Naïef

‘YOU’RE SO FUCKING naive,’ zei de Schotse winnaar van de Booker Prize tegen de Amerikaanse zanger, en maakte een woest gebaar met zijn handen alsof hij nog om zijn hoofd hangende zinnen uit de lucht plukte en op de grond smeet. ‘So incredibly stupid.’ Het liep inmiddels tegen vier uur ‘s morgens en de whiskyfles was half leeg; het gesprek ging over politiek. De Amerikaanse zanger vroeg, bijna pijnlijk beleefd, om opheldering. ‘Hoe bedoelt U, naïef? Welke opmerking mijnerzijds brengt U tot die conclusie?’ ‘I am not going to explain, because you wouldn’t understand what I was telling you anyway. You’re too fucking naive,’ antwoordde de Schotse schrijver, nu nog bozer.

Het gekke was: het lag ‘m niet eens aan de whisky. En het lag ‘m ook niet aan het feit dat de Amerikaanse zanger Amerikaans was, ook al was dat de stok waarmee de schrijver hem trachtte te slaan. (‘You fucking Americans don’t even understand your own history. You’re all wankers.’) Het lag er meer aan dat de Schot Brits was.

Een week eerder was ik getuige geweest van een al even curieuze discussie, ditmaal tussen twee Britten, beiden professor aan een Engelse universiteit: Richard Dawkins en Richard Barbrook. Dawkins ontwikkelde in de jaren zeventig een theorie over sociobiologie en kwam met het begrip ‘zelfzuchtige genen’. Daarin bestempelde hij genetische processen als het diepste en meest fundamentele niveau waarop de ‘survival of the fittest’ te onderscheiden is.

Genen zijn volgens Dawkins biologische informatie-pakketjes wier enige oogmerk is zich te handhaven en zichzelf zo succesvol mogelijk te vermenigvuldigen; mensen zijn uit dat oogpunt beschouwd voornamelijk een voertuig, een slimme truc van genen. Inzet van de discussie tussen Dawkins en Barbrook was Dawkins idee dat er, naar analogie van deze zelfzuchtige genen, misschien ook culturele informatie-pakketjes te onderkennen zijn (‘memes’), die zich op een vergelijkbare wijze als genen in de strijd om het bestaan werpen.

Nu is dat een uiterst intrigerende maar tevens zeer moeizame discussie. Wat zou in zo’n memetische theorie bijvoorbeeld de kleinste eenheid van informatie zijn? Heb je er iets aan wanneer je culturele processen niet langer in termen van ideeën bekijkt, maar spreekt over memen en virussen? Kun je zeggen dat ideeën er op uit zijn zichzelf voort te planten, en zijn mensen daartoe hun hulpmiddel, een soort onwetende drager? Is het zinvol theorieën over biologische processen en verschijnselen over te planten naar discussies over cultuur, of loop je dan het risico dat je meer verwarring zaait dan dat je opheldering schept? Importeer je niet als vanzelf allerlei metaforen die, doordat metaforen nu eenmaal hun eigen connotaties hebben, allerlei ongewenste beschrijvingen en suggesties oproepen?

Daar hadden ze het over, Dawkins en Barbrook. Maar iets maakte dat er niets van die discussie terecht kwam. Want terwijl ze stonden te debatteren – Dawkins, gekleed in een duur kostuum, beleefd neerbuigend, licht aristocratisch, met een prachtige dictie en een schoolmeestertoon aannemend jegens al die luisteraars die volgens hem niets van de evolutieleer begrepen; Barbrook vol politieke retoriek en oudlinkse clichés, in een tweed jasje met lappen op de ellebogen en een pet op, in snerend plat Londons volzinnen naar Dawkins hoofd slingerend – begon het veel luisteraars te dagen. Deze twee professors debatteerden niet. Ze waren de klassenstrijd aan het naspelen.

Barbrook verloor, uiteraard. Niet alleen omdat marxisme en klassenstrijd, ook wanneer ze in een postmodern jasje worden gestopt, hopeloos ontoereikend zijn wanneer je het over genen en evolutie moet hebben, maar bovenal omdat hij overduidelijk een valse rol speelde. Hij was namelijk helemaal niet de woordvoerder van de verdrukte klassen – hij was een professor met een eigen onderzoeksinstituuut, geen universitaire arbeider die werd uitgebuit door het grootkapitaal.

Het was dolkomisch en dieptragisch tegelijk: juist doordat Barbrook zo’ n ouderwetse opstelling aannam, was zijn kritiek inadequaat, lachwekkend zelfs. Met driemaal roepen dat sociobiologie tot eugenetica en nazi-praktijken leidt, kom je er niet, en een intellectueel debat win je niet met arbeideristische slogans. Maar bovenal was het gruwelijk Brits. Ik kan geen enkel ander land ter wereld verzinnen waar het politieke debat zo wordt gedomineerd door klasse, en waarin elk denkbaar onderwerp binnen de kortste keren zo finaal wordt gereduceerd tot de strijd tussen arbeid en kapitaal, alsof dat werkelijk de enige lijn is waarlangs te redeneren valt.

(Het heeft met de wet van de remmende voorsprong te maken, denk ik: Engeland was het eerste Europese land waar de industrialisering vaste voet aan de grond kreeg, waar het communisme zeer levendig was, en waar vakbonden sterk waren – en nu, decennia later, met een sterk veranderde wereld om zich heen, houden ze nog altijd krampachtig vast aan de toen opgedane inzichten.)

De Schotse schrijver was woest op de Amerikaanse zanger. De zanger had de schrijver gevraagd uit te leggen waar de ruzie tussen Lenin en Trotski, waar de Schot herhaaldelijk aan gerefereerd had, nu precies om draaide. ‘I can’t fucking explain to you,’ herhaalde de Schot boos. ‘You’re too fucking naive and you simply refuse to understand. Jullie Amerikanen, jullie willen niet eens weten wat er in jullie eigen geschiedenis is gebeurd. Chicago, 1890. Daar werden anarchisten doodgeschoten, daar is 1 mei geboren. En zolang je dat niet weet, kan ik niet met je praten. You gotta fight, man, you gotta fight.’

Kennis over Chicago 1890 als toetssteen nemen voor de vraag of iemand politiek deugt. Een pet opzetten en de klassenstrijd loslaten op een professor in de biologie. Zo anachronistisch, zo hopeloos Brits. Ik vrees dat Dawkins moet zeggen: ‘t is een verouderd meme, dat van die klassenstrijd, maar in Groot-Brittannië heeft het een biotoop gevonden waar het zich met succes weet te handhaven.

De bal is roze

WAT EEN @#$%^;_*&^= ZOMER!

Nauwelijks zon, en als ik me dan uit arren moede ‘s avonds tot de televisie wendde op zoek naar verluchtiging en vertier, was het sport dat de klok sloeg. Wimbledon, en de Tour de France, en voetbal (nationaal, Europees en mondiaal), en de Olympische Spelen – er kwam maar geen einde aan. Als het nu nog keurig bijeengebonden op een van de vele kanalen zat, alla – maar ze deden het overal en allemaal. Op minstens twee van de drie Nederlanden, en den Belgen deden het, en de BBC was ervan vergeven, alsmede de Duitslanden; en ook Filmnet heeft z’n tweede kanaal aan de sport overgeleverd. Je kon, met slim switchen en zappen, dezelfde wedstrijd op minstens vier kanalen tegelijkertijd volgen – een kwestie van uitzoeken welke cameraman en commentator je het prettigst vond.

Wij zagen Willem met de bolle wangen in bermuda het veld op hossen en om de halzen van kersverse winnaars gaan hangen. Wij zagen staatssecretarissen ‘uit hun dak gaan’. Wij zagen veel wenende mannen – of ze nu in tranen waren omdat ze gewonnen hadden of verloren was me niet altijd duidelijk, maar er zijn flink wat Kleenexjes doorheen gegaan deze maanden, dat zag ik wel. Wij zagen zelfs – oh mijn god, bewaar me – in de lokale supermarkten wc-papier bedrukt met oranje leeuwtjes, deze zomer. Wat me eenmaal verschrikt deed uitroepen dat het er nog maar aan ontbrak dat je condooms kon kopen met de afbeeldingen van het Nederlands elftal erop. En luttele dagen daarna meldde Het Parool dat mijn nachtmerrie was verhoord. Ze bestonden, zulke condooms. Inmiddels was de gedachte aan seks met meneren me bijna ernstig gaan tegenstaan – ik kon geen bal meer zien, so to speak.

Dus ik was vreselijk opgelucht toen het Nederlandse team eruit vloog bij de WK. En lachte vals bij het zien van alle in de winkels gelegen gadgets die we hadden moeten kopen ter viering van de (misgelopen) overwinning: ‘Ha, lekker! En nu dumpen die troep!’

En eigenlijk vind ik sport helemaal niet naar. Het was de overdosis die me akelig maakte, plus het blatante nationalisme en commerciële gedoe dat ermee gepaard ging. De kreet dat ‘wij’ goud hebben gewonnen stond me altijd al tegen – want hoezo ‘wij’? Een overwinning lijkt me toch in de eerste plaats een prestatie van een specifieke speler of van een team; de meesten van degenen die ‘wij’ roepen deden niets meer dan voor de tv zitten, pilsje bij de hand; het is een curieuze annexatie, dat opeisen en zich toeëigenen van andermans zweet, zuiver op grond van gedeelde landsgrenzen.

Maar bij deze tombola van wedstrijden kwam het me voor dat een speler of team meer ‘wij’ werd naarmate er meer prestige en geld mee gemoeid was, en dat de kwaliteit van het spel bitter weinig mee had uit te staan met de mate van nationale euforie. Wat de verhalen dat de sportliefde voorop staat, in mijn ogen enigszins ondermijnde. Sterker nog, in sommige landen ging het überhaupt niet over sport, maar vrijwel uitsluitend over vaderlandsliefde: in de VS werden tijdens de Olympische Spelen bijvoorbeeld alle wedstrijden waar geen Amerikanen in meespeelden, simpelweg niet uitgezonden. Ja, kunst, dat je je dan voornamelijk identificeert met je landgenoten.

Er zijn prachtige wedstrijden, waar bijzonder gepresteerd wordt, maar waar je nooit iemand over hoort of ook maar een aftrap of doelpunt van ziet. De Paralympics bijvoorbeeld – terwijl daar juist, meer dan in andere wedstrijden, te zien is hoe mensen zich hebben moeten inspannen en welke moeite ze zich moeten getroosten om prestaties te leveren. Echter, de hoeveelheid geld die gemoeid is met wedstrijden lijkt ondertussen een belangrijker criterium voor uitzenddichtheid, waardering, journalistieke belangstelling en opwellende vaderlandsliefde geworden te zijn dan de prestatie zelf.

Ik zal nooit vergeten hoe ik met open mond stond te kijken naar wat mensen deden, in juli 1990 in Assen, toen daar de Wereldspelen voor Gehandicapten werden gehouden, en daags erna Mart Smeets in de krant las die meedeelde dat ‘het toch vooral zieligheid was, daar.’ En zag hoe de kranten negeerden wat zich in Assen afspeelde en merkte dat die paar journalisten die het wel aan het sporthart ging, werden gedelegeerd naar de human interest pagina’s.

En gaandeweg begon ik me af te vragen hoe dat nu zou gaan, straks, bij de Gay Games. Natuurlijk gaat iedereen eerst uitgebreid zeuren over de vraag hoe je nu homoseksueel voetbalt, en wat lesbisch paardrijden is, en dat je als homo toch ook gewoon mee kunt doen met, etc. Maar als we dat hoofdstuk hebben gehad? Wat dan? Zulke spelen worden niet belaagd door commerciële belangen – dat wil zeggen, ze zijn er wel, maar minder pregnant – en de rare vaderlandstrots die bij internationale wedstrijden schering en inslag is, is er stukken minder. Ha! Stel je voor! Huispappa’s die inenen een roze team als ‘hun’ jongens zouden gaan beschouwen, da’s wel erg wennen, en ik denk niet dat zulks heel aannemelijk is.

Maar misschien dat we het dan eindelijk over de kwaliteit van de sportprestaties kunnen hebben…

In stilte

DE MOOISTE SEQUENTIE van Dodenherdenking is die van de paar seconden waarin je de stad langzaam tot stilstand hoort komen. Mensen hebben zich verzameld. Er gaat ergens een klok luiden, dwars door het stadsgedruis heen. Tijdens het gebeier hoor je, als je oplet, al hoe de stad vertraagt. De trams houden op knersend te piepen in hun rails, automobilisten toeteren niet meer en trekken niet op, motoren vallen stil. Passanten stoppen met lopen. Wanneer de klokken ophouden zijn er nog flarden geluid, maar ook die sterven weg. In een paar seconden tijd daalt er een zachte, uitzonderlijke stilte over de stad.

Op sommige plekken staan onderwijl grote groepen mensen bijeen. Hoewel ze met velen zijn, maken ze opmerkelijk weinig geluid. Ze bewegen nauwelijks, ze praten niet; ze staan er alleen, kijken elkaar aan en zijn stil. Iemand kucht. Er zingen vogels die er altijd al zijn, maar nu hoor je ze ineens; hun getsjilp en gekwetter dient als interpunctie van die stilte, anders hoorde je niet eens hoe gedempt alle geluid in die minuten feitelijk is. Stilte kan immers niet in een vacuüm bestaan. Er raast een auto voorbij met een ghettoblaster erin; en hoewel ik me mateloos aan dat lawaai erger, realiseer ik me dat ik hem gewoonlijk niet eens gehoord zou hebben; net als de vogels was hij anders verdronken in het andere, normale gedruis. De stad komt tot rust; het is niettemin geen nacht.

En dan, na twee minuten, komt alles weer langzaam op gang. Mensen bewegen weer; sommigen omhelzen elkaar. Iemand pakt een microfoon, spreekt en treedt terug. De trams gaan weer rijden. Het verkeer komt op gang.

Tijdens precies deze stilte afgelopen zaterdag, bij de herdenking bij het Homomonument, schoot het even door me heen: deze mensen hebben ze ooit weg willen maken. Vierhonderd, misschien vijfhonderd mensen waren er bij het Homomonument, met margrieten, tulpen, calla’s en – hoe Nederlands – een Vlijtig Liesje in een pot. Het merendeel van de aanwezigen was homosueel of daaromtrent. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn er in totaal zo’n 50.000 homoseksuelen naar de kampen overgebracht; en vijfduizend van hen zijn daar vermoord.

Homoseksualiteit was immers allang strafbaar; eigenlijk was er in dit opzicht meer sprake van een verhevigd continuüm dan van een breuk. Het continuüm zelf bleef na de oorlog onaangetast. Heinz-Gert had me zojuist, een kwartier voor het zo zacht en alomvattend stil werd, verteld dat de geallieerden in 1948 nog bevestigd hadden dat criminelen, moordenaars en homoseksuelen in hun ogen met recht in het kamp hebben gezeten; in 1953 herhaalde de Duitse overheid dat rijtje, en voegde daar de zigeuners aan toe. De aanwezigheid van deze mensen in de kampen werd terecht geacht.

Jarenlang ook mochten homo-organisaties niet meedoen aan de kranslegging op de Dam, omdat hun aanwezigheid verondersteld werd een provocatie te zijn ten opzichte van andere oorlogsslachtoffers en -getroffenen. Vijfentwintig jaar geleden werden de mensen die bij de Nationale Herdenking op de Dam een krans wilden leggen ter nagedachtenis aan de homoseksuele oorlogsslachtoffers, door de politie hardhandig uit de stoet verwijderd. Geen wonder dat veel homosuelen er nog jarenlang het zwijgen toe deden.

Ik keek de gezichten langs. Jij, en jij, en jij.

Daarna hield de stilte op. Er was iemand die sprak, en vervolgens legden we bloemen. De calla’s, de tulpen, de margrieten, en het Vlijtig Liesje, dat eigenlijk meer geplaatst werd dan gelegd. Een van de driehoeken van het Homomonument werd langzaamaan bedolven onder bloemen; en toen die vol was, vertrok iedereen. Een van de vogels die vlak daarvoor zo adequaat de stilte had onderstreept, liet nog even een kledder vallen op het haar van mijn lief.

Na afloop reden mijn lief en ik langs de Dam, om daar te kijken. Van de herdenking daar houd ik eigenlijk niet, hij is me eigenlijk te groot en te pompeus, niet intiem genoeg, en het militaire daar zo… – zo net te nationalistisch. Het liep inmiddels tegen negenen. De rij bloemleggers was bij de Dam aanzienlijk groter; geflankeerd door mannen van de marine, de landmacht en de luchtmacht wachtten tientallen mensen op hun beurt om langs het monument te mogen lopen. Degenen die zelf geen bloemen mee hadden gebracht, kregen van een militair een rode anjer, een blauwe lis of een witte chrysant uitgereikt; van overheidswege, vermoed ik, en ik moest even lachten omdat ook dat tegenwoordig in Nederland geregeld is.

Er liep een jongen tussen met een groot spaanplaten bord, waarop een uit een krant gescheurde tekst geplakt was: ‘niet alleen de politiek, ook de verliezers’. Als ik het me goed herinner is dat een advertentie die Het Parool had gebruikt in haar ledenwerfcampagne; of was het ‘t NRC? Zijn postuur en kleding spraken van linkse sympathieën. Hij legde zijn bloemen, en liep langs de militairen, zijn bord naar hen toewendend. Je zag hoe ze, stram in de houding blijvend, hun ogen verdraaiden om de tekst te kunnen lezen. Hij liep rustig door en keek niet om.

Hij was al die tijd stil geweest. Heel waardig.

Pardon, daar gaan we weer

SOMS ZIJN ER van die momenten. Niet die van – bliep – koffie, maar wel voor je zelf. Dat je namelijk daarna ineens weer snapt waarom je ooit een bepaald standpunt betrokken hebt, en dat verdedigde. Het bewuste standpunt in een notedop: trouwen mag dan ouderwets zijn, iedereen heeft natuurlijk het recht ouderwets te wezen. En zolang dat huwelijk omkleed is met tal van voordelen die door de constructie van het burgerlijk huwelijk per definitie aan een belangrijk segment der samenleving ontzegd worden, is er iets tamelijk fundamenteel mis. Ach, een doordeweekse mening, verder niks pervers, revolutionairs of recalcitrants aan, integendeel.

Maar dan komt de weekendkrant op tafel en bij lezing daarvan – tijdens het uitgebreide zaterdagse ontbijt – blijkt juist de discussie over het homohuwelijk een dusdanige hoeveelheid venijn en achterbakse redeneringen bij de tegenstanders naar boven te halen, dat ik me ineens weer realiseerde dat zo’n doordeweekse mening als ik erop nahoud, in sommige kringen het summum van provocatie is. En dat de discussie misschien juist daarom zinnig is – niet omdat men voorstander is van het huwelijk, doch omdat de tegenspeler zich al debatterende vies in de kaart laat kijken. (Oftewel: het homohuwelijk als gereedschap ter ontmaskering van homohaat, en het debat erover als failliet van het heterohuwelijk.)

De rubriek ‘Open Forum’ in de Volkskrant van 6 april bevatte een vertaalde bijdrage uit de New York Times. Kop: ‘Homohuwelijk is in strijd met Amerikaanse waarden’. Auteur: Lisa Schiffren, speechwriter voor voormalig vice-president Dan Quale (Uweetwel, die man die ‘aardappel’ niet op z’n Engels kon spellen en die zo boos was over die tv-serie waarin een ongetrouwde moeder voorkwam).

Homohuwelijk in strijd met Amerikaanse waarden – welja, ze doet het niet voor minder, deze Lisa. Het land dreigt ten onder te gaan als we het hohu invoeren, is de implicatie, en alles wat mooi en patriottisch is dreigt dan ten onder te gaan door gebrek aan burgerzin. Los van de vraag of iemand ooit heeft kunnen definiëren wat ‘Amerikaanse waarden’ zijn (valt het gelieg en bedrieg van Watergate eronder? De afschaffing van de slavernij? Het recht op vrije meningsuiting? Het no pay, no cure waarmee advocaten zich aan burgers opdringen, en de zondvloed aan rechtszaken waarmee burgers en instanties elkaar dientengevolge belagen? Het terroriseren van abortusklinieken? Gay Pride in San Francisco? De preutsheid van de Parent Teacher Association, die heavy metal als des duivels bestempelt? Valt Prince eronder? Michael Jackson? Madonna? OJ Simpson? De Freemen in Montana?) – ik heb zelden zo’n staaltje onbenul gelezen. En dat van iemand die zich op politiek hoog en invloedrijk niveau bevond. De huiver slaat je om het hart.

“Voor de meeste Amerikanen heeft het huwelijk iets heiligs, een element dat in andere relaties – seksuele, juridische of economische – ontbreekt,” schreef ze al in de tweede kolom. Ach, mevrouw de speechwriter, is het huwelijk dan uitsluitend een sacrament? Waarom het is dan verbonden met juridische, seksuele en economische rechten en plichten? Als het huwelijk sacraal is, waarom het dan laten sluiten door een overheid? Bestaat er op dat vlak dan geen scheiding van kerk en staat, ondanks het feit dat de Amerikaanse overheid – en ook de onze, net zoals de meeste Europese overheden – die scheiding streng respecteert? Verwart U hier niet ideologie met staathuishoudkunde, mevrouw de speechwriter?

“In de kern is het huwelijk een verdrag voor het leven tussen man en vrouw, gericht op seksuele trouw en het krijgen en opvoeden van kinderen. (…) De samenleving hecht waarde aan stabiele heteroseksuele relaties omdat die noodzakelijk zijn, zowel voor een solide opvoeding van kinderen als voor de overdracht van waarden waarop de Amerikaanse cultuur berust.”

Kunnen die waarden – whatever they may be – dan alleen door heteroseksuelen worden overgedragen? En zijn huwelijken van mensen die geen kinderen willen, dan niet ‘echt’? Wat vindt U van echtscheiding, mevrouw Schiffren? Of nee, laat maar. Ik denk het antwoord wel te weten.

“Of homoseksuele relaties duurzaam zijn, is vanuit maatschappelijk bezien van weinig belang.”

Gaat U wel vaker met zo’n dramatisch gebaar voorbij aan individuele mensen, mevrouw Schiffren, een onduidelijk ‘algemeen belang’ hoger stellend? En was het niet juist Uw kamp dat zo hamerde op die vieze promiscuïteit van homoseksuelen? Dat die slecht was, en aids bevorderde bovendien? U gebruikte het vermeende gebrek aan duurzaamheid eerder wel als maatschappelijk argument, mevrouw Schiffren.

“De samenleving heeft echter wijselijk besloten alle huwelijken, kinderloos of niet, over een kam te scheren. Anders zou de overheid iedereen die in ondertrouw gaat naar zijn of haar motieven en verlangens moeten vragen.”

Dat klinkt alsof U het eigenlijk niet prettig vindt dat zulks niet gebeurt, mevrouw de speechwriter, en eigenlijk liever heeft dat iedereen die trouwt, ook verplicht kinderen krijgt. Uit eerbaarheid, en vaderlandsliefde. En te Uwer troost: in Nederland worden ondertrouwers al uitgebreid naar hun motieven gevraagd. Namelijk wanneer een van de huwelijkskandidaten uit een ander land komt. Stel je toch voor dat ze zouden willen trouwen om er voordeel uit te slaan, mevrouw Schiffren! Ongehoord, wat U zegt. Dat die buitenlanders trouwen om economische redenen dat doen, bedoelt U? Maar dat doen Nederlanders – en ik neem aan Amerikanen – toch vaker, is het niet? Iets met pensioenen, en erfenissen? Huizen kopen? En alimentatie? Misschien is het helemaal geen slecht idee aan het huwelijk inderdaad een degelijk kruisverhoor te laten voorafgaan!

“In het traditionele huwelijk is het enige aspect dat werkelijk voor het leven bindt, de gedeelde verantwoordelijkheid voor kinderen.”

U meent het! Trouwen mensen dan nooit uit liefde? Is het nooit de liefde die mensen bindt, en samenhoudt? Is het hehu dan zo wankel dat er kinderen aan te pas moeten komen om het te stutten? Is dat wat U bedoelt? Homoseksuelen voeden overigens vaak kinderen op, en wensen daar juist de gedeelde verantwoordelijkheid voor. U wilt hen die ontzeggen? Maar die kinderen gingen U toch juist bovenal?

“Ook homoseksuele paren kunnen samen kinderen opvoeden, en enkele zullen dat misschien ook doen. Maar dan gaat het altijd om kinderen van een van de partners en een buitenstaander.”

U meent het! Zal ik U een geheim verklappen, mevrouw Schiffren? Dat gebeurt in heteroseksuele huwelijken ook! Dat iemand scheidt, en hertrouwt, en de zorg voor andermens kinderen draagt – herstel: van kinderen die voor de helft van een ander zijn. Sterker: je hoeft er helemaal niet voor te scheiden. Er worden veel kinderen opgevoed wiens biologische vader niet hun wettelijke vader is, mevrouw de speechwriter. Dat heet, in Uw vocabulaire, ‘overspel’ en ‘bastaard’. Er worden, erger nog, ook kinderen opgevoed die geen biologische vader hebben. Die was namelijk dood. Wat U zegt, het moest verboden worden.

Wat U eigenlijk zegt, is dat het heterohuwelijk niet deugt. Mevrouw Schiffren, misschien moesten we het hele huwelijk maar afschaffen. Dat is wel zo fair. Want die hetero’s maken er ook maar een potje van. (Oh, dat mens tegenover je te mogen hebben in een heus debat. Villen. Verbaal.)

Gezinswaarden

HET BLIJFT EEN heet hangijzer, dat trouwen. En natuurlijk moet het mogen, al was het maar om er daarna met een grandioos gebaar van af te kunnen zien (zoals veel heterosuele mensen ook willen, kunnen en doen). Allerlei rechten die heterosuele stellen bij een trouwakte gratis in de schoot geworpen krijgen (de voogdij over hun kinderen, adoptierecht, erfrecht, verlaging van het successie-tarief, pensioenrecht) horen vanzelfsprekend ook homosuele stellen toe te kunnen vallen.

Maar mijn hemel, wat heeft het een boel voeten in aarde. Iedereen vertrappelt zich om er iets over te zeggen, en wat er al doende omgewoeld wordt brengt een paar vieze vette wormen naar boven.

“Ja maar HO!”, roept iemand, “dan mogen ze ineens ook kinderen adopteren! En dát kunnen we niet hebben!” Want dat zou zo zielig zijn voor de heteroseksuelen, nietwaar, is de implicatie. Bovendien zou het de aanvoer van kinderen uit derde-wereldlanden maar doen stokken, wordt beweerd. Dat is een beetje een smerig argument, vind ik, want veel van die kinderen komen via adoptiebureau’s die het niet bijster veel uitmaakt aan wie ze een kind bezorgen, als er maar geld op tafel komt. En laatst schijnt iemand die veel over adoptie heeft geschreven, en de zelf drie adoptie-kinderen heeft, gezegd te hebben: “Adoptierecht voor homoseksuelen is unfair jegens het kind. Dat zal op school geplaagd worden met z’n homoseksuele ouders, en het kind heeft het toch al zo moeilijk, juist omdát het geadopteerd is.” Het zal best dat kinderen van homoseksuele ouders geplaagd worden op school, maar dat worden roodharige kinderen ook, evenals beugel- & brillendragers, zwarte kinderen, lelijke kinderen, kinderen die steeds tienen halen, kinderen die geen Nikes hebben en kinderen die slecht in gym zijn.

Sowieso is het vreemd dat adoptie nu ineens de crux van de discussie lijkt te gaan worden. De kranten en nieuwsshows putten zich uit en vinden homostel na homostel dat voor kinderen zorgt, waarbij mannen veruit favoriet zijn. De onderliggende toon is niet een waarbij duidelijk wordt dat zulks regelmatig gebeurt, dat het deswege onzin is daar zo zwaarwichtig over te somberen en dat ook zonder trouwpartijen en adoptieperikelen mannen allang voor kinderen zorgen, en dat ze dat goed doen; de toon is veeleer een aangepaste en zoetgevooisde versie van het rariteitenkabinet. Kijk! Een mannenstel met een kind. Lijken ze niet net op de vrouw met de baard, of met de drie borsten?

En toch – hier wordt er tenminste over gediscussieerd, en wordt er op parlementair niveau een serieus voorstel gedaan voor het homohuwelijk. Bravo, Anne-lize! Wie de Amerikaanse voorverkiezingen volgt en ziet hoe de Republikeinen over homo’s spreken, kan niet anders dan concluderen dat homoseksualiteit daar thans dezelfde plaats in de campagnes inneemt als in de jaren vijftig het communisme: die van een hetzerige boeman, een demon die wordt geïnvokeerd om te laten zien hoe vuig, pervers en destructief de tegenpartij is en hoe onbesproken menzelf is. Je tegen homoseksualiteit verzetten is in conservatieve kringen in de VS zo ongeveer het bewijs geworden van persoonlijke eerbaarheid en van de verdediging van familiewaarden – terwijl het omgekeerde even zo makkelijk te bewijzen is. Als homoseksuelen willen trouwen, als ze kinderen willen, dan zijn zí­j toch bij uitstek de nobele ridders die het gezin verdedigen, en niet hun tegenstanders?

Zo zei Forbes – de miljonair die dacht een presidentszetel te kunnen kopen, en die zich gelukkig zojuist heeft teruggetrokken – toen hij gevraagd werd naar zijn mening over het homohuwelijk tegen de New York Post: “I’m afraid I’m hopelessly conventional. If you want to live together, fine. If you want to have a life together, fine. All I can say is, compassion is not approval.” (bron: euroqueer-digest, Internet). Met andere woorden: je mag het heus wel doen, als het maar in het geniep is en als je maar geen rechten wilt opeisen; alleen op die voorwaarden zal ik het door de vingers zien. En dan te weten dat Forbes’ eigen pappa een closet-queen was…. Je zou haast denken dat hij zich verborg voor z’n eigen zoon.

De Amerikaanse Demokraten zijn grosso modo te angsthazig om homosuelen te verdedigen; frank en vrij uitroepen dat vooroordelen nog nooit iemand een stap verder hebben geholpen, is tot mijn diepe spijt er niet bij. Clinton durft niet eens zijn belofte waar te maken dat homoseksualiteuit geen ontslaggrond meer mag zijn binnen het leger – een belofte waar hij godbetere wel veel stemmen mee heeft gewonnen, aangezien grote delen van de Amerikaanse homowereld hun hoop op hem hadden gevestigd. En wat deed hij, na het incasseren der stemmen? Nada. Je wordt nog steeds uit het leger geflikkerd als homosueel (oh, wat had ik graag dat Colin Powell ook zo bleek), ondanks Clintons beloftes; laat staan dat hij iets als het homohuwelijk wenst te verdedigen, of althans de vooroordelen van de Republikeinen daaromtrent durft aan te vallen. Wie homoseksualiteit verdedigt, tornt aan de positie van heteroseksuelen; wie homoseksuelen verdedigt, komt aan het gezin. En wie aan het gezin komt, deugt niet. Zo wordt homofobie een ware gezinsdeugd. Getver.

De vraag of het homohuwelijk het gezin aantast, wordt niet gesteld – laat staan dat iemand suggereert dat het homohuwelijk het gezinsdenken juist steunt.

Mooie vergezichten

“BINNEN TWEE JAAR tijd moeten er een miljoen Nederlanders op Internet aangesloten worden,” sprak het Ministerie van Economische Zaken kortgeleden, en loofde daartoe zeventig miljoen gulden aan subsidies uit.

‘Aangesloten worden op Internet’. De uitdrukking bezorgt me altijd een lichte huivering: het klinkt alsof je een plug of een socket in je lichaam geimplanteerd zult krijgen, vervolgens aan een kabel wordt vastgeklonken en nooit meer los mag. Waarom hebben ze het niet gewoon over ‘toegang hebben’ of ‘geabonneerd zijn’? Mensen zijn toch ook niet aangesloten op de kabel, de giro of op het gas? Hooguit is hun huis dat.

Los van de akelige terminologie: in de stukjes die over dit streven van EZ in de kranten werden gepubliceerd, viel vooral het gebrek aan argumentatie op. Waarom moeten al die mensen en bedrijven Internet op, en daartoe bovendien van overheidswege worden gestimuleerd en gesubsidieerd? De toeloop op het net is nu al fors; de vraag is, zoals Francisco van Jole afgelopen zaterdag in de Volkskrant uitlegde, of de huidige infrastructuur dat allemaal aan kan zonder fundamentele ingrepen. Ook zonder dat EZ de burgers en bedrijven extra aanspoort, moeten de telecommunicatiebedrijven waarschijnlijk op korte termijn sowieso forse investeringen doen wil het Nederlandse deel van Internet niet ondraaglijk traag worden; dat gaat om investeringen die de beloofde zeventig miljoen ver te boven gaan.

*

WAAROM WIL DE overheid het gebruik van Internet eigenlijk bevorderen? Het werkgelegenheidsargument heeft Van Jole in voornoemd stuk al de grond ingeboord: eerder gaan er arbeidsplaatsen verloren wanneer Internet op grote schaal wordt gebruikt.

De teledemokratie dan? Onze versie van demokratie is thans op het top-down model gebaseerd: er worden plannen en voorstellen over de burgers uitgestrooid, maar iets terugzeggen helpt bitter weinig. Slechts bij verkiezingen en (eventueel) bij referenda kun je je mening laten horen. Stemmen via het net kan hooguit een aanvullende methode zijn, zoiets als de machtiging nu is, zolang niet alle burgers toegang hebben tot het net en ermee vertrouwd zijn.

Politieke discussies dan? Debatten op het net zijn vaak structuurloos en altijd gelijkwaardig: iedereen kan op alles iets terugzeggen en je ‘daagse’ status heeft op het net niet veel betekenis. Zinnig argumenteren en goede argumenten leveren, dat telt. Antwoord krijgen is daarbij een eerste behoefte. Een stelling bij digitale burgers dumpen en dan menen dat daar na verloop van tijd vanzelf een conclusie of meerderheid komt uitrollen, is grenzeloos naïef. Iedereen wil wel over van alles en nog wat spreken, doch niet op commando, zeker niet wanneer er geen garantie is dat men gehoord wordt.

Bij mijn weten is er op overheidsinitiatief slechts eenmaal een redelijke (maar saaie) discussie op het net gevoerd: in de Digitale Stad werd een debat gehouden over de rol van moderne media in de informatievoorziening, bij overheidsdiensten en in het democratisch proces. Er golden strenge regels: alle bijdragen moesten eerst door een moderator worden goedgekeurd. In dit geval werd er bovendien gestreden om een prijs: het interessantste stuk werd aan Binnenlandse Zaken voorgelegd.

*

WAT ME HET meest bevreemd is dat de overheid zelf zo weinig met Internet doet. Ze zouden zich hun eigen woorden ter harte kunnen nemen. Internet biedt een van de snelste en meest omvattende manieren om informatie te aan te bieden en te vinden; de overheid maakt daar echter een hoogst oppervlakkig gebruik van.

Wie bijvoorbeeld via de Digitale Hofstad op de pagina’s van de Tweede Kamer belandt, krijgt een overdosis uiterst nutteloze informatie. Je ziet een eindeloze rij namen aan je voorbij komen: alle leden van de Eerste Kamer, alle leden van de Tweede Kamer, alle leden van de regering, allemaal op alfabet – en van elk van hen kan een minibiografietje van tien regels worden opgevraagd, met gratis pasfoto. Voorts wordt er, verstopt tussen al die namen, een cursus staatsinrichting voor wereldvreemde beginners opgedist: hoe vaak vergadert de Kamer, wat zijn kamervragen, hoe wordt een wet behandeld, en wat is de troonrede eigenlijk?

Er is voorts een trefwoordenpagina. Ha, eindelijk, wetsontwerpen, amendementen en wetsteksten, dacht ik, en tikte braaf WAO in. Het register ontsloot slechts berichten van verhindering en de voornoemde ellenlange lijst parlementariërs. Wetsteksten zijn simpelweg niet beschikbaar. De pagina die ik uiteindelijk vond, vertelde me dat ik naar de Kamerbibliotheek moet om ter plekke iets te lezen, of dat ik een kopie bij de griffie kan bestellen.

Het geheel wordt besloten met het parlementaire nieuws. Bij opvraag heet dat nieuws ‘Het wekelijkse weetje’. Wat was het grote nieuws dat het Nederlands parlement deze week aan haar digitale burgers kwijt wilde? Wat denkt U? Keus genoeg: de IRT-enquête, de gouden handdruk die Van Randwijck kreeg, de uitbrander die Van Traa zijn IRT-commissieleden gaf, de afschaffing van de ziektewet, de plannen van Nuis voor een gereduceerd kabelaanbod. Welnee. Geen woord erover. Het grote nieuws van deze week is: mocht Ruud Lubbers benoemd worden tot secretaris-generaal van de NAVO, dan is hij niet de eerste Nederlander in die functie.

De trutten.

En het kan wel. Via de Digitale Stad Amsterdam zijn de gemeentearchieven vanaf 1980 te raadplegen; op grond van simpele trefwoorden als ‘stadsmobiel’, ‘werkloosheid’ of ‘gehandicapten’ krijg je een compleet overzicht van de notulen van raads- en commissievergaderingen en kun je alle verordeningen en voorzieningen oproepen, kopiëren en op je gemak lezen.

Laat EZ daar maar ‘s gaan kijken. En voor het ontwerpen van zo’n systeem voor de Tweede Kamer, mag de overheid van mij haar eigen subsidie krijgen.

Naschrift: Pas later bleek me dat de gemeentearchieven van Amsterdam op Internet niet meer worden bijgehouden. Het kostte de ambtenaren naar verluidt teveel tijd…

Botsing op de snelweg

EEN VAN DE nieuwsgroepen van De Digitale Stad, dds.multcult, is bestemd voor discussies over migranten, culturele diversiteit, integratie, etnische kwesties en dergelijke. De discussies daar willen wel eens uit de hand lopen: de opinies variëren er van streng anti-racistisch tot extreem rechts, en dat botst uiteraard. Bovendien argumenteert niet iedereen even helder of netjes. Er zijn regelmatig misverstanden en sommigen leggen zich toe op moedwillig stoken en provoceren van de tegenpartij.

Een daarvan is een vaste deelnemer aan dds.multcult, Rinus Visser. Hij legt zich er naar eigen zeggen op toe een elektronische oorlog te voeren tegen ‘politiek correcte opvattingen’. Verschillende mensen traden met hem in debat; anderen – leden van de anti-racistische organisaties Magenta en Nederland Bekent Kleur – werden simpelweg woedend en wilden dat Visser zijn uitspraken introk, of liever nog, zijn berichten cancelde. (Berichten geplaatst in een nieuwsgroep kunnen worden gewist, hetzij door de schrijver ervan, hetzij door de provider – zeg maar: de Internet-leverancier, in dit geval DDS.)

Toen Visser dat weigerde, eisten de genoemde organisaties dat DDS de berichten ongedaan zou maken. DDS gaf daaraan geen gevolg, met het argument dat providers zich niet in discussies mengen noch uitspraken van haar abonnees controleren, laat staan dat ze die zou censureren; voor je het weet beland je in een situatie waarin de abonnees overgeleverd zijn aan de willekeur van de provider. Bovendien stelt DDS zich op het standpunt dat ze berichten van anderen helemaal niet wissen mag: er bestaat tenslotte zoiets als auteursrecht en vrijheid van meningsuiting, en wie zijn zij om te bepalen dat uitspraken over de schreef gaan? Die taak komt hen niet toe vonden ze, ze doen niets dan toegang bieden tot Internet. Waarna Magenta en Nederland Bekent Kleur naar de officier van justitie stapten en een aanklacht indienden wegens de vermeende racistische uitlatingen van Visser.

*

De zaak is thans in onderzoek. Of de aanklacht ontvankelijk verklaard zal worden, is hoogst onzeker. Mocht dat toch het geval zijn, dan valt voorts te betwijfelen of Justitie wel de technische kennis in huis heeft om de zaak goed op een rijtje te zetten. Internet is gecompliceerd en er is – tenminste in Nederland – geen jurisprudentie over Internet of over digitale discussies. Om een paar complicaties te noemen: mocht de rechter besluiten dat een elektronische uitspraak strafbaar is, wie is dan de feitelijke overtreder? De naam die boven een bericht staat hoeft niet altijd overeen te komen met de werkelijke schrijver ervan: het is niet bijster moeilijk om afzenders te vervalsen. Misschien zijn de gewraakte uitspraken niet door Rinus Visser zelf gedaan, maar door iemand die hem een loer wilde draaien. In DDS is al eerder sprake geweest van valse afzenders. Visser geeft overigens ruiterlijk toe dat hij de schrijver van deze berichten is, maar Justitie zou er een harde dobber aan hebben indien hij ontkende.

En dan: als er in een bericht inderdaad een strafbare uitspraak is gedaan, wie is dan daarvoor verantwoordelijk? Alleen de auteur ervan, of ook de provider? Is een provider niets dan een doorgeefluik (zoals dat officieel heet: een common carrier) of dient zij berichten ook te controleren? En kan dat eigenlijk wel, berichten op inhoud beoordelen? Aan de hand van welke criteria moet dat, en hoe kun je de plusminus tachtigduizend berichten die momenteel per dag worden gepost, in de gaten houden? Nederlandse providers kunnen uiteindelijk – god verhoede – wettelijk worden verplicht om het berichtenverkeer op strafbare uitlatingen te controleren, maar hoe moet dat dan met berichten die vanaf buitenlandse providers in nieuwsgroepen worden gepost? Als iemand niet hoogst persoonlijk een verwerpelijke (en strafbare) uitlating doet, maar alleen een verwijzing in zijn homepage opneemt naar de digitale versie van ‘Mein Kampf’, is die persoon dan strafbaar of degene die Hitlers boek op het net heeft gezet? Moet ook de provider waar dat digitale boek zich bevindt, worden vervolgd? Maar als die provider nu Amerikaans is? Want daar mag dat, loepzuivere racistische uitspraken op het net zetten. Allemaal zaken die Justitie uitgebreid zal moeten bestuderen.

*

HOE VERHOUDEN DE vrijheid van meningsuiting en het belang van discussies zich tot Magenta’s wens tot censuur? En heeft Rinus Visser inderdaad strafbare uitlatingen gedaan? Volgens Magenta wel, die hoeven daar geen debat meer over, zeggen ze. Zij vinden het racisme en dus is het racisme, daar hoeft eigenlijk geen rechter meer aan te pas te komen. Die dient alleen om het gelijk dat zij al bezitten, daadwerkelijk te verzilveren.

Op een bijeenkomst die DDS een paar dagen na de aanklacht heeft belegd met beide stichtingen, verwoorde Ronald Eissens (vertegenwoordiger van Magenta / Meldpunt Discriminatie Internet) heel pregnant waar het hen om te doen is: ‘Voor ons is dat proces niet van belang. Die uitlatingen moeten weg.’

Zijn collega Suzet Bronkhorst deed er nog een schep bovenop: ‘Het belangrijkste is dat het Visser verboden wordt te posten.’ Magenta wil dat DDS Vissers berichten wist en hem voortaan de toegang tot DDS ontzegt. Dat hij zonder meer elders – via andere Internet-providers – toegang kan krijgen (desnoods onder een andere naam of door gebruik te maken van iemand anders’ abonnement), lijkt niet in hun hoofd op te komen.

Onderwijl gaat de discussie over de betekenis van racisme en over censuur versus vrijheid van meningsuiting op het net door, en komen steeds meer mensen daar tot de conclusie dat dat laatste cruciaal is. De kern van democratie is immers niet dat jij mag zeggen wat je wilt, maar dat anderen het recht hebben dingen te zeggen die je bepaald onwelgevallig zijn. (De digitale snelweg heeft in die zin dezelfde verkeersregel als de gewone: je hebt geen recht om voorrang te nemen, je hebt de plicht een ander voorrang te geven.)

Vissers uitspraken mag je verworpen, zijn recht om te ze doen heb je echter te honoreren. Op precies dezelfde grond hebben linkse organisaties in de VS, zoals de American Civil Liberties Union, in een aantal processen neo-nazi’s verdedigd. Zij vinden dat in een rechtsstaat ook hun politieke tegenstanders het recht hebben hun mening te geven, een mening die ze voorts uiteraard op inhoudelijke gronden zullen aanvallen.

Het beste argument om Visser ongemoeid te laten is trouwens dat dds.multcult een van de zeldzame fora in Nederland is waar racisten en anti-racisten daadwerkelijk met elkaar in debat gaan. Waar zie je dat elders, een CP-stemmer die redelijk discussiëert met een – pak ‘m beet – linkse Turk?

Queeste

LIGT HET NU aan mij of is de komkommertijd inderdaad al aangebroken? De minimale hoeveelheid zon waarmee we het de afgelopen weken hebben moeten stellen suggereert anders, maar nieuws is er nog minder dan zon en alle homo-media staan dezer dagen vol met tot artikelen opgewerkt niets. Geen grote debatten, geen grote vragen; laat staan nieuwe vragen. Gelukkig ook geen grote problemen, dat is wel weer een voordeel.

Op de homo-mailinglijsten emmert iedereen maar door over schier onoplosbare en derhalve bodemloze kwesties, zoals daar zijn: is pedofilie goed of fout en wat als ik mijn jonge vriendjes nu alleen maar een kusje geef; dient men voorstander te zijn van het homohuwelijk, de ja of de nee; en cruisen vind ik vies plus dat het een smet werpt op het imago der homosuele medemens versus ja maar we willen niet allemaal keurig getrouwd zijn met onze vent en ik ga ook niet op jouw seksuele gewoontes schelden.

Laat maar, denk ik, en klik door naar het volgende bericht of sla fluks de bladzijde om. Op zoek naar iets verfrissends. Op zoek naar een provocerend standpunt. Op zoek naar een kwestie. Opdat ik iets heb om mijn tanden in te zetten (de houtjes zijn op) en stof vind voor een column. Edoch: niets. Helegaar niets. (En wat ik momenteel wel interessant vind houd ik voor me, wat de zaak er niet eenvoudiger op maakt, want het is wel iemand die mijn aandacht heeft en die wegleidt van publieker zaken & taken.)

Maar ergens wrikt iets, en dat is niet alleen het nijpend gebrek aan zon. Zijn er geen Grote Kwesties dan? Zou het heus zo wezen dat de zaken nu geregeld zijn en iedereen puur voor het ritueel, de gezelligheid, de eventuele flirt en de contacten afreist naar Hilversum om daar te gaan Roze-Zaterdagen? Is er nergens meer werk aan de winkel, valt er nergens meer een beleidsnota om te buigen? Zou Nederland heus af zijn, qua roze?

Soms denk ik van wel. Er is vreselijk veel winst geboekt de afgelopen twintig jaar. Je wordt niet meer ontslagen, bespot, gemeden en geweken indien de eigen sekse toegenegen. Men kan thans rustig innig omstrengeld door de stad lopen; men kan samenlevingscontracten, pensioen- en levensverzekeringen met dan wel op elkaar afsluiten; tijdschriften hoeven niet meer onder couvert te worden verstuurd; café’s zijn nu gewone café’s met terrassen van promenade-achtige proporties in plaats van besloten sociëteiten waar je voor de veiligheid eerst moet aanbellen om binnen te kunnen komen, er zijn volop tijdschriften en programma’s die aan de doelgroep gewijd zijn; datingshows schijnen met enige regelmaat ook de homoseksueel en de lesbienne van een gelegenheidspartner te voorzien; de Privé maalt er niet om dat Jos Brink een vriendje heeft en meldt hooguit opgetogen dat ons aller Koningin zich zo gaarne met homosuelen omringt omdat dat zulke leuke mensen zijn en dat derhalve nogal wat leden van de hofhouding van de familie zijn. Nichten maken carrière in het leger en damesdames kunnen minister worden. Zelfs adoptie en het homohuwelijk liggen binnen handbereik. Herenstellen en damesstellen die iets ingewikkelds hebben gedaan met de voortplanting en die in wisselende samenstelling een kind opvoeden, worden alom geportretteerd in stukken waarin de vriendelijke belangstelling overheerst: hoe gaat dat dan?

Niet dat het leven nu eindelijk eenvoudig is en alom gladgestreken, maar dat is het nooit & voor niemand en bovendien zou dat vreselijk saai worden denk ik dan, cynisch als ik bij vlagen ben. Van wat wind tegen hebben word je groot en stoer en in oppositie leert men niet alleen de tegenstander doch ook zichzelf kennen.

De kleren van de kiezer

DE NIEUWE DISCUSSIE schijnt te worden hoe referenda zich verhouden tot de democratie: wanneer zijn burgers bevoegd om over welke onderwerpen te stemmen. In welk stadium van behandeling komt een voorstel in aanmerking om onderwerp van een volksstemming te worden (moet het plan al ‘af’zijn of moet het juist in een vroeg stadium in stemming worden gebracht), wat mag de reikwijdte zijn van zulke voorstellen (mogen bewoners van de ene stad stemmen over iets dat ook bewoners van andere steden aangaat), lenen landelijke onderwerpen zich voor een referendum, en dergelijke.

In de Tweede Kamer gaan nu stemmen op om bij wet te regelen dat gemeentes over bepaalde zaken geen referenda mogen organiseren. De VVD wil het aantal wetsontwerpen waarover burgers zich mogen uitspreken, sterk inperken. ‘Als het zo moet,’ zei nota bene iemand van D66 die het duidelijk met de VDD eens was, ‘komt er geen gemeentelijke of provinciale herindeling meer van de grond’. Nu waren het sowieso niet de gemeentes die de referenda hadden geregeld: de stemmingen waren het gevolg van burgerinitiatieven en zowel Amsterdam als Rotterdam was daar doodongelukkig mee.

Politici maken zich nu erg druk het referendum, maar vooral omdat in beide referenda hun plannen verworpen zijn. Als de bewoners van Amsterdam en Rotterdam hun instemming hadden betuigd, waren de bestuurders vermoedelijk aanzienlijk beter te spreken geweest over deze aanvulling op het demokratisch instrumentarium. Beter dan te pruilen of te schrikken, hadden ze zich kunnen verheugen over de brede en levendige discussies in beide steden; ze hadden kunnen constateren dat de opkomst groter was dan bij verkiezingen voor de Provinciale Staten; ze hadden bovenal fideel kunnen zijn en als grote mensen hun verlies kunnen dragen.

Dat deden ze niet. Ik heb – vooral na afloop – dan ook heel andere lessen getrokken uit de afgelopen twee referenda dan zij. Dat erg weinig politici demokratisch zijn, bijvoorbeeld. Stemmen is leuk zolang het volk het met ze eens is, want tegenstemmen is wel heel lastig – daar gaan de mooie plannetjes. Dat veel politici dachten dat niemand ooit had opgemerkt hoe tegenstrijdig hun verklaringen en toelichtingen waren – dat de kiezers de kleren der politici zouden blijven prijzen en niet zouden opmerken dat de mot erin zat, of dat die mouw verkeerd in het lijfje was gezet, de kleuren vloekten en de maat verkeerd was.

*

WAT IK HOOGST shockerend vond, was dat politici kennelijk denken dat ze verkopers zijn en wij, de kiezers, dom zijn dan wel te paaien met een flippo. Een flinke reclamecampagne moest volstaan, hadden ze bedacht, onder het motto: ‘Onze plannen – goed voor U. U weet wel waarom.’ “We hebben ons beleid niet goed genoeg aan de bevolking uitgelegd,” zeggen sommige politici nu. Wat klinkt als een halve schuldbekentenis, maar feitelijk diezelfde kiezers bestempelt tot schoolkindjes met magere zesminnen, brugpiepers die slechts met de grootst mogelijke inspanning van de kant van het – uiteraard zeer bekwame – docentencorps de basiscursus demokratie met een diplomaatje kunnen afronden. Ze hadden niet door hoe dom we waren, dat zeggen ze.

En dat de meeste politici het een domme beslissing vonden, was evident. Verschillende stadsbestuurders en raadsleden mijmerden hardop voor zich uit dat de bewoners van Amsterdam en Rotterdam de plannen voor de stadsprovincies ‘waarschijnlijk op emotionele gronden’ hadden verworpen. En dat dat niet goed was, zeiden ze erbij; je hoorde ze de redenering uitproberen dat die veronderstelde emotionaliteit een goede reden zou zijn om de toch tamelijk verpletterende uitslag met een schepje zout te nemen. Ach nu ja, ze waren wel tegen, maar dat was emotioneel. Dus dan telt het niet. Eigenlijk.

‘Op emotionele gronden’. Da’s net zoiets als de huisarts of de specialist die ten einde raad is, want ze weten niet waar je last van hebt, maar er is duidelijk wel iets aan de hand; en uit moedeloosheid of argwaan vallen ze terug op hun laatste redmiddel: ‘Heeft U soms last van stress?’ Een vraag die ze je nooit zullen stellen wanneer hen helder is door welke kwaal je wordt geteisterd. Stress is een diagnose bij verstek: een die pas relevant wordt als er – op dat moment, en met die stand van kennis en techniek – geen herkenbare lichamelijke oorzaak gevonden kan worden. Stress is de vuilnisbakdiagnose: de restcategorie waar alles mee kan worden verklaard en daarmee uiteindelijk niets. Want dat stress vrijwel uitsluitend als laatste diagnose wordt gesteld, maakt tevens dat psychosomatische klachten een soort restcategorie worden. Alsof in het geval dat er wel een duidelijk aanwijsbare ziekte gevonden wordt, er tegelijkertijd per definitie geen sociaal-psychologische factoren kunnen spelen, los van of mogelijk zelfs hand in hand met het ontstaan van de ziekte.

Hoe vaak spelen emotionele gronden niet mee bij steun voor plannen waarvan politici wel geporteerd zijn? Doet niet vrijwel elke partij in verkiezingstijd juist z’n uiterste best om die emoties te mobiliseren en ten eigen bate aan te wenden? Weet een politicus ooit op welke gronden een kiezer hem of haar steunt?

Misschien dienen politici te accepteren dat ze in een democratie een nederlaag kunnen lijden. En moeten ze zichzelf eens een oor laten aannaaien in plaats van dat de kiezers te doen. Want hun toonhoogte verraadt doofheid.

Homomonument

[Toespraak gehouden bij de kranslegging bij het Homomonument op 4 mei 1995.]

HET HOMOMONUMENT HIER bij de Westertoren in Amsterdam is er niet voor niets. Bij veel herdenkingen die aan de Tweede Wereldoorlog worden gewijd, vergeet men nog al eens dat joden, zigeuners, werkweigeraars en verzetsmensen niet de enigen waren die systematisch naar de concentratiekampen werden vervoerd. Erger: veel mensen wilden daar lange tijd helemaal niets van weten. Nog geen vijfentwintig jaar geleden werden de mensen die bij de Nationale Herdenking op de Dam een krans wilden leggen ter nagedachtenis aan de homoseksuele oorlogslachtoffers, door de politie hardhandig uit de stoet verwijderd. Het heeft lang geduurd eer het besef doorbrak dat de vervolging van homoseksuelen een bloedserieuze zaak is geweest en grote schade heeft aangericht, en nog langer voordat men begreep dat het wegmoffelen van juist deze vervolging verband hield met nog altijd voortdurende discriminatie.

Het Homomonument bij de Westertoren is het eerste monument ter wereld dat werd opgericht ter herinnering aan alle mannen en vrouwen die in de Tweede Wereldoorlog zijn gestigmatiseerd, opgepakt, geïnterneerd en vergast uitsluitend op grond van hun seksuele voorkeur. De roze driehoek is familie van de gele ster – beiden zijn ze de kinderen van de onderdrukking, van genadeloze, vernietigende en dodelijke haat jegens al wie anders is en tot lid van een groep wordt bestempeld.

Dat er ruim veertig jaar na afloop van deze oorlog eindelijk een tastbare plaats werd opgericht waar respect kan worden betuigd voor de homoseksuele slachtoffers van de oorlog, is derhalve tevens een markering van toegenomen tolerantie en acceptatie van homoseksualiteit. Het Homomonument is daarmee een teken van onderdrukking en bevrijding ineen.

DE MEESTEN VAN ons hebben de Tweede Wereldoorlog niet meegemaakt. We kennen die oorlog uit beelden, uit verhalen, uit overlevering; we zien hem terug in de verkrampte gezichten van onze moeders, vaders, ooms en tantes wanneer ze eraan moeten terugdenken; hij ligt vast in vergeelde foto’s en lege plekken in de familie-albums; hij wordt bewaard in de graven van de doden, hij wordt verteld met zwijgen en met angst. Voor mensen die hem hebben meegemaakt en overleefd is het een levende herinnering, voor ons een angstige geschiedenis; angstig, juist omdat we wel eens vrezen dat hij toekomst of heden kan worden en elke opmerking over het joods-kapitalistisch media-complot en elke schending van joodse begraafplaatsen door neo-Nazi’s, elke moord op een migrant door een skinhead en elke mishandeling van een homoseksueel door een clubje potenrammers er hoe dan ook één teveel is. Anderen echter beschouwen deze geschiedenis als verleden tijd en als ballast.

De laatste weken ben ik tot mijn schrik regelmatig verzuchtingen tegengekomen van mensen die zich bekloegen over de aandacht die er nu is voor de bezetting waarvan Nederland vijftig jaar geleden bevrijd werd. Iemand liet zelfs de term ‘herdenkingsterreur’ vallen, in kennelijke navolging van Theo van Gogh, die onzin kakelt over ‘de herdenkingsindustrie’ en denkt daarmee een taboe te doorbreken. Of we nu alsjeblieft eens willen ophouden met dat verleden. Oude wonden zouden ermee worden opengereten en met zout worden gepekeld. Laten wij liever het leven van de dag oppakken.

Dat leven dat wij nu kunnen oppakken, een leven bevrijd van de ergste vormen van onderdrukking, heeft echter een prijs gehad. Die is door veel mensen betaald. Door mensen die bang waren, door mensen die deden wat ze konden, door mensen die meer deden dan ze eigenlijk konden, door mensen die offers brachten, door mensen die de moed niet opgaven, door mensen die als onmensen werden behandeld, door mensen die zijn geïntimideerd en ingeperkt en monddood werden gemaakt en werden mishandeld en uitgehongerd en vergast en vermoord.

Eén van de drie punten van het homomonument

STILSTAAN BIJ DE oorlog blijft daarom belangrijk en het is gepast het hele land in twee minuten stilte te dompelen. Het is makkelijk om verworvenheden voor vanzelfsprekend te houden en te vergeten hoeveel de vrijheid heeft gekost en met hoeveel moeite die gewonnen is. Werden homo’s tijdens de oorlog vernietigd en mochten de homo-organisaties daar in 1971 nog steeds niet op wijzen, nu staat er hier een wethouder met de ambtsketen om en worden we geflankeerd door een erehaag van vertegenwoordigers van de stichting Homosexualiteit en Krijgsmacht die hier een krans komen leggen: homoseksuele marine- en legerofficiers met tien centimeter lintjes op hun borst gespeld. In veel andere landen zouden ze geen lintje krijgen maar ontslag, of ze zouden zelfs vervolgd worden.

En natuurlijk is de strijd tegen onderdrukking niet voorbij, erger nog: wanneer je winst boekt zul je altijd zien dat ook daar misbruik van gemaakt kan worden of dat het anders uitpakt dan ooit de bedoeling was, en blijkt dat wat eens een verworvenheid was later als een molensteen om je nek kan hangen. Er zijn geen lauweren waarop men rusten kan en het streven naar vrijheid is een taak die per definitie nooit afgerond kan worden.

Jodenhaat, homohaat, haat jegens andere culturen en andere leefwijzen bestaat nog altijd en er valt derhalve nog flink wat te bevrijden. Het is echter zaak om de proporties van zo’n strijd hier en nu te relativeren – niet alleen omdat een enkele uitlating van discriminatie, hoe pijnlijk en verderfelijk ook, degene die zich ertoe verlaagt niet zonder meer in de lugubere traditie van fascisme en nazisme plaatst, maar ook omdat er zoiets als schaal bestaat en een rechtstreekse vergelijking tussen onderdrukking toen en discriminatie nu tot een ontoelaatbare inflatie van het begrip ‘oorlog’ leidt. Waar mensen die zich hier en nu verzetten tegen homodiscriminatie mee te kampen hebben, is van een andere orde. Gelukkig, kan ik alleen maar zeggen.

Vandaag herdenken we de doden die toen zijn gevallen en de slachtoffers die toen gemaakt zijn. We kunnen ze alleen maar respecteren en hopen hen hun rechtmatige plaats terug te geven in de geschiedenis: ze zijn de homoseksuele slachtoffers van een perfide regime.