Hannah versus Anne

IN MIJN VORIGE STUKJE verbaasde ik me over de heiligheid waarmee de familie van Anne Frank wordt omgeven. In navolging van Bruno Bettelheim, die behartenswaardige stukken geschreven heeft over joodse cultuur, oorlog en verzet, over aanpassing en overleving, vroeg ik me af hoe het komt dat een familie die zich hoofdzakelijk verstopte zoveel faam heeft gekregen, terwijl er zoveel dapperder en inspirerender voorbeelden zijn. Ik wees onder meer op Hannah Arendt, die met duizenden andere joodse vrouwen in een kamp in Frankrijk werd gedreven en behoorde tot het handjevol dat gebruik maakte van de aanvankelijk gebrekkige bewaking. Dat kleine groepje overleefde de oorlog: daags na hun vlucht werd het kamp hermetisch afgesloten en de achterblijvers werden de gaskamers in gestuurd.

Hannah Arendt, jong en oud

Buiten veel bijval kreeg ik ook boze en verdrietige post. Dat ze van die hele Hannah Arendt nog nooit hadden gehoord, schreven een paar mensen me, alsof ik verantwoordelijk ben voor hun onwetendheid. Arendt was een van de grootste politieke filosofen van de vorige eeuw. Ze heeft ronduit briljante boeken geschreven over totalitarisme en over (staats)geweld. Ze heeft de Eichmann-processen in Israël van begin tot einde bijgewoond en onthutste de wereld toen ze uiteenzette dat “de banaliteit van het kwaad” in Eichmanns handelen had gedomineerd: Hij bleek een bureaucraat die ploeterend zijn orders uitvoerde, geen man met een plan, laat staan een duivel in mensenhuid. Demonisering van het kwaad, zo betoogde Arendt, verhinderde juist het totstandkomen van een adequaat besef van de alomvattendheid van wat er in de oorlog was gebeurd, en vooral van de vraag hoe het kwam dat zoveel mensen hadden meegewerkt aan de jodenvervolging.

Hoe ik me durfde te verlaten op Bettelheim, een Amerikaan nota bene, schreef een ander. Welnu, ook Amerikanen kunnen verstand hebben dunkt me, maar los daarvan: Bettelheim was geen Amerikaan. Hij was een Weense jood die vlak na de Duitse annexatie van Oostenrijk in 1938 in een concentratiekamp in Dachau gevangen werd gezet. Dachau ontwikkelde zich pas later tot een van de gruwelijkste vernietigingskampen uit de geschiedenis, maar al in 1938 ondervond Bettelheim er aan den lijve dat deze kampen waren bedoeld om mensen, joodse mensen vooral, te dehumaniseren en hun persoonlijkheid kapot te maken. Bettelheim, toen al een gevierd psychoanalyticus, kwam vrij op voorspraak van Eleanor Roosevelt, emigreerde halsoverkop naar Amerika en deed daar wanhopig zijn best iedereen op de hoogte te stellen van wat er zich echt in Duitsland afspeelde: de voorgenomen vernietiging van de joden door de Nazi’s diende dodelijk serieus opgevat te worden.

Bettelheim wijst, met pijn in het hart, op de lijdzaamheid die joden voor en tijdens de oorlog hebben getoond. Er waren weinig opstanden. Nu kun je heel goed beweren dat toen de oorlog al in volle gang was, de joden in Europa ook geen uitweg meer hadden, en dat is waar. Maar tot in 1939 hadden joden die in een kamp waren gezet, gemiddeld genomen een betere kans op redding dan de goj: de joden die een verklaring tekenden dat ze onmiddellijk uit Duitsland zou vertrekken, mochten weg. Waarom deden de joden dat niet massaal, vraagt Bettelheim? Hij vreest dat moedeloosheid een grote rol speelde: het gevoel op voorhand verslagen te zijn, het gevoel dat er geen uitweg was, het gevoel ook dat niets er nog toe deed. Maar hij wijst er tegelijkertijd op dat wie wel zijn lot in eigen hand nam – de mensen die een plan hadden, die zich verzetten en die terugvochten – een redelijke kans had zijn leven te redden. En zo keert hij terug bij zijn oorspronkelijke probleem: waarom die lijdzaamheid?

Mijn vraag – en die van Bettelheim – blijft daarmee staan. Hoe komt het dat we juist Anne Frank zo zijn gaan vereren, wier familie zichzelf verschool in een val zonder uitweg, in een achterhuis zonder achteruitgang? Is het omdat Anne een modern symbool is geworden voor de onschuld, een jong meisje – met schrijftalent bovendien – in de knop gebroken? Mogelijk. Maar Bettelheim wijst er terecht op dat de schuld van de joden nooit de inzet is geweest. Zelfs de Nazi’s beweerden niet dat de joden schuldig aan een of ander zouden zijn geweest, ze waren botweg ongewenst. Is het erger als een jong meisje met schrijftalent wordt vernield?

Het hameren op de onschuld van Anne en haar trieste lotgenoten impliceert dat anderen die vervolgd, gevangen genomen, gemarteld en vernietigd zijn – zigeuners, homoseksuelen, communisten, verzetstrijders – wel schuld zouden hebben gedragen, wat aperte onzin is. Waarom moet Anne heilig zijn om haar lot te kunnen verafschuwen? Is het dan niet erg genoeg dat gewone mensen vernietigd werden?

Cryptohomo

Is het een belediging wanneer je van iemand zegt dat hij vast homoseksueel is? Het kan een onwaarheid zijn, maar is het daarmee ook lasterlijk? Alleen voor wie neerkijkt op homoseksualiteit, dunkt me, en neerkijken op homoseksualiteit is nu niet bepaald iets dat aangemoedigd of geloofd en geprezen dient te worden.

Toch is het een van de dingen waarvoor ik terecht stond in Klotenknijper versus Spaink. Drieëneenhalf jaar geleden zei ik in de trein tegen mijn lief iets over een Vlaamse rijkswachter die vlak naast ons wel heel erg scrupuleus iemands genitaliën onderzocht, op zoek naar drugs maar naar wij meenden ook vooral om de jongen in kwestie te intimideren. ‘Geweldig vak, rijkswachter zijn, als je crypto-homo bent,’ zei ik tegen mijn lief. ‘Je kunt je verlangens uitleven en toch nog een held worden.’ Daarna gebeurde er nog veel meer, mijn lief werd uiteindelijk door de klotenknijper in elkaar geslagen, maar dat staat allemaal uitgebreid elders te lezen.

Veertien maanden later kreeg ik plots een dagvaardig in de bus over het artikel dat ik over dit voorval schreef. De arme rijkswachter beweerde enorm geplaagd te zijn na mijn woorden. Hij wilde, als tegemoetkoming in de schade die hij deswege had ondervonden, 2500 euro van me hebben.

‘U bent geplaagd?’ vroeg ik via mijn advocaat, ‘daar zie ik dan graag bewijs van.’ Waarna Klotenknijper met een schriftelijke getuigenis van een collega kwam aanzetten: Klotenknijper was, zo schreef deze getuige, twee dagen na het voorval door zijn collega’s begroet met een jolig ‘Ha, daar hebben we d’n onderdrukte homoseksueel!’

Tsja, denk ik dan, in zo’n geval lacht men hartelijk terug met dat dat allemaal wel meevalt en begint aan een uitgebreid verhaal over zijn laatste vrouwelijke verovering, of zegt men fier dat men helemaal niet onderdrukt is en in zijn vrije tijd met een roze driehoek op loopt, of men zegt vals dat die Nederlandse wijven toch niks snappen van échte hetero’s zoals menzelve en dat zo’n Nederlands wijf zelf een lelijke pot is die geen goeie vent zoals menzelf kan krijgen en dat ze eigenlijk een stevige beurt verdient, ware het niet dat ze met geen tang aan te pakken is. Of zoiets.

Echte hetero’s worden namelijk niet boos als men zegt dat ze crypto-homo zijn. Echte hetero’s staan daarboven. Echte hetero’s gaan geen potje grienen als iemand een plagende opmerking maakt over hun seksualiteit, en gaan daarvoor zeker geen schadevergoeding vragen. Het zijn alleen de kleinzieligen, de onzekeren die zich zo laten raken door zo’n opmerking; de mannen die geen opmerking over hun viriliteit kunnen velen omdat ze dan meteen als een plumpudding inzakken, afhankelijk als ze zijn van hun imago.

Zielig, eigenlijk.

Het enige waarvoor ik me geneer is dat ik al dan niet verkapte homoseksualiteit heb gebruikt als kenschets van deze man. Dat verdienen de homoseksuelen niet.

Angstig in het Achterhuis

MINSTENS ÉÉN KEER PER JAAR is Anne Frank weer in het nieuws. Bijvoorbeeld omdat er een toneelstuk aan haar leven en onderduik wordt gewijd, of omdat er door haar vader verdoezelde dagboekpagina’s worden gevonden die aantonen dat Anne ook wel ‘s vals deed tegen haar moeder of dat ze – o hemel! – seksuele opwinding kende. Bij veel van die berichtgeving erger ik me: de ondertoon is dat Anne een halve heilige moet zijn geweest willen wij ons om haar lot kunnen bekommeren. «Zie toch hoe geweldig ze kon schrijven! Lees wat een talent er aan haar verloren is gegaan! Bewonder hoe ze zich onthield!» Alsof het niet erg genoeg is dat er in die dagen gewone joodse meisjes bij de vleet werden doodgemaakt, alsof vernieling en vernietiging pas telt als iemand bijzonder was.

Momenteel woedt er een debat over wie de familie Frank aan de Duitse bezetters heeft verraden. Was het Tonny Ahlers, de meest recente verdachte? Was het toch de schoonmaakster van pappa Franks firma? Waren er wellicht anderen in het spel? Het kan me niet schelen wie het was. Het punt is dat er indertijd immens veel mensen verraden zijn: uitgeleverd om een paar rotcenten, erbij gelapt om zelf in een goed blaadje te komen, verraden uit angst. Sommigen zijn verraden door zogenaamde huisvrienden, anderen door de buren, door concurrenten of door versmade geliefden, nog weer anderen door verzetsmensen die doorsloegen of door haatzuchtige antisemieten. Er zijn mensen verraden uit angst, om geld, vanwege rancune, omwille van de ideologie en onder druk. En het gebeurde massaal. Dat is de crux, en niets anders.

Zoeken naar een dader is denken dat de individuele motieven van mensen de geschiedenis kunnen verklaren. Dat is dom. Bovenal verbaas ik me over de positie die Anne Frank in de loop der jaren is gaan innemen. Ze is gaandeweg een halve heilige geworden, de schutsvrouwe van het leed de joden aangedaan. Haar dagboek werd een bijbel, haar kerk staat op de Prinsengracht en jaarlijks reizen tienduizenden mensen af naar haar Golgotha om daar boete te doen, verlicht te worden en een devote traan te laten.

Wat mij bevreemd in de cultus rond Anne Frank is dit: de familie Frank trok zich angstig terug in het Achterhuis en wachtte daar trillend op betere tijden. Ze trachtten hun hoofd boven water te houden en hun leven zo goed en zo kwaad als dat ging te continueren. Maar ze vochten niet. Ze verzetten zich niet. Ze deden niets, terwijl ze toch drommels beseften welk lot ze boven het hoofd hing. Ze kenden de verhalen, ze hadden weet van de kampen. Bruno Bettelheim was de eerste die mij erop wees dat, hoewel het lot van Anne gruwelijk en meelijwekkend is, het ook een uiterst passief lot was: wachten tot je gepakt wordt.

Er was iets in de joodse gemeenschappen – Bettelheim noemt dat: «ghetto-denken» – dat maakte dat veel mensen geloofden dat ze het pleit op voorhand al verloren hadden. Joodse mensen sloten zich verhoudingsgewijs weinig aan bij het verzet, sterker: Bettelheim wijst erop dat verzetsstrijders binnen de joodse bevolking eerder op tegenwerking dan op bijval in eigen kring konden rekenen. Gebrek aan moed was echter niet het probleem, stelt Bettelheim terecht: het was eerder een innerlijk gevoel van berusting. Ze hadden de moed op voorhand opgegeven. We redden het toch niet. Verzet heeft geen zin.

In zijn essays over Anne Frank wijst Bettelheim er met tal van voorbeelden op dat zij die niettemin vochten, een veel betere kans hadden om te overleven. Hij beschrijft de geschiedenis van duizenden joodse vrouwen die in een Frans kamp werden bijeengedreven om aan de Duitsers te worden uitgeleverd. De vrouwen zaten er nog maar net – het kamp was nog niet afgesloten – toen Franse verzetslieden binnendrongen en iedereen vervalste papieren boden om mee weg te komen. Vrijwel niemand had belangstelling voor de papieren, hoewel iedereen in het kamp wist wat hen te wachten stond. Slechts een handvol vrouwen, minder dan vijf procent, nam het aanbod aan. Ze ontsnapten allemaal en bijna allen overleefden de oorlog. De volgende dag was het kamp hermetisch verzegeld. Al wie achtergebleven was, is de gaskamer ingestuurd.

Een van die vrouwen die de vervalste papieren aanpakte en vluchtte, was de filosofe Hannah Arendt. Ze leidde nog een lang en productief leven. Anne Frank niet.

Ik begrijp heel goed dat niet iedereen Arendts moed heeft en dat niet iedereen de kans kreeg die Arendt werd geboden. Maar waarom vereren we Anne Frank en niet Hannah Arendt?

[Zie ook de erna volgende Parool-column, Hannah versus Anne.]

Breekbaar Nederland

WAT JE NOEMT EEN BLIKSEMCARRIÈRE: hij ligt eruit nog voordat-ie er in zat. Fortuyn achtte zichzelf belangrijker dan de partij waarvan hij kortgeleden lijsttrekker is geworden en meende zich zowat alles te kunnen permitteren. Hij ambieerde dubbelbaantjes (naast een kamerlidmaatschap wilde hij ook een Rotterdamse raadszetel: «Och, zo’n gemeenteraad kun je best in een dag vergaderen afhandelen»), ging regelrecht tegen congresuitspraken van zijn partij in door te stellen dat vluchtelingen hier niet langer welkom zouden moeten zijn, sneerde dat de islamitische cultuur «achterlijk» is (alsof zwartekousenkerken dat niet zijn) en wilde en passant de anti-discriminatiebepaling uit de grondwet slopen. Het eerste artikel van de grondwet gaat over gelijke behandeling van mensen, niet over je mond moeten houden als je misstanden signaleert bij religieuze of etnische groepen. En heel beperkend voor de vrijheid van meningsuiting is dat grondwetsartikel helemaal niet, zoals Fortuyn zelf de afgelopen weken overvloedig heeft bewezen.

Ergerlijk was ‘s mans zelfingenomen dédain, zijn absolute veroordeling van iedereen die zijn zaakjes niet zo goed voor elkaar heeft als hijzelf. Die WAO moest maar afgeschaft worden: het meeste ziekteverzuim is «sabotage, dat kan niet anders» en al die jonge vrouwtjes die ‘toevallig’ vlak na de geboorte van hun kind in de WAO belandden, zijn ronduit verdacht. In Fortuyns wereld kun je maar beter niet ziek, zwak of misselijk zijn. Iedereen moet een particulier ondernemer worden, heeft Pim zelf tenslotte ook gedaan, en zie eens hoeveel hij verdient. Leuk bedacht, maar de kassameisjes en schappenvullers bij de supermarkt blijven binnen dat model nergens: een winkelketen kan immers per definitie een veel hardere vuist maken dan zij.

Daarnaast is Fortuyn een opportunist: wel lid zijn van het Republikeins Genootschap, maar zodra het halve land in katzwijn ligt vanwege dat huwelijk laatst, vindt hij dat we maar niet aan de monarchie moeten tornen. Onderwijl blijft hij zich erop beroepen dat hij de enige is die durft te zeggen waar hij voor staat. Trots poetst hij daarna zijn schedel nog eens op en blikt met welbehagen naar zijn evenbeeld. «Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de knapste man van het hele land?» Voor hij zichzelf antwoord gaf, klakt hij dan koket zijn hielen eventjes tegen elkaar en salueert. «At your service!»

Maar spiegels zijn breekbaar, en de pers – die met haar niet-aflatende stroom interviews de man het gevoel moet hebben gegeven dat hij een ster was en de victorie nakend – voerde hem naar zijn val. Gevloerd door zijn eigen ego. Appel in zijn strot, spiegel kapot. Exit Premier Pim.

Ik ben blij toe. Ik was ongerust over Leefbaar Nederland: de combinatie van hun populisme en Fortuyns demagogie is een angstaanjagende. In Nederland hebben we ons altijd gelukkig mogen prijzen dat Janmaat ontbloot was van elk charisma; maar Fortuyn is dat niet. Hij flirt doelbewust met rechtsmilitant gesticuleer, bepleit het recht van de sterkste en creëert een wij-tegen-zij gevoel dat bijzonder nare herinneringen oproept. Hij toont geen enkel respect voor democratische procedures. Hij is de eerste lijsttrekker die extreemrechtse ideeën salonfähig wist te maken.

Fortuyn als logo op de site van Leefbaar Nederland

En, net als de NSDAP indertijd, wekt hij valse illusies. De bezem erdoorheen! Den Haag wakker schudden! We zullen ze wel eens aanpakken daar! Wij laten niet met ons sollen! Het is de branie van de dommen, het grote gebaar van de gemakszuchtigen. Het is dronken kroegjool. Maar als je erin slaagt grote groepen van de bevolking in zulke simpele oplossingen te laten geloven, is de teleurstelling des te groter indien na verloop van tijd blijkt dat ook LN en Fortuyn er niet veel van terecht brengen. Dat ze – zoals in Hilversum onder de verantwoordelijkheid van LN ook is gebeurd – met hun eigen arrogantie en simplisme meer breken dan transparant maken, meer kapot slaan dan herstellen. Die teleurstelling is een giftige: dan keren mensen zich af van politiek en gezag, doen regels en beleefd verkeer er niet meer toe en geldt alsnog het recht van de sterkste.

Fortuyn is weg. Laten hij en LN elkaar in hemelsnaam bevechten, opdat hun aanhang verbrokkelt en de andere partijen hun agenda weer kunnen saneren. Want in al dat verbale geweld rond Fortuyn en LN van de laatste maanden, raken de echte politieke problemen ondergesneeuwd. Die zijn er volop: Europa, Nederland voorop, maakt zich afhankelijk van de Verenigde Staten; wie eenmaal uitgesloten is, kan amper nog een rentree maken; bedrijven lichten op grote schaal de hand met wetgeving; de overheid is meer geïnteresseerd geraakt in het surveilleren van alledaagse burgers dan het opsporen van grootschalige fraude.

Went aids?

Regelmatig vraag ik me af hoe het met de triple-therapie mensen gaat. Elke dag stipt handenvol pillen slikken went uiteindelijk, je zijn zelfs mooie doosjes met laatjes voor het assortiment van het uur en ingebouwde piepjes die afgaan om je tijdig te waarschuwen. Of die hoeveelheid pillen het gevaar ook op lange termijn op afstand houdt, is echter nog altijd onduidelijk: daarvoor is de therapie simpelweg nog te nieuw.

Zou je nu altijd die vrees van oh-god-nu-komt-‘t-terug boven je hoofd hebben hangen, of went dat, net als mijn MS? Dat moet haast wel, uit lijfsbehoud, geen mens kan jarenlang in spanning leven. Is aids in hun geval nu echt getemd tot een chronische ziekte? Ik ken mensen wier T-cellen zich op wonderbaarlijke wijze hebben terugvermenigvuldigd en die zich nu buitengemeen gezond voelen, maar ook mensen die elke verkoudheid scrupuleus in de gaten moeten houden.

Zou aids echt chronisch zijn geworden, dan nog. Dan had je namelijk eerder, als je de diagnose kreeg toen aids nog per definitie een dood op termijn betekende, je eigen sterven al onder ogen moeten zien. Je baan opgezegd (of waarschijnlijker: er beleefd, via de WAO, uitgekieperd) en je laatste spaargeld verbrast aan in godesnaam die reis naar Indonesië of San Francisco, want in je kist heb je er toch niks meer aan, en dan kun je er maar beter iets van maken. Plezier, bijvoorbeeld, tussen de tranen en de berusting of de vechtlust door. Dan had je vast ook, op stille momenten, in gedachten te vaak gekeken naar je spullen en bedacht wie wat zou krijgen, later, later als je dood was. Dan ineens het leven terug in de schoot geworpen is niet iets wat iedereen aan kan, en helemaal niet wanneer die gift zo onzeker is.

Went aids, vroeg ik me kortom af? We lezen er de laatste jaren minder over. De boekenplankjes bij Vrolijk worden minder vaak ververst, er zijn geen films of documentaires meer over. We hoeven kennelijk niet meer zo ingelicht te worden over wat aids in een mensenleven, in een vriendenkring, in een subcultuur betekent. Aids lijkt gewoon te worden. Met de nadruk op lijkt.

Vlak daarna sprak ik een kennis die zojuist terug was van een korte vakantie in Ethiopë, zijn geboorteland. Zijn verhalen waren onthutsend: er zijn in zijn land tienduizenden kinderen die door aids verweesd zijn – beide ouders dood – en vrijwel zonder opvang hun kostje bij elkaar moeten scharrelen. Er zijn fondsen en stichtingen, mensen werken zich uit de naad om deze kinderen een dak boven het hoofd te bieden en vooral ook scholing: want zonder scholing geen werk, of tenminste niet iets waarvan je enigszins redelijk kunt bestaan. Maar er is geen beginnen aan.

In andere Afrikaanse landen is de toestand nog erger. Ten zuiden van de Sahara zijn momenteel 28 miljoen mensen besmet en bijna 2,5 miljoen mensen overleden; er slaat een generatie weg. Geen triple therapie te vinden, daar. Ze mogen al ‘blij’ zijn als ze verzorging krijgen en hun kinderen opvang.

Dit went nooit.

Uitgeleverd

«ENIGE TIENTALLEN REPLICA’S VAN WAPENS zijn in beslag genomen» zei het ANP na de inval in het voormalige kraakpand Vrankrijk. Het stond er zo omzichtig en pompeus dat ik nattigheid voelde. Replica’s van wapens? Toch geen stemmingmakerij…? Jawel. Het ging inderdaad om overgeschilderde waterpistooltjes. De verzameling was sinds de Amsterdamse Eurotop in 1997 bij de politie bekend en had voordien al op televisie gefigureerd in een IKON-documentaire. Het was zacht gezegd raar dat diezelfde collectie waterpistooltjes nu zo omstandig werd vermeld.

Navraag leerde me dat de zaak ronduit bizar is. De aanleiding voor de inval was ene Juanra die al een paar maanden in Vrankrijk logeerde. Hij werd door de Spaanse politie gezocht omdat hij ETA-tipgever zou zijn, en de namen en adressen van rechts-radicalen zou hebben doorgegeven. Het aanhoudingsverzoek specificeert dat de bewuste informatie de voorzitter van de extreemrechtse CEDADE betrof. Maar diens gegevens zijn netjes, voor iedereen opvraagbaar, bij de Spaanse KvK gedeponeerd en staan op de website van Cedade. Daar valt dus niet veel aan te verklappen.

Het enige ‘bewijs’ voor Juanra’s tipgeverschap is een bekentenis van een Spaanse verdachte, die «een jongen van 35 jaar, lang, mager, intelligent en met blond haar, woonachtig ergens tussen Barcelona en Gerona» aanwees. De man in kwestie heeft zijn verklaring nadien ingetrokken en heeft voor de rechtbank verklaard dat hij mishandeld is tijdens zijn verhoor. Zijn arts heeft foto’s gemaakt van de talloze kneuzingen en striemen op het lichaam van de man.

Ondertussen heeft Juanra tien dagen in isolement in een zwaarbeveiligde gevangenis te Vught gezeten, zonder pen, papier of boeken, slechts gehuld in papieren kleding, en zonder gelegenheid zijn advocaten privé te spreken: er zaten steeds vier politieagenten bij zulke gesprekken. Pas vandaag wordt Juanra onder verlicht regime gesteld, maar daar moest een kort geding aan te pas komen.

*

DE SPAANSE POLITIE IS BEZIG de grote steden schoon te vegen. In Barcelona – waar Juanra vandaan komt en actief is in de kraakscène – zijn de afgelopen maanden tientallen linkse mensen opgepakt, soms onder de meest malle voorwendselen. Van het kaliber ‘replica’s van wapens’, zeg maar. Een aantal krakers hoorden afgelopen zomer dat ze gezocht werden en hadden zichzelf bij de politie aangegeven om uit te zoeken waarom dan wel. Ze werden indertijd onverrichter zake naar huis gestuurd: er was niets aan de hand. Pal na Juanra’s aanhouding werden zij met veel tamtam in Spanje opgepakt. Ze weten nog steeds niet waarom.

Moet Nederland meewerken aan zulke slecht onderbouwde aanhoudingsverzoeken? De nieuwe Europese regels schrijven voor dat de nationale politie- en inlichtingendiensten elkaar behulpzaam moeten zijn Maar mag je dan geen eisen stellen aan de degelijkheid van zulke verzoeken? Moet je maar unverfroren handelen op basis van kennelijke kul? Want dat was dit verzoek, uiteraard. Er staat nota bene in het Spaanse verzoek dat Juanra heeft geweigerd om tipgever voor de ETA te zijn. Is Justitie in Nederland verplicht haar brein in de doofpot te stoppen en haar eigen normen op te schorten zodra een Europese collegadienst een verzoek om bijstand doet?

Kennelijk. Net zoals Justitie in Nederland niet aarzelde om een van haar eigen burgers, de Zwolse diskjockey, aan de Verenigde Staten uit te leveren omdat hij daar verdacht werd van handel in xtc. De enige aanwijzing voor ‘s mans verdenking die de Amerikaanse overheid wist te produceren, is een anonieme verklaring. Met zulk bewijs word je voor een Nederlandse rechtbank godlof weggelachen. Je eigen staatsburgers uitleveren is sowieso ongehoord. Moet je daar niet juist enorm stevige gronden voor hebben, in plaats van wankele als deze?

Of is er iets anders aan de hand? Ik houd in het geheel niet van complottheorieën, maar wat ik wel kan bedenken is dit ene, angstaanjagend realistische, scenario. De Amsterdamse politie is al lang op zoek naar een voorwendsel om Vrankrijk binnen te vallen, en zeker met Dat Huwelijk in het verschiet is hen er veel aan gelegen eenieder die mogelijk minder braaf protesteert, op voorhand te doen inbinden. Intimidatie heet dat in goed Nederlands. Omgekeerd wil Spanje – over een paar maanden immers gastheer van de aanstaande Eurotop – haar grote steden schoonpoetsen van mogelijke anti-globalisten; daar zijn overheden tegenwoordig erg op gebeten.

Ik zie de uitruil voor me. Spanje: «We moeten die krakers eronder krijgen. Er zit er een bij jullie. Als jullie hem nu daar oppakken, dan geeft dat veel pers hier. Dan krijgen zij hier de boodschap wel.» Nederland: «Ehm, nu ja… eigenlijk liever niet. Geeft teveel gedoe. Oh, in Vrankrijk zei je? Dat verandert de zaak! Komt in orde, joh, en bedankt hè!»

[Zie ook De rechter heeft griep, Het Parool, 29 oktober 2002.]

Help, de zuster verdwijnt!

DAT ZIEKENHUIZEN AFSPRAKEN MAKEN om elkaars personeel niet met betere arbeidsomstandigheden weg te lokken, kan ik me tot op zekere hoogte indenken. Binnen de kortste keren zouden de rijkere ziekenhuizen de armere goeddeels leegplukken. Anderzijds: arbeidsomstandigheden zijn sowieso nergens helemaal gelijk – hier heb je kinderopvang, daar een betere kantine, in een derde ziekenhuis zijn de parkeerkaarten veel duurder dan elders – dus waarom zouden ziekenhuis daarvoor niet onderling mogen compenseren?

De spoeling is dun onder verpleegkundigen. Vooral operatiepersoneel en mensen voor de intensive care zijn schaars. Er staan permanent bedden leeg omdat er niet voldoende verplegend personeel aanwezig is, maar die bedden kunnen niet benut worden. Huisartsen moeten soms urenlang bellen om een plek voor een ernstig zieke patiënt en het ambulancepersoneel weet soms niet waar ze hun spoedeisende passagier in hemelsnaam kunnen afleveren.

In een poging de personeelstekorten enigszins op te vangen, zijn er regelingen gemaakt om herintreding te stimuleren. Het idee is dat getrouwde vrouwen die hun vak hebben neergelegd, op die manier weer aan de slag willen. De maatregel heeft weliswaar enig succes maar is lang niet voldoende. Immers, de uitstroom is immens.

Toen ik afgelopen herfst in mijn vertrouwde VU-ziekenhuis lag – inderdaad, na een veel langere wachttijd dan vroeger, wat mijn verslechterende ogen bepaald geen goed heeft gedaan – hoorde ik van een van de oudgedienden hoe de stand bij de afdeling neurologie was. De afdeling is puik, de mensen zijn oké, het werk is zwaar maar geweldig, de zorg en de kennis staan op hoog niveau. Maar er is een dusdanig tekort aan personeel dat iedereen roofbouw op elkaar pleegt en de een na de ander ziek wordt of doordraait. Het verloop was enorm.

Alleen al in dat jaar hadden vijftien vaste verpleegkundigen op de afdeling hun ontslag genomen. Sommigen waren naar een ander ziekenhuis vertrokken, maar een deel gaf er gewoon de brui aan en was iets anders gaan doen. De klachten waren legio, en niet eens geconcentreerd op de werkdruk. Geen kinderopvang. Geen openbaar vervoer ‘s nachts, zodat je wel met de auto moet komen (en er dus een dient te hebben); en daar dan weer te weinig reiskosten voor krijgt: alleen het te betalen parkeergeld is al hoger. Zorgelijk is voorts dat de afdeling vrijwel geheel op de zogeheten grijze golf draaide: op oudere verpleegkundigen. Die zijn over een jaar of tien allemaal weg, de VUT of de AOW in.

En dat lage salaris, dat stak. Als verpleegkundige verdien je bepaald niet hetzelfde als mensen met een gelijkwaardige HBO-opleiding, zoals ergotherapeuten, fysiotherapeuten, logotherapeuten of maatschappelijk werkers. De vrouw met wie ik sprak, werkte al vanaf haar achttiende als verpleegkundige – ze was nu 57 – en had in de loop der jaren zowat alle specialistische aantekeningen gehaald die er te verzinnen zijn. Haar zoon werkte nog maar net een jaar als fysiotherapeut en verdiende met zijn vier dagen per week nu al meer dan zij met haar onregelmatige, fulltime diensten. Dat geld gunde ze hem van harte, maar haar eigen salaris zat haar sindsdien minder lekker.

Uitval, pensionering en een lichte instroom van herintreders. Zo ziet de toekomst van de zorg eruit. Ondertussen is er amper sprake van verse aanwas. De HBO-opleiding verpleegkunde in Diemen is in september vorig jaar gesloten: er waren te weinig gegadigden.

Ondertussen reorganiseert de zorg – zoals tegenwoordig elke instelling dat doet – zich een slag in de rondte, en worden op elk niveau managers en groepsleiders en quality controllers en what have you’s tussen de gelederen ingeschoven. Dat leidt tot een structuur die niet langer piramidaal is, maar eivormig: te weinig mensen op de werkvloer, veel mensen en papieren en berekeningen en procedures op het beheersingsniveau om dat probleem van die te dun bevolkte onderkant aan te pakken, en een paar mensen aan de top. Die weer interimmanagers inhuren en papierhandels verzorgen. Dat schiet niet op.

Die toptax is bitter nodig in de zorg. Managers opereren en verzorgen geen patiënten, en handen aan het bed zijn harder nodig dan mooi gedrukte folders en glossy beleidsnota’s. (In een kamer in de VU die verbouwd werd en waar ik uit nooddruft belandde in mijn vruchteloze speurtocht naar een rookplek, stonden tientallen dozen vol van zulk spul. Nooit bezorgd.). Veel managers managen vooral elkaar en niet de zorg. Als zij nu voortaan een keurig HBO-salaris krijgen en verpleegkundigen een adequate onkostenvergoeding, komt er misschien wat schot in de zaak. Dat management-opleidingen in de toekomst zodoende mogelijk minder populair worden, is een geluk bij een ongeluk.

Machteloosheid in tien talen

EEN PAAR GROTE PARTIJEN zongen deze week in koor dat ze – zo’n dertig jaar nadat D66 voor het eerst iets dergelijks opperde – serieus gaan nadenken over de invoering van een districtenstelsel in Nederland. Dit omdat de burger zich dan hopelijk meer in de politiek ‘herkent’ en de politiek op die manier ‘dichterbij’ wordt gebracht. Jorritsma, Melkert, Balkenende, Dittrich en Rosenmöller zie ik echter al genoeg in mijn huiskamer, volgens mij is die herkenning het punt niet. De manier waarop de politiek echt naderbij komt en waarlangs daadwerkelijke betrokkenheid en debat ontstaat, is wanneer je als burger het idee hebt dat je stem ertoe doet: dat je coalities maken of breken kunt en beslissingen kunt promoten, stoppen of beïnvloeden.

Dat nu is allang niet meer het geval. De regeringspartijen klagen al zeker een decennium dat het steeds moeilijker wordt om nog veranderingen in kabinetsvoorstellen aan te kunnen brengen: het kabinet hamert er telkenmale op hoe delicaat het compromis is dat het tot stand heeft gebracht en moet voor elke wijziging hi­er ook een amendement daar aanvaarden, om alle coalitiepartners binnenboord te houden. Het resultaat is een milde versie van kadaverdiscipline.

Voor oppositiepartijen is het morrelen aan regeringsplannen nog moeilijker; hun eigen voorstellen maken een grotere kans naarmate ze dichter aanschuiven bij de coalitie. Wie zich van zulke ‘haalbare’ politiek niets of weinig aantrekt, vervalt – bedoeld of onbedoeld – tot getuigenispolitiek, waarmee zelfs het formuleren en aandragen van alternatieven tot een vorm van retoriek verwordt. De coalitiepolitiek leidt een onvermurwbaar midden en machteloze vleugels. Dat probleem los je niet op een met districtenstelsel, met ‘herkenbare’ kamerleden uit eigen regio.

Het probleem dat mij als kiezer en politiek betrokken burger de adem beneemt, ligt een niveau hoger. Mijn hoofdbrekens gaan niet over districten, niet over partijen, en zelfs niet langer over nationale coalities. Mijn zorg is dat de Nederlandse politiek er nog maar zo weinig toe doet. Veel van de grote beslissingen die ieder van ons raken – van de invoering van de euro tot immigratiepolitiek, van milieupolitiek tot buitenlands beleid, van opsporingsbeleid tot burgerrechten, van landbouwbeleid tot inlichtingendiensten – worden niet langer in Den Haag genomen, maar in Brussel.

Vier jaar geleden becijferde een onderzoeker al dat veertig procent van de beslissingen die in de Tweede Kamer aan de orde kwamen, rechtstreeks voortvloeiden uit besluitvorming in de Europese Unie. Dat aandeel is ondertussen alleen maar toegenomen: de agenda van de Nederlandse politiek wordt goeddeels door de EU gedefinieerd.

En helaas is de Europese Unie weinig democratisch. Is een Europese richtlijn eenmaal aangenomen, dan kan Nederland hoog springen of laag, we hebben ons te conformeren – we zijn immers lidstaat. In de totstandkoming van die richtlijnen heeft het Europese Parlement weinig in de melk te brokkelen: de Europese richtlijnen zijn hoofdzakelijk het resultaat van het overleg van staatshoofden en van missives van de Europese Commissie. Het Europees Parlement kan amper controle op het beleid uitoefenen, en kan – anders dan een nationaal parlement – de Europese Commissie (die zowat als de Europese regering fungeert), niet de wacht aanzeggen of naar huis sturen.

De mensen die verstrekkende besluiten nemen, zijn niet degenen die we hebben gekozen. Het zijn degenen die benoemd worden. Dat is, zo vermoed ik, het hoofdprobleem van de politiek geworden. En daar helpt een districtenstelsel niet zo veel meer tegen. Sterker, dat vertroebelt de blik eerder dan dat het die verscherpt. Naar Europa moeten we kijken, niet naar vertegenwoordigers per provincie.

Met wat voor voorstellen komen Nederlandse politieke partijen om tot meer democratie op Europees niveau te komen? Geen, eigenlijk. Nu ja, GroenLinks adverteert al weken dat ze een webcam bij het Europees Parlement hebben geïnstalleerd om zodoende Europa in uw huis te brengen. Een webcam. Leuk kijken naar een machteloos clubje dat in tien talen debatteert zonder ooit tanden te hebben ontwikkeld. Een webcam: het apparaat bij uitstek dat het gluren zonder invloed symboliseert.

We zijn in Europa in een hoog tempo bezig met internationalisering, maar ons stelsel van politieke vertegenwoordiging is daar volstrekt niet aan aangepast. Terwijl de diverse nationale parlementen hijgend hun best doen achter besluiten van de Europese Commissie aan te rennen en die nog enigszins een nationale kleur te geven, staan de kiezers buiten spel. Die hebben nimmer iets kunnen zeggen over de invoering van de euro, over uitlevering zonder tussenkomst van een rechter, over overdracht van nationale soevereiniteit of over aanscherping van cybercrime-verdragen. Wist u dat auteursrechtschending tegenwoordig ook al als terrorisme kan worden geklasseerd? Adriaan van Dis kan wel inpakken in dit verenigd Europa, net als René Diekstra.

Fundustry

“MAAR DAT KAN TOCH NIET! Alleen al in 2000 hebben we drie doden gehad. De teller voor dit jaar staat meen ik al op vijf, en het jaar is nog niet eens voorbij.”

“Vijf doden? Op de hoeveel?”

“Hoe bedoel je?”

“Wat ik zeg. Veel mensen gebruiken een pilletje in het weekend. Las ik het nu goed dat er geregeld drieduizend mensen op zulke feesten komen? Tweeënvijftig zaterdagen maal, ik hou de schatting laag, tweeduizend mensen, maakt dik honderdduizend.”

“Wat wou je daarmee zeggen?”

“…En dan tel ik de vrijdag nog niet mee. Maakt twee©honderdduizend alleen al in Zaandam. Heb ik het niet over de feesten elders of het thuisgebruik. Die doden, da’s de nationale telling.”

“En?”

“In het verkeer sterven er meer. Elfhonderd per jaar, geloof ik.”

“Nou en?”

“Nou niks. Alleen: ik vind dat minstens even tragisch. Nee, eigenlijk vind ik dat veel tragischer: zit je sikkeneurig tussen huis en werk te forensen, scheldend op de files, en alleen omdat een ander niet oplet word je rechts gepakt en exit. Of stel je voor: ben je zo’n spelend kind, niks in de gaten, je rent je bal achterna of gaat op in je spel, wham, een auto. Dood. En daar kon je dan niks aan doen, niet als dat kind noch als die automobilist, en als ouder ben je al helemaal machteloos. Laat staan dat iemand lol had.”

“Je suggereert iets. Je insinueert dat het verkeer gevaarlijker is dan pillen.”

“Dat is het toch ook? In het verkeer sterven elk jaar elfhonderd mensen, en we zijn dat gewoon gaan vinden. We beschouwen dat godbetere zelfs als onvermijdelijk. Maar als er in heel een jaar vijf mensen overlijden door een pil is dat ineens een groot probleem en sluiten we danszalen.”

“Het verkeer is onontbeerlijk. De economie zou ineenstorten zonder, autogebruik is onontkoombaar. Feesten en pillen zijn dat niet. Die mensen hebben dat aan zichzelf te danken als het fout gaat.”

“Precies! Dat probeer ik te zeggen. Test je pil, en weet wat je slikt.”

“Maar dat weten ze dus niet! Ze slikken maar raak.”

“Nou, dat valt dus wel mee, dat zeg ik net. Vijf doden op jaarbasis. Zal ik voor je uitrekenen welk percentage van alle verkeersdoden dat is? Heb jij enig idee hoe dodelijk je auto is?”

“Nee, laat maar. Daar gaat het niet om. Het gaat erom dat pillen gevaarlijk zijn, en dat er elk weekend wel acht mensen in de intensive care belanden omdat ze teveel hebben geslikt of troep hebben ingenomen.”

“Jij nog wat?”

“Huh? Eh… Ja, doe maar een biertje.”

“Zit je niet aan je taks?”

“Nah, ik ben toch met de fiets, en morgen heb ik vrij.”

“Ja, ja. Dat zeggen zij dus ook, die feestgangers bedoel ik. Heb je enig idee hoeveel mensen er elk weekend bij de EHBO en op de intensive care belanden door dronkenschap?”

“Door dronkenschap? Man, zeik niet. Zelfs als je beestjes gaat zien beland je nog niet op de intensive care vanwege een borrel.”

“Nee, jij niet, maar anderen wel. Weet je nog, die stille tochten? Allemaal omdat zatlappen er na het zuipen op los sloegen en er zodoende doden vielen. In een jaar precies vijf, geloof ik. Door alcoholgebruik.”

“Man, zeur toch niet! Het enige waar het daar om gaat, is minder te drinken. En zelfcontrole hebben. Jezelf niet lam drinken.”

“Mee eens. Maar wat zou jij doen, als de kroeg gesloten wordt?”

“De kroeg sluiten? Waarom zouden ze?”

“Weet ik veel, maar wat zou ji­j doen? Ik bedoel, als de kroeg ineens illegaal werd en alcohol verboden werd?”

“Dan zou ik zelf wat ritselen en mijn eigen feestje bouwen.”

“Denk ik ook. Maar ja, dan moet je maar afwachten of het bier dat wij slinks kopen wel okee is. Voor hetzelfde geld zit is het gevaarlijke troep die duur verkocht wordt.”

“Ja, dat heb je dan, he.”

“Precies. Dat zeg ik. Daar zijn die mensen dus aan dood gegaan.”

“Ehm… Fuck.”

“Precies.”
“Ehm. Eigenlijk vond ik politie er wel een stuk sympathieker op geworden toen ik las dat dat agentenclubje een kinky party had bezocht en daar extacy had geslikt. Net gewone mensen, he?”

De dood in doordrukstrip

Nederland denkt dat het nuchter en verstandig met de dood omspringt. Tegelijkertijd vallen we als een blok voor de kitsch van euthanasie – het romantische beeld van de zieke die, omringd door intimi, bij zijn volle verstand zijn kaars laat uitblazen – en schrikken we ons rot als informatie over hoe je zelfmoord kunt plegen, vrij voorhanden blijkt. We willen de pil van Drion, maar slepen artsen die hem voorschrijven voor de rechter en halen middelen die zelfmoord op enigszins zachte wijze mogelijk maken, ijlings van de markt. We verdoezelen dat er meer mensen door zelfmoord sneuvelen dan door het verkeer en willen niet weten dat tachtigjarigen vaker zelfmoord plegen dan jongeren. Wat we bovenal niet willen zien, is dat de dood steeds meer gemedicaliseerd raakt.

Omslag Dood in doordrukstripDetails:

De dood in doordrukstrip: over dood, euthanasie en zelfmoord – uitgeverij Nijgh & Van Ditmar – Amsterdam 2001 – ISBN 90-388-7064-7 – 224 pagina’s – 2e druk feb. 2002

Bestellen:

Probeer het eens bij Tweedehands boeken

Flaptekst:

Nederland denkt dat het nuchter en verstandig met de dood omspringt. Tegelijkertijd vallen we als een blok voor de kitsch van euthanasie – het romantische beeld van de zieke die, omringd door intimi, bij zijn volle verstand zijn kaars laat uitblazen – en schrikken we ons rot als informatie over hoe je zelfmoord kunt plegen, vrij voorhanden blijkt. We willen de pil van Drion, maar slepen artsen die hem voorschrijven voor de rechter en halen middelen die zelfmoord op enigszins zachte wijze mogelijk maken, ijlings van de markt. We verdoezelen dat er meer mensen door zelfmoord sneuvelen dan door het verkeer en willen niet weten dat tachtigjarigen vaker zelfmoord plegen dan jongeren. Wat we bovenal niet willen zien, is dat de dood steeds meer gemedicaliseerd raakt.

In De dood in doordrukstrip verkent Spaink dilemma’s en paradoxen over dood, euthanasie en zelfmoord. Ze probeert dodelijke medicijnen te bestellen via internet en pleit voor een zwarte markt in zelfmoordpillen. Ze ontdekt dat in Vlaanderen en Australië, waar euthanasie verboden is, de praktijk niet veel anders is dan in Nederland; maar alles gaat er stiekem, en je moet maar hopen dat arts en patiënt elkaar begrijpen. Ze laat zien waar euthanasie ontspoort en hoe zelfmoord een fier levenseinde kan zijn. Ze wijst er vooral op dat de dood nooit eenvoudig is.

Recensies: