noch dienstverlenende of commerciële instanties hebben het recht om ieders doen en laten te kunnen volgen, en burgers hebben het recht te zwijgen. Daaronder valt tevens hun recht om hun identiteit te voor zich te houden, zowel mondeling als digitaal.

De Telegraaf meldde begin dit jaar dat een officier van Justitie eiste dat telefoonmaatschappijen met onmiddellijke ingang de verkoop van mobiele telefoonkaarten stopzetten aan al wie zich niet legitimeert. “Heel crimineel Nederland belt inmiddels met belkaarten, omdat de nummers niet staan geregistreerd waardoor het voor politie en justitie vrijwel onmogelijk is de identiteit van de bellers te achterhalen,” schreef De Telegraaf.

Waarmee niet alleen in een klap iedereen die geen zin heeft zich te pas en te oppas te legitimeren verdacht wordt gemaakt, maar bovendien een dijk van een leugen in stand wordt gehouden. Het is namelijk wel mogelijk. Een GSM stuurt namelijk bij elk gesprek zijn IMEI (International Mobile Equipment Identifier) mee; en aan de hand daarvan is het simpel om na te gaan welke kaarten er eerder in dat toestel hebben gezeten, welke nummers er eerder met die kaart en dat toestel zijn gebeld, en bovendien over een betrouwbare bepaling (op z’n slechtst tot op een paar honderd meter nauwkeurig) van de locaties vanwaar af die gesprekken zijn gevoerd. Hoezo anoniem?

Op Internet pleiten niet de minsten ervoor dat mensen verplicht zou moeten worden om al hun berichten van een unieke identificatie te voorzien, omdat alleen zo degenen die een schuilnaam gebruiken om illegale of schimmige dingen te doen, te vinden zijn. Maar niet alleen zijn er voldoende manieren om mensen te traceren, als dat werkelijk nodig is en als daartoe een geldig bevel van Justitie ligt; het is bovendien absurd om te veronderstellen dat mensen zich te allen tijde bekend dienen te maken. Wie informatie vraagt over aids, wie meldt dat z’n kind bij een sekte zit of aan de heroïne is, wie advies wil over z’n rechtspositie gezien z’n ruzie met de baas, wie fantasieën over hoerenbezoek uitwisselt of tobt over homo- of transseksualiteit, wil helemaal niet dat de buren, de baas, familie en kennissen dat allemaal kunnen lezen.

Het wordt straks een hele kunst om anoniem te blijven. En wie het toch wil zijn, raakt bij verstek verdacht.

[met dank aan Hippies from Hell.]

Het briefgeheim is doodverklaard

ECHT SNAPPEN DOEN journalisten Internet nog niet. De pers heeft zelden in de gaten welke zaken er spelen, en begrijpt niet goed dat sommig Internet-nieuws ook ‘echt’ nieuws is: met andere woorden, interessant voor meer mensen dan de direct betrokkenen. En ook voor mensen die zelf ní­et op het net zitten.

Internet-provider WorldOnline (WOL) had twee weken geleden een netelig probleem. De postbussen van hun abonnees bleken voor buitenstaanders eenvoudig te kraken: WOL kent haar abonnees automatisch een wachtwoord toe dat je nodig hebt om je mail op te halen, en buitenstaanders ontdekten met welke simpele logica die wachtwoorden werden aangemaakt. Van elke abonnee die zijn wachtwoord niet zelf had aangepast, lag de correspondentie derhalve voor het grijpen. Die situatie is vergelijkbaar met die waarin de PTT alle postbussen keurig netjes een slot geeft maar in de hoek van het postkantoor een sleutelbos laat slingeren, waarbij bovendien duidelijk is welk slot welke sleutel behoeft. Elke onverlaat kon erbij.

WOL maakte zich boos op degenen die met voor hen zo pijnlijke bericht kwamen – pijnlijk, omdat het bewees dat hun beveiliging knudde is – en stak voorts haar neus in de lucht: ze wisten van niets, zeiden ze, heus niet. Wel hadden ze vlak ervoor al hun abonnees een briefje gestuurd dat er een ‘probleempje’ was en dat het misschien handig was wanneer iedereen het automatisch aangeleverde wachtwoord zou veranderen. (Het werkelijk stompzinnige is dat WOLs aanpak niet deugt. Automatische wachtwoorden genereren (zoals bijvoorbeeld pincodes dat ook zijn) is een doodernstige zaak en vergt zwaar programmeerwerk. En het is raar om eerst zelf lekke wachtwoorden aan te maken en dan vervolgens van je cliëntèle te eisen dat die je fout verbeteren. Het is aanzienlijk slimmer abonnees meteen zelf een wachtwoord te laten kiezen; dan zit er tenminste geen systematiek achter.

Het raarste is echter dat de kranten niets in de gaten hadden. Op het Nederlandse deel van Internet was het redelijk groot nieuws, maar daarbuiten scheen niemand de portee van zulke berichten te doorgronden. “Ieders mail ligt op straat? Oh. Is dat erg, dan?”

Ja, dat is erg. Net zoals het normaal is dat de kranten berichten over een gezonken postschip met daarin duizenden brieven die van Nederland naar de Verenigde Staten verstuurd hadden moeten worden, dienen kranten het te melden wanneer digitale post open en bloot ligt. De veiligheid van chipcards en pincodes is een regelmatig terugkerend onderwerp in de gewone pers; de veiligheid van providers zou dat eveneens horen te zijn. Zeker nu steeds meer communicatie via Internet verloopt, dienen kapotte firewalls, lekke beveiliging, hacks op systeemniveau en dergelijke op eenzelfde manier behandeld te worden als nieuws over het vangen van stelende PTT-medewerkers, een uitval van een telefooncentrale of Girotel dat een week op z’n rug ligt. Wie dat niet begrijpt is een slecht journalist.

Dat minister Sorgdrager vindt dat op e-mail geen briefgeheim rust, zou met gemak de voorpagina’s van alle kranten hebben moeten halen. Dat was niet het geval: er zijn kennelijk teveel slechte journalisten. Er konden wat kleine berichtjes in de krant van af, dat was alles. Sorgdrager vindt dat alleen wie zijn e-mail volledig beveiligt – je kunt e-mail als het ware verzegelen, zodat alleen de geadresseerde de mail in kwestie kan lezen – zich mag beroepen op het briefgeheim. Al het andere, van kattebel en liefdesbrief tot zakelijke post, afspraken en andere belangrijke mededelingen, zou in de ogen van het ministerie van Justitie onbeschermd verkeer moeten zijn en mag in principe door anderen worden geopend.

Het wrange is dat ondertussen zowel de Nederlandse als de Europese wetgever erop aansturen om de programma’s die je nodig hebt om e-mail op die manier te versleutelen – zogeheten encryptie-programma’s – aan banden te leggen. Je mag encryptie alleen gebruiken, zo is het bedoeling, wanneer je een kopie van je sleutel bij de een of andere instantie afgeeft, zodat de overheid altijd de mogelijkheid in handen heeft om verzegelde e-mail te ontsluiten. Vanwege de criminaliteit, zeggen ze. Want mensen die slechte bedoelingen hebben, zouden hun digitale correspondentie kunnen beveiligen en dan kunnen wetshandhavers daar geen wijs meer uit.

Nu zal het best zo zijn dat criminelen encryptie gebruiken. Maar stapels nette mensen doen het ook, en wie garandeert mij dat justitie mij altijd bij de nette mensen indeelt en niet onderhands eens een sleuteltje weggeeft als een overijverige diender meent dat er wel eens rare dingen in mijn mail zouden kunnen staan? Iedereen heeft bovendien het recht om willekeurig welke codering te gebruiken die slechts door een selecte groep te begrijpen is – kinderen deden vroeger niet anders, en dat zal nog steeds gelden. Het is simpelweg spánnend om iets schrijven waar de meester of je ouders geen touw aan kunnen vastknopen, en daar een systeem voor te verzinnen. Het mag bovendien. Het is gepermitteerd geheimen te hebben, ook voor de overheid, en niemand hoeft aan de overheid te vertellen wat de sleutel is tot zijn of haar private systeem.

De overheid denkt daar anders over. E-mail is niet beschermd, tenzij je encryptie gebruikt – en wie encryptie gebruikt dient te worden verplicht de overheid de middelen in handen te geven om die verzegeling ongedaan te maken, de encryptie te breken.

Wat me zorgen baart is dat, mochten beide maatregelen doorgang vinden, het briefgeheim op het net effectief niet meer bestaat. Voeg daarbij dat steeds meer post via het net verstuurd zal worden in plaats van via de bodes der PTT (mensen sturen elkaar tegenwoordig nog zelden brieven, maar op het net gebeurt dat weer volop en heeft de schone kunst der correspondentie een enorme impuls gekregen), en dan kun je alleen maar constateren dat er weliswaar iets als briefgeheim bestaat maar dat het medium dat daaronder valt – de brief – in onbruik raakt en de moderne opvolger ervan vogelvrij is verklaard.

Binnen een paar jaar is het briefgeheim dood. En de kranten vinden dat tot mijn schrik geen belangrijk nieuws.

Beeldhonger

LEEFDE SHAKESPEARE nog maar. Dit koningsdrama behoeft iemand van zijn kaliber om werkelijk recht te doen aan de tragische dimensies ervan.

Tot mijn verbazing voelde ik me geroerd toen ik gisteren de eindeloze herhalingen op CNN en de BBC zag. De ontzetting waar zovelen blijk van gaven was ontegenzeglijk oprecht, en dat is vrij bijzonder: van minister-president Tony Blair tot ziekenhuismedewerkers, van de nationale woordvoerders van het Rode Kruis en het Britse Aidsfonds tot de duizenden anonieme rouwenden aan de poorten van Kensington Palace was iedereen heel of half in tranen.

Ik kan me niet voorstellen dat de dood van enig lid van het Nederlandse koningshuis een dergelijke commotie en eenzelfde verbroedering zou veroorzaken: Willem-Alexander mag zich dan volks gedragen, een held van het volk is hij absoluut niet; meer iemand over wie je besmuikt giechelt. En Beatrix is veel te afstandelijk, teveel een verwant van de strenge Elizabeth.

Er zijn weinig mensen die wereldwijd op zoveel adhesie hebben kunnen rekenen als deze dode prinses – en het is bijzonder te kunnen constateren dat er überhaupt nog mensen zijn die internationaal sympathie teweeg kunnen brengen. Mandela kan dat, maar dan heb je het wel gehad. De reportages lieten buiten dit exceptionele medeleven ook iets anders zien: namelijk dat ze meer heeft volbracht dan menigeen. Van naïeve negentienjarige kleuterjuf heeft ze zich ontwikkeld tot een volwassen vrouw die in staat bleek de Engelse koninklijke familie te weerstreven; iemand die geen genoegen nam met een huwelijk onder valse motieven.

Ze heeft onder grote druk geleefd en bleek in staat die het hoofd te bieden, op tamelijk fiere wijze. En ze mag dan met een gouden lepel in haar mond zijn geboren, ze wendde die positie aan om het lot van anderen te verbeteren. Ze was bezorgd over verslaafden, zieke kinderen, spande zich in voor aids-bestrijding en spande zich in om te laten zien hoe gruwelijk de inzet van landmijnen in oorlogen was. “Ze heeft zichzelf er, met een krachtige waardigheid, op toegelegd om haar sympathie te met onfortuinlijke mensen te betuigen,” schreef iemand op Internet. Eigenlijk was ze een heel stoere prinses.

Dat ze nu, in minder dan een dag tijd, wordt getransformeerd tot martelares, is onterecht. Het ontkracht haar, maakt haar alsnog tot iemand wier voornaamste karakteristiek het lijden zou zijn, terwijl ze dat juist had weten te overstijgen. Het is alsof haar inspanning met terugwerkende kracht tot futiel wordt verklaard: tot niets dan drama.

Met wie we haar dood moesten vergelijken, vroegen we ons zondag meteen af. Met die van Marilyn Monroe, suggereerde de een – maar ze was weliswaar glamorous doch beduidend meer dan een filmster of sekssymbool, dus die viel af. Met JFK, suggereerde een ander. Die kwam in de buurt: ook nu zullen de meeste mensen zich herinneren wanneer ze hoorden van deze dood, was er zo’n vreemd, wereldomspannend gevoel van verdriet, en zat iedereen aan de buis gekluisterd voor nieuws dat niets dan recycling was. Doch de sterke politieke dimensie ontbrak, ook al betuigden regeringsleiders van talloze naties hun leedwezen: Jeltsin, Mandela, Clinton, ja de VN zelf gaven persverklaringen uit. JFK belichaamde indertijd de hoop op een andere politiek. Dat was nu niet echt aan de orde.

Marten Luther King dan? Die was stukken politieker, verzekerden mensen me; alsof aidspatiënten kussen en leprozen de hand schudden niet politiek is. Maar in zekere zin was King meer particulier, niet van het hele volk: zij wel. Elvis? Nee, die was al te ziek en te vet. Prinses Gracia? Nah. Die was alleen nog maar society, en bovendien had zij een gelukkig huwelijk: een wereld van verschil. Moeder Theresa kwam nog het dichtst in de buurt, maar die is helemaal niet dood.

De zoektocht naar een vergelijking was natuurlijk nonsens: uiteraard konden we niemand vinden waar zij de update van was. Haar dood is moderner dan die van Monroe of JFK, en juist door de eigentijdsheid ervan onvergelijkbaar met die van andere iconen van de laatste veertig jaar. Haar dood is een persmoord, het gevolg van de massale honger naar verhalen en beelden die mensen tegenwoordig hebben en die de pers bereidwillig stilt. Ze sloeg op de vlucht voor de fotografen die haar werkelijk geen moment respijt gaven, voor het publiek dat in een permanente aanval van vraatzucht foto’s van haar opslokte, en moest dat met haar leven bekopen. En zelfs van haar dood zijn nog foto’s gemaakt.

Wat nog het meest curieus is aan haar dood, is hoe alle vingers naar de roddelpers wijzen. Alom klinkt de roep om een boycot van de tabloids en worden paparazzi aangewezen als de schuldigen. Het NOS-journaal wist echter te melden dat de zeven fotografen die de achtervolging hadden ingezet, aangesloten waren bij “gerenommeerde persbureaus”, en dat Paris Match de minste opdrachtgever van de zeven was. Paris Match viel best mee, legden ze nog uit, dat was helemaal niet zo’n onfatsoenlijk blad, er stonden heel interessante stukken in. Maar datzelfde NOS gaf een paar minuten later onvervaard ook de schuld aan de paparazzi. Wi­j doen dat niet, was de teneur, wij zijn decent en zouden nooit iemand erop uit sturen om zulke foto’s te maken.

Misschien niet van een dode prinses – maar ook bij het NOS heb ik onsmakelijke reportages gezien waar mensen pal na een ongeluk een camera en een microfoon op zich gericht kregen en de meest onsmakelijke vragen op zich afgevuurd zagen. Privacy bestaat nergens meer, alles is uitzendbaar en publicabel geworden.

Terwijl de NOS en de BBC zich boos maken over de vermeende paparazzi, kregen we zelf – via hen – per telecamera elke zenuwtrek op Charles’ gezicht te zien toen hij het lichaam van zijn voormalig echtgenote uitlaadde. En degenen die zich op de televisie boos maakten op de paparazzi en spraken over een boycot van de tabloids, vertelden prompt uitgebreid over hun collectie memorabilia: foto’s van de prinses met haar geliefde, foto’s van de prinses die huilde, foto’s van de prinses die wegrende voor de pers.

Rouwenden hebben fotografen geattaqueerd en uitgejouwd. Fotografen fotografeerden vervolgens de jouwenden en de aanvallers, en dat belandde weer in het nieuws. Mensen roepen om strengere privacy-wetgeving. Maar die in Frankrijk geldt als een der strengste der wereld.

There’s something rotten in the state of – nee, niet Denemarken; in de wereld.

Allen digitaal!

[Recensie van Marjet van Zuijlen: Doodgewoon digitaal, uitgeverij Prometeus, Amsterdam 1997.]

POLITICI WETEN NAUWELIJKS iets van nieuwe media en internet af. Doorgaans kakelt de Tweede Kamer dan ook als een kip zonder kop waar het zulke zaken betreft, en werpt men zich te Den Haag in een collectieve hysterie wanneer een netgebruiker The Anarchist Cookbook, een verzameling anarchistische verzetstips waarin ook het vervaardigen van explosieven wordt uitgelegd, op een Nederlandse homepage zet: dan worden er stante pede doodserieuze kamervragen gesteld of dit nu maar allemaal kan, hier in Nederland. Ja, dat kan; het werkje is zonder enig probleem in de boekhandel verkrijgbaar; dus waarom zou het niet op een homepage mogen staan als de auteurs daarvoor toestemming geven?

‘t Is daarom werkelijk heel loffelijk dat een politicus zich verdiept in (een deel van de) nieuwe media en onderzoekt wat het belang en de mogelijkheden van Internet zijn. Marjet van Zuijlen, die voor de PvdA in de Tweede Kamer zit en woordvoerder mediabeleid en telecommunicatie is, heeft dat gedaan en er een bundel essays over gepubliceerd. Het prettige aan haar bundel is dat ze ‘mediabeleid’ niet langer definieert als ‘de omroepen’, noch telecommunicatie als iets met telefoontoestellen. Ze behandelt kabel, satelliet en telefoonlijnen als een samenhangende infrastructuur, die ook bedrijfsmatig steeds meer verknoopt raakt.

KPN bijvoorbeeld, de voormalige PTT, heeft buiten haar oorspronkelijke telefoonnet tevens flinke aandelen in internet providers (Planet Internet en World Access), in kabelnetwerken, en gedurende enige tijd in een commerciële tv-zender (het godlof opgeheven Sport7); voor Philips gelden vergelijkbare constructies. Allerlei communicatiemethoden zijn in de afgelopen jaren losgewrikt van de apparaten waarmee ze eerder exclusief waren verbonden: tegenwoordig kun je via het net faxen, telefoneren, tv kijken en radio luisteren; via de tv kun je – zij het rudimentair – e-mail sturen, homepages bekijken of lokale diensten raadplegen. Telefoons zijn mobiel geworden en je post achtervolgt je voortaan over de hele wereld.

Nieuwe ontwikkelingen roepen nieuwe vragen op, zoals te verwachten en te voorzien was. Leuk, dat gedoe met de publieke omroep hier in Nederland, en mooi geregeld ook met die omroepbijdragen, maar wat te doen als lidmaatschap van een omroep niets meer zegt over daadwerkelijk kijkgedrag en Nederland sowieso vaker op commerciële zenders afstemt dan op de publieke zenders? Wanneer je de tv gewoon op je computer kunt krijgen en geen omroepbelasting betaalt? Hoe moet dat met al die stations die zich verdringen voor een plaats op de kabel? Wie mag – en op welke gronden – uitmaken welk pakket in welke steden doorgegeven wordt, en hoe ga je daarbij monopolies en oneerlijke concurrentie tegen? Hoe zorg je dat ideële omroepen ook geprogrammeerd blijven? Waar moet je overheidsinformatie kwijt, wanneer haast niemand de Postbus 51-spotjes op de Nederlandse zenders nog ziet? En netgebruikers blijken sowieso minder tv te kijken: het gemiddelde AOL-huishouden ziet 15% minder tv, een daling van maar liefst zeven uur per week. (AOL, America On Line, is de populairste internet-provider in de VS.)

En dan dat internet. Een nieuwe manier van informatievoorziening en communiceren, waar overheden steeds meer gebruik van maken. Moet het onderwijs mensen daar niet verplicht wegwijs in maken? En mocht dat zo zijn, hoe verwerven oudere mensen zich zulke vaardigheden dan? Speelt het net een rol in politieke informatie en organisatie? Moet je bijvoorbeeld referenda via het net – of via de kabel – gaan houden? En wij kunnen hier leuk allerlei wetten hebben, maar het net trekt zich daar niet veel van aan: racistische uitingen zijn hier verboden maar in de VS onderdeel van het recht op vrijheid van meningsuiting, en de Centrumpartij heeft haar homepage daarom voorzichtigheidshalve ondergebracht in de VS. Singapore wil geen politieke tegenstanders op het net; dus zetten opponenten hun homepages in Finland. Heeft een begrip als ‘nationale soevereiniteit’ nog betekenis in die constellatie?

Allemaal zinnige vragen, da’s buiten kijf. En belangrijker nog: allemaal vragen waar nog maar nauwelijks en public over is nagedacht. Daarom is het des te treuriger dat Van Zuijlens boek zo verpletterend saai en zo dodelijk braaf is. Het is het produkt van een volleerd vertrutte ambtenaar geworden, een exemplarische bestuurlijke nota: geen onvertogen woord rolt er uit haar cursor, geen enkele opruiende uitspraak, fascinerende stellingname of originele gedachte valt er in haar boek te bekennen. Ze geeft blijk van een unverfroren vertrouwen in de samenwerking tussen (ondernemend, innoverend) bedrijfsleven en (controlerende, regulerende) staat, waarvan de burger – oh glorie – niets dan vruchten zal plukken. Ze roemt de bedrijfsmatige ‘vertikale integratie’: multinationals die samenwerken in de nieuwe media, waarbij ze zowel hardware als software (‘content’, heet dat tegenwoordig) leveren. Wrang, maar voorspelbaar, was dat juist in de weken na het verschijnen van Van Zuijlens bundeltje de ene na de andere multinational aangaf uit de multimedia-business te willen stappen: KPN trekt zich terug, net als Philips, Siemens en het Britse Cable & Wireless. Het levert ze te weinig geld op, en bovendien weten ze niet goed wat ze ermee aan moeten, met die multimedia.

De burgers worden door Van Zuijlen onderwijl gereduceerd tot de passieve ontvangers van al dit schoons: nergens klinkt het besef door dat het net vooral door haar gebruikers tot bloei is gekomen, en nauwelijks door de inspanningen van bedrijven of overheden. Evenmin lijkt Van Zuijlen zich te realiseren dat mensen zich via het net organiseren en dat activisme er een steeds prominenter rol krijgt. Des te curieuzer maakt dat haar uitgangspunt: Wij Moeten Allen Het Net Op En Digitaal Worden. Afgaande op wat Van Zuijlen erover schrijft: uit burgerplicht vermoedelijk, in plaats van uit plezier of nieuwsgierigheid, om gelijkgestemden en informatie te vinden, of uit de simpele wens om rond te hangen, wat te kletsen en keet te trappen. En het stuitende is dat ze er met haar internet-feiten vaak naast zit en grove lacunes in haar teksten laat.

Juist van een sociaal-democrate – iemand wie sociale verbanden en organisatie aan het hart gaan, en die zich thans zorgen zou moeten maken over weg-ebbende zorg – had ik bijvoorbeeld verwacht dat ze aandacht zou besteden aan netgemeenschappen. In veel landen ontwikkelen zich digitale gemeenschappen waar men zich toelegt op onderlinge steun: bejaarden en zieken worden in contact gebracht met vrijwilligers, mensen regelen er afspraken om voor elkaar te koken of klusjes bij elkaar in huis te doen, of er worden lotgenotencontacten bevorderd – bijvoorbeeld tussen aidspatiënten of ouderen. In veel steden is het verenigingsleven al doende opgebloeid, en kunnen gebrekkige overheidsvoorzieningen tenminste gedeeltelijk worden ondervangen.

Van Zuijlen wijdt er geen woord aan. Ze spreekt uitgebreid over digitaal geld en betalingen via het net, maar bepaalt haar betoog tot chipcards en I-pay: oftewel tot di­e systemen die het betalingsverkeer tussen burgers en bedrijven regelen. Aan Digicash, de enige methode die toestaat dat mensen onderling geld verrekenen en die anonimiteit toestaat, besteedt ze geen aandacht. Wanneer ze over encryptie spreekt – het versleutelen en signeren van gegevens – is de context die van ‘misdaadsyndicaten en andere criminelen’ die misbruik kunnen maken van dergelijke technieken, terwijl encryptie vooral een keurige techniek is om een envelop om een e-mailtje te doen.

Belangrijker nog dan deze verzegeling is dat encryptie de enige techniek is die mensen in staat stelt om de betrouwbaarheid van elektronische berichten te na te gaan. Op het net is het vervalsen van een afzender een fluitje van een cent, en alleen via zo’n versleutelde handtekening kan de herkomst van een bericht gecontroleerd worden: klopt de sleutel, dan klopt de afzender. Authenticatie is vaak broodnodig: iedereen kan het namelijk doen voorkomen alsof ze de beheerder van de Nederlandse nieuwsgroepen zijn en in die hoedanigheid systeembeheerders adviseren om allerlei groepen op te heffen of juist aan te maken, en iedereen kan een mailtje rondsturen aan werknemers binnen een bedrijf om te melden dat er een virus rondwaart en alle computersystemen derhalve subiet plat moeten om verdere schade te voorkomen.

Haar behandeling van privacy en bestandskoppelingen is heel erg summier. Bedrijven verzamelen gegevens over hun klanten, voor een deel via betaal- en spaarkaarten, en overheden koppelen allerhande databases aan elkaar. Dat is soms lastig, meldt Van Zuijlen, vanwege de ongevraagde direct mail die er het gevolg van blijkt te zijn, en vaak handig, vanwege de fraudebestrijding. Zulke bestanden kunnen echter misbruikt worden. Maar gelukkig waakt de Nederlandse Registratiekamer tegen dat laatste, en misschien moeten burgers meer instrumenten in handen krijgen om op te kunnen treden tegen zulk misbruik. Einde verhaal.

Niets over de imposante blunders die zijn gemaakt met het automatiseren van bestanden: sociale diensten en politiecorpsen die voor miljoenen guldens systemen lieten ontwikkelen die hun gegevens nergens mee konden uitwisselen, en die totaal herschreven moesten worden; niets over de problemen rond het corrigeren van dergelijke informatie (wie herinnert zich niet de kwestie rond de schier eindeloze en onverbeterbare fouten in de bestanden voor de studiebeurstoekenning?). Niets over de plannen voor geautomatiseerde nummerbordherkenning, die het mogelijk maken na te gaan wanneer welke auto zich waar bevond. Burgers worden steeds ‘transparanter’ voor de overheid, en het is nogal een gotspe om te beweren dat juist de overheid ons, de burgers, beschermt tegen zulke ontwikkelingen.

Over privacy op het net meldt Van Zuijlen nauwelijks iets: dat het de aandacht heeft. Fijn. En dat terwijl je versteld staat wanneer je je realiseert hoeveel sporen je achterlaat op het net, en wat daarmee gedaan kan worden. Allerlei bedrijven vissen via scriptjes gegevens uit de computers van degenen die hun homepages bezoeken, en tal van bedrijfjes leggen zich erop toe e-mail adressen te verzamelen om die vervolgens voor direct e-mail te misbruiken (iets waartegen steeds meer netgebruikers zich beschermen door fake-gegevens in de programma’s te stoppen waarmee ze nieuws lezen of homepages bekijken). In de VS is het versturen van dergelijke massamail, die bekend staat als ‘spam’, inmiddels strafbaar gesteld; vooral op grond van het argument dat de argeloze gebruiker die al die rommel in z’n electronische postbus krijgt, zelf opdraait voor de kosten van het ophalen ervan. Was misschien een leuk ideetje voor Van Zuijlen geweest, om spammen strafbaar te stellen; internettend Nederland zou opgelucht hebben ademgehaald.

Ook eenvoudige berichtjes die mensen posten in nieuwsgroepen zijn, voor wie kwaad wil, niet zo onschuldig als ze lijken: wanneer je de gegevens die erin vervat zijn combineert – en dat is niet moeilijk, aangezien een aantal pagina’s op het net alle berichten in de nieuwsgroepen archiveren – is een vrij gedetailleerd profiel van iemand vast te stellen. Het blad PC World koos recent een willekeurige netgebruiker uit en traceerde diens publieke berichten; op grond daarvan wisten ze binnen de kortste keren te vertellen waar en wanneer hij geboren was, waar hij woonde, welke opleidingen hij had gevolgd, waar hij werkte, wat zijn voor- en afkeuren waren en waar hij de laatste drie jaar op vakantie was geweest. Toen de geschrokken netgebruiker daarna zijn gegevens wijzigde, vond het blad hem snel terug: met z’n telefoonnummer er zelfs bij, ditmaal.

Nu is dit voorbeeld tamelijk onschuldig, maar het zou goed zijn dat mensen zich beter realiseren dat het net allerlei persoonlijke gegevens gruwelijk openbaar maakt. Bovendien verandert de zaak natuurlijk nogal wanneer je ergens in een nieuwsgroep meldt dat je aids hebt of een stoer verhaal vertelt over je drankgebruik. Iemand die je schade wil berokkenen, hoeft zo’n berichtje maar naar je baas te sturen om je in de problemen te brengen.

Naar aanleiding van de discussies over censuur op het net neemt Van Zuijlen het enige mogelijke standpunt in: dat censureren nauwelijks helpt, aangezien informatie op het net de onstuitbare neiging heeft de plek te zoeken waar ze geaccepteerd wordt. Maar ik had haar graag een fermer standpunt in zien nemen waar het ‘t filteren van informatie betreft. Tegenwoordig zijn er programma’s in omloop waarmee ouders kunnen verhinderen dat hun kinderen bepaalde soorten informatie zien; het gaat dan – uiteraard – om seks en geweld.

De manieren waarop de diverse filterprogramma’s werken, zijn echter radikaal verschillend. De ene groep stelt gebruikers in staat zelf hun filters te definiëren (en die te beschermen met een wachtwoord – voor je het weet heeft je kind het filterprogramma anders gekraakt). De andere groep – CyberSitter, SurfWatch – werkt met aangeleverde filters. Juist over die laatste groep is commotie ontstaan: ze blokkeren niet alleen pornopagina’s, maar ook de homepage van de in-en-in keurige National Organization of Women en alle pagina’s over homoseksualiteit. En nadat een oplettende netbewoner zulks bekend maakte, ook homepage van deze boze jongeling en die van de organisatie die zijn artikel overnam. Uit haar boek maak ik op dat Van Zuijlen geen weet heeft van zulke vormen van censuur.

En tenslotte heeft ze geen oog voor wat het net betekent voor politieke acties. Ze schrijft wel braaf dat de overheid haar informatie via het net aan de burgers ter beschikking zou moeten stellen, maar verzuimt te melden dat die plannen pas vorm aannamen nadat het politiek onderzoeksbureau Jansen & Janssen het complete IRT-dossier, dat uitsluitend tegen betaling van honderden guldens te koop was, gratis op het net zette; een initiatief dat zelfs de voorpagina van NRC Handelsblad haalde. In Servië werd de enige radiozender die een stem gaf aan de protesteerders wekenlang in opdracht van Milosevic gestoord; de uitzendingen konden doorgaan, omdat de provider XS4all de uitzendingen van B92 als RealAudio-bestanden op het net zette, en werden in Servië daarna op tape verspreid. In London verdedigen twee actievoerders zich al sinds 1990 tegen een smaadzaak die McDonald’s tegen hen aanspande; hun informatie krijgen ze momenteel via het net aangeleverd, door gelijkgezinde zielen elders ter wereld, en verspreiden ze op dezelfde manier. Het blad Radikal, dat in Duitsland verboden is maar in Nederland gewoon verkocht mag worden, is in Nederland op het net gezet – zodat ook de Duitsers het kunnen lezen. Met als gevolg dat een aantal Nederlanders thans het risico lopen gearresteerd te worden zodra ze voet in Duitsland zetten, en een Duits parlementslid voor de rechter is gedaagd uitsluitend vanwege het linken naar die pagina. Scientology, dat erin excelleert haar critici te isoleren en de diverse rechtbanken waarmee ze van doen heeft verschillende, onderling tegenstrijdige verhalen te vertellen, merkt nu dat ze te maken heeft met critici die elkaar binnen het uur kunnen informeren en die informatie uitwisselen dat het een aard heeft; dat ondermijnt Scientology’s strategie nogal. Het enige dat Van Zuijlen over zulke ontwikkelingen oppert is dat politieke partijen misschien homepages en discussiegroepen moeten beginnen. Tof plan, mevrouw Van Zuijlen.

Misschien moet ze ‘s een boek lezen over internet.

*

Het blad TelePC publiceerde twee maanden later een interview met Marjet van Zuijlen, en vroeg haar naar mijn reactie op mijn boekbespreking. Van Zuijlen sprak als volgt:

En ik maar denken dat men leren kan (en wil) van recensies.