Demonstratief zoenen

Op het Amsterdamse Leidseplein wordt vanavond tussen half zeven en kwart voor zeven zo ongeveer de liefste demonstratie ooit gehouden: allemaal mensen die elkaars hand vasthouden en elkaar zoenen. Verder niks. Geen leuzen, geen spandoeken. Alleen openlijke liefkozingen en publiek vertoon van affectie. Van lesbo’s, homoseksuelen en transgenders, dat dan weer wel.

Amsterdam is minder homovriendelijk geworden. De laatste jaren zijn homo’s weggepest, bedreigd en in elkaar geslagen. Voor een stad die de reputatie van gay capital hoog houdt, is dat dood- en doodzonde en voor iedereen die ooit het doelwit van dergelijke rancune is of dreigde te worden, is het ronduit traumatisch: ze zijn immers vaak juist naar deze stad gekomen omdat ze er vrijer konden zijn. Die vrijheid is het verdedigen meer dan waard.

Het is niet nieuw, zulke homohaat (net zoals eerwraak geen nieuw verschijnsel is, ook al wordt het vaak zo voorgesteld). Potenrammen is abject gedrag van opgeschoten rotjongens die zich stoer maken door mensen te intimideren die in hun ogen afwijkend zijn en denken zich op hen te mogen uitleven. Potenrammen is gedrag van angstaanjagend ouderwetse jongemannen die zichzelf tegen de klippen op, met voledig voorbijgaan aan de rechten van derden, denken te moeten (en mogen) bewijzen.

Dat je zulke gekken hebt is één ding, dat zo weinig mensen zich ertegen uitspreken is uiteindelijk fnuikender. Schoolbesturen zijn geregeld te bescheten om pal te staan voor hun homoseksuele leraren en leerlingen, ze gaan het onderwerp tegenwoordig maar liever uit de weg. Zulk zwijgen lost niet alleen niets op, het versterkt het probleem. Zwijgen over homoseksualiteit maakt het opnieuw tot iets dat je ‘gerust wel’ mag zijn maar waarvan niemand verder iets mag merken. Alsof homoseksualiteit uitsluitend in de privésfeer thuishoort, alsof blijk geven homoseksueel te zijn inderdaad aanstootgevend is. Politie-agenten zijn intussen collectief hun bijscholingscursussen over het tegengaan van homohaat vergeten, lijkt het, terwijl dat – samen met seksueel geweld – ooit nog alle aandacht had van het korps.

Er is momenteel een soort misverstand gaande dat potenrammerij iets met moslims of Marokkaanse Nederlanders te maken zou hebben, maar het fenomeen is in de Nederlandse cultuur bepaald niet onbekend: in de jaren zeventig en tachtig werden er in Amsterdam zelfs zelfverdedgingingscursussen voor homoseksuele mannen en vrouwen opgezet omdat dergelijk geweld zo vaak voorkwam. Maar we spraken en schreven er toen meer over, we zeiden er meer van, we deden er meer tegen. We waren alerter. Misschien ook omdat Nederland toen net collectief een boel had bijgeleerd over homoseksualiteit en het eindelijk wat gewoner was gaan vinden, al was (en is) die acceptatie geregeld flinterdun, zoals soms pijnlijk duidelijk werd in de discussies over het homohuwelijk.

Dat moesten we maar weer eens gaan doen: zorgen dat homoseksualiteit gewoner wordt gevonden. Meer publiek zoenen en vaker op straat elkaars handen vasthouden is daarvoor een mooi begin. Niet zo dom zijn om te denken dat het een wij-zij kwestie is, een goede tweede. Ook in de Nederlandse bible-belt worden homoseksuelen weggepest, en bovendien ontkent zo’n wij-zij interpretatie de dappere stappen die homoseksuele moslims al hebben gezet.

Ik hoop dat er straks enorm veel mensen komen. Flirtende, handkussende, zoenende, omhelzende, handenstrelende homoseksuele Nederlanders, van welke origine dan ook. En veel dito heteroseksuelen die ons dan komen beapplaudisseren.

Pierewaaiers en profiteurs

Wat een geweldig inzicht van Hoogervorst: ‘Er bestaat niet zoiets als een recht op ongezond leven.’ Hij acht het onverantwoord dat mensen die ongezond leven ongelimiteerd gebruik kunnen maken van de zorg. ‘Ik vind dat je het niet kunt maken om er maar gewoon op los te leven. Als je dan vervolgens ziek wordt, kun je niet verwachten dat je ongebreideld van onze gezondheidszorg gebruik kunt maken.’ Let ook op dat ‘onze’: je hebt namelijk hun gezondheidszorg en onze gezondheidszorg.

Er op los leven. Nee, dat kunnen we natuurlijk niet hebben. En dan ook nog verwachten dat wij – de anderen, de verantwoordelijken, de niet-eroploslevenden – onze gezondheidszorg met die pierewaaiers en profiteurs delen. Ben je mal, zo zijn we niet getrouwd. Je zou zulke mensen kunnen uitsluiten van sommige vormen van hulp, maar zover wil Hoogervorst niet gaan: hij is immers een liberaal in hart en nieren. Hogere premies vragen en bonussen ontzeggen leek de minister een beter idee, want behalve liberaal is hij ook een warm voorstander van marktwerking. Wie onverantwoorde keuzes maakt, heeft daarvoor zelf de lasten te dragen. Je moet ongezonde keuzes gewoon duur maken, dan kunnen mensen in vrijheid afwegen hoeveel hun ongezonde leven hen werkelijk waard is.

Wat dat ‘er op los leven’ inhoudt, bleek oud zeer, hoewel het me verbaasde het zo omschreven te zien: roken en zwaar drinken. Er op los leven is toch een wat groots begrip, geassocieerd met egoïsme, bandeloosheid, overdaad en zorgeloos immoralisme. Je denkt bij ‘er op los leven’ toch eerder aan limousines met ingebouwde champagnekoeler en dansen op de rand van de vulkaan dan aan mensen die kleumend onder afdakjes een sigaret staan te roken.

Rokers en drinkers betalen allang voor hun zonden, misschien moet iemand dat Hoogervorst nog even voorrekenen. De staat verdient fors aan accijnzen, en wie op zijn vijfenzestigste aan longkanker of een kapotte lever sterft, bespaart de staat ettelijke jaren AOW. De grote uitgaven in de zorg zijn die van de langdurende verpleging: dementie en beroertes jagen de staat aanzienlijk meer op kosten dan rokers haar ooit kunnen berokkenen. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg berekende vorig decennium al dat mensen tegenwoordig gemiddeld een jaar of acht ouder worden dan midden vorige eeuw, maar dat die gewonnen levensjaren gemeenlijk in fysieke afhankelijkheid worden doorgebracht. Is dat niet immoreel van die oudjes? Dat leeft maar door, dat wordt maar dement en bedlegerig – allemaal op kosten van onze gezondheidszorg. Er bestaat niet zoiets als een recht op een ongezond leven. Laat ze voortaan maar betalen, die oudjes, of geef ze de pil van Drion.

Sportblessures, ook al zo’n kostenpost in de zorg, en zo vreselijk ongezond en vermijdbaar. Elke zondag zit de spoedeisende hulp vol met mensen die zich een hersenschudding gevoetbald hebben of hun sleutelbeen kapot hebben gevechtsport. Tennisarmen, defecte meniscussen en skibotbreuken zorgen daarnaast voor ziekteverzuim, een onterechte kostenpost voor de werkgever. Een belasting op sportbeoefening en recreatie is het enige dat erop zit.

Duizenden doden per jaar door luchtvervuiling? Een vuiltax. Ongezond leven is immers geen recht maar een keuze. Hartinfarcten door te grote werkbelasting? ‘t Is uw eigen verantwoordelijkheid meneer, mevrouw, u kunt ook genoegen nemen met minder. Stresstax, derhalve. Bij een gezonde marktwerking prijst wie ongezond leeft, zichzelf uit de markt. Als dat niet werkt, kunnen we zulke mensen altijd nog doordraaien. Of dumpen in een derdewereldland.

Keuzemenu

De helft van de bellers slaagt erin de belastingtelefoon te bereiken, las ik vorige week. Na hoeveel pogingen, vraag je je dan af. ‘Kies een vijf voor overige vragen.’ Dat deed ik die dag zo’n dertig keer, en elke keer weer zei dezelfde vriendelijke mannenstem onvermoeibaar: ‘Al onze medewerkers zijn in gesprek, probeert u het op een later tijdstip nog eens,’ waarna de ingesprektoon het overnam. Soms geraakte ik niet eens tot dat keuzemenu en werd me na de eerste optie al verteld dat het te druk was.

Toen ook etenstijd geen verlichting bood besloot ik een sluipweg te proberen: expres helemaal aan het begin een verkeerde keuze maken en daarna een beetje onbenullig doen dat ik niet wist waar mijn vraag thuishoorde. De meneer die ik op die manier te pakken kreeg, vertelde me vriendelijk dat ik elders moest wezen met mijn vraag (ha, dat wist ik!), verbond me goedgemutst intern door naar de goede afdeling en daarna was ik in vijf minuten klaar.

Bij het UWV nemen ze vrijwel meteen op. Niet dat ik daar veel mee opschoot. Het duurde twee dagen voor ik via dat landelijk telefoonnummer te horen kreeg wie mijn arbeidsdeskundige was, een toch tamelijk feitelijke en daarom simpel te beantwoorden vraag. Die arbeidsdeskundige kon ik niet aan de telefoon krijgen, ik moest een brief sturen; dat deed ik nog diezelfde dag. Zes weken later was er taal noch teken, zelfs geen ontvangstbevestiging. Het kostte een week en ettelijke telefoontjes (‘ik stuur een verzoek naar de betreffende afdeling om contact met u op te nemen’) plus een meneer die medelijden kreeg en me het rechtstreekse nummer van de betreffende afdeling aan de hand deed. Ik had eindelijk de goede mevrouw aan de lijn.

‘Uw brief heeft niet echt prioriteit,’ zei ze. Die indruk had ik al, mijn brief was ondertussen immers zeven weken oud. Maar mijn prioriteiten strookten niet helemaal met die van het UWV, ik zat al die tijd nerveus – en wat balorig over de verspilde weken – te wachten op hun antwoord. Gelukkig nam ze niettemin even de tijd voor me en handelde mijn vragen over mijn arbeidsongeschiktheidsuitkering in een kwartiertje deskundig af.

Wat een tijd wordt er niet verspild met zulke landelijke informatienummers. Ik heb dat van het UWV zo’n tien keer gebeld en de medewerkers achter de keuzemenu’s daar telkens weer mijn vragen moeten voorleggen (soms op dezelfde manier sluipsmokkelend als bij de belastingtelefoon: als de mevrouw achter menu twee submenu vier zei dat ze niks kon doen probeerde ik de meneer achter menu twee submenu vijf, en die bleek dan wel de opdracht te kunnen uitzetten dat iemand contact met mij moest opnemen; niet dat daar altijd iets van kwam, maar het gaf me tenminste het gevoel dat er beweging in de zaak zat), er zijn vijf of zes van zulke ‘opdrachten’ uitgezet om mij te bellen, en mijn dossier heeft nu minstens vijf aantekeningen extra verworven.

Bij elkaar heb ik er ruim een hele werkdag ingestopt om die ene, voor mij zo prangende vraag beantwoord te krijgen en heb ik een halve werkdag van al die medewerkers opgesoupeerd. Het navrante is dat er steeds maar niets gebeurde. Er werden alleen maar vragen en belverzoeken heen en weer geschoven. Er werden geen antwoorden geproduceerd, waar de hele excercitie toch om te doen was.

De bureaucratie is tegenwoordig in gesprek met keuzemenu’s.

Rechtstaat

Op verzoek van de gemeente Amsterdam schreef socioloog Herman Vuijsje een lesboek voor multiculturele scholen, bedoeld om de rechtszaak toe te lichten tegen de verdachte van de moord op Theo van Gogh. Het idee om scholieren de beginselen van de grondwet en de rechtstaat bij te brengen, is prachtig. Jammer alleen dat de boekjes uitsluitend bedoeld zijn voor multiculturele scholen. Waarom zou je niet alle leerlingen zo’n aanschouwelijk democratisch lesje geven? Ook onder Nederlanders zijn toch vast voldoende scholieren te vinden die baat hebben bij een spoedcursus grondrechten?

Je vindt zulke hulpbehoevende mensen zelfs onder politici. Voorstellen die onze grondrechten eroderen vliegen je tegenwoordig om de oren, met als voorlopig hoogtepunt de plannen om zonder tussenkomst van de rechter beperkingen op te leggen aan mensen die verdacht worden van terroristische plannen. Donner wil beroeps- en straatverboden en een meldingsplicht bij bestuurlijke maatregel opleggen, zonder toetsing bij de rechtbank. Oftewel: zonder dat bewijs tegen zo iemand hoeft te worden overlegd en zonder dat er een aanklacht tegen hem is ingediend. Dat hoort niet.

Mensen hebben het recht te weten waarvan ze verdacht worden en het recht zich tegen verdenkingen te verweren. Ze hebben recht op een advocaat en recht op een eerlijke rechtsgang. Ook mensen die gruwelijke dingen beramen – een moord of een aanslag – hebben die onvervreemdbare rechten. Dat is precies waar de rechtstaat om draait: dat we mensen een eerlijke rechtsgang garanderen, ook als zijzelf niet eerlijk zijn of niet in die rechtstaat geloven.

Zulke principes zijn niet alleen geboren uit de wens moreel juist te handelen, ze zijn ook bedoeld om de burger te garanderen dat de overheid zonder aanziens des persoons optreedt en zich niet aan willekeur bezondigt. In laatste instantie zijn zulke principes ontworpen om te zorgen dat het handelen van de overheid zelf controleerbaar blijft. Welk onderzoek heeft justitie of een inlichtingendienst precies uitgevoerd, hoe duidelijk en overtuigend zijn hun aanwijzingen, is er gerede twijfel mogelijk aan de ten laste gelegde feiten?

Uiteindelijk hebben alle burgers, hoe netjes en rechtschapen ook, er immers belang bij dat de overheid zuiver procedeert. Een rechtszaak draait niet alleen om de vraag welke bewijzen er zijn voor de verdenkingen die op iemand rusten, maar ook hoe die bewijzen verkregen zijn en hoe solide ze zijn. Ook het gedrag van de overheid is in een strafzaak in het geding.

Je hoort het vaker de laatste jaren: wie een al te gruwelijke misdaad heeft verricht, kan zich niet langer beroepen op de rechten die anderen toekomen. Dat klopt: precies daarom mogen zulke mensen ook van hun vrijheid worden beroofd. Maar de rechtstaat vereist dat we ze pas hun grondrechten mogen ontnemen nadat er voldoende rechtsgeldig bewijs tegen hen is verzameld en nadat is gebleken dat zulk bewijs volgens de regels is verkregen – opdat duidelijk is dat de staat zelf niet heeft gerotzooid om ze in het gevang te krijgen. Dat hechten aan die zuivere rechtsgang, dat bewaken van de rechtstaat, doen we niet alleen voor die verdachten, maar ook voor onszelf. We bewaken de rechtstaat om zelf een zuiver blazoen te houden (opdat we zeker weten dat we iemand niet abusievelijk in het cachot zit), maar ook omdat alleen dat ons de middelen in handen geeft de overheid te blijven controleren.

Maar die les moeten sommige politici nog leren.

Dan maar de lucht in!

Amerika houdt in Guantánamo Bay al dik drie jaar ettelijke honderden mensen vast zonder enige vorm van proces. Ze worden verdacht van terrorisme. Die verdenking volstaat kennelijk om hen van hun meest elementaire rechten te beroven en rechtstatelijke principes opzij te schuiven. De gevangenen in kwestie weten niet hoe de aanklacht tegen hen luidt, ze hebben geen advocaat, ze zijn van de buitenwereld afgesloten, hun zaak verschijnt – áls-ie al voorkomt – voor een militair tribunaal dat met minder waarborgen omkleed is dan de gewone rechter. De meesten van hen worden al helemaal niet meer verhoord, ze zitten maar gevangen te wezen, zonder veroordeling, zonder rechtsgang. Dat er geregeld rapporten naar buiten komen over hun marteling maakt de Amerikaanse zaak er bepaald niet beter op.

Vorige week bleek dat Amerika niet van plan is deze mensen ooit vrij te laten. Niet dat er alsnog een proces volgt, zonder advocaat en onder militair regime, nee: zonder enige vorm van proces zullen deze mensen de rest van hun leven in een speciaal te bouwen gevangenis moeten slijten. De motivatie? De VS zijn bang dat deze mensen na hun vrijlating een terroristische bedreiging kunnen gaan vormen.

Dat laatste zou je dan nog bijna gaan begrijpen. Als ik ruim drie jaar zonder enig proces en zonder advocaat vast wordt gezet en daar bovenop wordt gemarteld, word ik ook bloedlink en zou ik weinig scrupules hebben jegens de staat die mij dit heeft aangedaan.

Erger is de cirkelredenering: deze mensen zitten vast op verdenking van terroristische acties, na dik drie jaar is er nog steeds geen zaak tegen ze rond en dan wordt als argument tegen hun vrijlating gesteld dat ze mogelijk later een terroristische bedreiging zouden kunnen gaan vormen. Ze waren immers al een terroristische bedreiging meenden de Amerikanen? Dat was toch de argumentatie om ze vast te zetten en hen elk contact met de buitenwereld en met een advocaat te ontzeggen? Nu zelfs na een systematische schending van hun burgerrechten geen bewijs is geleverd dat deze mensen eerder kwaad in de zin hadden, wordt de toekomstige ‘terroristische bedreiging’ van stal gehaald.

Aan zo’n logica is geen ontkomen. Wie eenmaal als bedreiging is bestempeld wordt via een cirkelredenering tot toekomstig risico gebombardeerd, en dat volstaat kennelijk om de rechtstaat opzij te schuiven.

Nederland waagt zich tot mijn grote verdriet ook aan die Van Speijk-achtige manoeuvre: de rechtstaat opblazen onder het mom haar zodoende te beschermen. De AIVD’er die wordt verdacht van het lekken van gevoelig materiaal aan terroristische cellen mag, zo meldde de krant gisteren, van justitie niet met zijn advocaat spreken. Outman Ben A. kan in zo’n gesprek, zo redeneert justitie, staatsgeheimen schenden en dat moet tegen elke prijs worden voorkomen. Ook als die prijs de rechtstaat is, die immers waarborgt dat elke verdachte recht heeft op bijstand door een advocaat. Outmans advocaat vertelde eerder al dat het dossier waarop het Openbaar Ministerie haar aanklacht tegen Outman baseert, voor haar nutteloos is: een groot deel van de stukken is zwart gemaakt. Ook mag Outmans advocaat niet met andere AIVD’ers spreken, wat nodig is om te bezien of wellicht iemand anders het lek geweest zou kunnen zijn.

Om de het land te beschermen tegen mogelijk gevaarlijke mensen, holt justitie zelf maar alvast de rechtstaat uit. Dan maar de lucht in.

Welkom in de Europese Unie

Alleen al om tactische redenen is de Turkse toetreding tot de Europese Unie wenselijk. Een islamitisch lid helpt om het groeiende wantrouwen tussen Westerse en islamitische landen te slechten – aanzienlijk meer dan een discussie over waarden en normen, het zoveelste boek van Ayaan Hirsi Ali of een interview van Andries Knevel. Binnen de NAVO, waar Turkije overigens al sinds 1952 lid van is, vervult het land vaak diezelfde geografische en politieke brugfunctie, en niemand heeft daar nog spijt van gehad.

Juist wie de groei van moslimfundamentalisme vreest, zou de Turkse toetreding moeten toejuichen: Turkije is bekender met dat gevecht dan elk ander Europees land en spreekt daarover met meer kennis van zaken dan menig ander, mogelijk met uitzondering van Marokko. (Wanneer realiseren Westerse landen zich eindelijk dat moslimfundamentalisme en -terrorisme aanzienlijk meer slachtoffers heeft gemaakt in islamitische landen dan in Amerika, Spanje of Nederland?) Premier Erdogan zit geregeld knel tussen de seculiere en de religieuze stromingen in zijn land, en door zijn inspanningen om het land naar opener en democratischer richting te sturen te ‘belonen’ met een EU-lidmaatschap geven we zijn inzet een steuntje in de rug. Europa toont met een dergelijke acceptatie bovendien dat het Turkije serieus neemt en voor vol aanziet, en dat is een gebaar van onschatbare waarde.

Maar de mensenrechten dan? Die verbeteren er. Juist met het oog op toetreding heeft Turkije haar strafrecht en -praktijk aangepast. Niet dat alles er nu koek en ei is, maar als dat werkelijk het criterium is, zijn er meer landen wier lidmaatschap nodig eens ter discussie moet komen te staan. Over Spanje verschijnen bijvoorbeeld al jarenlang grimmige rapporten van Amnesty International en van de VN-commissie voor mensenrechten waarin onomstotelijk aangetoond wordt dat Spanje geregeld gevangenen martelt, en Europa ligt daar zelden van wakker. Amnesty wees er vorige week nog op dat de Europese Raad en de Europese Commissie zulke rapporten systematisch negeert.

Dat de EU zich plotseling wel zorgen over mensenrechten maakt als het Turkije betreft, acht ik dan ook een gelegenheidsargument, geen principiële kwestie – helaas, want ik had liever dat de EU mensenrechten wel uiterst serieus nam, vooral in eigen huis. We vinden onszelf vaak voorbeeldiger dan bij nadere beschouwing gerechtvaardigd is.

Vers bloed in de EU kan daarnaast helemaal geen kwaad, zoals het optreden van Nederland in de afgelopen maanden bewees. Als EU-voorzitter bruuskeerde Nederland niet alleen het ons eigen parlement in de kwestie rond software-patenten, maar ook – en dat is pijnlijker – het Europese Parlement en diverse lidstaten. Het Europees Parlement had al eerder serieuze kritiek op het voorstel geformuleerd, maar in herziene versies had de Raad hun amendementen grotendeels terzijde geschoven. Tal van landen en instanties uitten ook daarna grote bezwaren maar Nederland wilde het voorstel er per se doordrukken. Amendementen van Luxemburg en Duitsland werden botweg genegeerd: Nederland zette het voorstel als hamerstuk op een vergadering van (nota bene) de Europese Landbouwraad.

Totdat het kersverse EU-lid Polen roet in het eten gooide. De Poolse staatssecretaris van informatica reisde halsoverkop naar Brussel af en eiste discussie. Hamerstuk afgevoerd, goddank. En tenminste i­ets van de democratie gered – dankzij de Polen, die immers nog niet helemaal gewend zijn aan het eindeloze masseren en passeren dat wij internationale consultatie noemen.

Je zou meer van dergelijke landen in de EU wensen.

Excuus-Truus en Alibi-Ali

Hirsi Ali – het gaat haar goed, ze is ondanks de bedreigingen aan haar adres onverdroten strijdbaar, liet ze laatst per brief aan het VVD-congres en per interview in NRC Handelsblad weten – werkt momenteel aan Submission 2 en aan een nieuw boek, waarin ze zal aantonen dat de islam vrouwen onderdrukt. Haar afwezigheid uit de kamer, zo liet ze volk en partij tezelfdertijd weten, is ‘uit vrije wil’.

Me dunkt dat die laatste opmerking tegen de klippen op strijdlustig is, uit vrije wil duikt niemand onder. Zeggen dat ze onder haar vrijheidsbeperkingen lijdt beschouwt ze mogelijk als een zwaktebod: ze wenst voor alles te laten zien dat ze ongebroken is. Maar juist met die overdreven stoerheid roept Hirsi Ali nieuwe vragen op. Ze hoort haar werk in de Tweede Kamer te doen, ze hoort niet niet ‘uit vrije wil’ afwezig te zijn en een boek te schrijven. Had ze gezegd dat ze van de nood een deugd maakte, dan was haar schrijverij meer dan te billijken geweest, maar nu is de enige vraag die ik heb of de royalties van dat boek dan aan het parlement zullen toekomen: ze schrijft immers in werktijd.

Dat is echter kibbelarij. Belangrijker is de vraag wie Hirsi Ali met dat boek denkt te helpen. Ze blijft unverfroren volhouden dat haar doel is de moslima’s te bevrijden, maar wie een beetje heeft opgelet – en dat zijn helaas te weinig mensen – moet constateren dat Hirsi Ali, ondanks de massieve publiciteit voor haar ideeën in de afgelopen jaren, nog steeds amper aanhang heeft onder moslima’s. Hoewel Opzij haar juichend inhaalt als de stem van de derde feministische golf, heeft Ali (anders dan voortrekkers van de eerste en de tweede golf zoals Aletta Jacobs en Joke Smit) geen golf onder vrouwen teweeg gebracht, laat staan een van feministische herkenning.

Sterker, Hirsi Ali zoekt helemaal geen aansluiting met vrouwen. Niet met de organisaties die al jarenlang strijden voor een zelfstandige verblijfstitel voor buitenlandse vrouwen (de afhankelijkheid van de verblijfsvergunning van hun man betekent dat zij moeten kiezen tussen mishandeling dan wel uitzetting naar hun land van herkomst). Niet met de islamitische vrouwen die in Blijf-van-mijn-lijfhuizen zitten. (Ik schrok erg toen Hirsi Ali in een tv-gesprek met hen al hun gedegen bezwaren tegen Submission zonder argumentatie terzijde schoof.) Niet met de Marokkaanse vrouwenorganisaties. Niet met Nederlandse feministen. Hirsi Ali zoekt – en vindt – alleen aansluiting bij de VVD (waar ze momenteel vooral fungeert als een dam tegen de wassende overloop naar ‘de groep’ Wilders), bij de Vrienden van Van Gogh, nu niet bepaald mannen die bekend staan om hun warme feministische gevoelens, en bij Cisca Dresselhuys, die hoofddoekjes en integratie al langer tot speerpunt maakt.

Zijn die moslima’s soms te dom – oh, sorry: te ‘achterlijk’ – om Hirsi Ali te kunnen begrijpen en haar te steunen? Of speelt er wellicht iets anders? Bijvoorbeeld dat Hirsi Ali zich inzet voor een strijd die helemaal niet om het feminisme en vrouwenbelangen draait, maar over wij-tegen-zij, het zogenaamde verlichte Westen tegen hullie-van-daar? Een strijd waarbij met de mond beleden feminisme wordt ingezet als neo-kolonistisch argument: dat ‘wij’ die inboorlingen wel eens flink zullen gaan opvoeden, en hen – eindelijk – beschaving zullen bijbrengen?

Ik vrees het laatste. Hirsi Ali is niets dan een excuus-Truus voor de VVD. Het erge is dat haar lawaaierige optreden ons verhindert echt te luisteren naar moslima’s.

Gedraag je, allemaal!

Te zien hoe Van Gogh nu op een voetstuk wordt geheven verrast me. De man was in zijn stukjes een rasprovocateur. Er zit veel onwaarachtigs in alle eerbetoon die hem de afgelopen twee weken ten deel is gevallen: alsof de moord op hem zijn schotschriftjes in kwaliteit deden stijgen.

En al die mensen in een moeite door maar vragen of de moslimgemeenschap zich alsjeblieft wilde distantiëren van die moord. Ik vond dat een ronduit onbeschoft verzoek: elke fatsoenlijke burger verwerpt moord immers, zodat de grondslag van het verzoek niets anders was dan een verkapte motie van wantrouwen aan het adres van alle moslims. Die vraag om afstand te nemen van de moord op Van Gogh zei eigenlijk: ‘diep in ons hart geloven wij dat jullie die gruweldaad steunden. Spreek ons tegen.’ (Werd de Dierenbescherming of Milieudefensie gevraagd om afstand te nemen van de moord op Fortuijn toen bleek dat die was gepleegd door een dierenactivist?) Het dringende verzoek om afstand te nemen van de moord op Van Gogh was een vanuit de onderbuik naar boven kruipen van een raar wij-zij denken, waarbij ‘wij’ aan ‘hen’ een uitermate gebrekkig beschavingsniveau toekenden. Dat is ronduit vals. En uit tactisch oogpunt buitengewoon dom.

Wie ook maar iets heeft gelezen over onderzoeken naar de aantrekkingskracht van politiek extremisme, naar sektarisch gedrag en naar radikalisering weet dat hameren op een wij-zij gevoel daarin cruciaal is, of het nu over de Rote Brigades, Scientology, Al Qai’da of Janmaat gaat. Wat helpt om sektarisme tegen te gaan is mensen te blijven aanspreken als burgers: ze voor vol aan te zien, ze te respecteren, hun rechten te verdedigen. Mensen raar aankijken zuiver omdat ze moslim zijn, bevordert sektarisme en radikalisme. Aan beide kanten van de vermeende scheidslijn.

Toch is dat precies wat we de afgelopen twee weken volop hebben gedaan. Zelfs mensen die ik waardeer – in casu John Jansen van Galen en Joost Zwagerman – schreven tot mijn schrik dat ze plotseling onrustig raakten als ze iemand zagen die islamitisch oogde. Als je zoiets ondervindt, heb je jezelf als redelijk denkend mens tot de orde te roepen door erover na te denken, in plaats van het plompverloren als ‘zinnige observatie’ in de krant te schrijven. Je maakt immers een onbehoorlijke manoeuvre door een keurige groep de wandaad van een verdwaasde aan te rekenen.

Als je al overgaat tot groepsdenken, dan graag consistent: gelijke monniken, gelijke hoofddoekjes. Maar ik heb de mensen die publiekelijk eisten dat moslims afstand namen van de gruwelijke moord op Van Gogh de dagen daarna niet horen roepen dat Nederlanders als groep publiekelijk afstand moeten nemen van de talloze aanslagen op moskeeën en islamitische scholen. Die aanslagen worden gepleegd door gekken, denken ‘wij’, weldenkende Nederlanders. Maar Mohammed B. was in die zin ook een gek en de angst die moslims de afgelopen weken hebben opgelopen door de daden van ‘gekke’ Nederlanders, daartoe aangezet door stupide wij-zij gevoelens, worden gebagatelliseerd.

Vijf weken voor de moord op Van Gogh feliciteerde minister Zalm, toen plaatsvervanger van premier Balkenende, de Pakistaanse president Musharraf publiekelijk wegens zijn liquidatie van Hussain Farooqi. Musharraf had Farooqi – verdacht van terrorisme – niet voor de rechter gesleept maar hem laten ‘elimineren’. Zalm, plaatsvervangend optredend als Nederlands minister-president, feliciteert Musharraf daarmee in plaats van hem een veeg uit de pan te geven. Zo bezien was Mohammed B. simpelweg te goed geïntegreerd.

Wie stemt voor Diebold?

Bij de aanstaande Amerikaanse verkiezingen telt elke stem. Maar niet iedereen mag stemmen: je moet je eerst registeren, en in sommige staten wordt iedereen die ooit in de gevangenis heeft gezeten, uitgesloten van stemming. Die uitsluiting gebeurt niet altijd secuur: in Florida werd de vorige keer ten onrechte een groep van 22.000 mensen uitgesloten.

Worden de uitgebrachtestemmen wel goed en eerlijk geteld? In veel staten worden tegenwoordig stemmachines gebruikt, en met een bepaald type daarvan is nogal wat loos. Deze zogeheten Dieboldmachines worden in 37 staten gebruikt en gaan gebukt onder technische mankementen en slechte specificaties.

Het allergrootste probleem met de Dieboldmachines is dat ze geen ‘paper trail’ nalaten. Je kunt zodoende niet hertellen, oftewel de resultaten die de machine heeft geproduceerd indien nodig handmatig controleren op accuratesse. Wie met Diebold stemt, legt zijn lot verplicht volledig in handen van de techniek.

Los van de vraag hoe verstandig een dergelijke overgave is – er moest immers flink herteld worden bij de vorige presidentsverkiezingen – zijn er gegronde redenen om juist die Dieboldmachines niet blind te vertrouwen. Er is al veel te veel gedonder om geweest. Bij interne testen kreeg Gore op zeker moment zelfs enige duizenden negatieve stemmen, wat godsonmogelijk zou moeten zijn; bij voorverkiezingen in Californië in april van dit jaar bleken de machines niet goed te werken en moesten duizenden stemmers worden weggestuurd; om de kaart te vervalsen die nodig is om in het systeem van het ding te komen, is niets dan een lege smartcard nodig; bij testen door onafhankelijke derden bleek het doodeenvoudig te zijn om stemmen zonder enig spoor te laten verdwijnen, en er kunnen, ook al ontraceerbaar, valse stemmen aan de machines worden toegevoegd.

Wat het vertrouwen in de machines bepaald niet deed toenemen, is dat fabrikant Diebold Bush openlijk, ook financieel, steunt. Diebold reageerde daarnaast buitengewoon bot op de bewezen fouten en tekortkomingen van hun apparatuur: de kritiek bagatelliseren of ontkennen, rechtszaken tegen critici aanspannen, en liegen. Toppunt van cynisme was een uitspraak van de makers van de machine, gevonden in door critici opgedoken en gepubliceerde interne memo’s: ‘Als stemmen werkelijk iets zou uitmaken, was het allang bij wet verboden.’ Ik geloof niet dat ik het lot ener natie in handen van mensen wil leggen die een dergelijke houding tentoonspreiden, en al helemaal niet het lot van de Verenigde Staten.

Inmiddels heeft de OVSE, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, besloten om waarnemers naar de Amerikaanse verkiezingen te sturen, een lot dat alleen landen beschoren is waar de eerlijkheid van verkiezingen bewijsbaar dubieus is. Voorts heeft de kiesraad in Californië geadviseerd die machines niet te gebruiken, en heeft een hof in Atlanta verordonneerd dat er in Florida – waar vier jaar terug een hertelling moest plaatsvinden – geen Dieboldmachines gebruikt mogen worden omdat ze dat broodnodige papieren spoor niet nalaten. Maar vijfendertig andere staten gebruiken die krengen over twee weken wel.

Als Kerry wint, wint-ie tegen de keer zou je haast gaan denken. Als Bush over twee weken wint, denk ik vermoedelijk: ‘Diebold, Diebold, Diebold.’ Mogelijk is dat ongerechtvaardigd wantrouwen mijnerzijds. Maar verkiezingen moeten transparant zijn, controleerbaar en verifieerbaar, en deze stemmachines maken juist dat onmogelijk. Alleen al om democratische redenen zou je nooit een Dieboldmachine tot de stemming mogen toelaten.

Links:

Online racisme: de remedie is erger dan de kwaal

Uitpuilende tassen vol herhaling en repeterende toespraken over stokpaardjes. Dat was het teleurstellende spectrum van het congres van Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) in Parijs over antisemitisme, racisme en xenofobie op het internet. Het congres werd voornamelijk bezocht door OVSE-ambassadeuren met hun stafleden en afgevaardigden van ministeries en allerlei onafhankelijke organisaties. (De officiële samenvatting is te vinden op de website van de OVSE.)

De beste speech was, in mijn ogen althans, die van Anton Nosik, redacteur van rambler.ru, een Russisch portal annex zoekmachine. Hij verhaalde van een inventarisatie van Russische antisemitische sites. De hoeveelheid was eigenlijk wel meegevallen; sterker, de onderzoeksgroep had zich gerealiseerd dat je proportioneel meer antisemitisme en racisme tegenkwam in de Russische Doema, het parlement.

Voorts relativeerde hij het gevaar van zulke sites: genocide was immers nooit voortgekomen uit het racisme van individuen of kleine groepjes, zulke wandaden ontstonden alleen als staatsorganen racistische taal gingen spuien. Niettemin was de groep erin geslaagd om met een campagne binnen korte tijd tachtig procent van de betreffende sites gesloten te krijgen. Waarna ze zich realiseerden dat hun ijver er bovenal in had geresulteerd dat ze plotseling enorme media-aandacht genereerden voor die racistische en antisemitische websites, aandacht die die sites eerder niet kregen – waarna ze besloten om hun actie onmiddellijk te staken. Met een beetje racisme leven vonden ze uiteindelijk een betere optie.

Een Russische vertegenwoordiger van een mensenrechtenorganisatie voegde eraan toe dat zulke restrictieve maatregelen in verse of broze democratieën vrijwel altijd tegen oppositionele groeperingen worden gebruikt en zelden tegen degenen voor wie ze oorspronkelijk waren ontworpen. Regels tegen zogeheten ‘hate speech’ dienen dan als legitimatie voor ingrepen in de vrijheid van meningsuiting en als instrument om gerechtvaardigde politieke discussie de mond te snoeren.

*

Veel sprekers waren aanzienlijk minder vertrouwd met de werking van het net dan Nosik. De schrik dat je racistische teksten op het net kunt vinden is gewoonlijk groot, en de eerste (begrijpelijke) reflex is dan dat je iets tegen zulke sites moet doen. Maar het net is hierin niet uitzonderlijker dan andere media: ook op de radio, in boeken en in de geschreven pers kom je, als je op zoek gaat, rabiate opvattingen tegen. Op het net vind je dergelijke teksten inderdaad makkelijker dan in de analoge wereld, juist doordat het net in zijn geheel doorzoekbaar is.

Kenmerkend voor het internet is dat je in de zoekresultaten per definitie ook – of zelfs vooral – tegengeluiden zult aantreffen. Wie bijvoorbeeld de termen ‘leugen’ en ‘concentratiekamp’ samen in Google stopt, krijgt als eerste suggestie een pagina van Stormfront.org waarin wordt ontkend dat Treblinka een doodskamp was, maar de rest van de zoekresultaten is zonder meer kosher. Wie zoekt op ‘protocols Zion’ vindt zelfs als eerste een link naar Nizkor.org, die de opvattingen van revisionisten en neo-nazi’s gedocumenteerd weerlegt.

De roep om regulering was groot, te Parijs. Duitsland betoonde zich er een groot voorstander van, evenals gastland Frankrijk. Beide landen passen overigens al geruime tijd filtermaatregelen toe om antisemitische en neo-nazistische pagina’s ontoegankelijk te maken. Dat is zeer omstreden, zeker de methode die sinds februari 2002 in Nordrhein-Westfalen wordt toegepast: er wordt geblokkeerd op DNS-niveau. (Een uitgebreide analyse van de toegepaste methode staat hier (.pdf) beschreven). Vrijwel alle providers die de regel naleven, blokkeren enerzijds meer dan is voorgeschreven terwijl ze anderzijds niet al het verbodene weten weg te filteren; een inmiddels klassiek probleem bij filtering.

Voor zulke inzichten was geen plaats ingeruimd in de conferentie. ‘Unfortunately, the use of filtering software and other soft law instruments like hotlines and codes of conducts did not raise any discussion among the participants of the official sessions, while many civil liberty organisations, librarians, and other researchers have shown, through a number of well documented reports, how these practices and instruments may also lead to violations of internationally recognised human rights and fundamental freedoms’ schreef Meryem Marzouki van IRIS, een Franse organisatie voor digitale rechten, over de conferentie in de nieuwsbrief van European Digital Rights (EDRI).

*

‘Regulering van het internet’ moge dan de wens van velen geweest zijn, er waren gelukkig ook instanties die daar weinig voor voelden. Het OVSE-bureau Freedom of the Media (FOM) hield een zogeheten ‘side event’ waar grote skepsis over filtering, zelfregulering en dergelijke werd geuit, en waar werd benadrukt dat zulke maatregelen gewoonlijk inbreuk maken op grondwettelijke rechten van burgers en met te weinig waarborgen zijn omkleed.

In vervolg op dat side event organiseerde de FOM deze week een seminar in Wenen voor de gedelegeerden van de 55 OVSE-landen.

Er is niet zoiets als ‘het internet’, mocht ik de geachte delegaties uitleggen. Het net is een grote verzameling aan elkaar geknoopte computers in verschillende landen waarop verschillende diensten (of protocollen) beschikbaar zijn. Terwijl elk van die diensten andere juridische kenmerken bezit, kennen al die landen daarenboven hun eigen wetgeving, niet alleen voor de diverse internetdiensten maar ook voor de vraag wat nu precies onder discriminatie en hate speech (of het oproepen tot geweld) wordt geschaard. Hoewel de algemene teneur is dat providers voor wat betreft de websites van hun klanten als common carriers worden beschouwd, oftewel als neutraal doorgeefluik, behandelen sommige landen providers niettemin grosso modo als uitgevers.

Waar websites nog redelijk te monitoren zijn – ze zijn stabiel, algemeen toegankelijk, met meestal eeen te identificeren maker – geldt dat voor veel andere diensten niet. Wie is aansprakelijk voor een chat? Iemand opent een chat kanaal en verlaat dat, waarna een robot het kanaal in stand houdt. Deelnemers ervaren chats als een semi-openbaar gesprek, een beetje alsof ze een boom opzetten in hun stamcafé. Moet je nu werkelijk zulke cafégesprekken gaan controleren op racistische of anderszins discriminatoire praat? Indien zoiets in het gewone leven zou gebeuren, stond iedereen op zijn kop. Maar op zo’n conferentie te Parijs kunnen meldpunten (in dit geval Jugendschutz.de) daarvoor pleiten zonder dat iemand verbleekt.

Daarnaast speelt het oude debat over bovengronds versus bovengronds. Je kunt racistische sites wel willen sluiten en racistische taal willen uitbannen of wegfilteren, maar je bereikt daarmee niet dat het daadwerkelijk weg is, alleen dat je zulk spul niet meer ziet. Door die onzichtbaarheid onttrekt het zich ook meteen aan matigende invloed, en beneem je jezelf de mogelijkheid inzicht te verwerven in wat er in die kringen omgaat, hoe en waarop mensen zich er organiseren, wat ze precies denken en doen. Je beneemt jezelf derhalve de kans op kennis en op tegenspraak als je racistische praat naar de onzichtbaarheid duwt.

Op dat punt is de vergelijking met spam interessant: du moment dat duidelijk werd dat spammers door hun providers zouden worden afgesloten, zochten ze andere kanalen om hun advertenties te spuien. Sinds augustus 2003 komt het leeuwendeel van de spam tot ons via zogeheten open proxies: machines van onschuldige derden, die via virussen zijn omgetoverd tot spam relays. Die methode maakt het bijzonder moeilijk de verantwoordelijken achter zo’n spamrun te achterhalen, en hij berokkent de eigenaar van de misbruikte computer veel leed: die komt op zwarte lijsten, krijgt gedonder met zijn ISP en heeft – uiteraard – een besmette computer. Spammers zijn sindsdien niet minder zichtbaar geworden, alleen veel moeilijker te traceren.

Dat racistische uitingen diezelfde kant op kunnen gaan, bleek een week voor de Parijse conferentie. Op 10 juni 2004 deed zich de eerste wereldwijde racistische spamrun voor: dagenlang werden er miljoenen mails rondgepompt, verzonden via open proxies. De daders? Niet te achterhalen. Bijzonder aan deze (Duitstalige) run was dat de bewuste open proxies niet eerder bekend waren bij spamjagers en derhalve nergens in bloklijsten voorkwamen (zie bijvoorbeeld dit usenet-bericht). Dat wijst erop dat de groep zich buitengewoon goed heeft voorbereid en eerst een nieuw virus de wereld heeft ingestuurd om de bewuste open proxies te creëren.

Ook de pogingen van de RIAA (en aanverwante auteursrechtuitbaters) om de uitwisseling van auteursrechtelijk beschermd materiaal te stoppen, is instructief. Aanvankelijk was Napster het populairste programma voor de verspreiding van muziek. Napster werkte met een centrale database; iedereen die zich bij de dienst aanmeldde, vertelde Napster welke muziek hijzelf had en kon daarna via die database bij anderen grasduinen. Die database bleek de achilleshiel: ook belanghebbenden konden erin zoeken, waarna vervolging werd ingezet. Napster werd daarna al snel overvleugeld door een nieuwe dienst, peer-to-peer. Uitwisselingsprogramma’s die op die leest zijn geschoeid houden geen centraal bestand meer bij, de bestanden worden gedistribueerd uitgewisseld: deelnemers geven elkaar onderling door wat ze zoeken en aanbieden. Het ontbreken van een centrale registratie maakt peer-to-peer diensten lastig te bestrijden: vraag en aanbod zijn niet langer transparant voor de buitenwacht.

Auteursrechtinbreuken op het net zijn ook om een andere reden interessant studiemateriaal voor degenen die hate speech op het net de kop willen indrukken. Met auteursrechtinbreuken zijn beweerdelijk miljarden gemoeid, en de instanties die erachteraan zitten hebben in tal van landen vergaande wetgeving te bewerkstelligen. Maar bijster effectief is dat allemaal niet: handhaving is moeilijk, opsporing en bewijsvoering lastig, en bovendien zijn gebruikers inventief. Waarom zou wetgeving op het gebied van hate speech en racisme dan plots wel effectief zijn?

Buiten zulke meer technische, netgerelateerde argumenten is er een politiek argument tegen regulering. In bijna alle gevallen wordt gepleit voor ingrepen van providers, al dan niet in samenwerking met meldpunten of NGOs. Maar ISPs noch meldpunten zijn rechters en missen vaak simpelweg de deskundigheid om de moeilijke afweging tussen rechten en verboden zorgvuldig te kunnen maken. En het gaat het in zulke zaken natuurlijk altijd om de vraag hoe het verbod op discriminatie versus het recht op de vrijheid van meningsuiting zich tot elkaar verhouden, en welk van die twee in welke situatie de overhand moet hebben.

Zowel de procedure bij ISPs als die bij meldpunten ontneemt de mensen wier teksten inzet van dispuut zijn, voorts fundamentele rechten die ze bij een klassieke rechtsgang wel hebben: het recht op een advocaat, het recht van beroep, en soms zelfs het recht op weerwoord. Tenslotte worden ook de belangen van het publiek geschaad: er is slechts bij uitzondering sprake van transparantie van de zijde van de meldpunten en ISPs, er wordt zelden verantwoordelijkheid afgelegd. Niemand weet hoe vaak er teksten worden verwijderd of op welke grond dat gebeurt.

Tot slot geldt er een getalsmatig argument tegen regulering. Want om hoeveel sites hebben we het nu eigenlijk? De Anti Defamation League telt meer antisemitische sites op het net dan anderen doen, maar hun definitie is dan ook buitengewoon ruim: ook sites waar christenen joden trachten te bekeren, beschouwen ze als unverfroren antisemitisch en verbodswaardig. De definities van Hatewatch.org zijn wat strikter en meer algemeen gedeeld. Hatewatch heeft in 2000 400 tot 450 zogeheten hard core hate sites geïdentificeerd, en trof daarnaast 1500 tot 1750 sites die ze als problematisch aanmerkten. (In deze berekening gaat het bij mijn weten overigens uitsluitend om Engelstalige sites; worden alle talen onder de loep genomen, dat zullen de aantallen zonder twijfel hoger liggen.)

Datzelfde Hatewatch.org, inmiddels omgedoopt to het Southern Poverty Law Centre, herhaalde deze telling in 2004 en kwam tot de conclusie dat er circa 400 hate sites waren – evenveel als vier jaar terug, derhalve. En dat terwijl het aantal websites in die vier jaar meer dan verdubbeld is. (Het onderzoek wordt aangehaald op door Media Awareness, Canada, in Online Hate and Free Speech.)

Laat ons eens rekenen. Stel dat het aantal individuele pagina’s per site ongeveer 300 is (sommige sites zullen er meer hebben. De meeste minder, maar ik stel in dit geval prijs op een ruimhartige berekening). Dan kom je op 135.000 pagina’s, plus nog eens 525.000 pagina’s van die problematische sites. In totaal gaat het dus, ruim geschat, om 660.000 pagina’s. Google telt momenteel 4.285.199.774 pagina’s (telling eind juni 2004) en indexeert niet alles, maar meer dan anderen. 660.000 van 4,25 miljard is 0,015%. Met andere woorden: we hebben het over nog geen tweetiende promille van alle webpagina’s.

Je zou willen dat er zo weinig racisme was in de gewone wereld.