Zwijgen tot in het graf

VAN DER G zit in de zevende week van zijn hongerstaking. De kans dat hij aan verhongering bezwijkt, wordt met het etmaal groter. De bizarre paradox is dat Van der G zijn hongerstaking begon wegens de permanente camerabewaking in zijn cel. Volgens de minister van Justitie was die nodig om ‘s mans veiligheid te waarborgen. Iemand mocht de verdachte eens aanvallen, of wellicht zou hij zichzelf iets aandoen. Aangezien de minister kennelijk niets erger achtte dan een gehavende of dode verdachte, werden de camera’s geïnstalleerd die nu zelf mogelijk de aanleiding zullen vormen tot Van der G’s dood.

Tenminste, zo oogt het. Beide argumenten – zowel die van de minister als die van Van der G – zijn schijn. De minister vreest helemaal niet dat Van der G iets wordt aangedaan: daarvoor wordt de man veel te goed bewaakt. De permanente verlichting en camera’s in de cel waren bedoeld als machtsmiddel om Van der G te breken: om hem te intimideren, om hem te straffen nog voordat de rechter er aan te pas is gekomen, en zo mogelijk: om hem aan het praten te krijgen. En als de minister zo bezorgd is over Van der G’s fysieke gezondheid als hij voorgeeft te zijn, was de oplossing een paar weken terug helder: die camera’s weghalen, want juist omwille daarvan is Van der G zichzelf daadwerkelijk iets aan het aandoen.

Van der G maalt vermoedelijk allang niet meer om die camera’s zelf. Mijn inschatting is dat hij er uitsluitend zo radicaal tegen ageert omdat ze symbool zijn van de gelegenheidswetgeving die speciaal voor hem is ontworpen. Die camera’s zijn een ergerlijk bewijs dat de rechtstaat soms de hand licht met haar eigen regels als haar dat beter uitkomt – waarmee de overheid niet alleen de positie van burgers ondermijnt, maar vooral ook haar eigen grondslag.

Waarom zou Van der G zijn hongerstaking nog opgeven? Hij is een eind op streek. Hij heeft niets meer te verliezen, alleen nog te winnen. Dat hij veroordeeld wordt staat immers vrijwel vast, er ligt een flinke stapel bewijs tegen hem opgetast. Hem hangt minstens vijftien jaar boven het hoofd. Zijn oude leven heeft hij grondig verwoest, en een toekomst na de gevangenis zal hij alleen nog buiten Nederland kunnen opbouwen. Bovendien kan Van der G nu sterven om een principe, iets dat gezien wat over hem bekend is, bij zijn karakter lijkt te passen.

Minstens even belangrijk lijkt me dat Van der G nog slechts één wapen rest: koppig te zwijgen over zijn motieven, daarmee iedereen met onoplosbare vragen achterlatend. Van der G zal niet spreken. Nu niet, tijdens zijn proces niet – als hij dat al haalt – en niet na dat proces. Van der G zal zwijgen als het graf. (Nu ja, niet alle graven weten het zwijgen te bewaren, ondervinden we sinds kort. Zelden heeft een dode door zoveel monden gesproken als Fortuyn.)

Zwijgend is zijn impact bovendien groter dan enige verklaring zijnerzijds ooit zal kunnen zijn. Ongeacht de inhoud ervan zullen veel mensen immers geen enkele verklaring van Van der G als de volle waarheid accepteren: ze willen per se een complot horen, of zullen Van der G’s motivatie verwerpen als onvoldoende, onvolkomen, als achteraf geconstrueerd, verdoezelend of simpelweg als irrelevant.

Terwijl wij alleen kunnen maar gissen of Van der G’s moord op Fortuyn een politieke moord was, doen Justitie en sommige politieke partijen er intussen alles aan om van hem een politiek gevangene en van zijn zaak een politiek proces te maken. Er is gelegenheidswetgeving geïntroduceerd, de LPF heeft de onafhankelijkheid van de rechter publiekelijk in twijfel getrokken, er gaan bij LPF en CDA stemmen op om Van der G zijn zwijgrecht te ontnemen, en thans wordt onderzocht of het mogelijk is dwangvoeding op hem toe te passen opdat hij koste wat kost in leven blijft en terecht kan staan. (Je gaat haast vermoeden dat het CDA niet langer in een goddelijke rechter gelooft, of althans het oordeel over Van der G niet aan hem wenst over te laten.)

De beste dienst die de overheid haar burgers kan bewijzen, is zich niet te laten verleiden om Van der G’s rechten te verkwanselen. Ze zou hem daarmee tot underdog en martelaar maken, en de rechtstaat fundamenteler schenden dan Van der G zelf heeft gedaan. Wanneer een individu de wet en andermans fundamentele rechten schendt is het crimineel, wanneer de overheid regels naar believen wijzigt, aanpast of schendt, wordt ons aller rechtszekerheid aangetast. Alleen door haar eigen rechtstatelijke regels hoog te houden, kan de overheid diezelfde regels verdedigen.

Georganiseerd wantrouwen

[Verschenen in de serie ‘Brandende kwesties’ in Vrij Nederland.]

DE OVERHEID VERTROUWT ONS NIET MEER. Burgers moeten steeds uitgebreider worden gecontroleerd: we mochten eens een misstap begaan.

Justitie heeft haar bevoegdheden in de afgelopen jaren fors uitgebreid. Eind 1999 gaf de nationale ombudsman de gemeente Amsterdam ongenadig op haar donder vanwege de massale ‘preventieve aanhoudingen’ die rond de Eurotop van 1997 werden verricht. Er zijn toen zo’n zevenhonderd mensen opgepakt: soms omdat ze demonstreerden, soms omdat ze wilden demonstreren, soms uitsluitend omdat ze groepsgewijs in de stad arriveerden. Te hooi en te gras werd artikel 140 gebruikt: verdenking van lidmaatschap van een criminele organisatie.

De ombudsman achtte de getroffen maatregelen faliekant fout. De juridische grond om mensen vast te houden ontbrak veelal, er was in de meeste gevallen zelfs geen schim van een bewijs, de uitgevaardigde noodbevelen waren onwettelijk, het geboeid afvoeren van demonstranten miste elke grond, de mandaten die burgemeester Patijn aan de politie had gegeven waren veel te ruim. Kortom: de rechtstaat was geschonden.

De reactie van de politici? De wet moest maar worden aangepast, opdat zulke maatregelen voortaan wel legitiem zouden zijn. Zo geschiedde. Nog voordat het EK voetbal in de zomer van 2000 in Nederland neerstreek was de zaak geregeld. Mensen mogen tegenwoordig preventief worden opgepakt en daarna twaalf uur worden vastgehouden op grond van ‘feiten die mogelijk zullen worden gepleegd‘ (toenmalig vice-premier Jorritsma in de Volkskrant, 5 mei 1998). Kansberekening als aanhoudingsgrond, het is een griezelig juridisch novum. Er is weliswaar toestemming van de burgermeester nodig om tot dergelijke ‘bestuurlijke ophoudingen’ over te gaan, maar die moet van diezelfde burgemeesters komen – de Pepers en de Patijns – die eerder zo grif over de grenzen van de rechtstaat heen banjerden.

Alsof we niet al ver gingen: Nederland is het land met de meeste telefoontaps. Zelfs in absolute aantallen tapt Nederland meer telefoons af dan de VS, een land dat toch aanzienlijk meer bewoners heeft dan wij. Die taps nemen bovendien explosief toe. Werden er in 1996 nog 3000 telefoons in Nederland getapt, in 1998 was er sprake van 3000 telefoon- en 7000 GSM-taps. Vorig jaar heeft Nederland een nationaal afluistercentrum in gebruik genomen waar simultaan duizend telefoons (vast en mobiel) kunnen worden afgeluisterd. Het is het grootste centrum in zijn soort van Europa.

Er is amper controle op deze taps. De rechter-commissaris moet het tapbevel weliswaar ondertekenen, maar wanneer er tienduizend bevelen per jaar worden uitgevaardigd – dit jaar wellicht al vijftienduizend, dat wil zeggen: bijna zestig per werkdag- kunnen de rechter-commissarissen niet elk bevel nauwgezet beoordelen voordat ze er een krabbel onder zetten. Het openbaar ministerie legt voorts nimmer verantwoording af over haar tapgedrag. Er worden geen cijfers bekend gemaakt over het aantal taps (de eerder genoemde cijfers zijn per ongeluk naar buiten gekomen), noch over de duur of effectiviteit ervan.

Niemand weet hoe vaak een tap helpt om het bewijs in een strafzaak rond te krijgen. Derhalve kan er nimmer een adequaat, op feiten gebaseerd debat ontstaan over het nut van taps. We weten het simpelweg niet. Wat bijgevolg betekent dat de overheid ons de mogelijkheid ontneemt om een verstandige en publieke afweging te maken tussen enerzijds het kwaad van forse inbreuken op de privacy (vooral op dat van derden: aangezien je een gesprek per definitie nooit alleen voert, wordt ook de privacy van alle contacten van verdachten systematisch geschonden) en anderzijds het goed van opsporing, strafvervolging, rechtshandhaving en veiligheid.

Veiligheid boven al, is het devies, vooral na 11 september, en iedereen zwijgt deemoedig. Ehm, tsja, nou, aanslagen willen we uiteraard voorkomen, en we schorten onze aarzeling op. Bovendien zijn de instrumenten om die aarzeling te toetsen ons nooit toegekend. De overheid kan ons wel controleren, wij hen niet.

Er zijn angstige plannen in de maak: de politie moet binnenkort, zonder enige motivering en verantwoording, overal vrijuit klantgegevens kunnen opvragen. Uw giro- en creditcard nummer, waar u gepind en getankt heeft en wanneer u met wie heeft gebeld – zulke informatie moet voortaan zonder meer worden overlegd zodra de eerste de beste agent erom vraagt. Er hoeft zelfs geen enkele concrete verdenking te bestaan jegens burgers wier gegevens worden opgevraagd. De enige voorgestelde beperking geldt ‘gevoelige informatie zoals godsdienst, ras, seksuele of politieke overtuiging’. Daar moet wel een rechter-commissaris aan te pas komen en dient er een verdenking van een ernstig misdrijf te zijn. Uw zichtbare huidskleur is een beschermd gegeven en uw giroafschriften worden vogelvrij.

Je vraagt je af waar dat eindigt. De overheid lijkt een transparante burger te willen. Waarom weigert zijzelf even transparant zijn? En willen wi­j dat wel, geheel doorzichtig zijn? Hoeveel grondrechten willen we opgeven voor onze veiligheid? En hoeveel kans hebben we om tegen zulke ontwikkelingen te protesteren, wanneer juridische bezwaren slechts leiden tot wetaanpassingen die recht moeten breien wat krom was?

*

WEINIG, WANT OOK IN POLITIEKE ZIN wordt de burger gewantrouwd. Stemmen of pollen we een kant op die een partij niet zint, dan heeft die grofweg twee reacties. De ene is een beteuterd: ‘we hebben onze boodschap niet goed genoeg overgebracht’. De VVD zei zulke dingen tijdens hun neergang bij de afgelopen verkiezingen. Het klinkt als een halve schuldbekentenis, een schroomvallig toegeven van eigen falen, maar met een adder onder het gras. Want wij hebben de schone boodschap bewijsbaar niet goed begrepen.

Dat bestempelt de zich van de VVD afwendende burgers tot schoolkindjes met magere zesminnen, tot brugpiepers die er, ondanks de grootst mogelijke inspanning van de kant van het – uiteraard briljante – docentencorps, niet in zijn geslaagd om de basiscursus burgerschapskunde met een diplomaatje te kunnen afronden Wat ze feitelijk zeggen is dat ze niet doorhadden hoe dom we eigenlijk zijn. Dat ze nog lager op hun hurken moeten zitten om op ons niveau te geraken. Meer Jip- en Janneketaal gebruiken, zoals VVD-voorzitter Bas Eenhoorn het formuleerde.

De andere standaardreactie is vergoelijkend: de kiezers zouden ‘op emotionele gronden’ hebben gestemd. De PvdA legde haar échec zo uit: Melkert had ons niet ‘aangesproken’, hij was ‘te kil overgekomen’. Ook deze vergoelijking pleit de partijen vrij. Zij konden er immers niets aan doen. Wij, de kiezers, waren meegesleurd door onze gevoelens, we waren een beetje ontoerekeningsvatbaar geworden, geeft niks jongens, kan iedereen overkomen, maar rot toch dat zij, de partijen, nu het slachtoffer van onze emotionele roetsjbaan zijn geworden. We waren wel tegen, maar dat was emotioneel. Dus dan telt het niet. Eigenlijk.

Een mal, paradoxaal en ongefundeerd verwijt, alsof emoties niet rationeel kunnen zijn. Emoties spelen ook bij steun voor plannen en stemgedrag waarvan de bewuste politici wel geporteerd zijn. En doet niet vrijwel elke partij tegenwoordig z’n uiterste best om emoties te mobiliseren en ten eigen bate aan te wenden? Weet een politicus trouwens ooit op welke gronden een kiezer hem steunt?

*

MAAR ALLES WORDT ANDERS. Erger, vrees ik. Burgers wantrouwen de politiek en de overheid op hun beurt namelijk ook. En een deel van die burgers heeft op wel heel cynische wijze teruggeslagen: ze hebben zich georganiseerd – nu ja, ‘georganiseerd’ is een groot woord in dit verband – in de LPF en zijn de politiek ingegaan.

En wat doet de LPF, behalve mikpunt vormen van mijn politiek wantrouwen? Elkaar en de buitenwereld met argusogen gadeslaan. Hun eigen bestuur, fractieleden en kiezers wantrouwen.. Argwaan koesteren jegens ‘de’ media. Andere partijen wantrouwen Vraagtekens zetten bij rechters en rechtspraak. De ’emotionele grond’ gebruiken om zichzelf te vergeven en anderen te beschuldigen. En voorts: alles en iedereen in de gaten houden, en zichzelf immer schuldeloos achten.

De overheid heeft school gemaakt. Bestraf derhalve feiten die mogelijk gepleegd zullen gaan worden, luister af wat politici tegen elkaar zeggen, train uzelf in georganiseerd, oncontroleerbaar wantrouwen, en heb argwaan zodra iemand over jouw emoties begint. Wees des overheids dwingeland. Controleer Den Haag. Regeer uzelf!

Ziek bestuur

MIDDEN JULI 2002 kregen alle leden van de multiple-scleroseclub (MSVN) een brief thuisbezorgd waarin de vereniging meldde dat zij “verder wil professionaliseren”. Dat klonk goed. Fondsen werven, een blad uitgeven, vijftienduizend zieke mensen en hun familie informeren over wetenschappelijk onderzoek, hulpverlening en wetgeving en daarnaast publieksvoorlichting geven is geen taak die licht mag worden opgevat. Ook wilde de MSVN «de band met onze leden en relaties» versterken, onder meer door hun betrokkenheid bij het verenigingsblad MenSen en de MS-website ter vergroten.

Maar, zo vervolgde het bestuur in haar brief aan de leden, «beide redacties hechten te zeer aan hun onafhankelijkheid die in het verleden ook in statuten en rechten is verankerd. We respecteren deze opstelling, maar ze heeft ons wel tot de slotsom gebracht dat de samenwerking met beide redacties te beëindigen.» Kortom: de leden krijgen een nieuw blad en een nieuwe website – te gelegener tijd. Exit MenSen. De website kan godlof op eigen kracht door.

Hoe nu? Betere communicatie door het blad op te heffen? Door twee bewezen effectieve media aan de kant schuiven teneinde van de grond af aan iets nieuws op te bouwen? Wat een kapitaalverspilling. En wat een rare formulering: als die onafhankelijkheid van beide media in het verleden is verankerd, dan geldt die toch ook nu? Goede verenigings- en stichtingsblaadjes hebben niet voor niets een redactiestatuut: betrokkenheid is een groot goed, maar een horig moeten zijn een heel ander ding.

Ik stak mijn licht op bij beide redacties. Dat leverde verrassing nummer één op. Niet het bestuur van de MSVN, maar beide redacties hadden de samenwerking met de MSVN opgezegd. De brief was derhalve een leugen. Waarom moest de MSVN de feitelijke gang van zaken verdraaien in haar mededeling aan de leden?

Verrassing nummer twee was dat het blad MenSen nooit enig voorstel voor verandering tegemoet had mogen zien behalve dan dit ene: dat haar redactiestatuut afgeschaft moest worden. De redactie werd daarna – begrijpelijk – wat argwanend.

Verrassing nummer drie was dat de MSVN de website had opgeëist. De bewuste site – www.msweb.nl – is ooit ontstaan op initiatief van een enkeling, en is uitgegroeid tot een bloeiend forum dat zo’n vijfhonderd mensen per dag trekt en dat van harte verenigingsnieuws plaatste. Wat wil je nog meer? Nu, de domeinnaam. De MVSN eiste dat die aan haar werd overgedragen, maar had uiteraard geen poot om op te staan. Waarom zou iemand die een website eigenhandig heeft groot gemaakt, die zomaar aan een ander overdoen?

Verrassing nummer vier was dat het bestuur de redactie van MenSen vertelde dat hun redactiestatuut absoluut van tafel moest: anders zou de MSVN geen geld krijgen van de sponsors (momenteel: het Prinses Beatrixfonds en de Vrienden MS Research; later hopelijk ook Biogen, een farmaceutisch bedrijf). De sponsors ontkenden echter zulke eisen gesteld te hebben.

De vijfde verrassing was dat het bestuur van de MSVN tegenover mij ontkende ooit gezegd te hebben dat de sponsors van het redactiestatuut afwilden; helaas voor hen, in de notulen van vergaderingen die ik inmiddels heb, herhalen bestuursleden die opmerking keer op keer. Daarna was ik niet verrast meer. Ik stelde alleen vragen.

Ik stuurde het bestuur van de MSVN een lange brief en vertelde hen dat ik, met het oog op publicatie, graag een nadere toelichting wilde. Het bleef twee weken stil. Daarna kreeg ik een uitnodiging om over vijf weken koffie te komen drinken op het verenigingsgebouw, dan zou ik een mondelinge toelichting kunnen krijgen. (Ja allicht mondeling. Ondertussen waren ze wellicht ongerust geworden over de implicaties van notulen en anderszins verifieerbaar papier.)

*

WAT IS DAT TOCH met verenigingen? Ik heb in het laatste jaar van zeer nabij vier verenigingen gezien waarvan bestuursleden op hol sloegen. Ze dachten dat ze het beter wisten dan alle anderen en daarna dat ze de leden konden manipuleren, bedotten, voorliegen, met sterke verhalen zoet konden houden. Sommigen dachten dat ze met privégesprekjes met invloedrijke leden allerlei lastige of pijnlijke discussies binnenskamers konden houden, weg van de ledenvergadering. Anderen dachten dat niemand ooit het lef zou hebben van hen te verlangen hun troeven te laten zien – maar dat gebeurde toch, en toen bleken het blufkaarten. Nog weer anderen hoopten dat zolang ze ‘leuke dingen voor de mensen’ zouden doen, alles wel reg sou komen. En bijna allemaal denken ze: jij, jij maakt me niks. Maar die ‘jij’ tegen wie ze het hebben, dat zijn wel de leden. Hun leden. De harde les die veel besturen hebben moeten leren, is dat zij hun leden harder nodig hebben dan omgekeerd.

[De volledige correspondentie tussen de MVSN en mij staat hier. Eind december trad het bestuur van de MSVN af, daartoe gedwongen door de ledenraad. Een interimbestuur werd geformeerd. Directeur Angelique van Dam bleef echter aan.]

Mijn schoonmaker is accountant

BIJNA EEN JAAR heb ik elke week een aflevering uit een steeds mottiger wordende soap gehoord. De ellende was: wat ik feuilletongewijs te horen kreeg, was zijn leven, zodat ik meestal maar machteloos lachte en zei dat ambtenaren de uitvinding van de duivel waren en bovendien hun eigen werk in stand moeten houden, maar me ondertussen verbeet of slimme raad trachtte te verzinnen.

In 1986 was hij naar Nederland gekomen, op de vlucht voor de dictator. Op straat lagen dode studenten en zelf had hij twee maanden in de gevangenis gezeten omdat op zijn werk folders van de revolutionairen waren uitgedeeld. Ja, gemarteld, ook dat. Hij vertelde dat laatste op een toon of het erbij hoorde, en dat is misschien ook wel zo.

Hij woont hier inmiddels zestien jaar. In Ethiopië was hij boekhouder. Hier had hij eerst moeten inburgeren: de taal leren, met andere manieren van accountancy uit de voeten kunnen, sociaal z’n draai vinden, de heimwee bevechten. Nee, ‘t was niet makkelijk geweest. Maar Nederland was een democratie. Pas na negen jaar – de dictator was inmiddels weg – had hij voor het eerst teruggedurfd.

Van assistent-boekhouder bij een hulporganisatie kwam hij bij banken. Hij deed cursussen in werk en vrije tijd, leerde Cobol, Word, Access en SQL. Hij kreeg betere banen, alleen nooit voor lang. Hij werd steeds op tijdelijke contracten of op projectbasis aangenomen en was een paar keer – de vaste aanstelling lag al klaar – het slachtoffer van fusies en overnames. In de praktijd betekent dat altijd dat er mensen uitvliegen. Last in, first out heet dat, en ondertussen wist hij dat ook dat erbij hoorde.

Tijdens een vakantie in Ethiopië was hij getrouwd met een jeugdliefde. Voor zij hier mocht komen, moest hij een vaste baan hebben. Hij kon echter alleen maar tijdelijke contracten krijgen. Goede contracten weliswaar, maar met een driemaandenbaan kom je nergens bij de IND. De enige instantie die hem – bij gratie gods – een langer contract wilde geven (voor de schijn voor een jaar, in de praktijk voor een half) was een schoonmaakbedrijf. Hij ging poetsen en startte de procedure.

Die vergde veel, heel veel onderzoek. Alles wilden ze hebben, van zijn telefoonrekeningen (belden de echtgenoten wel geregeld met elkaar?) tot aan liefdesbrieven en jeugdfoto’s. Het mocht eens een schijnhuwelijk zijn! (De huwelijken de het meest lijden onder de verdenking schijn te zijn, zijn altijd de echte.) Hij bewees ruimschoots wat er bewezen moest worden.

Niet dat dat hielp.

Officieel duurt zo’n onderzoek maximaal drie maanden, in de praktijk veel langer. Zijn halfjaarlijkse contract bij het schoonmaak- bureau liep inmiddels af en ze wilden het niet verlengen. Hij was wanhopig: had-ie dan maandenlang voor niets gepoetst? Zonder contract geen visum voor zijn vrouw. Tegelijkertijd gaf hetzelfde bureau dat zijn contract niet wilde verlengen aan dat ze hem via het arbeidsbureau weer zouden inhuren als hij – omdat zij hem op straat wilden zetten – daar in de kaartenbak belandde. Na een zeer beheerste ontploffing zijnerzijds verlengden ze zijn contract alsnog. Waarom ook niet? Hij is een van hun beste werkers.

Na bijna negen maanden wachten op het IND – «Nee meneer, u kunt niet bellen. Als u over twee weken nog niets heeft gehoord, belt u nog mar eens.» «O, u woont niet in dat stadsdeel? Nee, u kunt de brief niet bij dat verkeerd geadresseerde stadsdeel ophalen. U moet wachten totdat wij een nieuwe naar het goede adres hebben gestuurd» – kreeg zijn vrouw eindelijk toestemming van de IND. Op Valentijnsdag, dat was wel weer lief.

De Nederlandse ambassade in Addis Abbeba die het visum moest afgeven, begon de procedure overnieuw – alsof zij het werk van de IND wilden controleren – en wilde alle papieren die al kapot bestudeerd waren, aan nader onderzoek onderwerpen. Of hij die maar vanuit Nederland wilde opsturen. Er moest een advocaat aan te pas komen, maar vier maanden later lag er een visum. Eergisteravond is zijn vrouw hier aangekomen.

Haptu zoekt nu een baan op zijn niveau. De man kan met computers overweg, is assistent accountant en heeft eigenhandig afdelingen opgezet, gecontroleerd en gerund. Hij weet wat doorzetten is en kan zich opofferingen getroosten. (Dat toont zijn poetsbaan van ruim een jaar overtuigend aan.) Hij is goedgemutst, vertelt met smaak over bureaucraten en heeft een fenomenaal geheugen. Maar als hij pech heeft, heeft hij zijn loopbaan verstiert door te doen wat de wet hem voorschreef: een baan vinden voor een jaar.

Ik wil een goede baan voor Haptu. U kunt mij daarvoor via de krant bereiken. Heeft u geen baan voor hem, bedenk dan tenminste dat er veel Haptu’s rondlopen waar nooit over wordt geschreven.

Circus op het bordes

«De beurs is het hart van de economie,» zei een clown vorige week. De beurs? Is dat niet waar het ene bedrijf na het andere neerstort omdat ze luchtkastelen hebben gebouwd en tulpenhandel hebben bedreven? Waar bedrijven rondlopen die, zoals WorldCom, een slordige veertig miljard dollar aan schulden hebben, die (zoals UPC) wanhopig proberen te overleven door anderen op te kopen zonder zelf ooit veel meer dan klachten te produceren of die (zoals Enron) de boel belazeren met valse boekhoudingen? De clown werd gisteren minister van Economische Zaken.

«Wij gaan de bezem door het bestel halen,» beloofde een andere clown, Vervolgens was hij het op alle punten subiet eens met informateur en formateur, en blonk hij vooral uit in het vergenoegd glimmen op de televisie. Zijn mensen voor het kabinet haalde hij vooral uit bestaande partijen en verder durfde hij niets, maar dan ook niets opzienbarends dat zijn grote leider had gezegd, door te voeren. De Betuwelijn gaat gewoon door, het drugsbeleid wordt niet verder geliberaliseerd en we moeten vooral veel dure en overbodige gevechtsvliegtuigen kopen.

ÂHet omroepbestel moet onder toezicht komen, want hoe NOVA ons portretteert, daar lusten de honden geen brood van,» zei derde clown die nota bene zelf journalist was geweest. Ze schopte het gisteren tot Nederlands eerste zwarte staatssecretaris en moest na een paar uur al aftreden omdat ze gelogen had over haar verleden. Het was RTL-nieuws – een commerciële omroep en derhalve uitgesloten van Bijlhouts gemakszuchtige en zelfbehagende kritiek – die wist te bewijzen dat ze ver na de Decembermoorden in Suriname in koket militie-uniform rondmarcheerde en haar steun aan Desi Bouterse betuigde.. Ze had eerder beweerd dat ze zich na Bouterses moordpartij subiet van zijn regime had afgekeerd. Een vrouw om trots op te zijn, vond de LPF. Een democrate in hart en nieren en een voorbeeld voor haar zwarte landgenoten, meende ze zelf. Maar ze bleek een liegende journalist te zijn die meewaait met de wind van sterke mannen.

«Och, Paars had zijn tijd gehad en ik was ze allang zat,» zei een vierde clown, die zelf een van de boegbeelden van Paars was geweest en in dat kabinet altijd zo leuk jongensachtig en kameraadschappelijk kon doen. Veel breeduit lachen (daar win je de vrouwen mee), veel aan journalisten vertellen hoezeer hij van computerspelletjes hield (daar win je de jeugd me), en verder vooral veel meedoen met de rest van het kabinet als ze hun conflicten verdoezelden en hun meningsverschillen binnenskamers wilden houden (daar red je je huid mee). Nu meet hij breed uit hoe vreselijk het indertijd allemaal was, een bekentenis die vals oogt, al was het maar omdat hij er telkens diezelfde grijns bij opzet als hij toen had.

«Ik heb er een hard hoofd in,» zei Kok toen hij afscheid nam. Hij wees op beleidsvoornemens die zonder geld moeten worden waargemaakt en waarschuwde voor gebrekkig sociaal beleid, voor loze beloften en instabiliteit. Behartenswaardige woorden. Kok noemde echter zijn eigen grote fout niet: dat hij zijn twee kabinetten zo doordrongen heeft van de noodzaak tot compromissen dat niemand ooit een eigen standpunt durfde innemen.

Compromissen zijn onontkoombaar, zeker in coalitiepolitiek, maar wanneer je nooit duidelijk maakt wat je eigenlijk hebt gewild, waarin het compromis schuilt en op welke gronden je het noodzakelijk achtte je eigen ideeën af te zwakken of aan te passen – wanneer je kortom het compromis presenteert als een natuurlijke uitkomst in plaats van als een afweging die je inzichtelijk maakt – krijgt je beleid nooit smoel en worden je beslissingen soep. Je laat niet zien welke keuzes je hebt gemaakt en waarom, noch laat je een inhoudelijke verlies- en winstrekening zien. Je bindt mensen zo niet, maar zet ze buiten schot. Aan natuurlijke compromissen valt immers niet te tornen, en wie – binnen of buiten het parlement – de afwegingen en keuzes die eraan vooraf gingen boven tafel trachtte te krijgen, stootte op de muur van schijnbare kabinetsbrede eensgezindheid.

De onenigheid niet verdoezelen had Kok en paars kunnen redden.

Balkenende doet het geen zier beter op dat punt. De presentatie van het regeerakkoord in het parlement was een veredelde persconferentie in plaats van een open debat. Dat belooft weinig goeds wat betreft dualisme in de politiek; de fracties moeten volgen, niet onderzoeken, opperen of nadenken. Verschillen tussen de participerende fracties worden onder tafel geveegd en voor zover er onenigheid naar buiten komt is dat alleen in de vorm van de LPF die intern ruziet.

Een paar uur voordat het kabinet Balkenende aantrad, beefde de aarde in Limburg. De schok was tot in Rijnmond te voelen.

Verwarring der machten

OM DE PAAR WEKEN haalt de bouwfraude opnieuw de kranten. Telkenmale hebben bij grote projecten allerlei consortia, terwijl ze doen alsof ze elkaar beconcurreren, de koppen bij elkaar gestoken en onderling een hogere prijs afgesproken dan reëel is. De rest tekent voor nog meer in voor het bewuste project, degene die teveel vraagt maar verhoudingsgewijs de laagste bieder is gaat met de opdracht strijken, waarna hij het verschil tussen de echte prijs en de meerprijs met de anderen verdeelt. (Die praktijk geeft wel een heel wrange betekenis aan de reclameterm ‘bodemprijzen’.) De bouwers weten zich veilig. Niemand klapt uit de school, het handeltje levert teveel op, en de overheid betaalt toch wel. Er valt, door de geheime afspraken, immers nergens een lagere prijs te bekomen, en de projecten zijn al goedgekeurd – dus moeten ze ook doorgaan, er is ondertussen teveel prestige mee gemoeid.

Ondertussen begint duidelijk te worden voor welke bedragen allerlei overheden erin geluisd zijn. Het lijkt erop dat projecten worden aanbesteed voor een bedrag dat tien tot vijftien procent boven de reële prijs ligt die zou kunnen worden bedongen als de bouwbedrijven echt met elkaar concurreerden. Dat is hoogst zorgwekkend. Het gaat minstens om honderden miljoenen per jaar. Geld dat de bouwbedrijven de overheid ontfutselen, geld dat door burgers is opgebracht.

Inmiddels heeft justitie invallen gedaan bij tientallen bedrijven, zijn er boekhoudingen in beslag genomen en wordt onderzocht of strafvervolging tegen de betrokken bedrijven valt in te stellen. Naar het zich laat aanzien zijn er ook ambtenaren die niet vrijuit gaan; ze hebben minstens de schijn gewekt met de aannemers onder een hoedje te hebben gespeeld.

De Tweede Kamer heeft, geschrokken als zij was toen de omvang van de bouwfraude zich begon af te tekenen, een parlementaire enquête ingesteld die moet onderzoeken wat daarbij nu precies aan de hand is. Een speciale commissie krijgt daartoe het recht om de betrokken onder ede te verhoren.

Dat is een vreemde constructie. Ten eerste, waarom onder ede? Niemand is verplicht tegen zichzelf te getuigen, maar als je op grond van dat zwijgrecht voor de commissie weigert je mond open te doen, incrimineer je uiteraard jezelf. Dat geldt natuurlijk ook als justitie of de rechtbank zo iemand zou verhoren, maar in dat geval gaat er tenminste een fatsoenlijke inbeschuldigingstellling aan de verhoren vooraf, zodat het voor iemand zi­n krijgt om te spreken. Bovendien verschijnen er nu mensen als hele of halve verdachte, zonder dat ze het recht hebben op een advocaat die ze bijstaat. Op die manier holt de Tweede Kamer, waarschijnlijk onbedoeld, de rechten van verdachten uit, zonder dat daar ook maar enig voordeel tegenover staat. Sterker, de Tweede Kamer is niet eens bij machte om recht te spreken; die taak is voorbehouden aan de rechtbank. Welke zin heeft het dan dat de Tweede Kamer verdachte gaat verhoren?

Ten tweede: het gaat om allerlei mogelijk strafrechterlijke handelingen: kartelvorming, prijsopdrijving, dubbele boekhoudingen, omkoperij en dergelijke. Dat zijn stuk voor stuk serieuze economische delicten – strafbare zaken die, zoals alle strafbare zaken, door het Openbaar Ministerie behoren te worden uitgezocht en vervolgens aan de rechtbank dienen te worden voorgelegd. Waarom moet de Tweede Kamer daar tussendoor fietsen? Voegt hun onderzoek iets toe aan dat van justitie? Mijns inziens lopen ze dat alleen maar in de weg, en, als niet onbelangrijk neveneffect, rommelt het parlement op deze manier aan de scheiding der machten die de grondslag vormt van ons democratisch bestel.

Justitie is in Nederland de instantie die criminaliteit onderzoekt, niet het parlement. Wat het parlement op zijn beurt zou moeten onderzoeken, is het politieke beleid. Dat is immers wel hun taak, en het is precies wat justitie – diezelfde scheiding der machten indachtig – ni­et mag. uitzoeken waar verantwoordelijkheden liggen, zien waar de wetgeving gefaald heeft, wrakkig is of onvolkomen, en bedenken hoe zulke wanpraktijken voortaan kunnen worden vermeden. Wat de Tweede Kamer daarbij zou moeten betrekken, is hun eigen neiging om links en rechts imposante, prestigieuze, grootschalige en langdurige projecten te beginnen die zo complex zijn dat niemand – ook zijzelf niet – daar nog enige controle op kan uitoefenen.

De Betuwelijn, de HSL, de Noord-Zuidlijn – bij al die projecten hebben overheden zichzelf rijk gerekend, projecten doorgeduwd, en, in het geval van de Betuwelijn, heeft de regering zelfs verkeerde informatie naar het parlement gezonden om haar eigen standpunt erdoor te drukken. Ook zonder bouwfraude zijn die projecten stuk voor stuk schandalen. Maar dat is een conclusie die de bouwfraudecommissie niet snel zal durven trekken.

De homoseksuele hinkstapsprong

«Wat heerllijk dat zij nu eindelijk ook mogen wat wij kunnen» verzuchtte de moeder van een vriend toen ik haar feliciteerde met het huwelijk van haar zoon, dat over een uur voltrokken zou worden. En ze keek innig vergenoegd naar haar jongens – haar zoon en haar aanstaande schoonzoon. Blij dat ze mocht meemaken dat haar zoon trouwde.

De trots bestond uit een mengelmoes: dat haar gezondheid het haar nog had toegelaten erbij te zijn was er onderdeel van, maar ook dat zoonlief nu eindelijk een man had gevonden waar-ie genoeg van hield om een vaste verbintenis mee aan te gaan. En politieke trots, vanzelf: dat dit nu kon, dat «zij» nu ook konden doen wat «wij» al zo lang mochten.

Er zit schot in de homo-emancipatie. In Nederland is het huwelijk opengesteld voor homoseksuelen; België is ermee bezig, en in steeds meer Westerse landen worden vormen van partnerregistratie ingevoerd. Halfzachte huwelijken zijn die partnerschappen meestal, geen keiharde boterbriefjes zoals die van heteroseksuelen, maar het is hoe dan ook voortuitgang en verbetering.

In Nederland en Zweden mogen homoseksuele paren kinderen adopteren; ook dat is een ontwikkeling die zich niet tot die twee landen beperkt. Vaak wordt het openstellen van de adoptiewet voor homo’s en lesbiennes afgedaan als een wassen neus: buitenlandse bemiddelingsbureaus weigeren immers vrijwel altijd hun diensten als de adoptiefouders homoseksueel zijn, en in eigen land worden amper kinderen ter adoptie aangeboden.

De winst zit ‘m elders, namelijk in de mogelijkheid om wettelijk ouder van het kind van je eigen partner te worden. Die optie voorkomt dat bij overlijden van de natuurlijke ouder het kind niet bij de partner mag blijven die al jaren mede-opvoeder was.

Tegelijkertijd schort er van alles aan de acceptatie van homoseksualiteit. In wettelijke termen zijn de verschillende vormen van liefde grotendeels gelijk getrokken, sociaal gezien is homoseksualiteit vaak nog normafwijking, niet gewoon, en hebben mensen moeite de gelijkgeslachtelijke liefde te aanvaarden. Je kunt ervoor in elkaar geslagen worden. Je kunt er gedonder mee op je werk krijgen. Je familie verstoot je er soms om. Hand in hand op straat lopen is voor homo’s en lesbiennes nog steeds een daad die repercussies kan hebben – je ziet het dan ook zelden, zelfs niet in de grote stad.

Homoseksualiteit is iets dat we liever in kleine kring houden. De trucker die trots de naam van zijn vriendje op zijn wagen plakt moet nog geboren worden, terwijl de vrouwennamen op vrachtwagens je om de oren vliegen. Directrices die het portret van hun vrouw op hun bureau hebben staan, zijn al even zeldzaam.

Discriminatie is iets van alledag, soms bedoeld, soms per ongeluk; en wat erger is of verdrietiger maakt, valt niet goed te bepalen.

Maar vooruitgang is er, meer dan je je gewoonlijk realiseert, juist omdat je meestal de stekelige praktijk afmeet aan wensen en idealen. Nog maar vijftig jaar geleden riskeerde je gevangenisstraf als homoseksueel, werden er per gerechtelijk vonnis «aversietherapieën» opgelegd, werden mannelijke homoseksuelen geregeld gedwongen vrouwelijke hormonen te slikken, werd je subiet ontslagen als je je homoseksualiteit niet verborg en waren politieinvallen in homocafés aan de orde van de dag.

Je kon alleen fatsoenlijk leven als je dekmantels ontwierp, je liefde verborg en haar heimelijk beleefde – met elke dag de angst voor ontdekking, de angst voor repercussies. Homotijdschriften en homoboekhandels, homobars en homoparades – het was alles tot diep in de twintigste eeuw ondenkbaar. Nu zien we advertenties op straat van elkaar zoenende meneren in het kader van safe-sex campagnes en vertellen pop- en filmsterren openlijk over hun homoseksuele liefde.

Tegelijkertijd houden homoseksuele leraren steeds meer hun mond uit angst dat leerlingen hen op de nek gaan zitten – emancipatie is zelden iets dat zich in een rechte lijn voortbeweegt, de geschiedenis loopt in hinkstapsprongen en struikelt vaak over haar eigen ontwikkeling.

We hadden zelfs een homoseksuele lijsttrekker in Nederland, en de aanhang van Fortuyn struikelde daar amper oveer. Mogelijk maakten ze een afweging – «jakkes, een homo, maar ja, hij is voor zussenmezo en dat ben ik ook, en dat laatste vind ik belangrijker» – maar ze maakten hem, en diie homoseksualiteit deed er amper toe, of werd juist als bewijs van Fortuyns authenticiteit en durf opgevat.

Waar ik me wel over verbaasde was dat de steun voor Fortuyn onder homoseksuelen zo massaal was, schijnbaar zonder acht te slaan op zijn politieke ideeën. Was het de hang naar identificatie, de wens om «een van ons» hoog te houden? Was het de angst onder homo’s dat meer invloed van de islam de gewonnen emancipatie ongedaan zou worden? Of waren de hetero’s voor een keer geëmancipeerder dan de homo’s?

Ook afgeschaft

(Extralang, voor het allerlaatste nummer van XL: een overzicht van andere dingen die gingen.)

1. Pottendael

De fantastische, opwindende en gepast ondoorgrondelijke belevenissen van Christel, Winnie en Marian in het stadje Pottendael, met veel verwikkelingen rond sexy zangeressen, intriges rond huis en haard, een loeder van een lesbo die haar erfenis veilig tracht te stellen, compleet met achtervolgingen en ongelukken met auto’s en (bescheiden op de achtergrond) steeds twee homoseksuele meneren die de dames na gedane avontuurlijke arbeid opvangen en oplappen met goede wijn en een mooie maaltijd.

Na hoofdstuk dertien stopte het meesterwerk in aanbouw – waarin regelmatig werd gepleit Joan Haanappel bij te zetten in het pantheon der godinnen, een origineel en sympathiek plan – abrupt, zodat niemand weet hoe het nu verder gaat met Christel of Miss Kitty, laat staan met de loederlijke lesbo. Gevreesd wordt dat het schrijvende duo (Truus en Trel, ze wisselden soms berichtjes met elkaar uit midden in de tekst) gepakt zijn door de vreselijke Microsoft-paperclip die ergens rond hoofdstuk tien een poging deed Truus te versieren.

2. Poppers

Vorig jaar zomer zijn poppers in de ban gedaan. Nederland heeft nooit heel erg gemaald over deze lustverhogers, maar Europa – in wier handen wij inmiddels allen zijn gevallen – betoonde zich er dusdanig ongerust over dat ze supranationaal verboden werden. Als gevolg van een EU-maatregel moest ook Nederland overstag. Het argument? Niet dat veel poppers snuiven iets met je hersenen doet, zoals veel homo’s dachten. ‘Wie twintig keer per dag snuift,’ legde de toenmalige minister van Welzijn uit, ‘loopt het risico bloedarmoede te krijgen.’

Dat nu is apert niet waar. Poppers worden inderdaad afgeraden aan mensen met bloedarmoede, maar je krijgt het er niet van. Ook wie last heeft van een hoge bloeddruk kan beter geen poppers gebruiken: de plotselinge toestroom van bloed naar je hoofd na het snuiven – de ‘rush’ die voor de opwinding zorgt – is riskant: die kan een hersenbloeding veroorzaken. (Maar nee, die ene keer dat ik een hersenbloeding kreeg kwam het niet daarvan, en ik heb ze nadien regelmatig gebruikt.)

In de gewone seksshops zijn poppers niet meer te verkrijgbaar. Sommige homobars verkopen ze nog wel, meest van onder de toonbank. En – het was te voorspellen – de prijs is sinds het verbod prompt omhoog gegaan: deden poppers vroeger zo’n vijftien gulden per flesje, nu is dat gemiddeld tien euro.

Gebruiksaanwijzing: zoek een goede partner. Heb seks. Open het flesje, druk een neusgat dicht en snuif diep in (pas op dat het spul je huid niet raakt). Wacht twee seconden. Enjoy. Immensely.

3. Veilig vrijen

Uit de toename van geslachtsziektes zoals syf en chlamydia blijkt dat mensen steeds vaker onveilig vrijen. Ook het aantal hiv-besmettingen stijgt. Uit een persbericht van de Amsterdamse GG&GD van eind maart: ‘In 2001 zijn [in Amsterdam] 1.071 nieuwe gevallen van gonorroe geconstateerd en 199 gevallen van syfilis. De toename van het aantal gevallen van syfilis was explosief onder mannen met homoseksuele contacten: 177 in 2001, een stijging van 92 procent vergeleken met 2000 en een vertwintigvoudiging sinds 1998. Ook het aantal nieuwe besmettingen met hiv onder homoseksuele mannen is de laatste jaren gestegen.’

Seks met condoom is simpelweg minder prettig dan zonder, het probleem is bekend – de onderbreking is doodzonde, het malle gefrummel brengt je meer dan je wilt terug op aarde – en zeker in de hitte van het bed is het lastig om verder dan de korte termijn te denken. Toch: je verstand gebruiken blijft nodig, hoewel de ratio juist dan het laatste is wat je voor ogen hebt. (Hem! Binnen. HIER. NU!!) Maar voor wie nadenkt is de afweging helder: dat korte, prettige moment, of de rest van je leven? Wil je je leven voor een orgasme geven? Want aids, hoewel tegenwoordig niet meer per se dodelijk, is en blijft een slopende ziekte. Wie het heeft komt er niet meer van af.

4. De oude website van Vrolijk

Vrolijk, Europa’s grootste gay & lesbian bookshop, is al dik vijftien jaar een parel aan het snoer van de homoseksuele gemeenschap en oefent daarnaast een enorme attractie op toeristen uit. Maar, het moet gezegd, de website was wat gammel: teveel toeters, bellen en kleurtjes, en echt makkelijk zoeken was het er niet. De winkel heeft een face-lift ondergaan – er hangen nu overal duidelijke bordjes van wie-wat-waar – maar dat haalt het niet bij de total redo die de website heeft ondergaan. En ja, ik ben trots. Ik ben de voorzitter :)

5. Paars

De afgelopen twee kabinetten hadden gebreken, maar toch: er zijn zaken geregeld waar de homowereld zich lang voor heeft ingezet. Het homohuwelijk, bijvoorbeeld, waarmee Nederland internationaal baan brak. Je hoeft geen voorstander van het huwelijk te zijn om te bedenken dat het goed is dat het huwelijk als instituut is opengebroken. Paars is een vruchtbaarder kleur voor roze belangen geweest dan elke andere denkbare coalitie: alleen via de combinatie van liberale gelijkberechtiging en sociaal-democratische aandacht voor minderheden was het denkbaar het huwelijk zo te definiëren dat de sekse van beide partners er niet langer toe doet. Met het CDA in de regering was zoiets pertinent ondenkbaar geweest.

6. De Nederlandse deelname aan het Songfestival

Na Willeke is alles ingestort, ook al werd ze aangevuurd door Paul de Leeuw die zijn best heeft gedaan om onze nationale zingende homomoeders internationaal te lanceren. (Het gerucht wil dat ook Lenny Kuhr nu definitief is afgevallen voor de herhaling. Als een van de weinigen besefte ze dat camp zijn ‘t leuk doet binnen de homowereld, maar feitelijk niets anders betekent dan politiek correct kitsch zijn.) Sindsdien is de schwung is er apert uit. Nederland doet niets dan verliezen, en aangezien de deelnemende Europese landen steeds talrijker worden, lijkt het erop dat Nederland de eerste jaren niet eens meer kan meedoen. Je punt immers punten halen wil je kunnen blijven meedingen. Maar ja, de jurken die we instuurden waren ook niet best. Onze laatste redding is – ik bezweer het u – Dolly Bellefleur. Geweldige stem, meterslange benen, verstand genoeg om camp om te bouwen naar luchthartig cynisme, en bovendien: ze zou het geweldig doen in een duet met André Hazes, die een heus bluesgevoel heeft.

7. Politiek engagement

Er was een tijd dat homoseksueel zijn gelijk stond aan politiek activisme. Hoe lang geleden… Homoseksualiteit is thans zo half en half aanvaard – nee, we klagen niet, hoe meer aanvaard hoe beter – maar in ruil daarvoor is een zekere gezapigheid ontstaan. Zolang we onze eigen zaakjes maar voor elkaar hebben, hoor je ons niet. De DINKY’s – Double Income, No Kids – dat zijn wij, meer dan anderen, en na ons de zondvloed.

8. Boegbeelden

Aan de idolen die de homobeweging zich heeft gekozen, is het afkalvende politieke engagement griezelig af te lezen. Van Benno Premsela, een joodse homoseksueel die door de oorlog heeft geleerd hoe belangrijk het is om zichtbaar te zijn en die altijd niet alleen voor zichzelf opkwam, maar juist ook voor anderen, tot Annemarie Grewel, ook joods, dood, homoseksueel en socialist.

In de weken voor de laatste verkiezingen bleek uit onderzoek dat ongeveer veertig procent van de Gaykrant-lezers op Pim Fortuyn wilde stemmen. Ook homoseksueel, dat is waar, maar daar houden de vergelijkingen op. Waar Fortuyn wilde schitteren, haalden Grewel en Premsela onze kooltjes uit het vuur toen dat pijn deed en gaven ze er niet om zich daarbij vuil te maken. Waar Pim begon te kirren, kwamen zij met argumenten. Waar Fortuyn boos werd als je met een tegenargument kwam (‘U verhindert mij mijn mening te geven’), leefden Premsela en Grewel juist op: ha, leuk, weerwerk: daar werd het debat alleen maar frisser van en de argumenten beter.

Wat zou Fortuyn bepleit hebben, mocht hij het tot kamer- of kabinetslid hebben geschopt? Dat de WAO beperkt werd tot degenen die beroepsziekten hebben opgelopen; exit mensen met aids. Dat elk mens zijn eigen ondernemer dient te zijn; exit solidariteit. Dat er geen cent meer naar onderwijs en gezondheidszorg mocht gaan; exit de inzet mensen bij de samenleving te krijgen en houden – dat moeten ouders zelf maar doen, thuis – en exit experimenten met schaalverkleining, buddyzorg, hospices, cliëntgebonden budget, zorg op maat en tweede-kans onderwijs. Dat elk mens voor zichzelf verantwoordelijk is; exit oog voor zwakte, ongeluk of pech.

Wat nog het meest wrang is, is dat de lezers van de Gaykrant zeker niet zo massaal zo rechts zijn als Fortuyn. ‘t Was meer dat ze zo innig blij waren dat er eindelijk een unverfroren homoseksueel daar politiek columnisme stond te bedrijven. ‘Ooh.. Hij is ook zo..! Yes!!’ Ze wilden op hem stemmen omdat hij tot dezelfde seksuele groep behoorde als zijzelf – niet noodzakelijkerwijs vanwege zijn opinies. Dat nu is de meest benepen politieke houding die ik ooit heb gezien: ‘hij doet het ook met mannen dus mijn steun heeft-ie.’ Het is apert ongeëmancipeerd – waarom zou iemands seksuele gerichtheid belangrijker zijn dan zijn politieke ideeën, als het om een politieke kandidatuur gaat in plaats van iemands sex-appeal? – en in die zin waren al die behoudzuchtige heteroseksuele burgers die op Fortuyn stemden, seksueel meer geëmancipeerd dan zijn homo-aanhang. Zijn heteroseksuele fanclub beoordeelde Fortuyn tenminste op zijn ideeën.

Dodenherdenking geannexeerd

Vlak na Dodenherdenking passeer ik de Dam altijd langzamer dan anders: vanwege de sfeer van Dodenherdenking zelf die het momument nog voelbaar aankleeft, om de bloemen te bekijken, nu zonder poeha van mensen in uniform eromheen, en ook: om die twee minuten van 4 mei stilletjes nog wat op te rekken, want twee minuten is nooit genoeg.

Vanavond stonden er mensen rondom de hekken die de bloemen beschermden. Hekken? Die zijn er anders nooit, realiseerde ik me. Zoveel mensen om ze te bekijken al evenmin. Wat nog meer opviel was dat er vuur tussen de bloemen brandde: vlammen van kaarsen. Ik was zo verbaasd dat ik mijn autootje stilzette en uitstapte om te gaan kijken.

Langs de hekken lagen bossen bloemen opgedragen aan Pim Fortuyn. De kransen die er hoorden – die van Beatrix, van de gemeente Amsterdam, van Joodse en verzetsorganisaties – waren weggehaald: de standaards op de bovenste trap van het monument waren allemaal leeg. Vlak voor die lege standaards lag een rij bloemen, sommige met linten in driekleur. Pal achter het hek: een nog dikkere rij bloemen, gelardeerd met kaarsen. Tussen de bovenste rij zag ik een lint met iets van ‘Pim’ erop. De laagste rij zei overal ‘Fortuyn’. Een agent surveilleerde de blommen.

Wat nu? Waren de dodenherdenkingbloemen weggehaald voor Fortuyn? Waren de oorlogslachtoffers plots minder belangrijk dan die ene man? Moest zijn dood, hoe erg ook, die van de miljoenen oorlogslachtoffers overschaduwen, de dramatische vernietiging van bevolkingsgroepen wegdrukken?

Erger: de overgebleven bloemen van dodenherdenking waren geannexeerd. Je zag geen verschil meer. Alles riep en schreeuwde ‘Fortuyn’. Ik werd misselijk. Honderdduizenden mensen, systematisch vervolgd, en zij die daartegen streden: allemaal verzwolgen door die ene man voor wie afgelopen maandag de skinheads deomonstreerden en fik bij het parlementsgebouw stookten. De surveillerende agente die ik vroeg wat er aan de hand was kon nog wel vertellen dat zij de bloemen van Dodenherdenking en die voor Fortuyn gescheiden moest houden, maar wist niet wat er met de kransen was gebeurd – waarom de symbolen van nationale erkenning van vervolging en verdrukking van bevolkingsgroepen, uitgevoerd door extreem-nationalisten, waren verwijderd.

Het leek warempel of het nationale monument plots aan Fortuyn was gewijd. De poltie hield vriendelijk toezicht.

Dolkstoot in de rug

IN EEN WOORD: AFGRIJSELIJK. Zulke dingen doe je niet, zulke dingen horen niet, zulke dingen zijn wel zo godsgruwelijk fout: als iemands mening je niet aanstaat, debatteer en argumenteer je, ridiculiseer je desnoods, en verder niets. Je slaat hem niet, je molesteert hem niet, en je vermoordt hem al helemaal niet.

Het ongeloof en de verbijstering waren gisteravond, vlak na het nieuws, bijna tastbaar. In de supermarkt spraken onbekenden elkaar aan, wildvreemden brachten elkaar op straat op de hoogte van het nieuws. «Heeft u het al gehoord? Fortuyn is neergeschoten.» Het rare gevoel overviel me dat dit net zoiets was als de moord op John Lennon of het auto-ongeluk van prinses Diana: zo’n moment waarvan je later altijd precies zult weten waar je was toen je het hoorde.

De man die Fortuyn heeft vermoord – naar het schijnt iemand van linkse signatuur – heeft niet alleen een moord op zijn geweten, maar heeft in zijn oneindige stompzinnigheid Fortuyn tevens tot martelaar gemaakt, daarmee zijn eigen doel ondermijnend. Hij wilde een einde aan de man maken, maar heeft een mythe geschapen. «De Kennedy van de Lage Landen» heb ik Fortuyn gisteravond al horen noemen. Dat is bepaald teveel eer. Kennedy was een raspoliticus, Fortuyn een rasopportunist die zijn meningen aanlengde of omgooide zodra dat in zijn kraam te pas kwam en die in zijn leven even vaak van partij als van kostuum is gewisseld. Kennedy stond een sociale politiek voor, Fortuyn een van hardheid. Kennedy bond zijn land, Fortuyn verscheurde het. Wat ze wel gemeen hebben, was dat ze lievelingen van de media waren. Beiden zochten de camera’s als een vlieg de stroop, en de media waren verliefd op ze, al was het maar omdat ze beiden voor een niet-aflatende stroom van nieuws zorgden.

Extreem-rechts heeft zich heel stilletjes gehouden tijdens Fortuyns campagne, wetend dat ongebreidelde steun aan zijn ideeën ‘s mans kansen zou schaden. Gisteravond echter lieten de skinheads openlijk zien dat Fortuyn ook hun held was: de rabauwen verzamelden zich rond het Tweede Kamergebouw, stichtten er brand en trapten er rellen. Klaar ben je met zo’n aanhang, maar Fortuyn heeft het ernaar gemaakt: hij was de perfecte, chic angehauchte vertolker van hun ideeën, de man die hun gedachtengoed salonfähig maakte.

Maar daarom vermoord je iemand nog niet. Als je vreest dat Fortuyn de democratie om zeep helpt, heb je met democratische middelen terug te vechten, niet met het volstrekt totalitaire instrument van de kogel. Wie de politiek denkt te kunnen keren op de wijze van deze moordenaar, maakt de politiek zelf kapot. Die verhardt eigenhandig de maatschappij, die drijft hoogstpersoonlijk een wig in de samenleving en jaagt mensen de angst en de onrust in.

De laatste politieke moord hier in Nederland moet die op Willem de Zwijger zijn geweest, in 1584, in het tumult van de godsdienstoorlogen. Balthasar Gerards vermoordde Willem de Zwijger, kort nadat die als Prins van Oranje een verdrag had getekend waarin werd bepaald dat niemand vanwege zijn geloofsbeleving vervolgd mag worden. (Hoe wrang, dit verschil: Fortuyn maakte juist wel onderscheid naar geloof.)

Andere Europese landen hebben eerder kennis gemaakt met het gruwelijke fenomeen van politieke aanslagen. Aldo Moro, Olof Palme en André Cools zijn eerder vermoord door politieke tegenstanders. Wolfgang Schäuble, en Margaret Thatcher hebben beiden ternauwernood een aanslag overleefd. Nederland heeft nu, net als Italië, Zweden, België«, Duitsland en Engeland zijn politieke onschuld verloren. Wat een rotmanier om een te worden met de rest van Europa.