Kok als Breznjev

DE BREZNJEV-BENADERING MAAKT school in de Nederlandse politiek. Lichaamstaal, begroetingen en opstelling worden gebruikt om aan te geven hoe de verhoudingen in het kabinet zouden liggen. Het kabinet gebruikt haar lichaamstaal weloverwogen om conflicten uit te spelen of te verdoezelen: wie staat naast wie, wie kijkt het eerste weg, wie staat op de laatste rij opgesteld of zelfs helemaal niet op de foto. Bij gebrek aan helderheid en oprechtheid wordt het acteurschap als politiek wapen ingezet, als een persoonlijke persverklaring gebruikt.

En de politiek journalisten trappen er in en geven zich zonder gêne over aan uitgebreide interpretaties van die lichaamstaal, denkend daarmee de ware motivaties van de regering te doorgronden en dubbele boodschappen te onthullen. Uit Het Parool van afgelopen week: “Vervolgens betraden [Kok en Van Aartsen] via dezelfde deur de vergaderzaal, dit in tegenstelling tot afgelopen dinsdag, toen ze .. ieder een aparte ingang namen.” Uit NRC Handelsblad, nota bene op de voorpagina: “Ze maakten in het debat – naast elkaar zittend, maar nooit met elkaar sprekend – zichtbaar dat van een normale communicatie tussen beiden geen sprake meer is.” Uit de Volkskrant, ook al voorpaginanieuws: “Vlak voor het debat begon, sloeg Kok zelfs een arm om Van Aartsen heen, om aan te geven dat alles weer goed was tussen de twee.”

We kennen zulke berichtgeving van vroeger: over de oude Sovjet-Unie. Aangezien dat systeem zo gesloten was als een bus en haar interne debatten voor geen goud prijs gaf, was dergelijke vorsing van lichaamstaal het enige instrument voor buitenstaanders om te achterhalen wat er onder de oppervlakte gaande was en hoe de machtsrelaties lagen. De antwoorden op vragen als: wie staat in aanzien, wie is op zijn retour, wie likt zich omhoog en wie trapt naar beneden, wie is weggeretoucheerd, zeiden veel over de interne, verborgen worstelingen . Hier, in Nederland, was zulke berichtgeving ongekend.

En ongewenst: ministers zouden geen chimpansees moeten zijn en politiek journalisten geen primatenvorsers. Een land waar de politieke inzet (en berichtgeving) tot dit niveau afglijdt hoeft zich niet af te vragen waarom de politieke interesse van burgers afneemt: zodra je politiek gaat voeren, of beschrijven, in termen van wie-vlooit-wie verhoud je je immers uitsluitend tot de interne hiërarchie, en niet meer tot de vraag hoe die macht daar zich verhoudt tot de buitenwereld, onze wereld. Zulke politiek zet de mannetjes centraal, niet de onderwerpen en de inhoud.

*

DAT DE NEDERLANDSE POLITIEK afglijdt tot dit niveau – publiek vertoon, in plaats van standpunten en heldere discussie daarover – heeft naar ik vrees alles te maken met coalitiepolitiek. De deelnemende partijen in een kabinet hebben elkaar in een houdgreep: eerst wordt intern en onderling zo lang gedebatteerd over een regeringsprogramma en een politiek beleid, dat alle scherpe kantjes eraf zijn en niemand meer helemaal krijgt wat-ie wil. De compromissen tergen de partners, ze hebben al zoveel ingeleverd en teveel van hun eigen gezicht verloren. Elke onderlinge ruzie in het kabinet zet alle compromissen op scherp; elke rimpel wordt de aanleiding tot een mogelijke val: en om dat te voorkomen, gijzelen de ministers elkaar. Iedereen moet elkaar beschermen, omdat niemand weg kan. Zodat alle regeringspartijen iedereen tolereren, zelfs indien een minister het aanzien van de politiek of zijn partij naar beneden haalt.

Het resultaat is een politiek die allengs geslotener wordt. Waarbij de regering het parlement voor een fait accompli stelt en haar eigen discussies en meningsverschillen verdoezelt of ontkent. Waarbij discussies in het parlement steeds futieler lijken, omdat niemand de wens of de macht heeft het parlement werkelijk te vermanen of van koers te laten veranderen. Bij elke serieuze woordenwisseling tussen regering en parlement binden de regeringspartijen in het parlement ogenblikkelijk in zodra de val van een minister in zicht komt: oh hemel, als een van hen nu valt, zijn wij straks aan de beurt. Zodat de rest van het parlement, de oppositie, niet veel meer kan doen dan honend lachen als Kok, of een andere charlatan die voor minister doorgaat, zich door een debat heen blundert.

En de pers valt voor deze Breznjev-episode in de Nederlandse politiek. Journalistiek zou de lezers – en daarmee: de partijen – eraan dienen te herinneren dat de vraag niet is of Van Aartsen en Kok daadwerkelijk door één deur gaan. De vraag is: welke politiek voert het kabinet, en op grond waarvan. Opmerkingen over de ego’s en de lichaamstaal van politici horen in cabaret conferences thuis, niet in serieuze politieke beschouwingen.

Lage vergelijkingen

“WE LOPEN HIER bedrukt en verdrietig rond,” zei De Bruyne, zegsman van de SGP fractie. “Vergelijk het met de abortusdebatten uit de jaren zeventig en tachtig. Dit is voor ons het grootste dieptepunt van het paarse beleid tot op heden.”

Het parlement stond aan de vooravond van een debat over het homohuwelijk – het echte ditmaal, nu geen margarinehuwelijk maar een authentiek boterbriefje – en besprak daarnaast tevens de mogelijkheid van adoptie door homoparen. Het SGP trilde op haar grondvesten. Het homohuwelijk mocht eens aangenomen worden…

Nu begrijp ik dat strenggelovigen ernstige bezwaren hebben tegen het homohuwelijk en dat zij dit zien als besmeuring van een godgegeven instituut. (Tegelijkertijd vind ik dat mensen die heilig geloven dat de slang indertijd sprak niet de eerst aangewezenen zijn om de moderne maatschappij te becommentariëren en te reglementeren, net zoals ik vind dat aanhangers van de scheppingsleer geen biologie of geologie moeten geven: dat is namelijk net zoiets als Jomanda hoogleraar medicijnen maken. Daar komt alleen maar ellende van.)

Wat echter te ver gaat en als politieke misleiding afgedaan moet worden, is de geciteerde verwijzing naar het abortusdebat. Abortus gaat over de vraag wanneer en onder welke voorwaarden een foetus mag worden gedood. Om het debat wat wij onder een huwelijk verstaan en of homoseksuelen dezelfde riten, rechten & plichten op zich mogen nemen als heteroseksuelen gelijk te stellen aan kwesties van leven en dood, is hoogst manipulatief. Vallen er doden als twee mannen trouwen? Wordt er een moord gepleegd indien twee vrouwen elkaar tot hun wettig echtgenote nemen?

In de parlementaire debatten over de nieuwe huwelijkswet werd een uitzondering opgenomen voor “gewetensbezwaarde” ambtenaren. Zij hoeven huwelijken waar ze niet achter kunnen staan niet af te sluiten. Die beslissing opent een beerput: mag een zwarte-kousen ambtenaar dan voortaan ook weigeren mensen in de echt te verbinden die eerder getrouwd zijn? Zo iemand erkent echtscheiding toch immers niet?

En hoezo: “gewetensbezwaarde”? We hebben dat begrip gereserveerd voor plichten die de hele bevolking aangaan maar die bij deelgroepen op dusdanig ernstige, morele of ethische, problemen sluiten dat een compromis noodzakelijk was. Toen er nog dienstplicht was mochten jongens die onder de wapenen moesten, in bijzondere gevallen een alternatieve plicht op zich nemen. Merk op dat het bij gewetensbezwaarden over doden en moorden ging: alweer die lage en impliciete vergelijking tussen homoseksualiteit en bruut geweld.

De productomschrijving van ambtenaren van de burgerlijke stand is simpelweg veranderd. Volgens de redenering van de christelijke partijen haalt een huwelijk tussen homoseksuelen de betekenis van het “gewone” huwelijk neer. Welnu, dan is het derhalve niet voldoende je op gewetensbezwaren te beroepen indien er ineens twee mannen of twee vrouwen voor je staan: dan moet je ook gewetensbezwaard zijn om zo’n gedegradeerd huwelijk tussen een man en een vrouw af te sluiten. Ergo: zo’n gewetensbezwaarde moet een andere baan zoeken en kan geen huwelijken meer afsluiten.

Wat de christelijke partijen de regering hadden moeten vragen, is een afvloeiingsregeling voor zulke ambtenaren.

Oorlogsleed

[Naar aanleiding van de discussie over de financiële compensatie van oorlogsslachtoffers, en vooral de vraag wie dat dan zijn.]

VROEGER VERTELDEN MIJN OUDERS vaak over hun jeugd. Vooral als er oma’s bij ons logeerden en we na het eten wat natafelden, greep ik mijn kans. “Toe mam, vertel nog eens over vroeger…” smeekte ik, en dat deed ze dan. Of oma vertelde.

Wrange verhalen waren het vaak, nu met een verzachtend patina van verleden tijd bedekt: de pijn over de lievelingspop met het porseleinen hoofdje die door het jonge broertje van driehoog uit het raam was gegooid en op straat kapot viel, was dertig jaar later niet zo scherp meer. De armoede van toen was nu anekdotisch geworden, de strengheid en de loshandigheid van de beide opa’s deden er niet meer zo toe: mijn ouders waren nu immers geen kind meer maar hadden zelf kinderen, en zij deden het aanzienlijk beter, en de beminnelijkheid die dat succes ze verschafte, vertederde hun verhalen met terugwerkende kracht.

De oorlog klonk vaak door in die verhalen, maar hij viel me nooit speciaal op. De oorlog was een avontuur als alle andere, en dat mijn vader als jonge tiener ‘s nachts stiekem op trambielzen uitging, was even spannend als het verhaal van mijn moeder die op twintigjarige leeftijd aan mijn opa trachtte te ontsnappen omdat ze mijn vader wilde zien. Of van oma die angstig, met twee kleine kinderen en een extra verschoning voor iedereen onder haar kleding vastgesnoerd, te voet wilde weglopen naar Zaandam en onderschept werd. Opa was ook een Duitser, zo begreep ik dat vroeger: iemand die je vrijheid beknotte, die maakte dat je te weinig eten had en waar je bang voor moest zijn. Mijn moeders vader jatte vroeger het vlees van de borden van zijn kinderen; mijn vaders vader sloeg de kinderen soms zo hard dat de overburen de politie belden.

Pas later begreep ik dat de oorlog van een grotere orde was dan een huistiran. Ik kreeg geschiedenisles en zag foto’s van uitgemergelde lijken die met een bulldozer een grote kuil in werden geschoven. Gehuild heb ik toen ik Bruno Bettelheims verslagen las over de systematische psychologische afbraak die in de kampen plaatsvond. En jaren later heb ik stil en bedrukt met iemand Rotterdam per auto doorkruist waarbij hij zei: “dit was de ene grens” en pas na tien minuten lang verder rijden afsloot met: “en dit de andere”. We hadden het gebied afgebakend dat was platgebombardeerd, en het was groot. Groter dan ik me had kunnen indenken.

*

VOOR KINDEREN IS ALLES handig verdeeld in goed en kwaad. Maar de oorlog wordt door volwassenen vaak even zwart-wit voorgesteld, misschien wel om de gruwel ervan hanteerbaar te maken: de oorlog gaat voor hen tussen de goeden en de slechten, er is geen tussengebied.

Een joodse Amerikaanse vriend die hier ooit was en die de sporen van de oude jodenwijken in Amsterdam verkende, kon maar met moeite begrijpen dat ook de rest van de bevolking zwaar had geleden. Pas toen ik hem vroeg of hem iets opviel aan de bomen in de stad — “Alle bomen hier zijn jong. Ze zijn neergehaald om te verstoken. Er was niets meer: geen kolen, geen elektriciteit.” — begreep hij er meer van. En toen hij op Dodenherdenking de stille massa zag bij het Homomonument, zag hij hoe het leed van zijn groep verbonden was met het leed van anderen.

Mijn opa, diezelfde opa die zo’n succesvol huistiran was, heeft in een concentratiekamp gezeten, bijna een jaar lang, omdat hij een joodse familie onderduik verschafte. Hij deed dat niet uit naastenliefde of bij wijze van verzet tegen de Duitsers: hij deed het omdat hij eraan kon verdienen. Het verraad kwam niet van NSB’ers die deze joodse familie opgeruimd wilde zien. Mijn opa — en derhalve de schuilfamilie — werd verraden door de buren, vanwege de kift. De buren benijdden opa zijn extra inkomsten en gaven hem daarom aan. Opa werd naar Duitsland afgevoerd en kreeg gratie op Hitlers verjaardag.

Zulke tragische, wrange en smerige verhalen, ingegeven door weinig verheven motieven: geld en begeerte, jaloezie en hebzucht. Met een dode joodse familie als resultaat. Uit dergelijke kleinzieligheden is de grote wandaad die een oorlog is, ook opgebouwd: de oorlog bestaat niet alleen uit verblinde, haatzuchtige nazi’s maar ook uit kleine luyden die uitzijn op eigen gewin, of die omstandigheden die ze niet kunnen veranderen uitbuiten. En zelfs Hitler is aardig op zijn verjaardag.

Zou mijn opa, de huistiran, nu een oorlogsheld zijn? Te boek moeten staan als iemand die de joden hielp en zich verweerde tegen de bezetter? Hijzelf vond uiteraard van wel. Wij, de familie, niet. Hij bleef ook na de oorlog het eten van zijn kinderen stelen, bleef ze opsluiten en slaan, en hield zijn vrouw rampzalig kort. Ik was blij dat hij doodging en gelukkig had mijn oma daarna nog een tiental jaar waarin ze eindelijk kon opbloeien. Haar privé-bezetter had eindelijk het strijdveld verlaten.

*

DAT DE JODEN WIER BEZITTINGEN door de Nederlandse staat, en door de Nederlanders, zijn afgenomen daarvoor compensatie eisen, is terecht. Hun spullen zijn verpatst en de Nederlandse staat heeft hen, of hun nabestaanden, jarenlang voorgelogen over haar winsthandeltje. Maar alle andere vraagstukken van compensatie en verontschuldigingen zijn ondoenlijk, juist omdat zwart-en-wit in werkelijkheid niet geldt . Het zijn ook joden geweest die joden naar de kampen stuurden. Er hebben ook rotzakken in de kampen geleden, en hele lieve, goede mensen daarbuiten. Er zijn Duitsers geweest die kampgevangenen hielpen. Er zijn mensen op straat neergeschoten. Burgers hebben de oorlog aangegrepen om hun eigen vuile zaakjes mee uit te vechten.

De crux is deze: niemand heeft die oorlog verdiend, zelfs de meelopers niet, en er is geen instantie die dat leed kan goedmaken of compenseren. Een oorlog kan niet afgekocht worden. Hij kan alleen maar als waarschuwing voor de toekomst gelden.

Gesprek op de terugreis

[Beatrix bezocht, vlak na haar vakantie te Lech, samen met minister-president Wim Kok de vuurwerkwijk in Enschede. Volgens mij hadden ze daarna dit gesprek.]

“Verdomme, Wim, je zei dat ik rustig kon gaan, ik vertrouwde op je en toch kwam er een rel van. Ik word daarop aangekeken, niet jij. Wat i­s dat voor een doen? Heul je soms stiekem met die D66’er De Graaf? Wil je op deze manier van me af?”

“Euhm, maar majesteit… we wisten niets van die asbest…”

“Daar heb ik het helemaal niet over, Wim. Ik heb het over Oostenrijk en mijn afgelopen skivakantie in Lech. Ik heb op voorhand advies bij je ingewonnen of ik wel zou gaan, de peilingen over Haiders aanstaande zege in ogenschouw nemend, en jij bezwoor me dat ik mijn jaarlijkse vakantie daar rustig kon doorbrengen. De kans op een beenbreuk was groter dan de kans op een schandaal, zei je nog. En zie wat ervan is gekomen: een nieuwe vlek op mijn blazoen. De zoveelste.”

“Maar majesteit…”

“Hou op met je ‘maar majesteit’. Alsof ik niet al genoeg sores aan mijn kop heb, niet al veel te veel met rechtse regimes word geassocieerd. Mijn vader met de Duitsers, mijn zoon met de Argentijnse junta en nu word ikzelf afgeschilderd alsof ik te dom ben om te begrijpen dat er men zich niet moet encanailleren met Oostenrijkse neo-nazi’s.”

“Maar majest– ehm…” (kucht, haalt adem, begint opnieuw) “Majesteit, we – wi­j, dat is: mijn departement, het kabinet – we dachten werkelijk dat U zonder bezwaar kon gaan, dat U rustig –”

“– kon gaan skiën. Dat dacht je, dat wij rustig naar Oostenrijk konden gaan. Je lijkt Drees wel. Wat is dat toch met sociaal-democratische premiers, dat ze aan de vooravond van fascistische overwinningen en nazi-invallen altoos zeggen dat men rustig kan gaan skiën, rustig kan gaan slapen?”

“Majesteit, dat was Colijn, niet Drees. Drees was van na de oorlog, weet u nog wel? Bovendien is dat verhaal apocrief, een van de vele mythes over de oorlog, net zoals dat van dat Zweedse wittebrood dat als manna uit de hemel viel. Er werd meel uitgegooid, geen brood, en Colijn…”

“Sla geen zijpaden in, Wim. Je zei dat ik rustig kon gaan en zie wat ervan kwam. Wat ik ‘rustig’ had kunnen doen was afzeggen, zelfs zonder de schijn te wekken daarmee een politiek statement te maken. Ik had desnoods mijn vader als excuus kunnen aanvoeren, de goede man heeft immers complicatie op complicatie, het zou niemand zijn opgevallen dat het ditmaal een leugen zou zijn. Maar jij zei dat ik moest gaan en dat annuleren meer commotie teweeg zou brengen.”

“Majesteit, ik… U heeft gelijk, ik heb inderdaad een inschattingsfout gemaakt, ik…”

“Maar als ik precies dat laat doorsijpelen naar de pers, daarmee mijn volk een teken gevend dat mijn bezoek een faux pas jouwerzijds was en jou de mogelijkheid bied mijn onschendbaarheid te bezegelen door de verantwoordelijkheid voor de beslissing Lech te bezoeken op je te nemen, geef je niet thuis en ontken je. Hoe min… En ik kan daar in de pers niets op terugzeggen. Bovendien, het is van tweeën één. Of ik ben onschendbaar en dan rusten mijn fouten op jouw schouders, of ik ben wel schendbaar maar dan wil ik ook mijn eigen beslissingen nemen en niet voor jouw verkeerde inschattingen moeten hoeven opdraaien.”

(kucht, veegt zijn voorhoofd af, kijkt naar zijn schoenen) “Majesteit, als het U niet ontrieft… Is dit op dit moment niet een… nu ja, een wat frivole discussie? De ramp van zojuist staat nog op ons beider netvlies gegrift, ja op die van heel het land, en U wilt over Uw positie discussiëren?”

“Ik wil helemaal niet over mijn positie discussiëren. Ik wil jouw positie bespreken, en hoe jij de mijne onmogelijk maakt.”

(slikt) “Begrijpelijk, volkomen begrijpelijk. Pardon. Neemt U mij niet kwalijk, ik ben nog steeds wat ontsteld door ons bezoek van zojuist.” (herneemt zich enigszins) “Maar mijn suggestie dan om de vertrekkend ambassadeur van Oostenrijk geen Grootkruis te verlenen, en hem niet uit te nodigen op uw jaarlijks diner op het Paleis op de Dam?”

“Psah. Christiani heeft een jarenlange staat van dienst, heeft altijd goed werk gedaan. Hij keek uit naar zijn pensioen en dacht die laatste paar maanden dan desnoods maar onder een hem onwelgevallig werkgever uit te zitten om zijn verdere carrière niet totaal onmogelijk te maken. Moet hij daarvoor gestraft worden, moet hem dan ontzegd worden wat alle andere ambassadeurs automatisch toevalt?”

“Majesteit, trouw dient uiteraard beloond te worden, maar de gedachte dat wie slechts het beleid representeert of uitvoert niets heeft uit te staan met het maken van datzelfde beleid, is abject. Dat heeft het geval Eichmann ons geleerd. Ieder mens heeft zijn eigen verantwoordelijkheid, en wie zijn eigen keuzes niet maakt is alleen daarom al verwerpelijk. Trouw staat daarbuiten.”

“Wil je ogenblikkelijk ophouden me op zo’n achterbakse manier te beledigen? Je hebt het namelijk ook over mi­jn positie. Want wat je zegt klinkt leuk en aardig en o-zo modern, maar feitelijk zeg je daarmee dat onze constitutie, onze monarchie abject is; dat ik abject ben. Maar jij, onze grondwet dringt mij precies in die positie: ik mag geen verantwoordelijkheid nemen.”

(slikt nogmaals, zwijgt)

“Man, zég wat…! Ik ben bijna geneigd die Christiani een Grootkruis te verlenen en voortaan driemaal per jaar naar Lech te gaan, desnoods samen met Maxima’s vader. Mag jij de kooltjes uit het vuur halen en je voor mij verantwoorden tegenover het parlement.”

(kijkt bedremmeld voor zich uit) “Majesteit, als we nu eens een compromis voorstellen? Bijvoorbeeld: U nodigt hem niet uit voor Uw jaarlijkse diner en geeft hem wel een orde, maar pas nadat hij is afgetreden als ambassadeur van Oostenrijk…? Dat is een oplossing het poldermodel waardig.”

“Over verantwoordelijkheid nemen gesproken. Je wilt dat ik Christiani op zijn nummer zet vanwege zijn regering, terwijl jijzelf me op vakantie stuurt naar Lech en daar niet op afgerekend wenst te worden. Lafaard. Stuur je soms aan op een medaille van me?”

De rechtstaat als gokpaleis

WAT DOODZONDE DAT Peper slechts moest aftreden omdat hij met bonnen had gerommeld: aanzienlijk liever had ik hem zien vallen over zijn opinies over rechtstaat, rellenbestrijding en ordehandhaving. Was het immers niet Peper, toen vers benoemd op Binnenlandse Zaken, die samen met burgemeester Patijn in antwoord op de serieuze berisping die de laatste van de Nationale Ombudsman ontving vanwege de manier waarop tientallen actievoerders (en hen die daarvoor werden versleten) waren opgepakt tijdens de Eurotop, verongelijkt riep: “Oh, zijn we ons boekje te buiten gegaan met deze massale preventieve arrestaties en hebben wij de wet overtreden? Heus? Nu, dan dient de wet maar te wijken. Wij zullen hem veranderen zodat voortaan wel mag wat wij nu doen.” En Peper toog voortvarend aan het werk.

Het is niet mis wat Peper samen met minister Korthals aan wetswijzigingen heeft geproduceerd. Mensen mogen volgens nieuwe wetgeving preventief worden opgepakt en daarna twaalf uur worden vastgehouden. Het gaat niet om een reactie op strafbare feiten die al gepleegd zijn, noch gaat het om een betrapping op heterdaad, het gaat – en ik citeer vice-premier Jorritsma uit de Volkskrant van 5 mei 1998, “om feiten die mogelijk zullen worden gepleegd” (cursivering van mij). Arrestaties niet op grond van feiten, zelfs niet op grond van waarschijnlijkheden, maar op grond van “feiten die mogelijk zullen worden gepleegd“.

Hier worden cruciale rechtstatelijke principes met voeten getreden.

Wilt u die zin goed tot u laten doordringen? “Feiten die mogelijk zullen worden gepleegd”. Iets wat mogelijk zal gebeuren, is immers geen feit. Iets dat mogelijk zal gebeuren is een kans, een gok, geen zekerheid. Een staat die haar juridisch stelsel schoeit op de leest van verwachtingen, extrapolaties en projecties is geen rechtstaat meer. Dat is een casino. Wanneer de staat gokpaleis speelt, verkwanselt zij de rechten van haar burgers. Dit fenomeen van de preventieve arrestatie – of nee, laten we het “bestuurlijke ophouding” noemen zoals de nieuwe wet dat doet, dat klinkt vriendelijker, nietwaar? – is een principiële wijziging in het strafrecht.

Er is weliswaar toestemming vooraf nodig vooraleer een dergelijke preventieve arrestatie – oh pardon: “bestuurlijke ophouding” – kan plaatsvinden; de politie mag zoiets niet op eigen houtje doen. Maar degene wiens toestemming is vereist, is volgens deze zelfde wet… de burgemeester. U weet wel, van die meneren die op hun donder kregen van de Ombudsman en later ook door de rechter in het ongelijk werden gesteld vanwege hun vergaande methodes om “mogelijke” rellen in de kiem te smoren. Juist ja. Degene wiens toestemming vereist is zijn de Patijnen en de Pepers. Zij die eerder de wet overtraden en hem vervolgens naar hun hand zetten.

Deze grofstoffelijke wet is speciaal ontworpen met het oog op grootschalige evenementen, in casu de Europese kampioenschappen voetbal van aanstaande zomer. Nu zorgt voetbal altijd voor grote rellen dan politiek wangedrag en dito wanbeleid, dat weet iedereen, dus wellicht is het inderdaad zaak je goed voor te bereiden.

Maar had dan goddomme voorzichtigjes een noodwet ontworpen, denk je als fatsoenlijk mens, zodat je voor een uitzondering en een fundamentele inbreuk op ieders civiele rechten een uitzonderingswet schept in plaats van een juridisch monstrum dat bedoeld is om permanent te bestaan en voortaan in tal van gevallen toegepast te worden, ook indien er niet gevoetbald of ge-Eurotopt wordt. Het gaat nota bene om situaties waarin elke burgemeester al sedert lang het recht had om noodverordeningen en noodbevelen af te kondigen. Waarom zulke gevaarlijke excepties in hemelsnaam tot gewone regel gemaakt?

Er is meer. “Groepsgeweld”, dat vage illusoire begrip, wordt voortaan strenger gestraft. Tegenwoordig is het voldoende om je op te houden in de nabijheid van iemand die een steen door een ruit of tegen een ME-busje keilt om zelf te worden aangehouden. Je bent lid van een gewelddadige groep immers, hoe slecht gedefinieerd die groep ook is en hoe ad-hoc die ook is samengesteld, en de daden van de groep worden het individu aangerekend, ongeacht wat dat individu zelf deed. Had je maar niet in de buurt moeten zijn, redeneert Justitie. Je aanwezigheid spreekt boekdelen en vormt op zich voldoende bewijs. Habeas corpus (ik heb een lichaam), dat zeker, maar non habeat rechten anymore als dat lichaam zich per ongeluk op de verkeerde plaats bevindt.

Zulke nieuwe opsoringsbevoegdheden zijn zo onrustbarend en ondermijnen de rechtstaat zo principieel, dat ik bad dat Peper daa¡rover zou vallen, en liefst Korthals erbij.

De kamer liet Peper toen niet vallen. De Tweede Kamer mauwde in de debatten over de Wet Opsporingsbevoegdheid alleen dat ze wil dat alle GSMs aftapbaar worden gemaakt (er niet bij stilstaand dat dat grotendeels al kan). De Kamer wilde eigenlijk dat de justitiële opsporingsbevoegdheden verder uitgebreid werden.

In zo’n politiek klimaat ben ik blij dat Peper nog ergens over kon vallen. Maar ik had liever gehad dat hij en Patijn al persona non grata in de politiek werden toen ze zich niets aantrokken van rechtbanken en Ombudsmannen.

*

VRANKRIJK, EEN VAN de weinige overgebleven Amsterdamse kraakbolwerken en indertijd het doelwit bij uitstek van Patijns preventieve arrestaties, hield een week geleden een voorlichtingsbijeenkomst over de deze en andere recente opsporingsbevoegdheden. Er waren zo’n vijftig mensen aanwezig, die allemaal nogal schrokken van de nieuwe ontwikkelingen. En terwijl ik me afvroeg hoe dat nu toch kon — een debat over zulke onderwerpen trok tien jaar geleden honderden mensen en zou niet in Vrankrijk zijn georganiseerd maar in De Balie, en zou grote, ongeruste stukken op alle opiniepagina’s van de kranten hebben gegenereerd — realiseerde ik me dat ik nauwelijks iets had gelezen over de kamerbehandeling van de nieuwe wet.

Kennelijk interesseert dit onderwerp opiniërend Nederland niet. Dat is reden tot zorg, meer nog dan de nieuwe wetten zelf.

[Zie ook: In naam der, uh… macht!, Het Parool, 30-11-1999]

Transvrouwelijkheid

ACHT MAART WAS HET, internationale vrouwendag, en ik zou spreken over transgender. Er waren mannen geweest die kaartjes hadden willen kopen, maar was niet de bedoeling: het was immers vrouwendag. Maar iets had de organisatie niet lekker gezeten en mijn onderwerp wakkerde dat debat aan. Waarom zou je iemand die als man geboren was en vreselijk veel moeite had gedaan om vrouw te worden, niet binnenlaten? Die had als verse vrouw toch ook belang bij feministische zaken en debatten? Misschien was het wel discriminatie om ze niet toe te laten?

Maar dan: als je hen binnenliet, waarom anderen dan niet? Travestieten, of gewoon geïnteresseerde of sympathiserende mannen? En waarom hadden we het alleen over mannen, en over man-naar-vrouw transseksuelen? Als je eerder vrouw was geweest en nu man, mocht je dan wel naar binnen? Als een man-naar-vrouw transseksueel “eigenlijk” nog man was, dan was een vrouw-naar-man transseksueel volgens diezelfde redenering uiteraard “eigenlijk” nog vrouw, en had hij dus een vrije doortocht.

Ik hakte de knoop door, dat kan namelijk als je spreekster bent. “Van mij mag iedereen binnen,” zei ik, “en als jullie mannen niet binnenlaten ga ik jullie vanavond plagen in mijn verhaal.” Maar ze waren al om.

De eerste keer dat ik zo’n debat meemaakte was in het Amsterdamse vrouwenhuis. Transseksuelen, zo stookten een paar vrouwen, hoorden daar niet thuis: hun geschiedenis, hun vorming, hun opvoeding waren anders en strookten niet met die van vrouwen. “Maar ze voelen zich vrouw,” zei ik, “en ook al zou ik bij Demeter niet weten wat dat is, je vrouw voelen, voor hen was het belangrijk genoeg om hun lichaam te laten transformeren. Moeten wij – die maar zo per ongeluk vrouw werden – hen het recht ontnemen zich bij ons te voegen? Hebben wij er wat voor gedaan dan, om vrouw te zijn? Is het onze verdienste?”

De butches, wier mannelijk uiterlijk geheel onomstreden was, zwegen. Dat mocht namelijk wel, butch zijn. Femme wezen was al weer een stuk ingewikkelder; dan heulde je namelijk eigenlijk met de vijand die verderfelijke vrouwelijkheid heette. Heel verwarrend allemaal. Pas op bijeenkomsten van de damessecties van de linkse partijen mochten transseksuele feministen voor het eerst binnen. Ze moesten zich behoorlijk bewijzen, niet alleen in onze maar ook in hun eigen ogen: of ze wel vrouw genoeg en feministisch genoeg waren.

Het werd een uiterst aangenaam debat in Groningen. Er zat een handvol mannen en een half dozijn transseksuelen. [Wat een onzin. Alsof je het aan iedereen af kan zien. Wie weet zaten er wel twintig.] [En waarom telden we alleen de man-naar-vrouw transseksuelen? Wie weet was een deel van diegenen die als man oogden, inclusief baard en pijp, van origine wel dame. Weet jij veel.]

Ik vermoed regelmatig dat de crux van deze nog altijd wat ongemakkelijke omgang tussen feministen en transseksuelen hierin besloten ligt dat transseksuelen iets ambiëren wat de meeste feministische vrouwen nu juist hebben willen afzweren, en soms met veel pijn en moeite van zich af hebben weten te zetten: vrouwelijkheid.

Bestuur en openbaarheid

IN ZWEDEN KENT DE grondwet een vergaand recht op openbaarheid. Dat recht stelt dat alle communicatie tussen burgers en ambtenaren en alle documenten die ambtenaren met andere overheidsdienaren uitwisselen, per definitie openbaar zijn, enkele nauw omschreven uitzonderingen daargelaten. Je kunt als doodeenvoudig burger opvragen wat voor belastingaanslagen iemand heeft gekregen (tegenwoordig kan dat zelfs per terminal bij alle belastingkantoren). Je kunt inzage verlangen in rechtbankdossiers, in ambtelijke correspondentie, in bijlagen, in voorbereidende beleidsstukken, in begeleidende stukken, in afwikkelende stukken en in zijdelingse stukken.

Je kunt als burger zelfs opvragen wanneer en hoe vaak welke stukken zijn opgevraagd (want daar houden ambtenaren vervolgens lijsten van bij). Je hoeft nooit een reden op te geven waarom je welk stuk dan ook thuis gestuurd wilt hebben: je hebt er simpelweg recht op. Je kunt ze zelfs anoniem opvragen. Ambtenaren zijn verplicht gehoor te geven aan je verzoek. Inzage is gratis; voor kopieën is een klein administratief bedrag verschuldigd.

Dit Zweedse grondrecht – het offentlighetsprincip – is in het leven geroepen om het uitgangspunt dat burgers hun vertegenwoordigers moeten kunnen controleren, te schragen. Immers: wat is het controlerecht van burgers op diegenen die namens hen regeren en beleid maken waard, indien burgers niet over de middelen beschikken om die controle uit te voeren? Niets. Zonder de middelen erbij te verschaffen is zo’n recht een wassen neus.

Het offentlighetsprincip werkt preventief: het helpt corruptie te voorkomen. Wie weet dat zijn declaraties zonder meer kunnen worden opgevraagd, zorgt dat ze in orde zijn. Niettemin zijn er uitsluitend door datzelfde offentlighetsprincip in de loop der jaren allerlei schandalen in Zweden boven gekomen, meestal omdat de pers door nijvere burgers werd getipt.

In Motala bleken gemeentebestuurders zich op kosten van de stad te buiten gaan aan privéreisjes, bij elkaar ter waarde van een kwart miljoen, en kochten ze aandelen met gemeentegeld. De zaak kwam boven toen een krant de rekeningen van de gemeente uitploos. Er volgden twee veroordelingen en gevangenisstraffen, waarvan een van anderhalf jaar. De commissaris van de koning in Årebro nam zijn eigen echtgenote in dienst en diende zijn declaraties slechts gedeeltelijk in: hij gaf slechts de eindbedragen, zonder specificaties. Hij werd vervolgd wegens fraude. Een voormalig vice-premier deed privé-uitgaven via haar regeringscreditcard en liet ook na aanmaningen haar rekening onbetaald; dat kwam haar op ontslag te staan. Een directeur van rijkswaterstaat werd vervolgd omdat hij regeringsorders plaatste bij bedrijven waarin hij privébelangen had. En – dit is een primeur – in Malmö maakten gemeenteambtenaren dienstreizen naar Stockholm via Kopenhagen: een route die niet alleen vijf maal zo duur is maar ook meer te declareren diensturen opleverde; ze deden dat uitsluitend om onderweg belastingvrij alcohol te kunnen aanschaffen.

Het is het soort schandaal op de onthulling waarop hier te lande Vrij Nederland het alleenrecht leek te hebben, vroeger, toen ze nog aan onderzoeksjournalistiek konden doen, en tijd en geld hadden om een verslaggever vrij te maken om nauwgezet iemands reilen en zeilen na te gaan. Talloos zijn de bestuurders geweest die op die manier het loodje moesten leggen omdat hun corruptie werd blootgelegd. Tegenwoordig hebben kranten en tijdschriften tijd noch menskracht om de onkreukbaarheid van ambtenaren en politiek vertegenwoordigers na te gaan, en zijn ze voor zulke zaken afhankelijk van tipgevers. Tipgevers, die net als journalisten zelf bronnen nodig hebben om vermoedens te ontzenuwen of te staven, bewijzen te leveren en documentatie op te bouwen vooraleer ze een kwestie in de openbaarheid brengen.

*

“WAAR ZIJN JULLIE JOURNALISTEN eigenlijk mee bezig? Ik vermag niet te bevroeden waarom iemand wil weten wat een minister met wie heeft gegeten. Ik begrijp er niets van,” kloeg oud-premier Barend Biesheuvel laatst in de Volkskrant. Biesheuvel is de bedenker van de Wet Openbaarheid Bestuur. De WOB was, zo stelde hij, uitsluitend bedoeld om beleidsstukken en voorbereidende stukken op tafel te krijgen, niet om inzage te verschaffen in bonnen en declaraties.

Het klinkt logisch: het gaat niemand iets aan wat een minister eet en met wie. Maar de kwestie is genuanceerder. Privé is niet altijd privé voor wie een vertegenwoordigende functie heeft. Wie betaald wordt door de staat – door burgers, belastingbetalers, onderdanen en ingezetenen – kan thuis vijf gangen voorschotelen aan al wie hij uitnodigt, maar moet er rekening mee houden dat zelfs zo’n thuisdiner pikant en mogelijk zelfs dodelijk kan zijn indien zijn gast Haider heet, of Janmaat.

Wat ministers en hoge ambtenaren doen (en eten) is simpelweg niet altijd privé, net zoals een vakantie van Beatrix zich niet onttrekt aan publieke beschouwing. Elke burger kan dronken met z’n auto tegen een paaltje rijden en hoeft dan niets meer te verwachten dan een boete, maar als het een CDA-burgemeester van een preutse noordelijke gemeente betreft die zojuist bij de hoeren is geweest, ja, dan heeft hij een politiek probleem en is zijn privégedrag niet zo privé meer, al was het maar omdat zijn publiek beleden moraal flagrant in strijd is met zijn persoonlijk gedrag. In dat geval hebben zijn onderdanen, en zeker zijn kiezers, het recht om zoiets te weten en is het in ieders belang wanneer burgers en journalisten de gebeurtenissen kunnen natrekken.

Overigens vindt bijna iedereen het vanzelfsprekend dat mensen die een beroep op een uitkering doen, hun financiën regelmatig en tot in detail openbaren. Bijstandsambtenaren vergen ambtshalve dat elke uitkeringsgerechtigde uitgebreide informatie overhandigt: heeft u grote uitgaven gedaan? Kunt u niet besparen op de krant? Hoeveel geeft u uit aan huur, aan gas en licht? Hoeveel heeft u op uw girorekening staan? Was die koelkast nodig? Nog geld van iemand gekregen? Dat is normaal, vindt men. Deze mensen leven immers van overheidsgeld en dienen daarom verantwoording af te leggen over wat in andere omstandigheden privé zou zijn.

Gelijke monniken, gelijke kappen. Het Zweedse offentlighetsprincip zou ons goed staan, ook al is Bram Peper tegen.

Anonimiteit op het net

BIJ MONDE VAN KAMERLID Cherribi gaf de VVD vlak voor het Kerstreces te kennen dat anonimiteit op het internet strafbaar gesteld zou moeten worden. Eerder al verklaarde een woordvoerder van de Landelijke Politiedienst (KLPD) dat alle internet-gebruikers een soort ‘kenteken’ op het net zouden moeten hebben, opdat eenvoudiger te achterhalen zou zijn wie wat doet en waar uithangt.

Zulke uitspraken zijn niet alleen een rechtstreekse aanval op de privacy, maar ook in tegenspraak met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarin privacy gewaarborgd wordt. Veel internet-gebruikers vinden dat het recht op privacy eerder uitgebreid dan ingeperkt moet worden, juist omdat op het net zoveel sporen worden vastgelegd. Het is vrij makkelijk om te achterhalen wie waarvandaan post en wat hij of zij nog meer geschreven heeft in de loop der jaren. Zelfs wie alleen maar een webpagina opvraagt, geeft al veel gegevens vrij: van het soort machine en besturingssysteem dat hij gebruikt tot de plaats waar hij zich bevindt, zijn inlognaam, en soms zelfs zijn wachtwoorden. Zelf heb ik eerder in Het Parool verslag gedaan van de schat aan gegevens die ik vergaarde toen ik iemands netgeschiedenis natrok.

Anoniem het net op gaan – de anonimiteit die de KLPD en de VVD nu aanvallen – betekent dat je surft, e-mailt, nieuws leest of post, programma’s ophaalt of chat zonder dat je identiteit meteen zichtbaar is voor derden. Er zijn heel simpele manieren om een zekere mate van anonimiteit te behouden. Je kunt remailers gebruiken: die verwijderen alle persoonlijke data uit de verzendgegevens van e-mail en nieuwsgroepberichten, en herversturen ze onder een pseudoniem. Je kunt anonymizers gebruiken: die zorgen ervoor dat voor de beheerders van webpagina’s verborgen blijft waarvandaan hun pagina’s worden opgehaald.

Soms is een zekere mate van anonimiteit prettig of belangrijk. Niet iedereen wil voor zijn omgeving weten dat hij kanker heeft of verslaafd is aan wat voor middelen dan ook en daar informatie over zoekt. Datzelfde geldt voor informatie en discussie over homoseksualiteit, veilig vrijen, weg willen bij je baas of kritiek hebben op de bedrijfsvoering, een contactadvertentie zetten of vragen of je, als je belastingpapieren zus-en-zo invult, er misschien een voordeeltje uit kunt slepen. Allemaal vreselijk legaal en allemaal dingen die de meeste mensen liever niet voor het oog van de buitenwereld doen.

Cherribi maakt een totaal andere afweging en vindt dat het recht op privacy het onderspit moet delven ten gunste van een groter goed: veiligheid. Volgens hem wordt het net namelijk alleen maar gevaarlijker met veel anonieme websurfers: “Als je in een vliegtuig stapt word je ook gecontroleerd. Dat geeft een gevoel van veiligheid. (..) Het gaat om de veiligheid van de staat.”

Uit die uitspraak blijkt dat de VVD niets van het net begrijpt. Cherribi spreekt over het gevaar van anoniem surfen: alsof men niet het recht heeft op vrije informatiegaring (overigens eveneens vastgelegd in het EVRM; misschien moet Cherribi de tekst van dat verdrag even op het net opzoeken?). Surfen is niets dan homepages bekijken en informatie verzamelen: surfen is van de ene openbare pagina naar de andere openbare pagina gaan. Je leest en bekijkt informatie die andere mensen of instituten vrijwillig, en met het doel om breed geraadpleegd te worden, op het net hebben gezet.

Die pagina’s zijn zelden illegaal (uitgezonderd de pagina’s met kopieën van commerciële programma’s, of pagina’s met mp3’s, nummers van cd’s) en voor zover ze dat wel zijn, overtreden ze hooguit het auteursrecht. Maar daar is werkelijk niets staatsgevaarlijks aan. Bovendien: zulke pagina’s mag iedereen bekijken, het is slechts het distribueren ervan dat strafbaar is. En het lijkt me niet dat de gebrekkige beveiligingsoftware van allerlei softwaremakers opgelost moet worden door iedere net-gebruiker zijn anonimiteit te ontnemen: daar zijn betere, en doelgerichter methoden voor.

Desgevraagd wil Cherribi vermoedelijk niet zozeer het anoniem surfen tot delict verklaren, maar vooral het anoniem posten en e-mailen. Maar waarom? Iedere Nederlander mag anoniem – en niet traceerbaar – bellen. Of moeten alle publieke telefooncellen volgens de VVD worden opgeheven? Mogen mensen ook geen brief meer verzenden zonder de afzender erop te zetten? Stel nu dat ze er een valse afzender op zetten. Moet de PTT eigenlijk niet van elke brief de personalia van de afzender controleren vooraleer de brief aangenomen en besteld mag worden? Waarom? Sinds wanneer is het zo dat je bij elke transactie, bij elke communicatie jezelf bekend moet maken en traceerbaar dient te zijn? Je mag toch anoniem over straat lopen, een krant kopen zonder jezelf te legitimeren, een kop koffie bestellen zonder je papieren te laten zien, iemand aanspreken zonder je paspoort te laten zien? De legitimatieplicht geldt alleen in enkele zeer nauw omschreven gevallen. Waarom dan zouden mensen hun doopceel moeten lichten om ‘legaal’ het net op te mogen?

Vanwege de algemene veiligheid en de staatsveiligheid in het bijzonder, zegt Cherribi – zonder overigens uit te leggen hoe anonimiteit die schaadt. Misschien is hij geraakt door het kinderporno-virus en is hij, net zoals veel andere mensen die voor hypes vallen, gaan geloven dat het net vergeven is van de kinderporno en dat het immens lastig is die criminelen te achterhalen. Dat is het niet: het vergt alleen wat deskundigheid. Ik ken mensen die in een middagje verschillende kinderporno-verstuurders hebben achterhaald, en als ze dan met die gegevens naar de politie liepen deed die er niets mee.

Het gaat de VVD en de LKPD vooral om het uitbreiden van justitiële en politionele bevoegdheden, vrees ik. Twee weken geleden pleitte het parlement immers ook al voor het massaal afluisteren van GSM’s. De burger dient bewaakt, zijn gangen transparant gemaakt, zijn handelingen traceerbaar en opvraagbaar te zijn. Maar mag ik de VVD en de LKPD eraan herinneren dat telefoontaps in Nederland – en hier zijn er meer dan in welk ander land ter wereld dan ook – zelden doorslaggevend zijn in het oplossen van strafzaken. In de IRT-affaire werden van een verdachte zo’n driehonderdduizend gesprekken afgeluisterd, en de man kon nog altijd niet veroordeeld worden.

Dag eeuw!

AAN VOORUITBLIKKEN – millenniumkoorts of niet – heb ik een broertje dood. De bizarre fascinatie voor ronde jaartallen is een curieus, bijna kabbalistisch bijgeloof: mensen hebben eerst een tientallig stelsel gecreëerd en er een ijkpunt voor gekozen, en gaan dan vervolgens mystiek doen wanneer ze, al optellend en doorlevend, iets met een nul erin bereiken. Big deal. Ik zou het mystieker vinden als bleek dat we het jaar tweeduizend zouden overslaan – omdat iemand zich ooit ergens verrekend had, bijvoorbeeld. En aangezien voorspellen altijd een heikele zaak is en uitmondt in hetzij platitudes à la Lidewij Edelkoorts (“het thema ‘water’ wordt belangrijk, daarom worden de modekleuren voor het komende decennium pastel-achtig”), hetzij in het ventileren van particuliere obsessies dan wel wensen, acht ik vooruitblikken gekoppeld aan zulke numerologie vrij zinloos.

Een terugblik is daarentegen wel aardig: wat er komen gaat weet immers niemand, maar wat er geweest is wordt te snel vergeten.

Wat voor vorderingen zijn er gemaakt, de afgelopen honderd jaar? Je staat versteld als je erbij stilstaat. Aan het begin van deze eeuw hadden vrouwen geen stemrecht; ze hadden slechts bij uitzondering recht op bezit, ze kregen zelden scholing en stierven vaak in het kraambed. Vrouwen uit de boeren- en arbeidersklasse werkten zich, net als kinderen, de armen uit het lijf en vrouwen uit de hogere klassen waren veroordeeld tot veredeld nietsdoen, of, als hun man dat tenminste goed vond, charitatief werk. Middenklassewerk verrichten was voor hen ongehoord en het idee dat ze een academische opleiding zouden kunnen volgen, was absurd.

Vrouwen werden als aanhangsel van hun man gezien, en oude vrijsters waren eigenlijk een beetje gek. Scheiden kon vrijwel niet. Homoseksualiteit was net uitgevonden en ieder die zich daaraan bezondigde of ervan verdacht werd, kon sociale uitstoting en gevangenisstraf verwachten. Uit de buurt gejaagd worden was wel het minste. Tegelijkertijd konden mannen van stand zich vergrijpen aan wie ze maar wilden, en was het niet ongewoon dat mannen kinderen maakten bij hun kinderen of bij de dienstmeisjes. Geslachtsziekten waren slopend, vaak dodelijk, en wijd verspreid.

En nu? Het mag dan zo zijn dat er in Nederland evenveel vrouwelijke professoren zijn als in Botswana, zoals de Volkskrant laatst meldde, maar recht op scholing heeft thans elke vrouw en van het idee dat ze directeur, minister, lid van een raad van bestuur of schoolhoofd kunnen worden, kijkt niemand meer op. Veel vrouwen verdienen tegenwoordig hun eigen geld en zijn economisch zelfstandig. De opvoeding van kinderen is niet alleen hun taak maar wordt steeds vaker met mannen gedeeld. Vrouwen die alleen leven zijn normaal; het zijn thans de vrouwen die thuis voor de kinderen zorgen, hun leven aan het huishouden en de sociale contacten wijden en geen baan hebben, die licht meewarig worden aangekeken (behalve door Dorien Pessers). In allerlei media worden ook vrouwen naar voren gebracht als deskundigen op terrein zus-of-zo, en met alleen maar mooi zijn red je het tegenwoordig alleen bij RTL of Veronica.

Homoseksualiteit is grosso modo geaccepteerd. Dat ouders vaak even moeten slikken als hun kind ook-zo blijkt en dat niet iedereen even ruimhartig tegenover nichten en potten staat is bekend – maar mijn god, wat een verschil. Je kunt tegenwoordig je baan niet meer verliezen zuiver omdat je homosueel bent (en als je werkgever je wel op die grond tracht te dumpen, win je je rechtszaak daarover). Homoparen voeden kinderen op en mogen met elkaar trouwen; nu ja, op een margarinebriefje dan wel, maar toch. Van gevangenisstraf is geen sprake meer, al kun je maar beter niet in Urk of in Putten wonen. Innig gearmd op het Leidseplein lopen, zoenen in het stadspark of flirten in de disco kun je rustig doen zonder pal daarop een boze meute achter je aan te krijgen. Een paar van onze nationale helden zijn homoseksueel, en andere nationale helden hebben zich geprofileerd als nichtenmoeder, opdat iedereen elkaar hartelijk in de armen kan vallen.

Dat niet alles koek en ei is, is buiten kijf. Maar daar gaat het nu eventjes niet over. Daar mag iedereen straks weer uitgebreid over klagen en trachten iets aan te doen. Wat interessant is, is dit: de enorme, bijna niet te omvatten ontwikkeling die in een tiental decennia op allerlei terreinen heeft plaatsgevonden, en die maken dat vrouwen en homoseksuelen gewone mensen zijn geworden in plaats van afgeschermde, gepsychiatriseerde randgevallen. De veranderingen zijn veelvuldig, breed en ondertussen redelijk verankerd: in de structuur van de sociale zekerheid, in onderwijs, werk en opleiding; in verzekeringen, in familierecht en belastingplicht, in sociale omgang en sociale normen.

Het was in dat opzicht een mooie eeuw. Dag eeuw. Moge je opvolger minder rampen en oorlogen zien, en meer van zulke emancipatie.

Koning Voetbal blijkt illegaal

NA ALLE DISCUSSIES die de afgelopen maanden plaatsvonden over de vraag of asielzoekers, hangende hun aanvraag voor een verblijfsvergunning, alsjeblieft wat mogen werken (ter verdrijving van de verveling, ter inburgering, ter aanvulling van het beetje zakgeld dat ze krijgen, en vooral: ter leniging van de noden van het Nederlands bedrijfsleven), bleek vorige week dat sommige illegalen hier allang dik betaald worden. Of nee, laat me het netter formuleren: vorige week bleek dat veel aanstaand voetbaltalent illegaal in Nederland verblijft en werkt, en, in tegenstelling tot de meeste andere illegalen hier, uitgebreid toegejuicht worden.

Voetbal is een miljoenenbedrijf. De hoeveelheden geld die omgaan in sponsorcontracten, transfers, opties op transfers, deelname aan wedstrijden en het winnen van hele, halve en kwartfinales is riant en maken de betere voetbalteams beurswaardig. Dientengevolge schuimen alle nationale clubs de jeugdelftallen af op zoek naar toekomstige aanvullingen van hun teams. Getalenteerde voetballers zijn hun geld niet in goud maar in diamanten waard: is het niet met hun spel, dan wel met hun transfer. De scouts verdringen zich langs de velden.

Een deel van die jongens in training – junioren nog – is in de afgelopen jaren uit Zuid-Amerika en Afrika naar Nederland gehaald. Het zijn talenten in de dop, wier virtuositeit hier getraind en gevoed wordt. Sommigen, zoals Leonardo (heeft hij eigenlijk een achternaam?) zijn daartoe op hun twaalfde naar Nederland verhuisd. Ze hebben weliswaar een contract, maar ‘werken’ zogenaamd niet, ook al doen ze elke dag trainingen en spelen ze elke zondag: ze worden pas uitbetaald als ze achttien zijn geworden. (Een uitstelconstructie die bedoeld is om de wet te ontduiken: niemand in Nederland mag immers voltijds werken onder deze leeftijd.) Sterker, de meeste clubs hebben geen verblijfsvergunning geregeld (of weten te krijgen) voor deze jongens, zodat ze niet alleen illegaal werken maar hier ook illegaal verblijven.

Triest, zou je denken, dat voetbal nu al zo is verworden dat kinderen van twaalf uit Kameroen of Brazilië worden gevist en hier worden groot gebracht om later voor ‘hun’ club te scoren – hetzij in doelpunten, hetzij in transfergelden. En het is minstens even triest dat die jongens, waarvan sommige al dik vier jaar in Nederland verblijven, nu alsnog uitgezet zullen worden en terugmoeten naar hun land van herkomst. Want dat land zijn ze inmiddels natuurlijk ontgroeid; bovendien zijn hen gouden bergen beloofd, en al wat ze krijgen is een armzalig terugreis naar huis en verbrijzelde dromen.

Een van Nederlands internationale voetbalscouts, Piet de Visser, kwam vorige week uitgebreid aan het woord over de kwestie. Hij was degene die Leonardo op elfjarige leeftijd in een krottenwijk van Rio de Janeiro vond en hem indertijd inhuurde voor Feyenoord: “Leonardo was te arm om te leven, hij had geen vader en woonde in een huis zonder dak met gaten in de muren. ‘s Nachts zwierf hij rond op de straat. Op den duur was hij misschien lijm gaan snuiven, zoals zoveel jongetjes in Rio, en was hij in de criminaliteit beland. De verhuizing naar Nederland is voor velen een redding uit de goot.”

De argumentatie van De Visser is – in zijn mengeling van charitas en bewogenheid – bijna sprookjesachtig ontroerend, ware het niet dat de wetenschap dat de illegale import van jonge talenten vooral de clubkas ontziet en spekt, er een andere kleur aan geeft. De Vissers standpunt is in altruïsme verpakt eigenbelang, en daarmee nogal hypocriet. Zodra zulke jongens ouder worden, raken ze immers onbetaalbaar of kaapt een andere club ze voor de neus van de scout weg. En de club moet voortbestaan. De club moet winnen. Bovenal: de club moet verdienen.

Uiteraard was – en is – deze Leonardo dolblij. Dat zal niemand betwisten. Maar De Vissers argumentatie is, nu ja, licht eenzijdig. Er zijn talloos veel kinderen – en volwassenen – voor wie een verhuizing naar Nederland een redding uit de goot is: daarom zetten asielzoekers soms alles op alles om hier te mogen komen of te blijven. Zoals die Koerdische asielzoeker die kortgeleden teruggezonden werd, ook al waarschuwde hij iedereen dat hij in Turkije gevangen genomen en mishandeld zou worden. De Nederlandse overheid geloofde hem niet en zond hem terug. Maanden later kwam hij stiekem terug: gevangen gezet geweest en zo ernstig mishandeld dat de foto van zijn rug in de Volkskrant me bij herinnering nog doet rillen.

Jammer dat deze Koerd niet kon voetballen: hij is nu ondergedoken in Nederland, en geen scout die bij hem stilstaat of ook maar spreekt over zijn ‘redding’. Erger, geen enkele politicus trok zich het lot van deze Koerd aan.

Natuurlijk is het een redding uit de goot voor Leonardo. Maar verhuizen naar Europa zou ook een redding uit de goot betekenen voor jongens (en meisjes) die geen lol en souplesse in voetbal hebben, en die zich daarmee niet toevallig op een terrein bevinden dat in Europa onderhavig is aan miljoenendeals en snerpende competitie. Er zijn miljoenen kinderen wier talenten verkwanseld worden en die zullen vervallen tot lijm snuiven, prostitutie, diefstal of de hongersnood. Maar laten wij de talenten redden, menen de scouts, in cynisch voorbijgaan aan al die andere kinderen en die andere levens.

Er zijn andere oplossingen dan voetbaltalenten hier illegaal te brengen en illegaal te laten werken. Twee grote clubs in Nederland zijn opleidingscentra ter plekke begonnen – Ajax heeft er inmiddels een in Zuid-Afrika en Feyenoord in Ghana – waar scouts hun pupillen kunnen plaatsen en opleiden. Het grootste voordeel is niet dat Feyenoord en Ajax zich zodoende niet aan de Nederlandse wet onttrekken en geen minderjarigen voltijds laten werken: het werkelijke voordeel is dat zulke centra ervoor zorgen dat er een opleiding in Afrika of Zuid-Amerika komt, dat het geld dat deze jongetjes krijgen nu niet naar Nederland vloeit maar daar blijft, en dat Nederlandse teams investeren in het werk en de infrastructuur ter plaatse. Dat ze, met andere woorden, iets terugdoen voor landen waarvan ze later de talenten hopen te oogsten.

Misschien dat zo het kennelijke grote gebrek aan voetbaltalenten in Nederland op een goede manier kan worden ondervangen. Dat de restricties in ons vluchtelingen- en asielbeleid daarmee nog steeds niet deugen en veel mensen, al dan niet gezegend met (voetbal)talenten, tot de goot gedoemd zijn, is een heel andere column. Een die de meeste mensen niet lezen wanneer Koning Voetbal niet in het geding is.