Pling! Opgepakt. Pling! Afgevoerd.

Driekwart jaar geleden mocht ik een namenlijst bekijken. Een lange: hij omvatte volgens de opstellers ruim 4500 mensen en hun laatst bekende huisadres. Ik bladerde, las hier en daar een paar regels, bladerde dan verder. Ik herkende wat namen. Hij natuurlijk, en ja, hij ook, dat was te verwachten, en och, was dat zijn officiële voornaam?

Viereneenhalfduizend namen: dat zijn er veel. De lijst was niet uitgeprint, hij was ouderwets getypt. Ergens in mijn hoofd klonk de vrolijke pling die typemachines maakten wanneer ze het einde van de regel naderden. Tijd om de hendel over te halen en aan de volgende regel te beginnen.

Ik zat in een prachtige stijlkamer in het Stadsarchief en sloeg nog een bladzijde van de lijst om. ‘Kijk,’ zei de stadsarchivaris, ‘deze brief hoort erbij.’ De brief was van 16 januari 1941 en was auf Deutsch. De commissaris der politie van Amsterdam deelde de Sicherheitspolizei mee dat het een grotere klus was geweest dan verwacht, en er waren natuurlijk feestdagen geweest en ziek personeel, maar hier was dan toch alvast de sectie A tot en met L van ‘homosexueelen, die in mijne administratie voorkomen’ en dat hij zijn best zou doen de rest nog voor het eind van de week op te sturen.

In ’t Hooge Nest schrijft Roxane van Iperen: ‘In België wordt 30 procent van de gemeenschap naar concentratiekampen gedeporteerd. In Frankrijk 25 procent. Nederland voert binnen zesentwintig maanden 76 procent van haar joodse gemeenschap af.’ Dat kwam dus door lijsten als deze. Nederland had haar administratie keurig op orde. En op deze lijst stonden alle bekende en vermeende Amsterdamse homoseksuelen geboekstaafd, compleet met hun adres.

Pling! Opgepakt. Pling! Afgevoerd. Pling! Ondergedoken. Pling!

Natuurlijk waren deze lijsten nooit met dat doel aangelegd. Maar homoseksuele gedragingen waren verboden, dus wie op die grond veroordeeld was werd vanzelfsprekend ergens genoteerd, en dan was het ook wel handig om bij te houden wie van zulk gedrag verdacht werd, en ja, dan stopte je natuurlijk al die namen bij elkaar, anders kon je nooit iemand terugvinden wanneer het erop aankwam.

Dus toen de Duitsers een kopie wilden, was het eigenlijk slechts een kwestie van alles keurig overtypen en ieders laatst bekende woonadressen in de gemeentelijke administratie opzoeken en erbij zetten. (Je mag innig hopen dat het administratief personeel links en rechts allerlei namen uit de kopie voor de Sicherheitspolizei wiste, of per ongeluk expres fouten maakte in de o zo zakelijke opsommingen.)

De brief is nu bijna tachtig jaar oud. Maar zulke lijsten maken we nog steeds, ook van mensen die alleen maar ‘verdacht’ worden van iets, en tegenwoordig doen we dat geautomatiseerd, met handige algoritmen.

Ik was blij toen de rechter vorige week het gebruik van Syri verbood: het belang van fraudeopsporing woog niet op tegen de inbreuk op het privéleven die het systeem pleegde.

[Beeld: fragment van de Nederlandse versie van de brief.]

De beerput

In Buitenhof zei minister Wopke Hoekstra dit weekend dat er ‘geen aanwijzingen zijn’ dat ambtenaren bij de Belastingdienst strafbare feiten hebben gepleegd in de toeslagenaffaire. Me dunkt dat daar, voor je zoiets zegt, eerst onderzoek naar mag worden ingesteld – liefst degelijker onderzoek dan de gedupeerde burgers ten deel is gevallen.

Er was sprake van een team dat zich een ‘licence to disturb’ aanmat, men sprak over ‘Afpakjesavond’ en er opereerde een ‘duo Pek en Veren’ – informatie die de ambtenaren stilletjes weglakten toen ze via de Wob werden gedwongen inzage te geven in hun werkwijze.

Burgers wie de toeslag werd ontnomen, kregen geen antwoord op verzoeken om informatie, en hun brieven werden genegeerd. Al in 2017 adviseerde de Nationale Ombudsman dringend om over te gaan tot compensatie van deze burgers, maar dat advies werd genegeerd. De Belastingdienst hield informatie die beschuldigde burgers ontlastte, in rechtszaken achter. Er was sprake van etnisch profileren: tegen alle regels in gebruikte de Belastingdienst informatie over een tweede nationaliteit bij haar naspeuringen.

Ambtenaren pakten burgers aan van wie ze wisten dat zij onschuldig waren. De Belastingdienst gebruikte zelfs nepbewijs tegen het gastouderbureau in Eindhoven. Topambtenaren gaven hun medewerkers ruim baan bij hun onrechtmatige aanpak. De Kamer werd verkeerd voorgelicht, de staatsecretaris voorgelogen, enfin – het trieste relaas is na te lezen bij Trouw en RTL Nieuws, de twee media die maanden achtereen in de affaire hebben gespit en die samen wisten te voorkomen dat deze beerput een doofput werd.

Aanwijzingen voor strafbare feiten zijn er volop, minister Hoekstra, en ruimschoots meer dan aanwijzingen.

Ook medewerkers van de Belastingdienst zelf zijn die mening toegedaan. RTL Nieuws en Trouw meldden al eind november dat veel medewerkers om vergaande stappen vroegen; ze hoopten op disciplinaire maatregelen en wilden zelfs dat de Rijksrecherche onderzoek zou doen. Veel ambtenaren trokken immers intern aan de bel, maar werden van hogerhand afgepoeierd.

Wil minister Hoekstra het vertrouwen in de Belastingdienst werkelijk herstellen, dan is het aanstellen van twee vertrouwenslieden beslist onvoldoende, helpt het opdelen van de dienst geen sikkepit en is ‘politieke verantwoordelijkheid nemen’ een dooddoener van de bovenste plank. Want een dienst die dergelijk wangedrag zo lang en zo systematisch in de doofpot stopte en die wangedrag intern toedekte, moet grondig worden doorgelicht – er zit niets anders op. Het beleid heeft mensenlevens ontwricht, en de ambtenaren die het schip trachtten te keren, zijn genegeerd. Dat is geen basis om een kentering in gang te zetten.

Werkelijk verantwoordelijkheid nemen, minister Hoekstra, betekent dat de misdragingen binnen het ambtenarencorps terdege worden onderzocht. En dan zijn we het aan de rechtstaat verplicht om deze verdachten beter te behandelen dan zijzelf deden.

In de hens

De branden in Australië woeden nu al drie maanden. Ze begonnen vroeger in het seizoen, zijn breder verspreid en feller dan ooit – bij elkaar is er nu al 6 miljoen hectare grondgebied verbrand. Er is amper hoop dat ze kunnen worden geblust. Alle inspanningen spitsen zich nu toe op ‘containment’, de hoop dat verdere verspreiding kan worden beperkt. Tot nu toe komt daar bitter weinig van terecht: de branden blijven woekeren en zich uitbreiden.

Het helpt niet dat de vuurzee een eigen dynamiek ontwikkelt, die verdere branden bevorderen. Australië is droog als nooit tevoren (want klimaatverandering) en kampt al jaren met dagelijkse zomerse temperaturen van 40 graden en meer. De branden voeren de temperatuur op en veroorzaken hete wervelwinden, die het vuur verder verspreiden. Inmiddels zijn alleen al in New South Wales een half miljard dieren door het vuur verzengd. Hoeveel dieren later zullen sterven omdat hun habitat in de vlammenzee is verdwenen, kan niemand zeggen.

Intussen weigert de Australische regering de klimaatcrisis serieus te nemen. Kabinetslid McCormack weet de vuurzee twee weken geleden openlijk aan ‘brandstichting’ en ‘zelfontbrandende mest’. Volgens minister-president Scott Morrison is er ‘geen reden’ voor paniek, zijn de eerder overeengekomen afspraken voor de reductie van CO2-emissies picobello in orde, en ligt hun klimaatbeleid keurig op koers. Ondertussen teert Australië volop op de export van kolen, stoot die industrie lokaal meer CO2 uit dan alle andere industrieën bij elkaar, en wilde Morrison komende week naar India reizen om daar de export van Australische kolen te promoten. (Hij ‘beraadt’ zich momenteel of dat bezoek nog wel zo verstandig is.)

Inmiddels staan langs de Australische kusten duizenden door het vuur opgedreven burgers, maskertjes op hun gezicht gedrukt, beroofd van hun bezittingen, te hopen dat ze door de kustwacht worden opgehaald. Waar ze naartoe moeten..?

Een pijler van het Australische beleid is dat werklozen verplicht zijn vrijwilligerswerk te doen, om hun bijstand ‘waard’ te zijn. Daarnaast is de Australische brandweer al jaren object van neoliberaal beleid, en is er fors op hen bezuinigd. Het netto-effect? Momenteel bestaat 90 procent van de Australische brandweercorpsen uit vrijwilligers. Zij blussen al die vuren, of tenminste: ze proberen dat, naar hun beste kunnen, vaak met gevaar voor eigen leven.

Sommige vrijwilligers met een baan krijgen na veel gedoe nu een compensatie. But here’s the catch: dat geldt niet voor de vrijwilligers met een uitkering. Zij krijgen nu van overheidswege op hun donder. Dat ze ver van huis een beetje de boel staan te blussen en het land willen redden is leuk, maar dat ze daardoor niet aan hun voorgeschreven sollicitatieplicht voldoen, wordt ze zwaar aangerekend. Hun uitkering wordt derhalve geregeld opgeschort. Het land redden doe je maar je in je vrije tijd, en op eigen kosten.

[Beeld: Ninian Reid, Flickr]

Welgemoed het nieuwe jaar in

Laten we voor 2020 een paar richtlijnen afspreken om ieders dagelijks leven, de staat van het publieke debat plus het politieke vertoog draaglijk te maken – en dat zo hopelijk te verbeteren.

Een. Aan cynisme heeft niemand iets. Je klinkt er weliswaar slim door, maar het is de dood in de pot. Je stelt zo vooral je eigen mening voorop en getuigt van dedain jegens anderen, terwijl luisteren stukken verstandiger is, en de ander serieus nemen altijd onontbeerlijk is.

Twee. Laten we ophouden te denken dat alles twee kanten heeft: dat is niet zo. Terwijl je serieus kunt debatteren welk beleid helpt om de klimaatcrisis tegen te gaan (maar we juist dat akelig weinig doen), is ontkennen dat we met een klimaatcrisis kampen, allang geen zinvol uitgangspunt meer. Een flink deel van Australië staat al maanden in de hens, de temperaturen stijgen overal, het Poolijs kalft harder af dan verwacht, de CO2-uitstoot blijft wereldwijd toenemen. Onder wetenschappers is het debat allang beslecht: wij mensen zijn hier verantwoordelijk voor.

Wie dan toch mensen aan het woord laat die de klimaatcrisis ontkennen, kan zich niet beroepen op evenwicht, of op neutraliteit. Waarom zou je mensen het woord geven die zich op kwakwetenschap beroepen? Als 99 procent van de wetenschappers het na een vrij rigoureus debat eens zijn, vormt die afwijkende 1 procent geen representatieve stem.

Drie. Evenzo zijn ‘beschaafde’ debatten met mensen (of partijen) die anderen hun grondrechten willen ontzeggen geen teken van evenwichtige journalistiek, slechts van fnuikende kortzichtigheid en valse uitgangspunten. De aarde is niet plat, vrouwen zijn heus mensen, racisme is geen ‘mening’ die debat verdient, en ja: nadenken is lastig.

Maar de status quo overdenken doe je niet door de standpunten van de oude garde permanent centraal te stellen. Het geweeklaag van mensen die op hun staart zijn getrapt als uitgangspunt nemen – ‘Hoe moet ik een vrouw anders versieren dan door me aan haar op te dringen?’, ‘Zwarte Piet is gewoon een onschuldige traditie’, ‘Als een trans onze wc in mag, voel ik me daar niet langer veilig’ – komt neer op de vooroordelen van diezelfde oude garde vrij baan geven.

Vier. Laten we ophouden te beweren dat we geen geld hebben voor zinnig beleid. Nederland is een van de rijkste landen ter wereld en heeft momenteel een gigantisch betalingsoverschot. Ondertussen stijgen de lonen amper en doet de regering alsof ze haar begroting slechts met grote moeite rond kan krijgen. Ze kortwiekt uitkeringen, snijdt in sociale advocatuur, knevelt woningcorporaties met zware verhuurdersheffingen, en legt elk beroep van burgers op een ontheffing of toeslag onder een vergrootglas.

Maar ondertussen betalen multinationals als Unilever en Shell vrijwel geen belasting, terwijl de kosten van hun bedrijfsvoering wel hoofdelijk naar alle burgers worden omgeslagen. Laten we afspreken dat elk bedrijf dat hier opereert, voortaan het volle pond aan belastingen betaalt – of anders het recht ontbeert zich te beroepen op onze nationale faciliteiten.

[Beeld: Pixabay]

De Pentagon-affaire [FTM]

De afgelopen dagen heb ik bij Follow the Money vier afleveringen van een vijfdelige serie gepubliceerd over Nederlandse hackers in het Pentagon. Het is een lang, diepgravend onderzoek naar een affaire die begin jaren negentig – toen Operation Desert Storm ophanden was, Nederland voor het eerst in jaren weer in een oorlog betrokken was, en militaire bevelvoerders geloofden dat ze met behulp van computers wellicht een ‘schone oorlog’ konden orchestreren – enorm veel publiciteit kreeg.

Het verhaal toen? Nederlandse hackers zaten ‘in’ het Pentagon, schuimden daar vrijelijk rond, en verkochten wat ze daar opdiepten mogelijk zelfs aan de vijand, te weten: aan Irak. Dit verhaal is een soort van acceptable truth geworden; je vindt varianten daarvan nu nog steeds overal terug.

Ik heb dit verhaal minutieus uitgezocht. Veel bleef er niet van over. Ja, er waren hackers in het Pentagon en in militaire systemen, maar daarvan had je er indertijd werkelijk duizenden, want de beveiliging daar was ronduit ondermaats, ook na talloos veel waarschuwingen, van zowel friends als foes. De Amerikaanse overheid zag gaten in de beveiliging echter liever als een probleem van hackers dan als een intern probleem. Nederland nam die visie gretig over, en benutte het verhaal over de Nederlandse Pentagon-hackers als een pleidooi voor strenge nationale wetgeving tegen ‘cybercriminaliteit’.

Indertijd klonk dit alles heel overtuigend. Maar toen ik jaren later alles nog eens napluisde, bronnen naast elkaar legde en betrokkenen aan de tand voelde, bleef er weinig over van alle alarmistische verhalen. Ik achterhaalde de ‘dader’ van toen, interviewde de man die indertijd ‘zeker’ wist wie de verdachten waren en daarover de Amerikaanse Senaat informeerde, sprak met Nederlandse betrokkenen en ontdekte dat er zelfs nadien jaarlijks ongeveer 250.000 hacks van Amerikaanse militaire systemen werden gedetecteerd, waarvan godbetere tweederde succesvol was.

En toch was er iets speciaals aan deze ene zaak. Want waarom zou juist de identiteit van de man achter deze hack anders jaren later, bizar gedetaileerd, in een Hollywoodfilm worden opgevoerd?

• • •

De vijf afleveringen van mijn reconstructie kun je hier lezen. FTM heeft zelfs een audioversie van alle afleveringen gemaakt, waarin ik werkelijk alles van voor naar achter voorlees, en Eric Smit proudly de stem van het nieuws vertolkt. (Voor wie geen account heeft bij FTM: neem desnoods een gratis proefabonnement van een maand, dan kun je alles lezen!)

Deel 5, de slotaflevering, verschijnt op 2 januari. Daarin kijken insiders terug op wat ze toen wisten en wat ze daar later – ouder en wijzer  geworden – van vonden. Ook valt Harry Onderwater, een gerenommeerd lid van een Nederlandse inlichtingendienst en iemand die zeer vertrouwd was met het Nederlandse hackerswereldje, jaren later zowat van zijn stoel toen hij op de televisie toevallig een Hollywoodfilm over hackers ziet waarin huurmoordenaar Sylvester Stallone – gewapend met een leesbril – een nieuwe opdracht krijgt…

En doe jezelf een lol: kijk nauwgezet naar het beeld bij elke aflevering. JanJaap Rypkema, een van de vaste beeldmakers van FTM, heeft enorm zijn best gedaan: elk openingsbeeld dat hij voor deze serie heeft gemaakt, is een kaleidoscoop, een kijkdoos, a blast into the past. Zijn kopbeelden bij deze serie zijn een nostalgisch walhalla; elk ervan zit vol met referenties en easter eggs.

Alles op z’n kop

Het jaar waarin klimaatwaarschuwingen in de wind werden geslagen, klimaatdemonstraties uiteen werden gemept, al waren ze vreedzaam en kalm, maar boze boeren die snelwegen blokkeerden en vonnissen negeerden, geen strobreed in de weg werd gelegd. Het jaar ook waarin onblusbare branden woedden in het Amazonegebied, in Siberië, in Californië en in Australië, en temperaturen van meer dan 40 graden in voorheen gematigde streken normaal lijken te worden.

Het jaar waarin een divisie van de Belastingdienst een grote groep burgers uitmaakte voor oplichters, fraudeurs en aanstellers, daarover ’openheid van zaken’ geven neerkwam op zwartgelakte pagina’s overleggen, en de fiscus doodnormale burgers failleerde. Het jaar ook waarin bank na bank opnieuw betrapt werd op grove nalatigheid bij witwascontroles, of zelfs op lankmoedig dichtgeknepen ogen, maar de overheid strenger wil toezien op de cash-uitgaven van haar onderdanen.

Het jaar waarin het leraren- en verpleegkundigentekort bleef stijgen, en veel medicijnen niet leverbaar waren. Het jaar ook waarin bleek dat veel implantaten amper zijn getest maar toch met verve worden gebruikt, en dat sommige artsen betaald worden om dat brakke spul te promoten.

Het jaar waarin burgers werden aangesproken op hoeveel plastic rietjes ze gebruiken, terwijl de verkoop van SUV’s vrijwel zonder commentaar opnieuw toenam. Het jaar ook waarin de overheid de burgers strenger op hun plichten aanspreekt, maar zelf bokt en pruilt wanneer de rechter haar aan haar eigen afspraken bindt.

Het jaar waarin sekswerkers zich van de overheid moeten registreren, ‘voor hun eigen veiligheid’, maar ze haast nergens een bankrekening kunnen krijgen zodra de bank weet dat ze sekswerker zijn.

Maar ook: het jaar van journalisten als Pieter Klein en Jan Kleinnijenhuis, die met z’n tweeën de onthutsende toeslagenaffaire bij de Belastingdienst stukje bij beetje boven tafel wisten te krijgen, en met halve antwoorden geen genoegen namen. Het jaar van Urgenda en Marjan Minnesma, die bij de rechter de staat tot naleving van haar eigen klimaatbeloftes dwongen. Het jaar ook van Johan Vollenbroek, die met rustig rekenen tot aan de Raad van State het armoedige stikstofbeleid van het kabinet aanvocht.

Dit is wel het meest opmerkelijke van dit jaar: dat burgers de overheid ter verantwoording wisten te roepen, maar daarvoor hun toevlucht tot de rechter moesten nemen. Ook een toezichthouder kreeg langs die weg het lid op de neus: terwijl de Autoriteit Financiële Markten volhield dat alles netjes was afgehandeld in het derivatenschandaal, waarbij tal van publieke instellingen voor miljoenen door de banken in de maling werden genomen, oordeelde de rechter onlangs anders.

In een wereld waar alles langzaam op z’n kop komt te staan, worden het recht en de journalistiek met de dag belangrijker.

[Beeld: twitterbericht van @AdvanderZee, 24 december 2019. ‘Draai Nederland een slag, en je ziet ineens dat we in een delta wonen.’]

Van de sloot het moeras in

In de strijd tegen nepnieuws helpen feitencontroles amper, temeer daar het verschil tussen ‘echt’ en ‘nep’ vaak een kwestie van interpretatie is, je ook rond ‘echt’ nieuws makkelijk fakeberichten kunt fabriceren, en losse feiten combineren ook nepnieuws kan opleveren.

Hoogleraar computerbeveiliging Bart Jacobs stelde daarom in iBestuur Online een nieuwe aanpak voor: authenticatie. Wanneer overheidspartijen, nieuwsorganisaties, bedrijven en online platforms hun berichten voortaan digitaal ondertekenen, weet je als lezer dat er niet met de inhoud is gerommeld.

Jacobs stelt een vorm van getrapte authenticatie voor. De journalist stuurt een ondertekend verslag naar de krant, die daar na een check van de handtekening een nieuwsbericht van maakt, dat ook weer wordt ondertekend. De lezer kan zich dan door een eigen controle ervan vergewissen dat dit ‘authentiek’ nieuws is.

Ik vrees dat zoiets ons van de sloot het moeras in helpt. Jacobs levert zelf een tegenargument: ‘Stel: er verschijnt een video online waarin premier Mark Rutte zich extreem negatief uitlaat over de islam. [Als] de opgedoken video geen handtekening van de Rijksoverheid heeft, kan die terstond als onecht aangemerkt worden.’

Stel dat het niet een video met Rutte betreft, maar eentje waarin minister Stef Blok zegt dat hij ‘geen enkel multicultureel land in de wereld kent waar mensen vreedzaam met elkaar leven’ en  Suriname een ‘failed state’ noemt. Die video mist dan een handtekening van het ministerie, hij is alleen getekend door iemand die aanwezig was bij Bloks toespraak – een naamloze getuige, getrapt gecertificeerd door het medium dat de opname kreeg toegespeeld. Fake, zegt het ministerie dan, want ‘niet door ons getekend’. Jacobs negeert zo het machtsargument: niet alle handtekeningen hebben evenveel gewicht.

En wat als De Telegraaf systematisch alle bijdragen van Wierd Duk zou ondertekenen, wat de krant uiteraard in zekere zin al doet, simpelweg door ze te publiceren? Wordt Duks berichtgeving daar betrouwbaarder van?

Bovenal onderkent Jacobs niet dat veel mensen die hun nieuws online lezen – en dat geldt zeker voor nieuws op Facebook – vaak niet eens letten op de bron ervan. Ze verspreiden nieuws dat hun aandacht trok, dat in hun straatje past, of waarmee ze anderen denken uit te dagen. The Guardian volgde kort voor de Britse verkiezingen een paar dagen achtereen alles wat een uiteenlopende selectie mensen online deed. Ze deelden artikelen die ze niet hadden gelezen, reageerden fel op nieuws dat ze hadden overgeslagen, en een vrouw die hoofdzakelijk genuanceerde krantenartikelen las, herpostte vooral raillerende berichten die ze elders aantrof.

Nieuws lezen is tegenwoordig vaak geen informatiegaring meer, geen zucht naar inzicht, maar een call to arms: een oproep om zieltjes te winnen en de rijen te sluiten. Tegenover zo’n manier van nieuwsconsumptie is een gecertificeerde handtekening weinig meer dan een zwaktebod.

[Beeld: Needpix]

Geef burgers maar de schuld

De presentatie van Marleens Stikkers boek Het internet is stuk (maar we kunnen het repareren) leverde een levendig debat op. Waar zowat iedereen het over eens was: internet is inderdaad flink kaduuk. Privacy wordt er vermalen; onze eigenschappen en gedragingen worden er door derden uitgebaat; we krijgen er een identiteit toegeschreven, die vervolgens wordt vermarkt; de grote platforms proberen ons van #hype naar #ophef te jagen, om zich van continue clicks te verzekeren.

Over hoe die beoogde reparatie eruit kan zien, waren de meningen minder helder. Ook Stikker zelf was dat niet: in haar boek staan rijp en groen naast elkaar. Neem open source: software die gratis is, en gebaseerd op creative commons licenties – iedereen mag meebouwen en meesleutelen, maar niemand is eigenaar. Het was al jaren eerder een geweldig idee.

Maar diezelfde overheden die zich pakweg 15 jaar geleden hartelijk aan die beweging en haar doelstellingen committeerden, zijn nu massaal overgestapt op Google Suite. Ook gratis, maar niet vrij: je betaalt er met je gegevens, en van portabiliteit is geen sprake. Integendeel: hoe meer diensten je er gebruikt, hoe moeilijker je nog kunt overstappen op een ander pakket. Het is een nieuwe vorm van vendor lock-in: je wordt hun eeuwige klant.

Stikker wees er terecht op dat we het internet eigenlijk niet kunnen repareren als we niet ook naar de politiek en economie kijken. Het marktdenken domineert immers niet alleen internet; het heeft ons overal in de greep. Wil je dat burgers hun soevereiniteit op internet herwinnen, dan zul je dat neoliberalisme bijgevolg ook op andere terreinen moeten aanvechten.

Ze formuleerde het pregnant. ‘We hebben inmiddels zowat alles vermarkt: onderwijs, zorg, milieu, cultuur, data, wetenschap, onderzoek,’ – zelfs aandacht, zou ik daaraan willen toevoegen – ‘en haast niemand zet zich nog in voor publieke waarden.’

Ineens dacht ik: nee, het is erger. We hechten wel degelijk aan publieke waarden, maar die hebben we inmiddels tot op het bot geïndividualiseerd. Publieke waarden zijn niet langer een publieke zaak of taak; wij, de burgers, zijn nu hoogstpersoonlijk verantwoordelijk gesteld om die in stand te houden. Doen we dat niet, dan wordt dat ons aangerekend als persoonlijk falen. Het ligt nooit aan de markt – altijd aan ons.

Daarom moet u zich doodschamen als u een plastic rietje gebruikt, maar mag de frisdrankindustrie een statiegeldregel voor kleine plastic flesjes tegenhouden. Daarom bent u fout als u te warm stookt, maar mag Shell gerust nog miljarden liters olie oppompen: dat is namelijk goed voor ‘onze’ economie. Daarom is het vreselijk als iemand in de bijstand ergens een centje bijverdient, maar ligt niemand op regeringsniveau ooit wakker van de jaren durende miljoenenfraudes met dividendbelasting, of van witwasserij op de Amsterdamse Zuidas.

Publieke kwesties reduceren tot persoonlijke keuzes: ook dat is politiek.

[Beeld: Guillaume Paumier, CC-BY op Wikimedia.]

Radicale gevangenis

Op zoek naar heel iets anders stuitte ik bij de NPO op een film die twee jaar geleden op het documentairefestival IDFA te zien was: The Work, van Jairus McLeary. Een groep mannen zou op bezoek gaan in Folsom State Prison, waar ze samen met de gevangenen – allen langdurig gestraften, sommigen zaten al dertig jaar vast – therapie zouden volgen. Even vermoedde ik dat de vrijwilligers de gevangenen moesten ‘helpen’, en ik zette me schrap, beducht voor een overmaat aan goede bedoelingen bij de bezoekers en een parade van verkeerde verwachtingen.

Maar de enige die het mis had, was ikzelf.

De bezoekers kwamen voor zichzelf, omdat zij in de knoop zaten. En ze vroegen hulp van de gevangenen, meest voormalig bendeleden. Die zaten vrijwel allemaal vast wegens ernstige geweldsmisdrijven of moord (eentje had zelfs een onthoofding op zijn kerfstok), en volgden al jaren wekelijks therapie. Tweemaal per jaar ontvingen de gevangenen vier dagen achtereen een groep buitenstaanders, met wie ze onder deskundige begeleiding sessies deden en hun inzichten deelden.

Filmmaker McLeary had zelf als bezoeker meermalen zulke sessies gevolgd, evenals zijn broers. Hun vader James McLeary is namelijk de bedenker van deze onorthodoxe aanpak. Hij ontwikkelde een soort sensitivity training voor mannen: leer je emoties herkennen, stop je woede niet weg, onderzoek hoe je die zonder schade kunt uiten, verberg je niet achter beschuldigingen of verwijten jegens anderen, denk na als je kritiek krijgt, leer te zeggen wat je nodig hebt. Nu heb ik wel eens mannen meegemaakt die een sensitivity training hadden gedaan – korte versie: ieks! – maar dit was serieus andere koek.

Het was zelfs zowat een wonder. Een van de gevangenen was een wat oudere, pezige en nerveuze man, bijna overal getatoeëerd; zo iemand die je hoopt ’s avonds niet op straat tegen te komen. Voormalig trots lid van de Aryan Nation, een fascistische organisatie, ook dat nog. Hij bleek een van de scherpste, alerte en meelevende inmates te zijn, en beschikte over een uiterst goed inschattingsvermogen. ‘Die staat op knappen,’ bromde hij op de eerste dag tegen een collega-gevangene, knikkend naar een van de bezoekers die hij daarvoor kort had gesproken. ‘Het is goed dat hij hier is gekomen.’ Drie dagen later hing de bezoeker in kwestie huilend in zijn armen en zat de oud-fascist met tranen in zijn ogen naar een ander te luisteren.

Met geweeklaag als ‘Ik wil respect,’ maakten de gevangenen korte metten. Blijf niet hangen in verdriet of woede, maar kijk wat je kunt doen om verder te komen. Vraag om hulp. Wees sterk in je verdriet: kruip niet in elkaar, hef je hoofd als je huilt. Own your emotions, en leg de verantwoordelijkheid niet bij anderen.

Van de gevangenen die deze therapie hebben gevolgd, is een flink deel vervroegd vrijgelaten. Geen van hen heeft nadien nog een misstap begaan. Werkelijk: je zou elke dolende man of jongen zo’n buddy toewensen.

[Beeld: Still uit de film]

The great Gadsby

Afgelopen week zag ik Douglas, de nieuwe show van stand-up comedian Hannah Gadsby. Haar vorige programma, Nanette, had me gevloerd; Gadsby beende daarin niet alleen comedy als genre tot op het bot uit, maar ook zichzelf, de grens tussen schaamte en politiek, haar neiging om haar meest pijnlijke verhalen behapbaar te vertellen, en vooral: de hang van haar publiek naar de bevrijdende lach.

In Nanette ontleedde Gadsby haar metier. Ze stopte met zelfspot en bestempelde die als een perfide wijze om maatschappelijke uitsluiting alsnog tot de eigen verantwoordelijkheid van de uitgeslotene te verklaren. ‘Voor wie buiten de kaders van de normaliteit valt, is zelfspot geen vorm van bescheidenheid, maar van zelfvernedering.’ Zelfspot is alleen onproblematisch voor wie over adequate publieke macht beschikt.

In Nanette nam Gadsby radicaal afscheid van de gedachte dat wie afwijkt van de norm het eigenlijke probleem is. Ze ketste de vraag vriendelijk doch beslist terug naar haar publiek: ja, ze is anders dan anderen. Maar waarom moet zij zich verdedigen wanneer iemand haar om die reden op haar bek wil slaan?

Gadsby bekritiseerde niet alleen de zelfspot, maar ook de clou, die op de bevrijdende lach van het publiek mikt. Die ontlading strijkt het conflict glad waarin je als conferencier je publiek nu juist had meegenomen; oftewel, je wiste je eigen inspanningen mee uit. Ze zei: daar doe ik niet langer aan mee. Ze zei: los voortaan je eigen ongemak maar op. Want zodra ik de onrust van mijn publiek met een grap wegneem, bagatelliseer ik alles wat ik met veel moeite heb aangesneden.

Dus daar zaten we dan, in Carré. Gadsby had beloofd grappen nimmer meer van hun munitie te ontdoen. En wij, in die uitverkochte zaal, ondersteboven van haar vorige show, hoopten collectief dat ze zichzelf zou overtreffen. En verdomd: ze trok zich van grappen niets meer aan, al leverde ze die in overvloed.

Gadsby’s show speelde zich op drie niveaus tegelijk af. Het openlijke verhaal: een geestig, doorwrocht, feministisch, sociaal en politiek commentaar, met een reikwijdte waaraan veel collega’s (lees: mannen, die niet makkelijk verder kijken dan hun, ehm, neus lang is) amper kunnen tippen. Onderwijl nuanceerde ze in een permanente onderstroom van achteloos commentaar en gemompelde terzijdes haar lopende verhaal. Dit nadat ze het publiek uitgebreid de structuur van haar voorstelling uit de doeken had gedaan, en openlijk had verteld hoe ze ons zou manipuleren.

Alsof die drie lagen niet voldoende waren, wist ze onderwijl persoonlijke, historische en maatschappelijke anekdotes te verweven en dwars door haar verhaal overal knopen en verbanden te leggen.

Na afloop was ik uitgeput. Nee, Gadsby bood geen enkele uitweg voor de spanning, conflicten, woede en inzichten die ze had opgewekt. Maar van haar heb ik in anderhalf uur meer geleerd dan van zowat ieder ander. En ze maakte me nog aan het lachen ook.

[Beeld: Viv Smythe / 2009 Adelaide Fringe Festival, via Flickr]