Amerikaanse ayatollahs

OVER SLECHTS ENKELE DAGEN – op 1 januari 1999 – wordt een nieuwe, officieuze Amerikaanse regering operationeel: de Schaduwregering, georganiseerd en gesteund door een bondgenootschap van rechts-christelijke Amerikaanse facties. Via vlug- en tijdschriften, radio- en tv-programma’s, internetpagina’s en e-mail campagnes zijn een aantal rechts-religieuze voorvechters al maandenlang bezig medestanders voor hun ‘christelijk bewind’ te werven en hun ideeën uiteen te zetten. Hun voornaamste doel is om de huidige goddeloosheid te keren en ‘het rechtssysteem weer rechtvaardig te maken’.

Een nieuwe grondwet en een nieuwe strafwet liggen in grote lijnen al klaar. Ze roepen aanhangers op zich aan te melden voor tal van posities: vooral aan rechters is grote behoefte (er dient in hun optiek immers immens veel onrecht gekeerd te worden), maar ook militaire stafleden, gouverneurs, sheriffs en lokale gezagsdragers zijn van harte welkom.

Met ingang van aanstaande vrijdag zal de Schaduwregering ‘officieel’ reageren op lopende politieke zaken en internationale kwesties; ze zal beslissingen nemen, voorstellen doen, wetten aannemen en perscommuniqués uitgeven. En het belangrijkste: haar rechters zullen recht spreken, verdachten vonnissen en de doodstraf zonder aarzeling daadwerkelijk uitvoeren – ‘tenminste in cyberspace’, schrijven ze, in een kort moment van terughoudendheid.

Wie wil weten wat deze christelijke regering voorstaat, kan een voorproefje krijgen op het net. Mocht zij aan de macht komen, zo stelt de Schaduwregering zich namelijk voor, dan zullen ze in honderd dagen de wereld veranderen en deze terugleiden tot ware godsvrucht en een leven waarin het woord van god tot wet is verheven. Dag Een [archive.org versie] en Dag Twee [inmiddels niet meer op het net te vinden] van hun bewind staan gedetailleerd en meeslepend, in verhaalvorm, beschreven.

De regering – de nacht ervoor aangetreden via een ‘democratische’ coupe d’état, en hoofdzakelijk bestaande uit militairen; priesters en predikers zijn verrassend afwezig – communiceert uitsluitend via edikten met het volk. De pers wordt afgescheept met korte proclamaties waarover geen vragen mogen worden gesteld. De oppositie is afgeschaft, het congres bestaat niet langer.

Op Dag Een verordonneert de regering dat alle ter dood veroordeelden daags erna worden geëxecuteerd: beroep is niet langer mogelijk. Alle abortusklinieken worden nog diezelfde dag gesloten. Wie abortus uitvoert of verdedigt, wordt behandeld als had hij moord gepleegd en krijgt de doodstraf, de volgende dag uit te voeren. Iedereen die morning-after pillen vervaardigt of voorschrijft, wacht eveneens de doodstraf. Iedereen die euthanasie toepast – en de definitie daarvan is ruim genomen: ook het gedogen van of meewerken aan versterving valt eronder – wacht hetzelfde lot. Dit alles onder het motto: ‘stop het vergieten van onschuldig bloed’.

Hoe deze proclamatie in de praktijk uitwerkt, staat in Dag Een beschreven. De liberale politica die zich publiekelijk verontwaardigd betoont over de sluiting van de abortuskliniek in haar district, wordt nog tijdens de uitzending waarin ze haar standpunt toelicht, gearresteerd. De aanklacht? ‘Propageren van abortus’. Een advocaat krijgt ze niet, ze mag zich nauwelijks op haar ‘zaak’ voorbereiden, en de rechter is aanklager en rechter ineen. Ze zal de dag erop de doodstraf krijgen.

Op Dag Twee volgt een nieuwe proclamatie. Het motto: ‘tegen seksuele immoraliteit’. Homoseksualiteit wordt – U raadde het al – verboden en op homoseksuele gedragingen staat – U raadde het al – de doodstraf. Verenigingen, uitgaansgelegenheden, boekhandels etc. van of voor homoseksuelen zijn met ingang van Dag Twee illegaal verklaard. Radio- en tv-stations worden verplicht verslagen van executies rechtstreeks uit te zenden, in de hoop zo de publieke heropvoeding te dienen. En zo voorts, en zo verder, ad nauseam. Hallelujah! Praise the Lord!

Dit ‘christelijke’ bewind is kortom de natte droom van elke televangelist en niets minder dan de Amerikaanse pendant van Iraanse ayatollahs. Het plan zou zonder meer afkomstig kunnen zijn van het Talibaanse Ministerie van Morele Zaken. En uiteraard verkondigen de aanhangers van dit voorstel, zoals fundamentalisten altijd doen, ongeacht welke religie ze aanhangen, een versie van gods woord die hoogst apocrief, om niet te zeggen apocalyptisch is.

Ze beweren het ‘echte’ christendom in ere te willen herstellen doch herinterpreteren, selecteren en verzinnen er lustig op los. Ze staan een bijbelopvatting voor waarin wraak en afschrikking alles zijn, mededogen en vergeving niets, en respect geperverteerd is tot volmaakte gehoorzaamheid aan de willekeur van god en autoriteit. Waarin gezag op tirannie is gebaseerd en angst mensen klein houdt. Hallelujah! Fear the Lord!

*

HET RELAAS OVER deze ‘christelijke regering’ is een van de akeligste Kerstsprookjes die ik ooit heb gelezen. Hans Christian Andersen, bijwijlen ook niet mis als religieuze zeloot (wie mooi wil zijn en dansen gaat, verdient geamputeerde voeten), verbleekt erbij tot een flierefluiter. Knap geschreven, dat wel, deze politieke nachtmerrie: deze tak van extreem-rechts heeft aanzienlijk betere copywriters in dienst dan de Nederlandse splinterpartijen.

Door een veelheid aan perspectieven te kiezen – die van een rechter van de Hoge Raad, een paar verslaggevers, de te veroordelen politica en vooral die van heel veel ‘nette’ en ‘oplettende’ burgers die zich zorgen maken over waar het met de wereld naartoe moet, engageren ze de lezer. Alle liberalen en voorvechters van civiele rechten blijken in dit verhaal uiteraard lafbekken, die alleen maar opspeelden zolang ze dachten er aanzien, geld en roem mee te kunnen opstrijken. Tot hun grote schrik blijkt echter, tenminste in dit extreme sprookje, dat het ‘gewone’ volk allang morrelde en thans het nieuwe bewind met grote opluchting verwelkomt. De ‘gemiddelde burger’ is in dit verhaal per definitie behoudzuchtig, angstig en eng-gelovig.

Maar het zal niet voor niets zijn dat zelfs in deze natte droom de rechts-christelijken niet verder komen dan Dag Twee. Abortus, doodstraf, euthanasie en homoseksualiteit zijn de vaste punten waarop ze hun pijlen richten en de schijn van eensgezindheid kunnen ophouden: ‘daar moet maar eens iets aan gedaan worden’. Maar met Dag Een en Twee hebben ze hun kruit vrijwel verschoten. Wat moet hun schaduwregering proclameren op Dag Drie? Dat ze de doodstraf zetten op seks voor het huwelijk? Dat overspel met steniging zal worden bestraft? Dan zullen er meer mensen afhaken dan ze lief is.

Een deel van hun krediet hebben ze al verspeeld, trouwens. De Schaduwregering promoot The Nuremberg Files, een webpagina waarop lijsten zijn aangelegd van iedereen die volgens hen abortus promoot: honderden artsen, kliniekdirecteuren, politici en rechters staan erop, soms met foto, privé- of werkadres. “Ons doel is om iedereen die meewerkt aan de kindermoord-industrie in deze lijst op te nemen,” staat bovenaan de pagina, die versierd is met bloederige plaatjes. Sommige namen op de lijst zijn grijs, of doorgestreept. De bijgevoegde legenda geeft een verklaring: ‘Zwarte letters: werkt nog steeds. Grijs: gewond. Doorgehaald: dood.’

Toen een paar weken geleden een arts die voor een abortuskliniek werkte, thuis voor de ogen van zijn vrouw en kinderen werd doodgeschoten, bleek zijn naam doorgehaald op de webpagina. Binnen een paar minuten na zijn dood, en ver voor het nieuws er ook maar iets over had kunnen melden. De FBI onderzoekt de verbanden. Hallelujah. En een zalig nieuwjaar.

In naam der, uh… macht!

IN DE ZOMER VAN 1997 werd de Eurotop in Amsterdam gehouden. De stad zat tot de nok toe vol diplomaten, parlementsleden, regeringsleiders, ambtenaren, lobbyisten en de bijbehorende entourage van journalisten en veiligheidspersoneel. Omdat er protestacties waren aangekondigd door groepen die niet bepaald enthousiast zijn over het Europees beleid – van Italiaanse werklozen, Spaanse olijfolieboeren en Nederlandse varkenstelers tot individuen die zich zorgen maken over monetaire afspraken, immigratiewetten, vluchtelingenbeleid en de ontwikkeling van Europol – was er bovendien voor flink veel politie gezorgd. Het centrum van de stad werd bijkans platgelegd om de dames en heren van de Eurotop de ruimte te bieden en iedere Amsterdammer die geen pasje had werd verplicht via sluip- en omwegen bij werk, huis of café te komen.

De Amsterdamse bestuurders was er veel aan gelegen om een goede indruk te maken op het internationale gezelschap. Ze wilden laten zien dat Amsterdam geen stad van krakers, relletjes, hashcafés, junkies en prostitutie was. Er werden in de weken voorafgaand aan de Eurotop meer coffeeshops gesloten dan ooit, de heroïnehoertjes werden weer eens verplaatst, de junks opgejaagd. En om rellen te voorkomen, hadden de burgemeester, de officier van justitie en het hoofd der politie bedacht dat verdachten het beste ‘preventief’ gearresteerd konden worden.

Nu is dat een heikel concept, preventief oppakken. Al was het maar omdat denken en spreken vrij zijn en mensen uitsluitend op basis van hun daden veroordeeld kunnen worden – wie zegt dat-ie iets strafbaars wil doen, heeft daarmee nog niets verkeerds gedaan. Bovendien: demonstreren mag, in Nederland, en nergens bleek uit dat iemand meer van plan was.

Er zijn in de week van de Eurotop totaal ruim zevenhonderd mensen gearresteerd. Soms omdat ze demonstreerden, soms omdat ze een nachtelijke lawaai-actie wilden uitvoeren voor de hotels waar de crème de l’Eurocrème logeerde (hoe onschuldig: vijftig autonomen die vanaf de stoep ‘Fijn dat U hier bent! Welterusten! Slaap lekker!’ wilden roepen – ze kwamen daar niet eens aan toe); soms alleen maar omdat ze groepsgewijs arriveerden. De werklozen uit Italië, die per trein kwamen, werden letterlijk op een zijspoor gerangeerd waar ze urenlang werden vastgehouden. Sommige inzittenden werden geboeid, niemand kreeg eten of drinken en naar de wc gaan mochten ze al evenmin. Daarna werd de trein via een noodbevel verordonneerd om te keren. Andere mensen werden in de cel gezet en pas na afloop van de Eurotop vrijgelaten; nog weer anderen werden plompverloren over de grens gezet. Te hooi en te gras werden mensen gearresteerd op basis van artikel 140: verdenking van lidmaatschap van een criminele organisatie.

Het regende klachten over het optreden van de politie en over de vergaande volmachten en noodverordeningen die burgemeester Patijn die week uitvaardigde. In de dagen na de Eurotop verzamelde Bureau Jansen & Janssen, dat het gedrag van inlichtingendiensten en politie consciëntieus in de gaten houdt, 234 klachten. Jansen & Janssen bundelde ze tot een zwartboek, diende een formele klacht in bij de ombudsman, vroeg dossiers van arrestanten op en stond mensen die via de rechter een schadevergoeding wegens hun onterechte arrestatie eisten, bij in hun verdediging.

Sommige mensen bleken op grond van werkelijk niets gearresteerd te zijn. Hun dossier bestond slechts uit een print van de Eurostop-homepage, waar informatie over demonstraties werd verzameld, plus een schimmige foto van iemand in een bivakmuts of iemand op een dak. Dat waren zij dan, beweerde de politie: artikel 140-klanten. Maar op een dak staan noch een bivakmuts dragen is strafbaar, en bovendien was er geen draadje bewijs te vinden dat het de arrestanten waren die op die halfmislukte foto’s stonden. De rechter heeft inmiddels een aantal zaken beoordeeld; een flink aantal mensen kreeg een schadevergoeding toegekend aangezien hun arrestatie onrechtmatig werd bevonden.

De ombudsman onderzocht de zaak gedurende twee jaar en bracht kortgeleden rapport uit. Amsterdam was met al dat preventief oppakken ver buiten haar boekje gegaan, oordeelde hij: de getroffen maatregelen waren ondoordacht, de juridische grond om mensen vast te houden ontbrak veelal, de noodbevelen waren onwettelijk, het geboeid afvoeren van demonstranten miste elke grond, de mandaten die Patijn aan de politie gaf waren veel te ruim, er werd fout op fout gemaakt, de rechtstaat was geschonden, et cetera, et cetera. Dodelijk. Iedere fatsoenlijke bestuurder zou zich de ogen uit de kop schamen en zich slechts met as bestrooid op straat durven te vertonen.

Zo niet de heren van het driehoeksoverleg. Gevraagd naar hun commentaar op het onderzoek van de ombudsman, schoven ze eendrachtig alle meningsverschillen waarmee ze de maanden ervoor de kranten hadden gehaald terzijde, en spraken: “We moeten de ombudsman gelijk geven, wij hebben onze bevoegdheden overschreden. Dat is een slechte zaak. Derhalve willen wij in de toekomst grotere bevoegdheden. Liefst nog voor het EK voetbal in 2000.” Patijn voegde daar nog aan toe dat hij gemakkelijker noodbevelen wil kunnen uitvaardigen – ook al was hij zojuist openlijk berispt voor de voortvarendheid gemak waarmee hij precies dit had gedaan.

De gotspe was adembenemend: terwijl het driehoeksoverleg grootmoedig toegeeft dat ze hun wettelijke bevoegdheden grof hebben overtreden en de rechten van burgers hebben geschonden, is de enige consequentie die ze eraan verbinden dat hun bevoegdheden dus moeten worden uitgebreid om “deugdelijk te kunnen optreden bij dreigende ordeverstoringen”.

Het Amsterdamse driehoeksoverleg hanteert een wel heel eigengereide visie op het bereik en doel van wetgeving: als wat zij doen onwettelijk is, nu ja, jammer dan maar simpel toch, dan moet de wet maar aangepast worden om hun gedrag voortaan een juridische basis te geven. Ze lijken er geen moment bij stil te staan dat de wet hun die kennelijk zo begeerde bevoegdheden onthouden heeft teneinde een aantal belangrijke rechten van burgers te waarborgen. Ze eren de wet kennelijk alleen voor zover die hun macht ondersteunt.

Je zou verwachten dat een aantal mensen zich danig op het hoofd krabt bij het horen van zulke uitspraken, en het Amsterdamse driehoeksoverleg met harde hand terugsleurt naar de schoolbanken voor een lesje in elementair recht. Maar nee. Niemand die iets zei. Of ja, toch: minister Peper van Binnelandse Zaken meldde een paar dagen later dat inderdaad wilde onderzoeken of het mogelijk is rond de EK 2000 supporters preventief op te pakken. De lummel bedient Patijn op zijn wenken.

De Stockholmse politiewoordvoerder Claes Kassel zei ooit, toen hij werd gevraagd naar zijn commentaar op het lukraak oppakken van feestvierders op rave-parties en de commotie die daarna ontstond: “Tja. De grootste belemmering om ons werk goed te doen, is de wet.” Patijn en Peper zijn het met hem eens, vrees ik.

Augias, Damokles en Eichmann

MISSCHIEN VLIEGEN ZE AL, die F-16’s, en zijn ze onderweg om hun bommen op Servisch grondgebied te werpen en Milosevic mee te delen dat – ja, wat eigenlijk? Dat het niet aangaat je eigen bevolking uit te roeien? Dat de NAVO heus wel spierballen heeft? Dat Kosovo recht heeft op z’n vroegere relatieve autonomie? Dat Milosevic hulpverleners in het gebied moet toelaten en zijn Servische troepen dient terug te trekken? Besluit de NAVO te bombarderen om Milosevic tot onderhandelen te dwingen, of uit angst dat Milosevic, als hij Kosovo ‘wint’, helemaal niet meer te stoppen zal zijn? Sturen we die F-16’s op Belgrado af om Rusland te laten zien dat hun toestemming in de VN helemaal niet nodig is? Om Kosoofse vluchtelingen te helpen? Om de VN-leden te laten zien dat de NAVO haar eigen beleid maakt?

Het duizelt me als ik over die bommen nadenk. Ja, er moet wat. Dat er een humanitaire ramp gaande is te Kosovo is evident, evenals dat niemand – ook de nominale president van dat land niet – het recht heeft om een gebied plat te schieten en de bevolking ervan uit te moorden. Maar bommen gooien helpt weinig tegen wat Milosevic doet, vrees ik. Bommen hebben – dat is eenmaal hun natuur, daar kunnen ze zelf niet veel aan doen – eerder de neiging dingen kapot te maken dan op orde te brengen.

Milosevic, de zittende president van de Federale Republiek Joegoslavië, een internationaal erkende natie, is niets meer of minder dan een nationale en internationale ramp. De man liegt, bedriegt, moordt, vervalst verkiezingsuitslagen, houdt zijn eigen volk eronder, demoniseert de oppositie, voedt etnische haat, heeft zijn land gefailleerd, houdt huis als een dictator en zaait overal tweespalt en verderf.

Het Joegoslavië Tribunaal in Den Haag bereidt een aanklacht tegen hem voor wegens zijn talloze wandaden in Bosnië en hoopt hem ooit te kunnen vervolgen wegens oorlogsmisdaden – maar niemand is in de positie om hem te arresteren of uit te leveren, en uit vrije wil laat de man zich uiteraard niet berechten, zodat het Tribunaal in stilte afwacht en onderwijl niets kan doen dan Milosevics nieuwe serie oorlogsmisdaden, ditmaal in Kosovo, te documenteren. Hoe wanhopig, die taak. Het is erger dan de stal uitmesten terwijl de bevuiler doodleuk doorgaat: het Tribunaal mag alleen opschrijven hoe vies de drek is, en kan ondertussen nog geen emmertje weghalen.

En dan die bommen. Dat ze gaan vallen staat ondertussen vrijwel vast, ook al weet niemand welk doel ze precies moeten dienen. Want met bommen krijgen de vele tienduizenden vluchtelingen hun huizen niet terug: die zijn voor het merendeel vernield en verwoest, en de ravages ervan bevinden zich bovendien op gebied waarnaar ze niet terug durven keren zolang ze een enigszins bestendige bescherming moeten ontberen.

Hulpverleners trekken zich thans echter juist terug uit Kosovo, op de vlucht geslagen voor diezelfde bommen die Damoklessend boven ieders hoofd hangen, zodat de vluchtelingen er op korte termijn eerder slechter voor staan dan beter.

In Belgrado beeft de oppositie onderwijl, omdat de nieuwe oorlogsdreiging voor hen nog meer repressie betekent dan ze al hebben moeten ondergaan. De weinige journalisten die voor onafhankelijke media werken, is in niet mis te verstane termen de wacht aangezegd door de Servische vice-premier Seselj: hun ‘onpatriottische’ gedrag bestempelt ze in zijn ogen tot vijand, tot on-Servisch, en ze vrezen met recht voor hun leven.

Milosevic een halt toeroepen is cruciaal. De man is voor rede noch pressie vatbaar en heeft meermalen laten zien dat hij alleen met geweld en overmacht naar de onderhandelingstafel kan worden gedwongen; en nog voor de inkt droog is lapt hij alle verdragen en afspraken aan zijn laars en begint van voor af aan. Je zou willen dat er iets gebeurt. Het is noodzakelijk dat er iets gebeurt. Dit laten doorgaan terwijl iedereen weet dat het met de dag erger wordt, dat er elke dag meer mensen zullen worden verdreven en zullen sterven, is onacceptabel. Er moet iets.

Maar bommen gooien? Die zullen hoofdzakelijk de burgers, de vluchtelingen en de oppositie treffen; Milosevic zal zijn uiterste best doen er munt uit te slaan en zal trachten het ultra-nationalisme waarop hij tiert, ermee te versterken. Het is een mijnenveld daar, in Joegoslavië.

Niemand – mens noch natie – heeft het recht een ander dood te maken. Iedereen – mens en natie – heeft het recht zichzelf te verdedigen wanneer zijn leven bedreigd wordt. Iedereen, mens of natie, heeft het recht tussenbeide te komen wanneer er gemoord wordt, teneinde verdere bloedbaden te voorkomen. Dat is in dit geval de enige legitimatie voor internationaal ingrijpen: er wordt gemoord, en dat dient gestopt. Maar bommen gooien betekent in de eerste instantie hoofdzakelijk dat er meer mensen zullen sterven.

Gisteravond sprak ik er met een aantal mensen over, urenlang, en dat er i­ets moest gebeuren was de premisse; maar wat, en hoe? Voor je de Servische troepen in Kosovo bombardeert diende je eerst vliegtuigladingen met pamfletten op ze loslaten, suggereerde iemand, met als tekst: “Morgen vallen er geen folders maar bommen, deserteer Milosevics leger nu, voor het te laat is.” De Geallieerden schijnen dat in de Tweede Wereldoorlog gedaan te hebben om de Duitse manschappen een optie te geven. Maar de Servische soldaten zijn geïnfecteerd met de etnische haat die Milosevic preekt, en ze moeten wel dienst nemen wegens de interne repressie, wierp een ander tegen; bovendien: waar moeten ze naar toe als ze weg willen? Desertie betekent dat ze zich afsnijden van huis, familie, vrienden en alles wat ze dachten of hoopten te moeten beschermen en ontzien.

Dat een ander land – Nederland, Engeland, of wie ook – Kosovo pro forma kon annexeren en dan tegen Milosevic kon te zeggen: handen thuis, want alles wat je doet beschouwen wij vanaf vandaag als een interventie in ons grondgebied en een regelrechte oorlogsverklaring, was een andere optie. Slim. Maar de Westerse landen zijn te benauwd om Servië echt de oorlog te verklaren. We willen wel wat doen maar het mag niet te veel kosten, en zeker geen Westerse levens.

We kwamen er niet uit en ik voelde me met het uur machtelozer worden. Het enige dat zou helpen, bedacht ik, is als de VN in alle openheid een commandoteam samenstelt, Milosevic ontvoert en hem naar Den Haag brengt. Opdat hij daar terecht kan staan zoals eerder Eichmann in Israël: officieel, naar internationaal recht. Maar Milosevic is de internationaal erkende president van een internationaal erkende natie, dus de kans dat zoiets gebeurt is nihil.

Ondertussen vliegen ze misschien al, die F-16’s.

Monarchie en mannen

TWEEMAAL PER JAAR, rond Prinsjesdag en Koninginnedag, flakkert het debat over de verdiensten versus de nadelen van de monarchie altijd eventjes op. Niet dat die ooit tot iets anders dan verhitte koppen leidt: de discussie volgt altoos dezelfde gebaande en uitgesleten paden.

De monarchie is een ondemocratisch instituut, menen de tegenstanders. Ze is onmenselijk jegens de leden van de koninklijke familie (die mogen immers, anders dan burgers, nooit gewoon mens zijn). De invloed die het staatshoofd uitoefent, gaat langs ondoorgrondelijke wegen en onttrekt zich aan parlementaire controle. Onuitstaanbaar is ook dat het geheim van Soestdijk geheim is – de majesteit kan informateurs, formateurs, ministers en minister-presidenten opdrachten geven waarover niemand over uit de school mag klappen – en zulks is eigenlijk achterlijk in een modern land als het onze. De koningin mag haar persoonlijke opinies nimmer ventileren, en tegelijkertijd is de regering verantwoordelijk voor alles wat ze buiten heur Kersttoespraak zegt; ook daar wringt iets. En tot slot kosten de Oranjes de staat veel geld, terwijl Beatrix riant hoog genoteerd staat op de lijst van de honderd rijkste mensen ter wereld.

De voorstanders pleiten dat de monarchie een vorm van stabiliteit biedt waarop geen enkele andere regeringsvorm kan bogen. Ze menen dat presidenten minstens even lastig zijn, en zich bovendien almaar wensen te bewijzen ten opzichte van hun minister-presidenten (godbewaarons voor een Nederlandse Mitterand). Dat de monarchie een onschuldig ceremonieel is, iets dat eerder geschaard moet worden in de categorie klompen en windmolens dan onder politiek bestel. Dat als de Nederlanders een president moesten kiezen, de zittende monarch bovendien de beste kans zou maken om te worden gekozen. Dat wij bovendien allemaal zo van haar houden, van Trix. En dat het doodzonde zou zijn als Koninginnedag teloor zou gaan.

Wat schittert door afwezigheid in zulke debatten over onze monarchie is het feit dat de Nederlandse staatshoofden sinds mensenheugenis vrouwen zijn geweest. In het parlementair stelsel zoals wij dat nu kennen, met aktief en passief kiesrecht voor alle Nederlandse inwoners ongeacht sekse en klasse en een parlement dat niet volgens coöptatie werkt, hebben we decennialang nooit anders dan vrouwelijke staatshoofden gehad: van Emma, Wilhelmina en Juliana tot Beatrix.

De koninginnen Emma, Wilhelmina, Juliana, Beatrix

Van Emma tot aan Juliana waren de dames tevree met hun ceremoniële status: ze dienden als nationaal ornament, en hebben zelden meer gedaan dan een occulte séance beleggen of het volk moed inspreken in hun uren des noods. Wilhelmina was altijd op haar best als ze zich in bontmantel en kaplaarzen kon hullen en de getroffenen van haar medeleven kond kon doen. (Eigenlijk was ze een Mies Bouwman avant la lettre, een moeder der natie uit het pre-tv tijdperk). Juliana was vooral ieders oma, zo iemand die je thee schonk als je kwam uithuilen over hoe gemeen de oppositie je pestte en dat je aftreden overwoog.

Beatrix is de eerste Nederlandse koningin die zich daadwerkelijk met het bestuur van het land bemoeit: iemand die de stukken leest, die weet wat er speelt en eist dat men haar vertelt wat de ins & outs zijn; iemand die de informateur niet alleen sherry schenkt doch hem tevens uithoort, en die – naar verluidt, maar dat is dus het geheim van Soestdijk – Wim Kok nog wel eens gispt over het hoe & wat van een regeringsbesluit.

Maar de mannen van onze monarchen, dat is een ander verhaal. Gezien de tijden waarin deze dames regeerden en de manier waarop in diezelfde tijden over de verhouding tussen echtelieden werd gedacht, bestond er een inherente discrepantie tussen de koningin en haar eega. De prins-gemaal hoorde enerzijds de man in huis te zijn, dat waren alle mannen immers, maar was anderzijds in alles officieel de mindere van zijn gade; wat deze mannen ook wilden, ze moesten het nolens volens achter de schermen doen. Het is een rode draad in de geschiedenis van de Oranjes, koninklijke echtgenoten die hun ambities moesten intomen en die, als ze invloed wilden uitoefen, dat via het bed of via gerommel en geritsel moesten doen. (Eigenlijk zijn koninklijke echtgenoten niets anders dan klassieke vrouwen.

De prinsen Hendrik, Bernhard, Claus en Willem-Alexander

Alle prins-gemalen hebben aspiraties gehad en stuitten daarbij op de grenzen van hun positie. Hendrik was nog wel de makkelijkste, aangezien zijn verlangens simpel waren: drank en vrouwen, beide liefst in ruime mate. Zolang-ie een en ander incognito deed was er niet veel aan de hand want bastaards hebben de Oranjes altijd gemaakt, dus dat gaf niet zo.

Bernhard, Juliana’s echtgenoot, was al lastiger. Dat hij lid was van de Bilderberg-groep – een gezelschap van industriëlen en bankdirecteuren die via hun old boys’ netwerk de politiek naar hun hand trachtte te zetten – was niet prettig en men verdoezelde dat liefst, maar steekpenningen aannemen teneinde de overheid ertoe aan te zetten straaljagers van Lockheed aan te schaffen, ging terecht te ver. Bernhard moest zijn uniform inleveren en bepaalde zich de rest van zijn leven mokkend tot de jacht.

Claus tenslotte kreeg een baantje in het ontwikkelingswerk teneinde hem zoet te houden, maar bleek daar tot ieders schrik goed in te zijn, reden waarom hij gaandeweg op een zijspoor werd gezet. Iets zeggen is leuk voor een prins-gemaal maar het moest vooral niet politiek worden. Ooit wilde uitgeverij Van Gennep Claus’ verzamelde redevoeringen uitgeven; zijn lezingen waren daarvoor immers interessant en intelligent genoeg. Claus’ toestemming had van Gennep al. Maar de Rijksvoorlichtingsdienst verbood de uitgave op de valreep: de prins mocht er eens omstreden door raken. Als ik hem was, zou ik ook depressief geworden zijn. Zoveel ideeën hebben en geen plek om ze uit te dragen.

Straks krijgen we Alexander als koning. Hij heeft te kennen gegeven liever in de voetsporen van zijn moeder dan van zijn oma te willen treden: hij wil geen koekjes uitdelen maar zich bezighouden met het staatsbeleid. Dat Beatrix zich werkelijk bleek te verdiepen in staatszaken, was nieuw: vrouwen deden dat immers nooit, en staatshoofden al helemaal niet. Helemaal serieus nemen we Beatrix er nog steeds niet in. Het gaat eerder over welk hoedje en ensemble ze draagt dan over de portée van haar Kersttoespraak, en serieuze studies naar Trix’ instructies van (in)formateurs zijn er niet geweest.

Als een man zich zout gedragen op haar manier, komt de monarchie denkelijk in een nieuw licht te staan. Dan zullen we die aanzienlijk serieuzer gaan bespreken, en komen we misschien tot de conclusie dat we allang een president hebben.

Politie en ethiek

IN STOCKHOLM ZAG IK ooit hoe een politiewagen met loeiende sirenes over een kruispunt sjeesde. Dit was dringend, dat zag je zo. Tweehonderd meter verderop hield de politiewagen stil voor een McDonald’s, waarna twee agenten op hun dooie akkertje uitstapten om er een hamburger of milkshake te gaan halen. Hij stond nog dubbel geparkeerd ook, die auto.

Dat heet: politionele normvervaging en machtsmisbruik. Iedereen weet dat ‘t niet hoort, ook de politie; toch gebeurt het. Daarom krijgt iedere agent les in ethiek. Teneinde zijn neus voor moraal te scherpen krijgt de studerende agent een aantal kwesties ter beoordeling voorgelegd. Wat had hij in deze hypothetische gevallen gedaan? Hoe zou hij hebben gereageerd als een willekeurige burger hem op straat uitschold? Had hij arrestant X op dezelfde manier behandeld? Zou hij passant Y hebben aangehouden, zonder concrete aanleiding, alleen op grond van het feit dat Y een ‘oude bekende’ van de politie is?

Naast me ligt zo’n huiswerkopdracht. Hij bevat beschrijvingen van agenten die arrestanten intimideren, die gratis broodjes aftroggelen van de baas van een snackbar, die geen fouilleringslijst opmaken nadat ze iemand hebben opgebracht en geld en spullen achterhouden; van agenten die om de lieve vrede hun maten niet verklikken en van hulpofficieren die er de kantjes van af lopen. Het commentaar van de wachtcommandant in opleiding is grondig en adequaat; wat mij betreft slaagt hij met vlag en wimpel.

Maar er is iets dat me niet zint aan de opdracht zelf. De casus is voorzien van een prachtig schema vol toetsingscriteria en de regels worden voorbeeldig toegepast, maar moraal en ethiek zijn niet te formaliseren. Wie onderwijst dat ethiek eruit bestaat de regels nauwgezet uit te voeren, voedt in het beste geval bureaucraten op en in het slechtste geval miereneukers. Bureaucraten kennen geen moraal (alleen artikel zus, lid zo en daar houden ze zich aan) en miereneukers missen gevoel voor proporties.

Wat je zou willen is dat studerende agenten het vermogen tot kritische reflectie krijgen bijgebracht. Dat ze beseffen dat regels zijn opgesteld met een bepaald doel voor ogen, dat dat doel heilig is en de regels slechts een middel zijn doch nooit doel op zich mogen vormen; dat je derhalve soms een regel mag of zelfs moet schenden om dat doel hoog te houden.

Eén zo’n regel is dat je een ambtenaar in functie niet mag beledigen, een regel die beoogt het respect voor de wet hoog te houden. Maar de diender die iemand oppakt omdat die hem heeft uitgescholden, verzaakt dat doel – die maakt alleen dat de uitschelder zijn respect voor de politie verliest. Als agent moet je simpelweg kunnen incasseren. Ook mag je sommige dingen niet die burgers wel mogen. Terugschelden, bijvoorbeeld, laat staan terugslaan.

En natuurlijk mag de politie zich niet laten omkopen. Maar als een paar agenten de organisatie van een openluchtfeest vriendelijk te kennen geven dat het laat aan ‘t worden is en de muziek derhalve heus uit moet, en de feestgangers die waarschuwing zonder morren aanvaarden, mogen die surveillanten best een glaasje sju van de organisatie accepteren als bezegeling van de over-en-weerse goede wil. Wie zoiets ongeacht de situatie als ‘dalven’ of omkoperij bestempelt en z’n collega bij de baas aangeeft, zorgt ervoor dat de betere agenten binnen de kortste keren op straat staan en slechts de frikken overblijven.

Het huiswerk bevat zo’n voorbeeld van te rechtlijnig denken. De casus beschrijft hoe een surveillant tegen de buitenlandse eigenaar van een shoarmazaak een opmerking maakt over z’n verblijfsvergunning. Het commentaar van de politie-student is dat zoiets niet door de beugel kan, aangezien het intimiderend is; hij oppert zelfs dat de shoarmabaas aangifte van bedreiging zou kunnen doen. Dat is keurig politiek-correct geantwoord, maar in de praktijk niet alleen te formeel doch ook intern tegenstrijdig. Wanneer de verstandhouding tussen de shoarma-eigenaar en de politie uitstekend is, is het slechts een valse grap, en valse grappen zijn nu juist een teken van onderling respect; en als de man zich er inderdaad bedreigd door voelt zal-ie vast niet naar de politie stappen om aangifte te doen.

Dat hypercorrecte antwoord komt omdat het lastige van zulke ethische lessen is dat je weet dat het lessen in ethiek zijn. De moraalknop is al ingeschakeld, en de sociaal wenselijke antwoorden rollen er in mooie volzinnen uit.

Thuis, met je huiswerkopdracht voor je op tafel en de pen in de aanslag – lekker, een pilsje erbij – ziet de werkelijkheid er bovendien heel anders uit, een stuk overzichtelijker vooral, dan wanneer je ‘s nachts, op het eind van een drukke avond vol heikele incidenten, bekaf over straat loopt en voor de achtentwintigste keer wordt afgebekt door een passant, en je collega – voor wie je ‘m toch al stiekem knijpt – je grijzend aankijkt en je opjut: “Dat zou ik me niet laten zeggen… Weet je heus zeker dat je geen mietje bent?” In zo’n geval zijn de lessen in moraal en ethiek vermoedelijk niet de eerste die in staat van paraatheid worden gebracht, en kost het aanzienlijke moeite om beheerst en zuiver te reageren.

Twee weken gelden werd P, een kennis van me, door de politie mishandeld nadat hij een korte woordenwisseling over een onbenulligheid had gehad met een agente; ze sloeg hem, en nadat hij zich verweerde en er een handgemeen ontstond, escaleerde de zaak. In de vechtpartij beet een agent een deel van P’s oor af; P werd gearresteerd en opgebracht. Terwijl hij bloedend in de cel zat, weigerde de politie er een arts bij te halen of hem eerste hulp te verlenen. Eén agent kwam in het politiebureau zelfs dreigend met de wapenstok in de hand op P af, maar werd godlof door collega’s teruggefloten. P moest twee uur op een dokter wachten en werd onderwijl bespot omdat hij zo schreeuwde van de pijn.

P is inmiddels een deel van zijn oor en van zijn gehoor kwijt en wordt nu zelf beschuldigd van zware mishandeling. Wat schreef de student-agent ook weer in de brief waarmee hij zijn huiswerk over intimidatie, omkoop en misbruik van bevoegdheden begeleidde? “De casus is fictief, maar (helaas) nog steeds herkenbaar in de politiecultuur.” Ik wou wel dat hij – of liever, sommige van zijn collega’s – in zijn nieuwe studiejaar de casus van P mocht bespreken.

*

NASCHRIFT. DEZE TEKST tekst schreef ik op vrijdag 27 augustus. Daags erna, zaterdag, reisden Zenon – mijn lief – en ik naar Gent. Onderweg gebeurde ons iets tamelijk bizars. We zagen twee Vlaamse rijskwachters iets doen in de trein tussen Rozendaal en Antwerpen dat in onze ogen niet helemaal deugden, en maakten onszelf daar getuige van. Hoe dat afliep staat te lezen op de pagina Op bezoek bij de Vlaamse rijkswacht. Zenon hield er een gebroken rib aan over. Toeval bestaat niet menen sommige mensen, maar ik denk dat dit een excellent voorbeeld is van een (wrang en pijnlijk) toeval.

Gay Games: Slogans & soap

[Article refused for the Gay Games Amsterdam Memorial Book, but XL – a gay magazine – did want to publish it.]

“FRIENDSHIP THROUGH Culture and Sports” – no matter how hard I try, I simply don’t get the Gay Games motto.

For one, you’d expect a slightly more prominent place for the ‘sports’ bit in a sports event. ‘Medals through sports’, ‘Fame through sports’, and similar slogans would perhaps have been more to the point. And yes, of course new friendships will be welded, affairs will be budding and chances are that there will be one-night-stands aplenty (now that would have made an interesting field of competition for games based on sexual preference; the prize could have been a golden dildo, a platinum condom case or a silver KY dispenser; ah, such assets for one’s bedside table!), but in general, the belief that sports stimulate peace, love and understanding seems a tad naive. A couple of French cities recently bore a horrifying resemblance to war zones after the soccer fans hit them, and the latent resentment that the Dutch carry against the Germans never fails to become painfully overt the moment that their respective national teams compete.

Besides, I hate it whenever organizations start promoting ‘friendship’. Putting it in folders and on banners turns what is basically a good concept into something unbearably tacky, and fills my head with an avalanche of despicable associations. Paul McCartney / Michael Jackson songs sung by kd lang or George Michael. Workers of the world uniting. World leaders kissing or stroking the heads of children kept in hostage. Yech.

So I’d rather be damned than buy any of the Gay Games merchandise. I’d feel like a softie wearing a tee or swimming suit that proudly announces this wacko slogan. And no thanks, I don’t want to buy merchandised soap either. Soap carrying slogans! Somebody must have been really desperate.

Besides, I don’t like doing sports either. There’s only one physically exhausting activity that I gleefully engage in, and although it does involve quite some bending & stretching, pushing & pulling, sweating & swearing, it’s not usually referred to as a sport. (But I bet it would attract a captive audience.) ((And yes, I delay washing afterwards for as long as I can. I like the smell of sex.)) (((So get thee behind me, Satan, with thy merchandised soap.)))

I NEVER GOT the gist of the Gay Games. They are neither gay, since straight people are invited to participate as well, nor are the matches serious: any amateur can register. There is no such thing as a gay sport or a gay way of playing tennis. The only obstacle for gay people to participate in regular sports is not the sport itself, it’s in the culture surrounding it; and any gay sports lover with a minimum amount of fantasy fan can turn spectatorship into a queer activity, provided that the players look attractive enough, roll their muscles, let their skirts jump, wear tight shorts and show their knickers.

Thus, all my hopes were invested in the cultural program. I remember a couple of rather interesting parties that were thrown in 1994, when Amsterdam was Gay Capital of Europe; especially the mixed party at the Melkweg was memorable enough for me to find myself starting the next day having to deal with a jealous lover and a pair of leather trousers that were somehow smudged with day-glow body paint, and I was looking forward to a reprise of those parties – minus the jealousy, of course, but that part I’d already taken care of: the lover who now graces my life is even more allergic to jealousy than I am. As a matter of fact, I was looking forward to the both of us hunting the scene.

That is, until I received the program and scanned it for the cultural section. The entrance fees are Olympic. Almost all tickets sell at fifty guilders or more, which is rather outrageous. Friendship does seem to have a prize, here.

Verboden vruchten

HET LICHT WAS PRACHTIG. Dat was me van tevoren verteld, maar zelf zien hoe helderblauw de lucht om drie uur ‘s nachts is, is toch anders. Overdag waren de kleuren zo intens dat ik me in Griekenland waande. De zomernachtluchten leken maanovergoten.

Dat het er duur zou zijn: ook daarvoor was ik gewaarschuwd. De Zweedse overheid heft een forse belasting over een aantal produkten die zij schadelijk voor haar burgers acht en waarvan zij het gebruik wil bemoeilijken. Je mag er best drinken of roken; alleen ben je in dat geval verplicht de staatskas flink te spekken. Niettemin was ik geschokt toen ik in een café een glas wijn en een glas bier bestelde en ontdekte dat dat negentig kronen kostte: tweeëntwintig gulden, bijna driemaal zoveel als je in Amsterdam voor dezelfde bestelling zou moeten neerleggen.

Roken is er al even exorbitant duur. Voor een pakje sigaretten betaal je in Zweden vierenvijftig kronen, ongeveer twaalf gulden. En daar krijg je dan geen vijfentwintig maar twintig sigaretten voor, wat de prijs per sigaret op dik twee kwartjes per stuk brengt.

“Als roken zo idioot duur is, en drinken ook, wat doen de Zweden dan als ze plezier willen maken? Wat is hier wel betaalbaar? Seks?” vroeg ik Z, mijn informant. Dat er een ware jacht op druggebruik bestaat die gepaard gaat met absurd hoge straffen, wist ik al, evenals dat de Zweedse politie vrijwel elk openbaar underground- of technofeest bezoekt en daar regelmatig feestgangers oppakt die daarna weer worden losgelaten zonder dat er ooit een formele aanklacht tegen ze wordt opgesteld: pure intimidatie. Daar vroeg ik dus al niet meer naar. “Prostitutie is hier semi-illegaal,” zei hij, en verdomd, in de periode dat ik in Stockholm was werd er een wet aangenomen die het vragen om betaalde seks – hoerenlopen – strafbaar stelde.

Wij waren niet voor ons plezier in Stockholm; we waren er voor een serie ingewikkelde rechtszaken die Scientology tegen Z had aangespannen.

Jezelf verdedigen is hard werken, zodat we elke avond stukken bestudeerden, strategieën doornamen, verslagen schreven, informatie vergaarden en daarna omvielen van de slaap om een paar uur later weer naar het hof te reizen, waar het circus van voren af aan begon. Een gestage stroom van alcohol, koffie en nicotine is — althans voor ons — de enige manier om voldoende adrenaline op te wekken om die uitputtingsslag anderhalve week lang vol te kunnen houden. Prijzige adrenaline, in dit geval.

“Is drank in de winkel ook zo duur?” vroeg ik Z de vrijdag voor de rechtszaken begonnen. Supermarkten mogen geen wijn verkopen, meldde hij, die hebben alleen light-bier in de schappen staan, met maximaal 3,5% alcohol; meer een soort cider dus. “En slijters dan?” vroeg ik verbaasd. “Ehh… kom, dan laat ik je zien hoe alcohol hier wordt verkocht,” zei Z, en bracht me naar de Systembolaget.

We moesten een nummertje trekken bij de ingang van de winkel. Achter de deur bevond zich een grote, helder verlichte ruimte met langs alle wanden, van vloer tot plafond, enorme vitrines. Eindeloze schappen met flessen erop, de prijzen discreet eronder, en glazen schuifdeuren met sloten ervoor. Er drentelden tientallen mensen, allen met catalogi in de hand, die van schap naar schap gingen en in ernstig overleg hun keuze bepaalden en in de catalogus aanstreepten, waarna ze — als hun nummer aan de beurt was — naar de kassameneren liepen en hun bestelling doorgaven.

Al dat flonkerende glas, hermetisch opgesloten achter nog meer glas; de schrikbarend hoge prijzen (de goedkoopste fles wijn kostte een gulden of vijftien, een halve liter gedestilleerd veertig gulden); de wetenschap dat je hier, zelfs al bleef je beschaafd, een fortuin zou gaan besteden; dat alles wat je hier kocht excessief was benevens exclusief, want nergens anders voorhanden: alles werkte mee om de indruk te scheppen dat men zich hier in een diamantairszaak bevond. De neon-verlichte reinheid van de winkel, de semi-gewijde stilte, de op papier overhandigde bestelling, het afrekenen op afspraak, straalden tegelijkertijd de gedachte uit dat er zoiets bestond als hygiënische beheersing en dat die vervolmaakt kon worden. De winkel vormde kortom een merkwaardige kruising tussen een juwelier en een polikliniek.

Alcohol bleek in Zweden uitsluitend te koop te zijn via deze Systembolaget: overheidswinkels die een monopolie op alcoholverkoop hebben, en die uitsluitend van maandag tot vrijdag en van negen tot zes open zijn. Niks koopavond, niks zaterdagverkoop, laat staan zondagsopenstelling. “Hoe doen mensen met een baan dat,” vroeg ik, “bijvoorbeeld als ze gasten te eten krijgen?” “Regelen, en afspraken erover maken, of eerder van hun werk weg gaan,” zei Z. “Maar iedereen heeft wel ‘s meegemaakt dat-ie, nog nahijgend van het gehaast, tien seconden na zessen voor de winkel staat en je er niet meer in mag. Ze zijn onverbiddelijk. Dan haat je dit land.”

Het was bijna weekend; we kochten zeven flessen wijn. Die prompt zondagavond al op waren, en aangezien we de rest van de week verplicht elke dag in het gerechtshof zaten, waren we verder aangewezen op cafés of slecht bier.

*

EEN WONDERLIJK SYSTEEM, waar zowel overheid als horeca financieel wel bij varen en dat mensen tot vreemde dingen brengt. Er is vermoedelijk geen land in de EU waar zoveel mensen illegaal alcohol stoken als Zweden; er is geen land waar de taxichauffeurs zo goed weten waar je op de zwarte markt whisky kunt kopen; geen land waar mensen zoveel drank tegelijk inslaan; waar mensen op feesten hun drankjes zo goed bewaken of zo gehaaid zijn in het stelen van andermans consumptie. Minder alcoholici hebben ze er uiteraard niet: drank wordt begeerlijk, juist door de tegenwerking.

Reizen verbreedt het denkraam, zeggen ze. Toen ik een paar dagen na terugkomst bij de supermarkt vier flessen wijn kocht voor een bedrag waarvan je in een Zweeds café net twee bier kunt bestellen, voelde ik me ineens rijk gerekend. En een stuk bezorgder over de onderlinge afstemming van nationale wetten in het kader van de EU. Ook vrees ik dat ze daarbij die prachtige nachtzon voor zichzelf willen houden.

Amsterdam, die mooie stad

ER ZIJN MOMENTEN dat ik genadeloos van Amsterdam houd. Dan begrijp ik ineens waarom dit de enige stad is waar een mens kan wonen, hoe het komt dat veel buitenlanders juist hier naartoe trekken, en wat deze stad bijzonder maakt. Koninginnedag was zo’n dag.

Via een flyer wisten we van een technohouse-feest ergens bij Artis; waar precies, stond er niet bij. De dreun wees ons de weg naar het Entrepotdok, zonder omzwervingen vonden we de juiste locatie: de dingen zijn soms eenvoudiger dan je denkt. Let the music show you the way.

“Pááárty…!” riep een van ons voor de zoveelste keer, en hij had gelijk. Er was niets voor nodig behalve een vervallen fabrieksgevel, een grote open ruimte van gras en betonnen platen en wat tegels met water erlangs, een kanjer van een geluidsinstallatie en een busje waar je voor een paar gulden drank in plastic bekertjes kon kopen. Plus een goede DJ. Minimale organisatie, groot succes. Er waren zo’n driehonderd mensen en het schemerde. Ik heb zelden zo’n mooie plek gezien als deze. Hij gaat verdwijnen. Vanwege de netheid en de herinrichting.

Vanuit elk gezichtspunt zag je een andere stad, een andere cultuur. Voor ons lagen de woonbootjes van de Doklaan afgemeerd — het zijn bepaald niet ‘s lands mooiste bootjes maar god wat ogen ze pittoresk — die binnenkort weg moeten omdat Artis gaat uitbreiden en de bewoners van de Doklaan hun bezwaarschriften verworpen hebben gezien. Er komt een gladgestreken kade daar, en men projecteert er thans cafés en restaurants met terrassen. Voorbij de bootjes lag Artis: boomtoppen voor zover de blik reikte. Soms klonk er een natuurkreet uit die contreien op. Links stond de Oranje-Nassaukazerne, ooit legeronderdak, nu gerenoveerd en bewoonbaar gemaakt voor de moderne stadsmens; in de verte flitste het vuurtorenlicht naast het Amstel station, baken voor het bedrijfsleven. Rechts was het water en in de verte daarachter lag de grote stad met z’n lichten, daken en kerktorens. Achter ons bevond zich dat kapotte industriegebouw dat niet veel meer was dan een half ingestorte gevel met iets vaags erachter, en dat ongetwijfeld binnenkort neergehaald gaat worden voor woningbouw ofzo — dat men het toch late staan, het is een monumentale moderne ruïne die we later zullen missen, en uiterst fotogeniek bovendien. Boven ons, alsof dat het hele zaakje beschutte, hing een oranje-achtige lucht; een kleur die niet te danken was aan Koninginnedag maar, heel alledaags, aan de stadslampen die warm liepen.

De plek vormde een kruispunt van culturen, een verdwijnpunt van perspectieven, het doel van alle richtingen: middenin de apex waarin alles tezamen komt. En dwars door en over en tussen dat alles heen klonk die strakke, ritmische dreun van de technohouse die de feestgangers met gemak bond. Stadser en moderner dan dit kon niet, gevarieerder evenmin.

De feestgangers zelf vierden feest. Ze dansten. Ze namen xtc of inhaleerden uit een lachgasballon. Ze zaten clustergewijs bijeen en namen elkaar of het stadse landschap in ogenschouw. Ze dansten en lachten. Ze dronken bier en wijn en rookten. Ze ravotten. Ze hadden een kind of een hond bij zich. Ze gaven zich over aan de muziek en aan het feest. Ze hadden plezier en ze waren de onschuld zelve, het was een post-industrieel Eden, een paradijs in een ravage.

Ze zagen eruit als mensen die de gemiddelde tramreiziger liever zou mijden als er elders een lege plaats was: hun kleding was niet netjes of onderhouden (bemodderde kistjes, kapotte truien, vale slobberbroeken), hun haar was vervilt tot dreads of weggeschoren tot een stadsindiaans kapsel, ze hadden overal piercings; ze deden enge dingen, zoals pillen slikken en een streetrave houden. Maar die tramreiziger heeft ongelijk, en ik zou er een lief ding voor geven als ik duidelijk kon maken hoe verstrekkend dat ongelijk is: misschien zien deze ravers er raar uit, houden ze van harde muziek en gedragen ze zich anders maar dat zegt verder niets. Integendeel. Je zou wensen dat meer mensen zo lief en inschikkelijk waren en zo vanzelfsprekend rekening met elkaar hielden.

Want toen dat ene meisje al dansend met vuur ging jongleren — ze had aan twee meter lange kettingen houtblokjes gebonden die ze in dieselolie doopte, hield er daarvan twee stevig in elke hand en deed daarmee iets wat ze alleen maar geleerd kon hebben toen ze twaalf was en onder protest bij de majorettes zat; het was Salomé’s dans, uitgevoerd met vuur in plaats van sluiers — nam ze eerst achteloos doch secuur haar omgeving in zich op zodat ze precies zou weten wat haar speelruimte was. De routine waarmee ze inschatte wie waar stond en hoe ze ieders veiligheid kon waarborgen was tekenend: ja, ze ging plezier maken, ja, ze ging schitteren, ja, ze ging iets griezeligs doen, maar over haar lijk dat ze een ander ermee in gevaar zou brengen. Zij hoefde geen hoofd op een schaal; zelfs een schroeiplek was teveel.

Of neem die dronken man die iedereen aanschoot met laveloze praatjes. Binnen de kortste keren stelde een van de feestgangers zichzelf aan als buffer tussen hem en de rest van de wereld: hij stond naast de man en leidde hem weg (“Kom, we gaan weer verder!”) zodra de aangesprokenen tekenen van verveling begonnen te vertonen, of de dronkeman iets te heftig begon te orakelen. De zatte zelf was er inmiddels dik en breed van overtuigd dat zijn beschermengel zijn allerbeste vriend was en liet zich gedwee afvoeren. Onderwijl bleven ze alletwee in opperbeste stemming.

Om elf uur ‘s avonds verplaatste het feest zich naar een achterafstukje en daalde het volume van de muziek; er waren immers meer mensen om rekening mee te houden dan de feestgangers alleen. Om één uur kwam de politie, twee man sterk, beleefd vragen of het dan nu wellicht afgelopen kon zijn. De ravers draaiden nog twee plaatjes en hielden daarna op.

In elke andere stad was dit een veldslag geworden. Niet in Amsterdam. Niet met deze mensen. Niet op deze plek, of met deze politie.

Verachte plekken, verachte mensen. Maar zo mooi.

Berichten uit de War Room

[Het Parool organiseerde rond de kamerverkiezingen een War Room, zoals die in Amerikaanse campagnes bestaat, waarin telkens twee mensen namens een partij naar keuze een strategie mochten ontwikkelen om andere partijen een hak te zetten. Ditmaal: ongevraagd advies aan de PvdA van Parool-medewerkers Michiel Zonneveld en Karin Spaink. Van de verkiezingscampagne werd rechtstreeks verslag gedaan op http://www.dds.nl/verkiezingen/.]

Niet alleen de gezonden sterk

EEN COMPROMIS GESLOTEN hebben, betekent dat je ook iets hebt verloren. De Partij van de Arbeid verdedigt nu het paarse beleid alsof dit alles was wat hun hart ooit begeerde. De PvdA voert campagne alsof ze alleen Wim Kok heeft en geen ideeën, wij voeren campagne alsof de PvdA ideeën zou hebben en geen Kok. Dat betekent dat de PvdA wat ons betreft niet alleen toegeeft dat ze de afgelopen jaren aanzienlijk meer hadden willen bereiken, maar dat zij zelfs haar fouten durft toe te geven, zoals die ene gruwelijke blunder over de Ziektewet. Daarbuiten: een partij met toekomst moet goede voornemens hebben.

Het hameren op de eeuwig toenemende inkomensverschillen is heus niet de enige manier om je sociale gezicht te laten zien. Een goede gezondheidszorg, een voortreffelijk openbaar vervoer en uitkeringen die niet gedicteerd worden door verzekeraars zijn onmisbaar voor de komende jaren.

Wat Wim Kok daarom doet, is morgen een groot interview geven aan De Telegraaf: “De hypotheekrente is ook bij ons veilig, dat beloof ik. Net zo veilig als de koppeling tussen inkomens en uitkeringen. Zelfs bij een groei van nul procent houden de uitkeringen – AOW, WAO – gelijke tred met de loonontwikkeling. Voor de VVD geldt: ‘tekort op nul, thermostaat op nul’. Wij hebben een sociaal gezicht. De VVD heeft geen hart en daar helpt geen transplantatie meer aan. De onaantastbaarheid van de koppeling zetten we in het regeerakkoord. De VVD wil duidelijkheid voor de tweetonners, wij voor de ouderen.” En passant lekken wij van de war room aan de Volkskrant dat Adelmund haar langste tijd heeft gehad.

Het campagneteam van de war room ondersteunt deze warme Wim met een geruststellende poster waarop Bolkestein en Borst, beiden 65-plussers, staan afgebeeld met daaronder de leus ‘De PvdA garandeert voor iedereen een goede AOW’.

De kern van de campagne wordt het tegengaan van de dreigende tweedeling in de zorg. Of… dreigend? Nu gaat de discussie over de tweedeling in de zorg teveel over die tussen werkenden versus werklozen — alleen wie geslaagd is in het leven kan hopen op geslaagde operaties, en snelle behandeling — maar er is allang een tweedeling in de zorg. Borst maakt zich nu druk over de vraag of zieke werknemers worden voorgetrokken. De PvdA dient zich druk te maken over het feit dat mensen die niet meer beter worden — invaliden, chronisch zieken, bejaarden — steeds meer verstoken zijn van hulp, zorg en voorzieningen. “Liever een bejaardenwoning dan een borstvergroting.”

Door de VVD en D66 zo aan te vallen, profileert de PvdA zich als fatsoenlijk links. Daarmee neemt ze GroenLinks met een klap de wind uit de zeilen. Bovendien wil GroenLinks 900 miljoen bezuinigen op de politie. Dat gaat natuurlijk vooral ten koste van de veiligheid in de oude wijken. De PvdA wil dat anders — elke wijk heeft immers recht op haar eigen Jerry Springer. Veiligheid is voor iedereen.

Voor het geval dat niet voldoende is om de modieuze aanhang van GroenLinks beteuterd op de neus te laten kijken, schilderen we GroenLinks consequent af als een yuppenpartij. Wie kan immers eco-produkten betalen, en al die milieuheffingen jagen de stookkosten op. “Met GroenLinks kunnen alleen de rijken nog vliegen.” Als we echt aan dirty campaigning zouden willen doen, wezen we daarbij nog even fijntjes op de privévluchten die het gezin Rosenmöller boven de Waddeneilanden maakte. Maar aangezien wij niet zo dirty zijn, lekken we dat bericht hooguit aan De Telegraaf.

Gif als wingebied

WITTENBURG – DAAR WOON IK – is bijna af. Op de kop van het eiland staat nog een verdwaalde oude fabriek en pal tegenover mijn huis bevindt zich een krakkemikkig rijtje huizen plus een garage waarvan de gevel trouwhartig driemaal per jaar spierwit wordt geverfd. En een werf, waarvan ik niets zie behalve de bomen die achter de schutting omhoog steken. Een schilderachtig plekje, waar ik juist zo van houd omdat het ‘t laatste stukje ongeregeld is op een verder betrekkelijk eenvormig woongebied.

Dat blokje huizen en die werf moeten op korte termijn weg. Deels vanwege het onstuitbare gemeentelijk verlangen om de buurt te nettoyeren – keurige, gelijkvormige rijtjes zijn nog immer de ultieme ambtenarendroom – deels vanwege een prozaïscher reden: er zit gif onder de grond. Vroeger heeft hier tegenover een creosootfabriek gestaan, waar men spul produceerde om hout mee te impregneren. Dat stonk niet alleen maar was bovendien nogal giftig, ontdekte men later, zodat er ineens allemaal bordjes in de buurt verschenen met griezelige waarschuwingen als: “Streng verboden te betreden. Zwaar vergiftigd terrein” en dergelijke.

Een deel van de vervuilde grond – het deel dat gemeentebezit is – is inmiddels ingepakt. Beton eromheen, plastic erover, laagje gezonde grond er overheen, speeltuin erop. Volstrekt veilig, is ons verzekerd. Maar dat blok hier tegenover moet dus nog.

VROM heeft de toezegging gedaan een damwand rondom het perceel te willen financieren, om het gif op die manier af te schermen van de rest. Maar eerst moest daartoe de werf overgenomen worden door de gemeente; was ‘t niet goedschiks, dan kwaadschiks, via een onteigeningsprocedure.

Eind vorig jaar werden de voorgenomen breek- en bouwplannen gepresenteerd tijdens een inspraakavond. De bijeenkomst was een klassieker in zijn soort. Twee ambtenaren, die er een ‘good cop, bad cop’ taakverdeling op nahielden, lichtten ons voor. De bad cop was breedsprakig, arrogant, viel in herhalingen, weigerde simpele vragen met ‘ja’ of ‘nee’ te beantwoorden, onderbrak vragenstellers onder verwijzing naar de geringe tijd die we hadden deze avond en meldde telkenmale dat wi­j ‘t derhalve kort dienden te houden, en begon dan aan zijn zoveelste slingerende betoog dat bol stond van niets, zodat de zaal nogal getergd raakte.

De good cop – de voorzitter – vond net als een boze toehoorder dat de bad cop vermoedelijk iets kernachtiger kon antwoorden, en deed onderwijl vreselijk zijn best om te suggereren dat al onze opmerkingen, voorstellen en kanttekeningen zouden worden verwerkt. Hij stond heus open voor alles, deelde hij mee. Maar de plannen stonden vast. Of we dat alsjeblieft wel in onze oren wilden knopen.

Tot ieders verbijstering bleek het niet alleen de bedoeling te zijn om er een vijf verdiepingen hoge flat neer te zetten – hoger dan indertijd afgesproken is, en strijdig met alle plannen voor Wittenburg – maar doet de gemeente het stuk land in z’n geheel over aan een projectontwikkelaar die de werf voor een fors bedrag uitkoopt en een tof plan heeft voor de gifgrond, die deels afgegraven moet worden wil er gebouwd kunnen worden.

Als we nu, zo dacht de projectontwikkelaar slim, die laag grond die weg moet wil je erop kunnen bouwen, eens simpelweg herverdeelden? We breiden het kavel gewoon uit en trekken er een stuk van twaalf bij zestig meter bij – water zat, toch, hier te Wittenburg? – en smeren de gifgrond daarover uit. Laten we het in de gracht plempen. Twaalf bij zestig bij pakweg twee maakt bijna vijftienhonderd kuub; daar kun je heel wat liters vervuilde grond in kwijt. Damwand eromheen (gefinancierd door VROM), koophuizen erop, niemand die er iets van merkt. En die kavel-uitbreiding levert bovendien extra te verkopen huizen op. Drie ton per appartement. Tel uit je winst.

Dat de Wittenburgervaart twaalf meter smaller wordt doet er niet toe. Dat de Dienst Binnenvaart niet in de dempingsplannen is gekend en na alsnog op de hoogte te zijn gesteld grote bezwaren tegen die versmalling koestert, doet er ook niet toe. Dat onduidelijk is welk gif er in de grond zit, en hoeveel, schijnt evenmin iets uit te maken. Het mag best in de gracht gestort worden, vindt de gemeente, haar projectontwikkelaar door dik en dun steunend. Er komt toch een damwand omheen? Nou dan.

Dat een onafhankelijk milieubureau nu al waarschuwt dat er uitsluitend in de winter aan het verplaatsen van de gifgrond mag worden gewerkt, wegens de risico’s die hoge temperaturen en wind voor stank en verspreiding hebben – ach, da’s toch groen gezeur? Dat de watersportvereniging, ondanks afspraken met de gemeente, grond moet inleveren aan de projectontwikkelaar en niet durft te protesteren uit angst haar huurcontract in z’n geheel te verliezen – wie kan dat nu iets schelen? Dat de pasgebouwde speeltuin moet worden verkort geeft toch ook niet?

Er zijn wel degelijk andere plannen. Andere gemeentediensten willen de werf – die nog steeds rendabel is – graag houden. Bewoners willen graag voorzieningen in de buurt: een markt, en een grotere supermarkt bijvoorbeeld, in plaats van meer huizen en meer bewoners die allemaal gebruik moeten maken van diezelfde nu al tot berstens toe volgestampte Dirk van den Broek, waar de file van winkelwagentjes soms al bij de ingang begint. Het gezondheidscentrum wil uitbreiden. Het postkantoor is te klein. Oftewel: laat de werf staan, bouw er winkels naast en een damwand omheen. Dan hoeft er ook niemand uitgekocht te worden met geld dat weer terugverdiend moet worden door gif in de gracht te flikkeren.

Gif moet weg of goed ingepakt, vindt ook de gemeente. Dat is een loffelijk streven. Maar het is raar om zoiets over te laten aan een projectontwikkelaar die er winst op wil maken.