Wiens geweld?

MINISTER SORGDRAGER WIL, zo meldde Het Parool afgelopen zaterdag, het verhuren en verkopen van video’s met seks en geweld aan jongeren onder de zestien verbieden. Wie dat toch doet, riskeert een boete van 25.000 gulden. Een curieus voorstel – vooral omdat niemand weet welke films en video’s precies onder die verbodsbepaling zouden moeten vallen. De enige video-serie die allerwegen onder de te verbieden categorie wordt geschaard, is Faces of Death, een quasi-documentaire over sterven en de gruwelen van de doodstraf. Maar daarbuiten bestaat geen enkele overeenstemming. Bovendien bleek er tot eenieders verrassing al geruime tijd een bepaling te bestaan die het de omroepen verbood om voor negenen films met seks en geweld erin uit te zenden.

De gedachte achter de bestaande regeling en de voorgestelde aanscherping is tweeërlei. Het is niet goed dat kinderen al te vertrouwd worden met geweld: dat zou hun drempel verlagen en imitatie van gewelddadig gedrag in de hand kunnen werken. En ten tweede: kinderen raken in de war van zulke films, ze worden er angstig van en raken in verwarring. Maar wat is nu in hemelsnaam geweld, en wat maakt kinderen angstig?

Het enige dat mij in mijn kindertijd werkelijk schrik aanjoeg, was Pipo de Clown. Aan het begin van elke uitzending blies Pipo een ballon tot berstens toe op, en het moment waarop die ballon in zijn gezicht uiteen zou klappen vreesde ik met grote huiver – zodat ik me telkens weer achter de bank verschool en stiekem, veilig verscholen, naar het tv-scherm keek om te weten of de kust vrij was en ik weer gewoon op de bank kon gaan zitten. Maar ik keek wel. Gruwelijker nog was De kleine zeemeermin, een sprookje van de op-en-top christelijke Hans Christian Anderson. Het was een van de weinige sprookjes die ik kende die ni­et goed afliepen, en ik vond des zeemeermins opname onder de hemeldochters een onverdiende straf voor iemand die alleen maar vreselijk verliefd was en die zichzelf liever ombracht dan haar lief in de dood te storten. Uit recent onderzoek blijkt dat hedendaagse kinderen bang worden van het Journaal en van Goede tijden, slechte tijden. Dat het nieuws een kind schrik inboezemt kan ik me voorstellen, maar waarom GTST een angstaanjagende serie zou zijn, is me een raadsel; maar terugdenkend kan ik me evenmin goed voorstellen wat er nu eng was aan Pipo en zijn ballon.

Belangrijker is de vraag: is het erg om bang te zijn? Ik geloof het niet. Ik liet me altijd graag troosten, en bovenal: het was veilige angst: ik wist precies wanneer het niet eng meer zou zijn en ervoer die spanning daarom als plezierig. Het was angst met een afgesproken einde. Ik leerde zelfs mijn eigen remedies tegen zulke angst te ontwikkelen wanneer die langer bleef hangen dan me lief was: een stukje uit Pietje Bell lezen, bijvoorbeeld. Bovendien vind ik zulke angst, zeker nu ik groot ben, een goede les. Het leven verloopt niet glad en soepel, een mens vindt veel obstakels op zijn weg en bang zijn helpt niet om het pad te effenen: dapper zijn, en ondanks angst durven doorgaan, wel.

Dezelfde vragen gaan op voor geweld. Is dat altijd slecht? Veel horrorfilms zijn op de keper beschouwd uiterst moralistisch: het goede wint, het kwade wordt overwonnen, en tussendoor vloeit weliswaar veel bloed maar dat dient alleen ter verhoging van de vreugde die aan de goede afloop verbonden is. En complexer nog: veel horrorfilms hebben misplaatst en onbestraft geweld expliciet als onderwerp. Scenario’s draaien veelal rondom niet-gevonden moordenaars die alsnog gestraft worden, verkrachters die gruwelijk teruggepakt worden, treiteraars en pestkoppen die leren dat hun overmacht uiteindelijk een tijdelijke zaak is – desnoods komen hun slachtoffers terug uit een hiernamaals of een ander bovennatuurlijk verblijf om de etterkoppen op aarde definitief een lesje te leren. Wie een ander geen haar krenkt, is zelden slachtoffer in een horrorfilm.

En dan die vraag naar imitatie. Is het zo dat kinderen agressiever worden als ze gewelddadige films zien? Ga je meer slaan en schoppen als je Tom & Jerry regelmatig ziet, of veel Power Rangers en Teenage Mutant Ninja Turtles? Er is een soort common-sense notie dat kinderen heden ten dage brutaler zijn en eerder geneigd tot het gebruiken van geweld dan vorige generaties, en veel mensen leggen een verband tussen zulk gedrag en de inhoud van tv-programma’s. Maar voor zover er al sprake is van een dergelijke relatie tussen beeld en daadwerkelijk gedrag, is het zinnig je te realiseren dat zulks hooguit opgaat voor een specifiek segment van de kinderen en jongeren – namelijk jongens. Meisjes vallen nog altoos niet te betrappen op een overmaat aan vertoon van agressie en geweld; het zijn vooral jongens die zich daaraan overgeven en er gecharmeerd van zijn of denken zich er een zekere status mee te kunnen verwerven.

Het gaat helemaal niet om geweld sec, noch om de mogelijke invloed daarvan op kinderen als groep. Er zijn aanwijsbare mensentypes die zich laten verlokken tot geweld: jongens die stoer en macho willen zijn, die anderen willen imponeren en die als de dood zijn voor vriendelijk vragen of beleefde correcties of zoiets griezeligs als klein en kwetsbaar zijn. De meeste meisjes kun je blootstellen aan een overdosis aan seks, geweld, gruwel en verderf zonder dat ze ooit de neiging zullen krijgen een medemens in elkander te timmeren Als Sorgdrager werkelijk iets wil doen aan jeugdbeteugeling, lijkt het me daarom zinniger dat ze zorgt dat macho-mannelijkheid verboden wordt. Ook voor negen uur ‘s avonds.

Emotionele wonden

HET MELDPUNT DISCRIMINATIE maakte zich een paar weken geleden boos op mij; het meldde per ingezonden artikel in deze krant dat ik moslims kwetste, benevens me onheus had uitgelaten over Mohammed Rabbae. Buiten het feit dat ik het buitengewoon oneens was met hun reactie, verbaasde hun formulering me danig. Wat is dat toch met dat ‘kwetsen’, en vanwaar de populariteit van die term juist in verband met discussies over migranten, religie en de multiculturele samenleving?

In een debat over inkomenspolitiek zul je een vakbondskaderlid of werkloze nooit horen zeggen dat hij of zij zich ‘gekwetst’ voelt door een voorstel tot verlaging van het minimumloon; en patiëntenorganisaties zullen nimmer beweren dat zij zich ‘gekwetst’ voelen door een verandering in de WAO. Die spreken over rechten, over belangen, over nut, effectiviteit en zin. Zodra het over culturele zaken gaat, is de term ineens niet van de lucht, vermoedelijk bij ontstentenis aan een ook voor anderen navolgbare redenering. Maar bezeerde emoties zijn uiteraard geen grond voor een discussie. Wie gekwetst is in zijn gevoelens en deswege in onmacht vervalt, dient zich te vervoegen bij vrienden, of voor mijn part bij een psycholoog, voor een emotionele pleister.

Aanzienlijk beter echter is het om je te verweren: zet een debat op, bestrijd een verhaal dat je onwelgevallig is met argumenten en een tegenverhaal. Zeggen dat je bezeerd bent is flauwekul: dat is alsof je een debat tracht te winnen door van de tegenstander te zeggen dat die niet aardig tegen je doet, en dat zulks gemeen is. Bovendien is het een akelig generiek verwijt: iedereen kan zich te allen tijde gekwetst voelen door willekeurig welke uitspraak, maar dat wil nog niet zeggen dat dat gevoelen ook terecht is, of dat een ander daarmee het recht ontvalt de gewraakte woorden nog langer in de mond te nemen.

Laten wij het daarom vooral bij feiten en verifieerbare zaken houden in plaats van over vage gevoelens te spreken. Rabbae dus. Ik viel een paar columns geleden in een korte alinea tegen hem uit. Graag neem ik de wollige handschoen van het Meldpunt op en zal ik uitgebreider beargumenteren waarom ik, waar het religieuze en multiculturele zaken betreft, geen bijster hoge pet op heb van Rabbae’s opstelling. Dat laat overigens onverlet dat hij moed heeft betoond in zijn verzet tegen de Marokkaanse overheid.

Toen de commotie over Rushdie ontstond, de Iraanse ayatollah de fatwa over de schrijver afkondigde en er in Engeland publieke verbrandingen van De duivelsverzen werden geënsceneerd, vond Rabbae, toen directeur van het Nederlands Centrum Buitenlanders, dat Nederlandse moslims naar de rechter moesten om een verbod op De duivelsverzen af te dwingen. Dat was bepaald geen kalmerende uitspraak; eerder een raillerende. “Al was ik de laatste moslim in Nederland, dan nog zou ik mijn best doen het boek te laten verbieden,” zei Rabbae.

Als duo-lijsttrekker van GroenLinks herhaalde hij dat standpunt vijf jaar later, in januari 1994, tegenover het NRC en stelde hij dat ‘zijn ‘beleving als moslim’ boven de opvattingen ging die GroenLinks in haar verkiezingsprogramma heeft vastgelegd. Bovendien leek een gang naar de rechter hem ‘de demokratische weg’ bij uitstek. Vier dagen later, nadat het partijbureau van GroenLinks werd bedolven onder telefoontjes en opzeggingen, draaide Rabbae om als een blad aan de boom en vertelde hij dat hij inmiddels had geleerd “dat verbieden van een boek geen zin heeft. Bovendien is het aandringen op een verbod strijdig met de uitgangspunten van GroenLinks, dat streeft naar maximale vrijheid van meningsuiting.” Nu is dat een loffelijk standpunt, maar het klonk meer als angst voor stemmenverlies. Bovendien had hij zich een en ander eerder kunnen realiseren, bijvoorbeeld toen hij zich kandideerde voor het lijsttrekkerschap.

Onderwijl bleek dat Rabbae De duivelsverzen helemaal niet had gelezen. Op grond waarvan wist hij dan al die parmantige meningen over het boek te formuleren, en zijn goegemeente te vertellen dat Rushdie “op denigrerende wijze over het privéleven, over de vrouwen, van de profeet [heeft] geschreven” en dat “zo’n verhaal vernederend voor moslims” is? Op grond van roddel en achterklap, en de opstokerijen van fundamentalisten.

Het Meldpunt meent dat het flauw van mij is Rabbae kwalijk te nemen dat hij voor een verbod op De duivelsverzen pleitte; dat deden veel islamitische organisaties immers ook, stellen ze. Dat kan best wezen, maar ten eerste waren die geen lijsttrekker van GroenLinks (wat toch een andere invalshoek jegens zaken als vrijheid van meningsuiting en persvrijheid veronderstelt) en ten tweede waren er evenzovele moslims en -organisaties die ni­et voor een verbod pleitten: die De duivelsverzen met genoegen lazen, Rushdie steunden, en in z’n boek behalve een mooi verhaal ook een zinnige bijdrage aan het debat over de plaats en de betekenis van de Islam zagen. En tenslotte: als ik me boos maak over strenge christenen die The Last Temptation of Christ wilden verbieden, zou het een rare figuur zijn als ik Rabbaes pleidooi voor een verbod wel accepteerde – om niet te zeggen uiterst hypocriet.

Rabbae heeft meer vreemde tournures gemaakt. Pleitte hij eerst voor het tegengaan van discriminatie van homoseksuelen, in de laatstleden verkiezingscampagne beweerde hij plotseling dat ‘jullie’, in casu de Nederlandse homoseksuelen, er maar aan moesten wennen dat ‘wij’, in casu de Islamieten, daar heel anders over denken. Dat homoseksualiteit bij een deel van zijn geloofsgenoten niet prettig ligt, is bekend en lastig zat; maar in tegenstelling tot wat Rabbae suggereert met een dergelijke uitspraak, hebben lang niet alle islamieten er moeite mee.

Het monolitische ‘wij’ was dan ook uiterst misplaatst en fungeerde hoofdzakelijk als versterking van de aversie van homoseksualiteit die her en der (en niet alleen bij islamieten) leeft. Bovendien geeft het voor een vertegenwoordiger van GroenLinks geen pas zoiets te zeggen: die dient juist de progressieve opvattingen onder moslims te versterken, in plaats van ze te ontkennen. Van een katholiek die voor GroenLinks in de Kamer zit, verwacht ik immers ook dat hij of zij eerder het standpunt van de 6 Mei-beweging vertolkt dan dat van een gereformeerd groepje uit een achterafdorp.

En dan dat gedoe met internaten: toen het CDA in november 1996 voorstelde om speciale internaten in te stellen voor allochtone criminelen, alwaar ze behalve te arbeiden ook verplicht inburgeringscursussen zouden moeten volgen, was Rabbae mordicus tegen. Hij zag er een stigmatisering in van allochtonen in – en terecht. Waarom zou je criminele allochtonen anders willen behandelen dan criminele autochtonen; rehabilitatie- en inburgeringsprogramma’s zijn immers niet alleen voor allochtonen van belang. Er zijn zat Nederlanders die een lesje in fatsoen behoeven, benevens wegwijs gemaakt dienen te worden in een tamelijk complexe en stroperige samenleving.

Maar als Rabbae zo tegen was, waarom stelde hij dan in hemelsnaam een paar maanden eerder zelf voor om internaten te openen voor allochtone jongeren die dreigen te ontsporen? Let wel: niet voor jongeren die veroordeeld waren, maar voor hen die dreigen te ontsporen. Wie met open ogen rond kijkt, ziet dat juist voornoemde stigmatisering maakt dat allochtone jongeren een groot risico lopen op grond van vrijwel niets naar een internaat gezonden te worden. Zou dat dan zo’n verworvenheid zijn?

Ik weet het niet met Rabbae. Ik heb voornamelijk de indruk dat hij een draaikont is; en in religieuze aangelegenheden hoor ik Oussama Cherribi, kamerlid voor de VVD, duizendmaal liever dan hem. Bovendien vindt Cherribi niet snel dat hij gekwetst is. Die roept gewoon terug als hij het ergens niet mee eens is; die rept niet van emotionele wonden en psychische pleisters, maar argumenteert.

Allen digitaal!

[Recensie van Marjet van Zuijlen: Doodgewoon digitaal, uitgeverij Prometeus, Amsterdam 1997.]

POLITICI WETEN NAUWELIJKS iets van nieuwe media en internet af. Doorgaans kakelt de Tweede Kamer dan ook als een kip zonder kop waar het zulke zaken betreft, en werpt men zich te Den Haag in een collectieve hysterie wanneer een netgebruiker The Anarchist Cookbook, een verzameling anarchistische verzetstips waarin ook het vervaardigen van explosieven wordt uitgelegd, op een Nederlandse homepage zet: dan worden er stante pede doodserieuze kamervragen gesteld of dit nu maar allemaal kan, hier in Nederland. Ja, dat kan; het werkje is zonder enig probleem in de boekhandel verkrijgbaar; dus waarom zou het niet op een homepage mogen staan als de auteurs daarvoor toestemming geven?

‘t Is daarom werkelijk heel loffelijk dat een politicus zich verdiept in (een deel van de) nieuwe media en onderzoekt wat het belang en de mogelijkheden van Internet zijn. Marjet van Zuijlen, die voor de PvdA in de Tweede Kamer zit en woordvoerder mediabeleid en telecommunicatie is, heeft dat gedaan en er een bundel essays over gepubliceerd. Het prettige aan haar bundel is dat ze ‘mediabeleid’ niet langer definieert als ‘de omroepen’, noch telecommunicatie als iets met telefoontoestellen. Ze behandelt kabel, satelliet en telefoonlijnen als een samenhangende infrastructuur, die ook bedrijfsmatig steeds meer verknoopt raakt.

KPN bijvoorbeeld, de voormalige PTT, heeft buiten haar oorspronkelijke telefoonnet tevens flinke aandelen in internet providers (Planet Internet en World Access), in kabelnetwerken, en gedurende enige tijd in een commerciële tv-zender (het godlof opgeheven Sport7); voor Philips gelden vergelijkbare constructies. Allerlei communicatiemethoden zijn in de afgelopen jaren losgewrikt van de apparaten waarmee ze eerder exclusief waren verbonden: tegenwoordig kun je via het net faxen, telefoneren, tv kijken en radio luisteren; via de tv kun je – zij het rudimentair – e-mail sturen, homepages bekijken of lokale diensten raadplegen. Telefoons zijn mobiel geworden en je post achtervolgt je voortaan over de hele wereld.

Nieuwe ontwikkelingen roepen nieuwe vragen op, zoals te verwachten en te voorzien was. Leuk, dat gedoe met de publieke omroep hier in Nederland, en mooi geregeld ook met die omroepbijdragen, maar wat te doen als lidmaatschap van een omroep niets meer zegt over daadwerkelijk kijkgedrag en Nederland sowieso vaker op commerciële zenders afstemt dan op de publieke zenders? Wanneer je de tv gewoon op je computer kunt krijgen en geen omroepbelasting betaalt? Hoe moet dat met al die stations die zich verdringen voor een plaats op de kabel? Wie mag – en op welke gronden – uitmaken welk pakket in welke steden doorgegeven wordt, en hoe ga je daarbij monopolies en oneerlijke concurrentie tegen? Hoe zorg je dat ideële omroepen ook geprogrammeerd blijven? Waar moet je overheidsinformatie kwijt, wanneer haast niemand de Postbus 51-spotjes op de Nederlandse zenders nog ziet? En netgebruikers blijken sowieso minder tv te kijken: het gemiddelde AOL-huishouden ziet 15% minder tv, een daling van maar liefst zeven uur per week. (AOL, America On Line, is de populairste internet-provider in de VS.)

En dan dat internet. Een nieuwe manier van informatievoorziening en communiceren, waar overheden steeds meer gebruik van maken. Moet het onderwijs mensen daar niet verplicht wegwijs in maken? En mocht dat zo zijn, hoe verwerven oudere mensen zich zulke vaardigheden dan? Speelt het net een rol in politieke informatie en organisatie? Moet je bijvoorbeeld referenda via het net – of via de kabel – gaan houden? En wij kunnen hier leuk allerlei wetten hebben, maar het net trekt zich daar niet veel van aan: racistische uitingen zijn hier verboden maar in de VS onderdeel van het recht op vrijheid van meningsuiting, en de Centrumpartij heeft haar homepage daarom voorzichtigheidshalve ondergebracht in de VS. Singapore wil geen politieke tegenstanders op het net; dus zetten opponenten hun homepages in Finland. Heeft een begrip als ‘nationale soevereiniteit’ nog betekenis in die constellatie?

Allemaal zinnige vragen, da’s buiten kijf. En belangrijker nog: allemaal vragen waar nog maar nauwelijks en public over is nagedacht. Daarom is het des te treuriger dat Van Zuijlens boek zo verpletterend saai en zo dodelijk braaf is. Het is het produkt van een volleerd vertrutte ambtenaar geworden, een exemplarische bestuurlijke nota: geen onvertogen woord rolt er uit haar cursor, geen enkele opruiende uitspraak, fascinerende stellingname of originele gedachte valt er in haar boek te bekennen. Ze geeft blijk van een unverfroren vertrouwen in de samenwerking tussen (ondernemend, innoverend) bedrijfsleven en (controlerende, regulerende) staat, waarvan de burger – oh glorie – niets dan vruchten zal plukken. Ze roemt de bedrijfsmatige ‘vertikale integratie’: multinationals die samenwerken in de nieuwe media, waarbij ze zowel hardware als software (‘content’, heet dat tegenwoordig) leveren. Wrang, maar voorspelbaar, was dat juist in de weken na het verschijnen van Van Zuijlens bundeltje de ene na de andere multinational aangaf uit de multimedia-business te willen stappen: KPN trekt zich terug, net als Philips, Siemens en het Britse Cable & Wireless. Het levert ze te weinig geld op, en bovendien weten ze niet goed wat ze ermee aan moeten, met die multimedia.

De burgers worden door Van Zuijlen onderwijl gereduceerd tot de passieve ontvangers van al dit schoons: nergens klinkt het besef door dat het net vooral door haar gebruikers tot bloei is gekomen, en nauwelijks door de inspanningen van bedrijven of overheden. Evenmin lijkt Van Zuijlen zich te realiseren dat mensen zich via het net organiseren en dat activisme er een steeds prominenter rol krijgt. Des te curieuzer maakt dat haar uitgangspunt: Wij Moeten Allen Het Net Op En Digitaal Worden. Afgaande op wat Van Zuijlen erover schrijft: uit burgerplicht vermoedelijk, in plaats van uit plezier of nieuwsgierigheid, om gelijkgestemden en informatie te vinden, of uit de simpele wens om rond te hangen, wat te kletsen en keet te trappen. En het stuitende is dat ze er met haar internet-feiten vaak naast zit en grove lacunes in haar teksten laat.

Juist van een sociaal-democrate – iemand wie sociale verbanden en organisatie aan het hart gaan, en die zich thans zorgen zou moeten maken over weg-ebbende zorg – had ik bijvoorbeeld verwacht dat ze aandacht zou besteden aan netgemeenschappen. In veel landen ontwikkelen zich digitale gemeenschappen waar men zich toelegt op onderlinge steun: bejaarden en zieken worden in contact gebracht met vrijwilligers, mensen regelen er afspraken om voor elkaar te koken of klusjes bij elkaar in huis te doen, of er worden lotgenotencontacten bevorderd – bijvoorbeeld tussen aidspatiënten of ouderen. In veel steden is het verenigingsleven al doende opgebloeid, en kunnen gebrekkige overheidsvoorzieningen tenminste gedeeltelijk worden ondervangen.

Van Zuijlen wijdt er geen woord aan. Ze spreekt uitgebreid over digitaal geld en betalingen via het net, maar bepaalt haar betoog tot chipcards en I-pay: oftewel tot di­e systemen die het betalingsverkeer tussen burgers en bedrijven regelen. Aan Digicash, de enige methode die toestaat dat mensen onderling geld verrekenen en die anonimiteit toestaat, besteedt ze geen aandacht. Wanneer ze over encryptie spreekt – het versleutelen en signeren van gegevens – is de context die van ‘misdaadsyndicaten en andere criminelen’ die misbruik kunnen maken van dergelijke technieken, terwijl encryptie vooral een keurige techniek is om een envelop om een e-mailtje te doen.

Belangrijker nog dan deze verzegeling is dat encryptie de enige techniek is die mensen in staat stelt om de betrouwbaarheid van elektronische berichten te na te gaan. Op het net is het vervalsen van een afzender een fluitje van een cent, en alleen via zo’n versleutelde handtekening kan de herkomst van een bericht gecontroleerd worden: klopt de sleutel, dan klopt de afzender. Authenticatie is vaak broodnodig: iedereen kan het namelijk doen voorkomen alsof ze de beheerder van de Nederlandse nieuwsgroepen zijn en in die hoedanigheid systeembeheerders adviseren om allerlei groepen op te heffen of juist aan te maken, en iedereen kan een mailtje rondsturen aan werknemers binnen een bedrijf om te melden dat er een virus rondwaart en alle computersystemen derhalve subiet plat moeten om verdere schade te voorkomen.

Haar behandeling van privacy en bestandskoppelingen is heel erg summier. Bedrijven verzamelen gegevens over hun klanten, voor een deel via betaal- en spaarkaarten, en overheden koppelen allerhande databases aan elkaar. Dat is soms lastig, meldt Van Zuijlen, vanwege de ongevraagde direct mail die er het gevolg van blijkt te zijn, en vaak handig, vanwege de fraudebestrijding. Zulke bestanden kunnen echter misbruikt worden. Maar gelukkig waakt de Nederlandse Registratiekamer tegen dat laatste, en misschien moeten burgers meer instrumenten in handen krijgen om op te kunnen treden tegen zulk misbruik. Einde verhaal.

Niets over de imposante blunders die zijn gemaakt met het automatiseren van bestanden: sociale diensten en politiecorpsen die voor miljoenen guldens systemen lieten ontwikkelen die hun gegevens nergens mee konden uitwisselen, en die totaal herschreven moesten worden; niets over de problemen rond het corrigeren van dergelijke informatie (wie herinnert zich niet de kwestie rond de schier eindeloze en onverbeterbare fouten in de bestanden voor de studiebeurstoekenning?). Niets over de plannen voor geautomatiseerde nummerbordherkenning, die het mogelijk maken na te gaan wanneer welke auto zich waar bevond. Burgers worden steeds ‘transparanter’ voor de overheid, en het is nogal een gotspe om te beweren dat juist de overheid ons, de burgers, beschermt tegen zulke ontwikkelingen.

Over privacy op het net meldt Van Zuijlen nauwelijks iets: dat het de aandacht heeft. Fijn. En dat terwijl je versteld staat wanneer je je realiseert hoeveel sporen je achterlaat op het net, en wat daarmee gedaan kan worden. Allerlei bedrijven vissen via scriptjes gegevens uit de computers van degenen die hun homepages bezoeken, en tal van bedrijfjes leggen zich erop toe e-mail adressen te verzamelen om die vervolgens voor direct e-mail te misbruiken (iets waartegen steeds meer netgebruikers zich beschermen door fake-gegevens in de programma’s te stoppen waarmee ze nieuws lezen of homepages bekijken). In de VS is het versturen van dergelijke massamail, die bekend staat als ‘spam’, inmiddels strafbaar gesteld; vooral op grond van het argument dat de argeloze gebruiker die al die rommel in z’n electronische postbus krijgt, zelf opdraait voor de kosten van het ophalen ervan. Was misschien een leuk ideetje voor Van Zuijlen geweest, om spammen strafbaar te stellen; internettend Nederland zou opgelucht hebben ademgehaald.

Ook eenvoudige berichtjes die mensen posten in nieuwsgroepen zijn, voor wie kwaad wil, niet zo onschuldig als ze lijken: wanneer je de gegevens die erin vervat zijn combineert – en dat is niet moeilijk, aangezien een aantal pagina’s op het net alle berichten in de nieuwsgroepen archiveren – is een vrij gedetailleerd profiel van iemand vast te stellen. Het blad PC World koos recent een willekeurige netgebruiker uit en traceerde diens publieke berichten; op grond daarvan wisten ze binnen de kortste keren te vertellen waar en wanneer hij geboren was, waar hij woonde, welke opleidingen hij had gevolgd, waar hij werkte, wat zijn voor- en afkeuren waren en waar hij de laatste drie jaar op vakantie was geweest. Toen de geschrokken netgebruiker daarna zijn gegevens wijzigde, vond het blad hem snel terug: met z’n telefoonnummer er zelfs bij, ditmaal.

Nu is dit voorbeeld tamelijk onschuldig, maar het zou goed zijn dat mensen zich beter realiseren dat het net allerlei persoonlijke gegevens gruwelijk openbaar maakt. Bovendien verandert de zaak natuurlijk nogal wanneer je ergens in een nieuwsgroep meldt dat je aids hebt of een stoer verhaal vertelt over je drankgebruik. Iemand die je schade wil berokkenen, hoeft zo’n berichtje maar naar je baas te sturen om je in de problemen te brengen.

Naar aanleiding van de discussies over censuur op het net neemt Van Zuijlen het enige mogelijke standpunt in: dat censureren nauwelijks helpt, aangezien informatie op het net de onstuitbare neiging heeft de plek te zoeken waar ze geaccepteerd wordt. Maar ik had haar graag een fermer standpunt in zien nemen waar het ‘t filteren van informatie betreft. Tegenwoordig zijn er programma’s in omloop waarmee ouders kunnen verhinderen dat hun kinderen bepaalde soorten informatie zien; het gaat dan – uiteraard – om seks en geweld.

De manieren waarop de diverse filterprogramma’s werken, zijn echter radikaal verschillend. De ene groep stelt gebruikers in staat zelf hun filters te definiëren (en die te beschermen met een wachtwoord – voor je het weet heeft je kind het filterprogramma anders gekraakt). De andere groep – CyberSitter, SurfWatch – werkt met aangeleverde filters. Juist over die laatste groep is commotie ontstaan: ze blokkeren niet alleen pornopagina’s, maar ook de homepage van de in-en-in keurige National Organization of Women en alle pagina’s over homoseksualiteit. En nadat een oplettende netbewoner zulks bekend maakte, ook homepage van deze boze jongeling en die van de organisatie die zijn artikel overnam. Uit haar boek maak ik op dat Van Zuijlen geen weet heeft van zulke vormen van censuur.

En tenslotte heeft ze geen oog voor wat het net betekent voor politieke acties. Ze schrijft wel braaf dat de overheid haar informatie via het net aan de burgers ter beschikking zou moeten stellen, maar verzuimt te melden dat die plannen pas vorm aannamen nadat het politiek onderzoeksbureau Jansen & Janssen het complete IRT-dossier, dat uitsluitend tegen betaling van honderden guldens te koop was, gratis op het net zette; een initiatief dat zelfs de voorpagina van NRC Handelsblad haalde. In Servië werd de enige radiozender die een stem gaf aan de protesteerders wekenlang in opdracht van Milosevic gestoord; de uitzendingen konden doorgaan, omdat de provider XS4all de uitzendingen van B92 als RealAudio-bestanden op het net zette, en werden in Servië daarna op tape verspreid. In London verdedigen twee actievoerders zich al sinds 1990 tegen een smaadzaak die McDonald’s tegen hen aanspande; hun informatie krijgen ze momenteel via het net aangeleverd, door gelijkgezinde zielen elders ter wereld, en verspreiden ze op dezelfde manier. Het blad Radikal, dat in Duitsland verboden is maar in Nederland gewoon verkocht mag worden, is in Nederland op het net gezet – zodat ook de Duitsers het kunnen lezen. Met als gevolg dat een aantal Nederlanders thans het risico lopen gearresteerd te worden zodra ze voet in Duitsland zetten, en een Duits parlementslid voor de rechter is gedaagd uitsluitend vanwege het linken naar die pagina. Scientology, dat erin excelleert haar critici te isoleren en de diverse rechtbanken waarmee ze van doen heeft verschillende, onderling tegenstrijdige verhalen te vertellen, merkt nu dat ze te maken heeft met critici die elkaar binnen het uur kunnen informeren en die informatie uitwisselen dat het een aard heeft; dat ondermijnt Scientology’s strategie nogal. Het enige dat Van Zuijlen over zulke ontwikkelingen oppert is dat politieke partijen misschien homepages en discussiegroepen moeten beginnen. Tof plan, mevrouw Van Zuijlen.

Misschien moet ze ‘s een boek lezen over internet.

*

Het blad TelePC publiceerde twee maanden later een interview met Marjet van Zuijlen, en vroeg haar naar mijn reactie op mijn boekbespreking. Van Zuijlen sprak als volgt:

En ik maar denken dat men leren kan (en wil) van recensies.

Karin Spaink kwetst moslims

Ingezonden artikel

BIJ HET MELDPUNT Discriminatie zijn meerdere klachten binnengekomen over het stuk Gratis ammunitie van Karin Spaink in Het Parool van 27 januari. Zij schreef dit stuk naar aanleiding van de uitspraken van minister Borst over het afbreken van een zwangerschap wegens het geslacht van de foetus. De klagers zijn van mening dat dit stuk kwetsend is voor moslims en vooroordelen bevestigt.

Het Meldpunt Discriminatie is een door de gemeente Amsterdam gesubsidieerde instelling met als doel het in de openbaarheid brengen en melden van discriminatie op grond van afkomst, religie en huidskleur in de ruimste zin des woords.

Wij zijn het met de klagers eens. Minister Borst heeft op l7 januari in het Veronica-tv-programma Het Laatste Woord gezegd: “Ik kan mij voorstellen dat een vrouw uit een buitenlandse cultuur in een noodsituatie terechtkomt, wanneer zij voor de derde of vierde keer een meisje krijgt en dat haar huwelijk, zelfs haar leven op het spel staat.” Deze uitspraak is ook letterlijk geciteerd in Het Parool die dag.

Naar aanleiding van deze uitspraken is een publiek debat ontstaan over dit onderwerp. Tot onze verbazing, maar ook grote ergernis, meenden de deelnemers aan deze discussie dat de ‘buitenlandse vrouwen’ over wie de minister sprak, islamitische vrouwen waren. Zo ook Spaink: “De minister (..) vindt dat islamitische vrouwen die in de problemen komen wanneer hun vent geen dochter wil, het recht moeten hebben de vrucht te laten aborteren.”

Daarmee slaat zij de plank helemaal mis. De minister heeft dat immers helemaal niet gezegd en ook in latere toelichtingen geen enkele verwijzing naar islamitische vrouwen gedaan.

Spaink verwijt de minister dat die ‘een vals beeld schildert van de islam, daarmee domme Nederlanders een argument in handen gevend voor hun haat voor buitenlanders’. Naar haar mening speelt Borst ‘er juist islamitisch-fundamentalistische stromingen mee in de kaart’.

Vervolgens maakt Spaink een onderscheid tussen ‘zeer liberale islamieten’ en ‘fundamentalisten’. Zij veronderstelt dat die ‘zeer liberale islamieten’ tegen het afbreken van zwangerschappen zijn vanwege het geslacht van de foetus, en de ‘fundamentalisten’ daarvóór zijn. Op grond waarvan meent Spaink dit te mogen concluderen? Het getuigt van weinig kennis van de islam.

Als men een willekeurige belijdende moslim vraagt of abortus is toegestaan, dan zal hierop een ontkennend antwoord volgen en zeker op de vraag of men vanwege het geslacht een zwangerschap mag afbreken. Daarin zal geen verschil zijn tussen ‘liberale islamieten’ en ‘fundamentalisten’. Wat Spaink de minister verwijt – een vals beeld schilderen van de islam – doet zij dus zelf.

Uitermate denigrerend spreekt Spaink over Mohamed Rabbae, die zij verwijt ‘fundamentalistische taal’ uit te slaan omdat hij zich óók gekwetst voelde door De duivelsverzen van Salman Rushdie. Als moslim hoeft men geen ‘fundamentalist’ te zijn om zich gekwetst te voelen door dat boek. Dit moge toch duidelijk zijn gebleken toen een groot aantal moslim-organisaties, verenigd in het Islamitisch Landelijk Comité, via juridische weg een verbod op het boek wilde vragen. Het voert toch te ver al deze organisaties als ‘fundamentalistisch’ te bestempelen.

Tot slot verklaart Spaink zich tegenstander van cultuurrelativisme, daarmee suggererend dat het afbreken van een zwangerschap wegens het geslacht behoort tot de cultuur van moslims. Een dergelijke suggestie getuigt van onkunde van en vooroordelen ten opzichte van moslims en de islam.

Met haar stuk kwetst ze zeer vele moslims en bevestigt zij de bestaande vooroordelen ten opzichte van islam en moslims. Dat kan nooit de bedoeling zijn van Het Parool. Wij vinden het dan ook jammer dat de krant dit stuk in deze vorm heeft gepubliceerd.

Amsterdam, A. MASSELMAN
medewerker Meldpunt Discriminatie

Naschrift Spaink:

Het Meldpunt en haar klagers zijn slechte lezers. In mijn gewraakte column meld ik dat abortus van aanstaande meisjes onder islamieten zelden voorkomt (in China en India komt meisjesmoord helaas aanzienlijk vaker voor). Nergens relateer ik de verschillen tussen progressieve en orthodoxe islamieten aan opinies over abortus; wel aan opinies over emancipatie en vrouwenrechten, wat me een meer dan gerechtvaardigd verband lijkt.

Dat ik denigrerend spreek over Mohammed Rabbbae, klopt overigens wel. En ik doe dat met recht. De man meldde dat hij zich ‘gekwetst’ voelt door Rushdies Duivelsverzen, maar bleek het boek bij navraag niet gelezen te hebben. Voorts heb ik geen hoge pet op van iemand die, zoals Rabbae een paar jaar geleden deed, meldt dat “de homoseksuelen in Nederland er maar aan moeten wennen dat wij [=de islamieten] anders denken over homoseksualiteit”. Zo’n man propageert een stupide interpretatie van de islam.

Karin Spaink

Een uitgebreider commentaar op deze kwestie schreef ik later in Emotionele wonden, Het Parool, 24 februari 1997. Een eerdere, ook niet bijster positieve column die ik over Rabbae en De Duivelsverzen schreef, was Kwetskans, Het Parool, 7 februari 1994.

Literaire les

HET COC NIJMEGEN hield in november vorig jaar een druk bezocht congres over homoseksualiteit en onderwijs. In de jaren tachtig werd er op scholen en op lerarenopleidingen redelijk veel aandacht besteed aan homoseksualiteit: er werden cursussen opgezet, lesmateriaal werd doorgelicht, vakbonden maakten zich druk om docenten die wegens hun seksuele voorkeur problemen op school ondervonden, decanen en mentoren werden erop geattendeerd dat problemen rond hun coming-out de prestaties van leerlingen nadelig kon beïnvloeden, en dergelijke. Kortom, het leek erop dat er een prettig soort gevoeligheid voor zulke kwesties ontstond.

Maar dat blijkt danig te zijn veranderd. Het hoger beroepsonderwijs is drastisch gereorganiseerd: allerlei opleidingen zijn bijeen geveegd vanwege de schaalvergroting die het ministerie afdwong, en op de daaruit resulterende onderwijs-conglomeraten is nauwelijks nog aandacht voor homoseksualiteit en pedagogiek. Tot mijn verbazing hoorde ik dat de lerarenopleidingen – waar ik zelf heb gestudeerd, en waar in mijn tijd (oma vertelt) cursussen roldoorbrekend onderwijs werden opgezet en interessant lesmateriaal werd vergaard – tegenwoordig niets meer aan zulke onderwerpen doen en dat alle kennis erover is weggesmolten.

Het wrange is dat homoseksualiteit tegelijkertijd een steeds prangender probleem wordt op scholen. Docenten die jarenlang geen doekjes wonden om hun seksuele voorkeur, en die niet de indruk hadden dat zulks hun functioneren belemmerde, merken nu ineens dat ze alsnog last krijgen: er zijn regelmatig leerlingen die het op ze voorzien hebben, die ze pesten, die agressief worden of in de klas luidkeels de meest vuige opmerkingen maken. En dat fenomeen heeft te maken met etnische achtergrond: het zijn vaak Turkse en Marokkaanse jongeren – of preciezer: jongens – die zich aan dergelijk gedrag te buiten gaan. O zo pijnlijk om te zeggen, juist omdat je zelf niet wilt discrimineren en geen voedsel wilt geven aan racisme in welke vorm ook.

De verhouding tussen Islam en homoseksualiteit is een gecompliceerde. Het helpt dan niet altijd om je te realiseren dat zulks evenzeer geldt voor de verhouding tussen het Christendom en homosualiteit: wanneer je in Nederland bent opgegroeid, heb je – bijna uit de aard der zaak – de beschikking over een heel arsenaal aan tegenargumenten. Wie van jongsafaan ondergedompeld is geweest in een christelijke cultuur, weet waar de barsten zitten; en het wordt dan ineens heel makkelijk om mensen die zich op grond van religieuze argumenten tegen homoseksualiteit verzetten, op hun nummer te zetten.

Door te zeggen dat de zwarte-kousen variant van het Christendom niet de enige is, bijvoorbeeld; of door er andere, meer liberale bijbelteksten tegenover te zetten en te wijzen op het bestaan van religieuze homo-organisaties, homosuele priesters en in de kerk ingezegende homohuwelijken. En de Paus, ach, daar lachen de meesten om in Nederland. Maar als Mohammed Rabbae, indertijd duo-lijsttrekker van GroenLinks, tijdens de verkiezingscampagne botweg roept dat “jullie” er maar aan moeten wennen dat “wij islamieten” homoseksualiteit nu eenmaal niet accepteren, zwijgt iedereen gegeneerd.

Wanneer het om de Islam en de Koran gaat, weten geboren & getogen Nederlanders zich immers doorgaans geen raad. Het zou vreselijk helpen indien autochtonen zich realiseren dat de Islam, evenmin als het Christendom, een monoliet is, en dat er minstens evenveel interpretaties over de Koran de ronde doen als over de bijbel. Je verdiepen in de cultuur is het beste wat je kunt doen, dunkt me; dan krijg je vanzelf oog voor de barsten daarin, en op grond daarvan argumenten voor een discussie. Of een weerwoord.

Verhalen en boeken lezen is daartoe een uitstekend middel, en nog plezant bovendien. Ik heb Hafid Bouazza’s bundel De voeten van Abdullah (Arena, 1996) derhalve om diverse redenen met genoegen gelezen. Prachtige verhalen, mooi geschreven, en het barst er van de homosuele handelingen. Niet dat de mannen in kwestie zich ooit als homoseksueel zouden definiëren – ze kijken wel uit – maar zowat alle jongens die in de bundel voorkomen, maken kennis met de zinnelijke liefde via hun contacten met volwassen mannen. Of soms met een schaap, dat kan ook.

Het boek is een schitterend wapen in discussies met mensen die de Islam voorstellen als homofoob. Wat te denken van passages als: “Het klimaat in Marokko doet een jongens snel oud worden. We hadden die zachtheid verloren, die zo geliefd was bij de imam van de moskeeschool en de jongemannen van het dorp die de huwbare leeftijd hadden bereikt. De schoot van de imam, die ons het Arabisch alfabet en enige verzen uit de Koran moest bijbrengen, waren wij al ontgroeid en op de schoot van zijn niet al te smetteloze djelleba, die ooit onze billen had gedragen, zaten nu andere knapen…”

In Het Parool vertelde ooit een docent hoe succesvol een dergelijke strategie was. Het hoofd van de school en zijn collega’s drongen er bij hem op aan z’n homosualiteit voortaan maar liever te verbergen: z’n allochtone leerlingen ‘zouden daar nog niet aan toe zijn’. En inderdaad, zodra ze doorkregen hoe de vork in de steel zat begonnen ze “hibne” tegen hem te sissen, het Turkse woord voor ‘flikker’. De man besloot er in de klas een discussie aan te besteden. In die les beweerden de Turkse jongens dat homoseksualiteit vies was, want “homo’s gaan door het raam in plaats van door de deur naar binnen”. De man, niet op z’n achterhoofd gevallen, wierp tegen dat Turkse mannen dat voor het huwelijk ook vaak doen bij hun Turkse verloofdes, om hun maagdelijkheid te sparen. Waarna de jongens in hun hemd stonden en het gesis verleden tijd was.

Gratis ammunitie

TOEN DE MEDIA de eerste verhalen plaatsten over lesbische vrouwen die kinderen wilden krijgen, bleek al heel vlot wat de standaardvraag was die iedereen – artsen, journalisten, kennissen, familie en vrienden – deze vrouwen zou stellen: “Wat doen jullie als het een jongetje wordt?” Met als subtekst: jullie willen vast geen jongetje, want jullie zijn lesbisch. Zou zo’n stel het in hun hoofd hebben gehaald om opgeruimd te antwoorden “Och, als blijkt dat het een jongetje gaat worden, dan laten we de vrucht toch gewoon aborteren?”, dan was de hel losgebarsten. Zie je wel, die lesbo’s, niet te vertrouwen, die willen alle mannen afmaken, zou men in koor geroepen hebben.

Maar ze zeiden zulke dingen niet, de lesbo’s die zo graag mamma wilden worden en een kind om op te voeden en te verzorgen. Ze wilden namelijk heel overtuigd en heel doodsimpel een kind, niet per se een van een bepaald merk, en het kostte al zoveel moeite om artsen te vinden die bereid waren mee te werken aan kunstmatige inseminatie voor lesbiennes dat een discussie over het gewenste geslacht uitsluitend op een andere planeet gevoerd had kunnen worden.

En nu zegt een minister zoiets. Uit zichzelf. Ze vindt dat islamitische vrouwen die in de problemen komen wanneer hun vent geen dochter wil, het recht moeten hebben de vrucht te laten aborteren. Ik had eerlijk gezegd niet de indruk dat organisaties van islamitische vrouwen en masse hadden betoogd dat zij deze wens koesterden of absoluut en zeer dringend behoefte hadden aan deze mogelijkheid, noch dat het probleem levensgroot onder hun geloofsgenoten heerste en dat tal van instanties dagelijks platgebeld werden door islamitische vrouwen die huilend vertelden dat hun man ze het huis uit wilde flikkeren als ze zich niet per ommegaande lieten aborteren, nu het kind geen jongetje zou worden, later, als het geboren was.

Mij lijkt dat een minister, zeker een van Volksgezondheid, mocht het probleem bestaan, daar voorts een andere oplossing voor aan te bieden heeft. Deze vrouwen er op wijzen dat hun man dat niet zomaar voor hen mag bepalen, bijvoorbeeld, en Blijf van mijn Lijf-huizen flink subsidiëren. Die mannen bijscholen in mensenrechten, in casu die van vrouwen (en ze tevens vals uitleggen dat het hun zaad is waardoor het een meisje werd, en dat mevrouw hun echtgenote daar niet veel aan kon doen). Foldertjes in wachtruimtes bij huisartsen neerleggen. Voorlichting geven via Postbus 51. En vooral ook: de aanbevelingen uitvoeren van de zoveelste Wereldconferentie voor Vrouwen, waar, toen die een paar jaar geleden in Beijing werd gehouden, de Nederlandse delegatie zich sterk heeft gemaakt voor het stoppen van aborteren van aanstaande meisjes – wat juist in China veel schijnt te gebeuren, aanzienlijk vaker dan in islamitische landen.

Bovendien zou de minister er goed aan doen zich te realiseren dat ze een vals beeld schildert van de islam, daarmee domme Nederlanders een argument in handen gevend voor hun buitenlandershaat. En heel ondoordacht speelt minister Borst er juist islamitisch-fundamentalistische stromingen mee in de kaart. Want er is niet zoiets als ‘de’ islam – evenmin als er sprake is van ‘de’ Katholieke Kerk. Er worden richtingenstrijden gestreden, er zijn zeer liberale islamieten die zich doodschamen voor de orthodoxe stromingen en daar zware, lastige debatten mee voeren. Er zijn landen waar oorlogen worden gevoerd rondom zulke richtingenstrijden. Er zijn – ook in Nederland, getuige onder meer imam Van Bommel – islamieten die zich uitsloven hun geloofsgenoten bij te spijkeren waar het vrouwenrechten betreft en die het daarom soms hard te verduren hebben.

En wat doet Borst? Zulke liberale opvattingen binnen de Islam steunen en propageren? Welnee: ze geeft de fundamentalisten gratis ammunitie en vrij baan. Zegt de orthodoxe zeikerd tegen zijn vrouw: ‘Heus, het heeft nog in de krant gestaan: de minister vindt ook dat jij een abortus mag wanneer ik er moeite mee heb dat we een meisje krijgen.’ Gevloerd door deze ministeriële goedkeuring legde de echtgenote zich vervolgens als een lam bij de feiten van haar man neer. En die man maar fijn zijn reine geweten oppoetsen. Borst, wapenen moet je zulke vrouwen! Ze sterken en bemoedigen, niet hun verzet ondergraven! Zeggen dat ze gelijk hebben niet alles te accepteren, in plaats van manlief te steunen in zijn ouderwetsigheid.

Misschien moet Borst eens een gesprekje over de diversiteit in de islam en de nadelen van cultuurrelativisme aanknopen met VVD Tweede Kamerlid Oussama Cherribi. Die is bovendien in religieuze zaken opvallend progressiever dan zijn GroenLinkse geloofs- en Kamergenoot Mohammed Rabbae, die pretendeert links te wezen maar die het in de aanloop voor de vorige verkiezingen presteerde om met een uitgestreken smoel te zeggen dat ‘zij, de homoseksuelen in Nederland’ er maar aan moesten wennen dat ‘wij, de islamieten in Nederland’ heel anders denken over zulke zaken, en die de bezwaren tegen Salman Rushdies boek De Duivelsverzen van harte ondersteunde aangezien hij zich ook ‘gekwetst’ voelde door Rushdies boek.

Minister Borst moet boos worden op Rabbae, en op ieder ander die fundamentalistische taal uitslaat. Of ze nu islamiet zijn, Artikel 31’ers of prevelende prelaten. Borst zou zich ernstig moeten afvragen wat ze ervan zou vinden als – pakweg – de Nederlandse boeren ineens zouden roepen dat hun echtgenotes voortaan ook maar hun aanstaande meisjesbabies moeten mogen aborteren, omdat immers alleen jongens de zaak kunnen overnemen, later als ze groot zijn; of wanneer de Nederlandse adel ineens en masse zou besluiten alle vrouwelijke foetussen voortaan te aborteren, aangezien de adellijke titel niet in de vrouwelijke lijn overerfbaar is. Ik wil wedden dat Borst dan tegen was, en dat ze cultuurrelativisme dan barbaars zou vinden. En dan had ze volstrekt gelijk.

[Naar aanleiding van deze column kwamen er klachten over mij binnen bij het Meldpunt Discriminatie.]

In the year 2525

[Ter gelegenheid van de 50e XL]

OVER TOEKOMSTFANTASIEËN mag ik schrijven, en mijn droomwereld ontwerpen. Dat betekent dat ik dien te bepalen wat me als het grootste goed voorkomt, en daarvoor vrij baan zou moeten scheppen in mijn wereld. ‘t Is lastig te bepalen wat ik nu precies anders zou willen – er is zoveel, en de consequenties van mijn fictieve ingrepen zijn moeilijk in te schatten. Eigenlijk vind ik bijvoorbeeld dat het verschil tussen he- en ho nu teveel gewicht krijgt, en ten onrechte tot een identiteitskwestie is gemaakt.

Liever zou ik een wereld zien waarin het verschil tussen homo- en heteroseksualiteit dezelfde importantie krijgt toegekend als haarkleur, waarin seksuele preferentie wordt opgevat als iets dat met smaak en type te maken heeft en dat naar willekeur veranderd kan worden. En een wereld waarin het verschil tussen de seksen onbelangrijk is geworden, waarin de M of V in je paspoort evenveel zegt over je voorkomen, capaciteiten, verwachtingen en mogelijkheden als je schoenmaat, je lengte, je gewicht of de kleur van je ogen – een van de vele relatieve verschillen tussen mensen, en niets meer. Ik denk dat ik graag zou experimenteren met, en leven in, een wereld waar sekse niet wordt geregistreerd en waar de morfologie van een lichaam geen causaal verband houdt met maatschappelijke mogelijkheden en patronen. En tegelijkertijd kan ik me nauwelijks voorstellen hoe zo’n wereld er in de praktijk uit zou zien.

De omgekeerde weg bewandelen kan ook. In dat geval zou ik een beeld dienen te schetsen van mijn ergste maatschappelijke angsten, en die dan vervolgens kunnen uitvergroten tot een Brave Gay World. Zoë Fairbairns deed zoiets met betrekking tot het feminisme in haar onthutsende en prachtige book Benefits. Ze extrapoleert daarin allerlei trends die ze in het Engeland van de jaren zeventig waarnam en vlecht die ineen tot een gruwelijke toekomstige wereld waarin iedereen die een uitkering heeft – en dat zijn er nogal wat, hoofdzakelijk vrouwen uiteraard – onder strikt toezicht van de overheid staat; waarin de EEG is verworden tot een log bureaucratisch monster met dictatoriale neigingen; waarin geboorteregulering een staatsaangelegenheid is en er anticonceptiva in het drinkwater zitten, zoals thans het fluor; waarin de richtingenstrijd in het feminisme een zaak van leven en dood is geworden; waarin guerilla-tactieken de enige overgebleven vorm van strijd zijn en homoseksualiteit verboden is. Geen vrolijke literatuur, doch zeer lezenswaard.

Een Brave Gay World heeft meer kans, vrees ik, al was het maar om literaire argumenten. Ideale maatschappijen leveren doorgaans tergende literatuur op, boeken waarin vooral vreselijk veel wordt betoogd en uitgelegd, en waarin de bezoeker – altijd iemand die juist uit die gehate, door ongelijkheid gedefinieerde maar o zo vertrouwde wereld komt – wordt ingewijd in de wetten der gelijkgezinden en der harmonie, en waarin deze reiziger langzaam aan overtuigd moet raken van de voordelen van de Utopie.

Er zijn politieke redenen waarom zulke boeken doorgaans saai zijn: ze beschrijven het collectieve goed, doch verdoezelen wat er gebeurt met de individuele eenling die toevallig een andere opvatting heeft van geluk en aangenaam leven; er zijn geen krachtige tegenstemmen, er is vooral rationaliteit en het streven naar unanimiteit, onder wegstrijking van alles dat oneffenheden kan opleveren. En er is een psychologische reden waarom zulke boeken zelden flamboyant en uitdagend zijn, een reden die Komrij ooit kernachtig heeft samengevat: een verwezenlijkt ideaal is adembenemend saai en stompzinnig. “Zodra het geluk bestaat is alles stilstand, tevredenheid, melk en honing. Wie naar een idylle kijkt valt in slaap. Wie utopische verhalen over het paradijs op aarde leest voelt zich geconfronteerd met de nieuwe orde. De orde van harmonie, gezondheid, reinheid. Het volmaakte geluk is fascistisch. … De meeste mensen zouden het geluk niet eens aankunnen.”

Het enige dat ertoe doet is dat wij streven naar geluk en idealen: dat houdt ons in beweging en op de been, het geeft ons ambities, dat biedt ons een baken in een woelige zee, en het stelt ons in staat onszelf te overstijgen. Zulk streven ontstaat natuurlijk hoofdzakelijk uit het feit dat we ontevreden en ongelukkig zijn, en dat er veel mis is met de wereld. Daarom, stelt Komrij, ligt ons geluk in de ontevredenheid besloten. Ons geluk is dat we ongelukkig zijn.

Wat ik mij wens voor de toekomst is derhalve dat iedereen een ferme dosis ontevredenheid moge behouden. Dat we idealen verketteren wanneer we erin denken te leven en ons er met hand en tand tegen verzetten zodra een ander ons een utopie als wenkend perspectief voorschotelt. Dat we ongelukkig zijn – met flair, met elegantie en met koppigheid.

Barbertje moet hangen

DUTROUX EIST NOG elke week slachtoffers. Terwijl de man zelf in de gevangenis in isolement wordt gehouden en daar tientallen verliefde brieven ontvangt van vrouwen die hem ten huwelijk vragen – hij lijkt godbetere wel een nieuw type popster – worden er, onder verwijzing naar onduidelijke details en zonder enig substantieel bewijs, her en der instanties en personen beschuldigd van handel in kinderen of de distributie van kinderporno. Pedofielen worden, zonder nog enig onderscheid te maken, en masse veroordeeld als ziek en misdadig. In de ogen van het publiek lijkt er geen verschil meer te bestaan tussen verliefd zijn op een kind en het misbruiken of vermoorden van een kind.

En telkens weer priemt de beschuldigende vinger in de richting van homoseksuelen – daar zou de grootste groep daders zich ophouden. Een beschuldiging die zacht gezegd curieus is, want het netwerk waarin Dutroux de spin lijkt te zijn geweest, was uitsluitend op heteroseksuelen gericht: op middelbare mannen die jonge tot zeer jonge meisjes voor seks gebruiken, en de man zelf was alles behalve homoseksueel.

In Nederland heeft de Privé de fakkel overgenomen van Panorama en Twee Vandaag; weer wordt de Spartacus, een informatieve en hoogst onschuldige reisgids voor homoseksuelen, in een kwalijk daglicht gesteld. De reisgids zou dienen als wegwijzer in kinderpornoland, beweerde Privé; deze week. Die beschuldiging is al meermalen in rechtszaken weerlegd, en ik hoop van harte dat de uitgever van de Spartacus nu ook in Nederland een rechtszaak aanspant wegens laster. En telkens weer wordt de homoboekhandel Vrolijk als enige genoemd als verkooppunt van de Spartacus: terwijl de betreffende gids in alle betere boekhandels ligt.

Het wedervaren van vice-premier Di Rupo is echter ongeëvenaard. Di Rupo is een moderne socialist die door zijn bliksemcarrière, zijn flamboyantie en zijn fleurige strikjes op sommige plekken weerstand heeft opgeroepen. ‘Wrevel’, noemde het NRC dat tuttig. Maar niet alleen z’n strikjes stonden ter discussie. Di Rupo is homoseksueel en heeft daar nooit zo’n geheim van gemaakt; dat hij na de kabinetsvergaderingen regelmatig het uitgaansleven in dook, is vrij algemeen bekend. Begin deze week schreven de kranten dat Di Rupo z’n vertier ook bij jongens gezocht zou hebben, en dat hij verdacht werd van kindermisbruik.

De commotie was enorm. Een lid van het kabinet kan uitsluitend verhoord worden wanneer zijn of haar ministeriële onschendbaarheid is opgeschort; de instantie die dat doet, is de kamer. De facto betekent dat dat het parlement het dossier bestudeert en bespreekt. Dat zal deze week gebeuren. Als het parlement het dossier ernstig genoeg acht, stelt zij Di Rupo in staat van beschuldiging en maakt zijn onschendbaarheid nietig. Pas dan kan hij verhoord worden door justitie, in dit geval door het Hof van Cassatie. Maar die intrekking van de onschendbaarheid heeft op zich al staatsrechtelijke gevolgen: meestal betekent het dat de minister in kwestie wordt afgezet, dan wel een beleefd verzoek krijgt om uit eigener beweging af te treden. Met andere woorden: wie met zo’n beschuldiging te maken krijgt, wordt tweemaal berecht.

In België kan niemand het zich nog permitteren verhalen over kinderpornonetwerken op hoog niveau te negeren; daarvoor is er al te veel gebeurd en te weinig opgehelderd. Di Rupo is derhalve, ongeacht de uitslag van het debat volgende week, nu al ernstig beschadigd, en het is de vraag of zijn partij hem kan handhaven. Di Rupo, eerder nog bestempeld tot de ‘Dieu’ van de Waalse socialisten, is besmet geraakt, en in de ogen van sommigen allang tot diable verworden.

Doch later diezelfde week bleek dat de verdenking tegen Di Rupo gestoeld was op slechts een enkele getuigenis, die bovendien afkomstig was van een notoire fantast. De aangever heeft talloze versies van zijn verhaal verteld, die onderling in tegenspraak zijn. Wat is dat voor een onzin? Sinds wanneer is één beschuldiging voldoende om iemand tot verdachte te maken? Bij mijn weten zit daar nog altijd een stap tussen, namelijk die van onderzoek: de fase waarin justitie de betrouwbaarheid van de getuige onderzoekt, en nagaat hoe gegrond de klacht is, vooraleer er publieke verdenkingen worden geuit.

Het vervallen van die tussenfase, plus het ontbreken van elke vorm van terughoudendheid bij de pers in de berichtgeving over deze beschuldiging, doet me geloven dat in de discussie over kinderporno en kindermisbruik de vraag naar onderzoek is verworden tot het napraten van de kliklijn. Barbertje moet hangen. Is er nog een gek in de zaal die een verhaal over Di Rupo weet?

In het Brusselse roddelcircuit viel z’n naam al langer in verband met betrekkingen tot jonge jongens, meldden de kranten naïef. Dat haal je de koekoek. Zulke verhalen hoor je namelijk altijd waar het homo’s betreft. Niet per se omdat het waar is – integendeel. Maar omdat de volksmond vrijwel per definitie meent dat ‘ze’ aan ‘onze’ kinderen zitten. In Nederland deed exact datzelfde argument opgeld toen het ging over de vraag of scholen onderwijzers mochten weigeren op grond van homoseksualiteit.

Marie Botte, een in zowel Frankrijk als België beroemd strijdster tegen kindermisbruik, krijgt het onderwijl benauwd. “We verkeren in een klimaat van verklikkerij, waarin iedereen de ander beschuldigt: de buurman, of ingeval van een scheiding zijn partner. Om persoonlijk wraak te nemen grijpt men naar dergelijke zware beschuldigingen. Ik begin er bang van te worden.” Nu ze tot kalmte maant, wordt Marie Botte er tot haar schrik van beticht dat ze gas terugneemt ‘om de homoseksuelen te beschermen’. Die hebben het in de ogen van het volk immers gedaan: “Ze halen alles door elkaar,” meent Botte. Naar haar zeggen weet menig beller helemaal niet dat er helemaal geen verband bestaat tussen homoseksualiteit en pedofilie.

Noch tussen pedofilie en kindermisbruik. Dat vergat Botte nog te melden.

SOS COC

HET IS TRIEST dat het jubilerende COC aan de rand van een faillissement staat, maar ik kan niet zeggen dat ik er nu zo enorm van opkijk. Wat doet het COC nog, dezer dagen? Wanneer heeft de organisatie voor ‘t laatst iets gezegd dat ertoe doet? Dat is lang geleden, helaas; het COC houdt zich al jaren meer bezig met de eigen organisatie dan met landelijk beleid rond homoseksualiteit of met homozaken.

Het is intern een janboel, eigenlijk: aftredende directeuren en voorzitters die hun voortijdige vertrek geheel en al uit privé-omstandigheden verklaren (overwerkt, resp. te drukke andere werkzaamheden), terwijl het voor iedereen die ‘het landelijk’ enigszins volgde, zonneklaar was dat het persoonlijke hier politiek was. Maar niemand neemt de moeite om de aan rest van de club uiteen te zetten welke verschillen van inzicht of mening ten grondslag liggen aan de soms hevig getroubleerde verhoudingen.

En nu weer bestuursleden die pal voor het congres aftreden, en zo geen verantwoording meer af kunnen leggen voor wat ze de afgelopen jaren hebben gedaan. Zeker gezien de financieel precaire situatie is zoiets schandalig, en de afgetredenen verhinderen met hun disappearing act elke fatsoenlijke discussie over het beleid van de afgelopen jaren. Niet dat ik hen persoonlijk verantwoordelijk houd voor de grote schulden, maar nu is elke discussie over het ontstaan daarvan en over het gevoerde beleid vrijwel onmogelijk geworden. Dat is geen democratie, da’s wanorde, desinformatie en chaos, en het belooft weinig goeds dat het congres het bestuur daarvoor niet streng op de vingers heeft getikt.

Tot op zekere hoogte is dat tot daar aan toe. Een organisatie kan inhoudelijk een rommeltje zijn doch brille uitstralen, interessante standpunten ventileren en zinnige acties opzetten. Maar het COC lijkt verzandt in navelstaarderij. De organisatie lijkt niet eens meer op te merken dat er dingen gaande zijn.

Het ergste voorbeeld van de afgelopen weken vond ik wel de hetze die via een aantal media – de TROS, de Panorama en de Telegraaf – werd gevoerd tegen homoseksuelen. In het spoor van de affaire Dutroux meenden deze instanties nu voor eens en altijd duidelijk te moeten maken hoe dat nu zat met kinderporno en kinderprostitutie, en eensgezind wezen zij met de vinger: het waren de homo’s die het deden.

De TROS voerde in 2 Vandaag de Spartacus – de wijd en zijd vermaarde reisgids voor homoseksuelen, waar je kunt uitzoeken waar je een leuk ook-zo terrasje kunt vinden in New York, en wat de beste gay disco in Barcelona is – op als een reisgids voor pedofielen, en beschuldigde Theo Santfort, docent homostudies te Utrecht, ervan een spin te zijn in het web der kinderporno. Panorama deed het nog eens dunnetjes over, en pal daarop volgde de Telegraaf. Ze wezen erop dat boekhandel Vrolijk verdacht was – verkocht men daar niet de Spartacus? Had men daar niet de Martijn, het clubblaadje van de pedofielenvereniging? Vieze, vuile en voze verhalen, waarin herhaaldelijk een absoluut onhoudbaar verband tussen homoseksualiteit en kindermisbruik werd gelegd.

Santfort en zijn werkgever, de Universiteit van Utrecht, eisten een rectificatie van 2 Vandaag. Die kregen ze, zij het op een zeer benepen manier, maar enfin. Doch het kwaad was al geschied: boekhandel Vrolijk kreeg twee bommeldingen, passanten scholden de medewerkers van de winkel uit voor ‘vieze vuile kinderpornohandelaars’, vaste klanten belden geschrokken en overstuur op en SB6 kwam er binnenvallen met de vraag: ‘zo, dus jullie zijn die homoboekwinkel die in kinderporno doet?’ Theo Santfort moest onderduiken omdat hij permanent lastig werd gevallen door Jan en alleman die hem wilde interviewen over ‘zijn connecties’; de Privé belde bij al zijn buren aan met de vraag ‘of mijnheer Santfort wel eens jongensbezoek ontving?’

Kortom, een uiterst smerige affaire. Je zou verwachten dat het COC daar iets van zou zeggen – dat ze in de gaten hadden dat er hier iets ontoelaatbaars gaande was, dat er sprake was van het aanwakkeren van haat jegens homosuelen – maar nee. Het COC zweeg in alle talen die ze tot haar beschikking had. En dat is niet de eerste keer dat de organisatie nalatig is: steeds vaker lees ik in de krant dat de Vrienden van de Gaykrant zus zeiden, of zo, of een persbericht had doen uitgaan; en getuige het succes van hun homohuwelijk-campagne blijkt de Gaykrant een effectiever lobby op gang te kunnen zetten dan het COC, dat toch pretendeert te adviseren over het homobeleid.

Als het COC de huidige perikelen te boven wil komen, is de enige weg die zij kan bewandelen eens goed te gaan praten met anderen. Veel te luisteren naar wat andere instanties te melden hebben aan ideeën, plannen en problemen. De kranten weer te gaan lezen. Een groep buitenstaanders vragen met hen te willen brainstormen. Zelf gaan rondkijken. En verdorie niet te denken dat ze het zelf wel af kunnen, of stomweg om donateurs te gaan vragen.

En plak in godsnaam een zwarte sticker over die navel.

Reactie

Het bestuur van het COC nam mijn column vopldoende serieus om in hetzelfde nummer te reageren, pal onder mijn stukje. Bij deze die reactie:

Beste Karin,

Columns roepen op tot een reactie. Ik kan het niet laten om naast jouw bijdrage ook onze stellingname te plaatsen.

Tijdens het afgelopen congres is veel naar voren gekomen. Het landelijk bestuur is zo open mogelijk met de situatie omgegaan. Natuurlijk was de financiele stand van zaken reden om een ‘security’ sein te geven, oftewel ‘pas op’. Een S.O.S. (sinds de morsesleutel als code niet meer gebruikt wordt, spreekt men van een ‘Mayday’) is daarentegen niet op zijn plaats.

Het jubilerende COC staat gelukkig niet aan de rand van een faillissement. Wanneer we echter de komende jaren op dezelfde voet doorleven, dan zal inderdaad het financiele einde van het COC nabij zijn.

Op het afgelopen congres is urenlang over het financiele beleid van de vereniging gesproken. Ook op het komende congres zal aan de hand van onder meer het financiele verslag over 1995, de bgroting voor 1997 en een voorstel voor een nieuwe financiele en bestuurlijke structuur, over de financien van gedachten worden gewisseld.

Het aftreden van bestuursleden roept vanzelfsprekend vragen op. Niettemin kunnen er zich situaties voordoen, waarin dergelijke keuzes met reden worden gemaakt. Dergelijke besluiten worden niet lichtvaardig genomen. Voor oordelen hierover moet hetzelfde gelden.

Voor navelstaarderij heeft het COC geen tijd. Het COC houdt zich bezig met plaatselijke, landelijke en internationale zaken rond homoseksualiteit. Van individuele informatievoorziening tot voorlichting op scholen. Van praatgroepen tot salsa lessen. En van een coming-out boekje voor meiden tot leerfeesten voor mannen. Bovendien biedt het COC op dertig plaatsen in het land een uitgaans- en ontmoetingsgelegenheid. Ik kan je aanraden daar eens een kijkje te gaan nemen. Ik was pas in Nijmegen aanwezig bij het zilveren jubileumfeest en tevens de uitreiking van de Burgemeester Dales prijs. Heel inspirerend: trotse vrijwilligers en leden die terugkeken op de afgelopen jaren en volop plannen hebben voor de toekomst.

Ook op landelijk niveau worden veel acties ondernomen, en ook veel bereikt. Afgelopen jaar waren dat activiteiten op het terrein van de relatiewetgeving, homoseksueel (sociaal) ouderschap, de lobby rond het erfrecht, pensioenen en bloeddonorschap. Internationaal waren dat lobbyactiviteiten rondom de vrouwenconferentie in Peking en de Europese unie. Verder heeft het COC dit jaar een fact finding missie uitgevoerd in Roemenie.

Natuurlijk kan een en ander meer en beter en ook meer zichtbaar voor de buitenwacht. Daar wordt de komende tijd hard aangewerkt. Het COC is druk bezig met haar toekomst. Het COC wil de toekomst ondernemen, de buitenwereld binnenhalen. In de nota ‘verlangen en belangen’ wordt een voorschot gegeven, Deze nota geeft de contouren voor de toekomst van het COC aan. Ik zal je een exemplaar van deze nota toesturen.

Tot slot een reactie op de in jouw ogen gevoerde hetze die tegen homoseksuelen via de media zou worden gevoerd. Wij menen dat niet homoseksualiteit maar pedoseksualiteit de invalshoek is die telkens door de media wordt gekozen. Het COC is een belangenorganisatie voor mensen met lesbische of homoseksuele gevoelens. Het is uitdrukkelijk niet een belangenorganisatie voor mensen met pedoseksuele gevoelens. Wanneer personen op basis van hun homoseksuele gevoelens worden achtergesteld, zal het COC actie ondernemen. We hebben echter geen aanwijzingen dat het in deze discussie het geval is.

Maria Pronk
lid van het landelijk bestuur

Vieze verhalen I

DE ZAAK DUTROUX rukt beerputten open. In België is grote onrust ontstaan over het (niet) functioneren van justitie en politie – de verhalen over diensten die andere diensten informatie onthouden, over onderzoeksrechters die wegens te grote successen van zaken worden weggehaald of die juist het hen toebedeelde onderzoek saboteerden, vliegen je thans om de oren; het ernstigste is nog het telkens sterker opklinkende vermoeden dat er op hoog niveau handlangers van of belanghebbenden bij Dutroux seksuele en financiële wandaden hebben moeten zijn. Misschien dat zulke zaken ooit opgehelderd kunnen worden; de geschiedenis echter leert dat optimisme in deze doorgaans misplaatst is.

Wat nu al wel duidelijk is, is dat de zaak Dutroux het preutse deel der natie de gelegenheid biedt haar vuile smoel te laten zien. Herman Brusselmans fulmineerde in Het Parool van deze zaterdag terecht tegen het gekwezel dat sinds Dutroux’ beerput geopend werd, aan kracht wint. “Er is een enorme hysterie ontstaan in Vlaanderen, die alles wat met seks en naakte lijven te maken heeft, wil ontmantelen als pornografie. Het is net of het heeft te liggen broeien en een aanleiding gezocht heeft om tot uitbarsting te komen (..) De excessen die eromheen ontstaan mogen geen kans krijgen, de rechtse klootzakken die het voor het zeggen krijgen.” Brusselmans hekelt de reactionaire teneur die de kop opsteekt na het bekend worden van Dutroux’ wandaden: “Dankzij Dutroux heeft de achterlijkheid in Vlaanderen de kans gekregen legaal zijn gezicht te laten zien.”

Ook in Nederland gebeuren in de nasleep van de affaire plots vieze dingen. Alsof een aantal mensen plots hun kans grijpen om onbelemmerd hun vooroordelen te spuien – en niemand die er iets van zegt.

Het actualiteitenprogramma 2 Vandaag wijdde op 27 augustus een uitzending aan ‘pedo-netwerken’, alsof pedofilie en kinderverkrachting ineens hetzelfde waren geworden, en wees bovendien op de schuldigen: de homoseksuelen, dat waren de boosdoeners. Wat was het geval? Er bestaat een reisgids voor homoseksuelen, de Spartacusgids, waarin per land en per stad de homo-faciliteiten zoals cafés, hotels en boekhandels worden geïnventariseerd. John Stamford, de eerste uitgever van de Spartacusgids, was pedofiel; in de eerste edities van de gids klonk iets van zijn voorkeuren door; hij gaf bijvoorbeeld aan welke gelegenheden een ‘jong publiek’ hadden. Ooit zijn er zaken tegen Stamford gevoerd, waarbij hij beschuldigd werd van het plegen van ontucht met kinderen. Zowel in Nederland als in Duitsland werd de Brit echter vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.

Wat er ook met Stamford mis moge zijn geweest: de man is al enige tijd dood, de gids wordt al jarenlang niet meer door hem samengesteld en is vele malen herzien en omgewerkt, en is thans niets dan een handig toeristisch instrument. Dat weerhield 2 Vandaag er echter niet van de Spartacus te bestempelen als ‘de sleutel’ tot een wijd vertakt pedofielennetwerk en tot de gids bij uitstek voor gelegenheden waar kinderen te huur of te koop waren. Boekhandel Vrolijk – Europa’s grootste homoboekhandel, te vinden in Amsterdam – werd erbij gehaald: daar was de Spartacusgids immers te koop!

Er werden meer namen op grove wijze door het slijk gehaald. Bijvoorbeeld die van Theo Santfort, medewerker aan de Universiteit van Utrecht, verbonden aan de werkgroep homostudies aldaar, en een internationaal gerenommeerd onderzoeker: 2 Vandaag deed het voorkomen alsof Santfort deel uitmaakte van het fictieve internationale pedo-netwerk. Bovendien heeft hij, zo sprak men beschuldigend, een boek uitgegeven bij de ‘dubieuze’ uitgeverij Spartacus. QED, niet waar?

Boekhandel Vrolijk kreeg dodelijk verontruste klanten aan de telefoon. ‘Kinderporno? Jullie?’ ‘Welnee,’ antwoordden ze dan, en legden maar weer eens uit dat de Spartacus een hoogst onschuldige en zeer gewaardeerde reisgids is voor het vinden van een terrasje aan de kust of een disco in New York, en niets meer. Santfort was woest, en eiste – samen met zijn universiteit – een rectificatie van 2 Vandaag; terecht, aangezien hij op uiterst vuige wijze in een crimineel daglicht is gezet.

Maar het kwaad was al geschied. Vlak na de 2 Vandaag-uitzending, op 16 september, kwam de Panorama met dezelfde ‘feiten’ in een dossier over kinderporno en -prostitutie, onder de tot weinig reserves aanzettende schreeuwkop: “Dit is een complete reisgids voor pedofielen!”. Behalve Santfort moest ditmaal ook voormalig PvdA-senator Brongersma het ontgelden; de Panorama vond het maar verdacht dat de oud-uitgever van de Spartacus indertijd was vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, en suggereert dat Brongersma daar de hand in heeft gehad. Niet alleen kende Brongersma Stamford, maar hijzelf schreef immers boekjes over pedofilie, en die liggen ook al bij boekhandel Vrolijk! Dat het hier een serieuze historische studie naar de jongensliefde betreft, vergat het weekblad te melden. En Brongersma als beschermheer van een netwerk voor kindermisbruik? Hij was inderdaad pedofiel, hij maakte daar geen geheim van, en is eenmaal veroordeeld wegens ontucht met minderjarigen; maar de sleutel in een netwerk? Van prostitutie, porno en kinderroof? De man zou zich rot schrikken. Ook de Telegraaf van jongstleden zaterdag diste het verhaal weer op.

Het curieuze is: de verhalen over de Spartacusgids – oud, achterhaald, ingegeven door moedwillig misverstand als ze zijn, gebaseerd op bijeengescharrelde roddels en insinuaties – blijven circuleren. Met telkens weer diezelfde gerecyclede valse beschuldigingen: naar specifieke onderzoekers, politici en boekhandels: naar homoseksuelen. Er worden hoogst tendentieuze verbindingen gelegd tussen homoseksuelen en het misbruik van kinderen; zowel 2 Vandaag, Panorama als de Telegraaf mag je verwijten dat de affaire Dutroux aangrijpen om aan te zetten tot een hetze jegens homo’s, en dat ze uiterst onzorgvuldige journalistiek bedrijven.

Het wrangste van zulke vieze verhalen is nog wel dat misbruik van kinderen zich hoofdzakelijk onder heteroseksuelen voordoet, en in gezinnen; en dat bijna alle kinderporno zich afspeelt tussen volwassen mannen en kleine meisjes.

Nee, Dutroux was geen homoseksueel. Hij was keurig hetero.