Nachtmerries aan de macht I

‘Vroeger beloofden politici ons een betere wereld. Ze hadden uiteenlopende ideeën over hoe die kon worden bereikt, maar hun macht en autoriteit dankten ze aan de optimistische perspectieven die ze ons boden. Die dromen zijn mislukt en mensen zijn hun geloof in ideologieën verloren. Politici werden gaandeweg beschouwd als de ‘managers’ van het openbare leven. Maar nu hebben ze een nieuwe rol ontdekt die hun macht en autoriteit herstelt. In plaats van dromen te bieden, beloven politici nu ons te bevrijden van nachtmerries. Ze beweren ons te zullen redden van immense gevaren die we niet kunnen zien of begrijpen. En het allergrootste gevaar van alles is internationaal terrorisme, een krachtig en sinister netwerk met slapende cellen in landen overal ter wereld.’

Zo opent een drie uur durende BBC-documentaire over de parallelle opkomst van de neo-conservatieven en de moslimfundamentalisten, The power of nightmares. Beide groeperingen verzetten in de jaren zestig en zeventig tegen de liberalisering die in het Oosten en Westen gaande was en die mensen losmaakte uit de greep van al te strakke gebruiken, geloven en wetten. In Nederland trachtte Van Agt met zijn Ethisch Reveil een vergelijkbare dam op te werpen tegen ‘losse’ zeden en de vermeende teloorgang van het gezin. Ze kregen geen voet aan de grond.

Splintergroepen in Arabische landen die het ‘ware’ geloof meenden te kennen, keerden zich steeds meer tegen hun eigen geloofs- en landgenoten en voerden aanslagen uit. Ze hoopten een revolutie los te maken, maar ook dat mislukte: de massa kwam in opstand tegen hen. Er werd op grote schaal gedemonstreerd tegen religieus radicalisme en de liberalen hielden de overhand.

Tot Khomeiny. Iran was het eerste land ter wereld waar de radicalen aan de macht kwamen. Amerika steunde buurland Irak en hoopte zich langs die weg van een griezelige ideologie te ontdoen, een gedachtegang die – helaas – ook wonderwel aansloot bij de desastreuze gedachte dat Amerika overal ter wereld het licht zou brengen. En dan was er nog die oorlog in Afghanistan, waar de mujaheddin zich verzette tegen de Russische overheersing. De Amerikanen stuurden wapens, trainden mensen – waaronder ook Bin Laden – en gaven geld aan extreme moslims die zich bij de mujaheddin wilden aansluiten. Rusland werd uit Afghanistan verdreven. Naar de fundamentele moslims meenden, door hen; naar de Amerikanen meenden, door hen; maar in werkelijkheid omdat de Sovjet-Unie intern wankelde. Het land stortte nadien inderdaad ineen.

Die valse, narcistische overwinningsroes gaf zowel de moslimfundamentalisten als de neo-conservatieven de gedachte dat ze nu rijp waren de wereld naar hun hand te zetten. Dat lukte pas na 11 september 2001, toen de angst aan de macht kwam. Sindsdien wordt de wereld verscheurd door een moslimfanaat die eigenlijk weinig macht heeft – Bin Ladens macht wordt door de Amerikanen ernstig opgeklopt, van het bestaan van een wereldwijd netwerk van Al Qa’ida is, ondanks een heksenjacht van jewelste, nog steeds geen bewijs geleverd – en een wedergeboren Christen, die de wereld angst aanpraat en erop staat alles in het licht te zien van een wereldomvattende strijd tussen Goed en Kwaad, tussen Licht en Donker, tussen God en de Satan.

De opkomst van deze twee groepen fundamentalisten is niet alleen parallel. Ze zijn uit elkaar geboren. Bush heeft Bin Laden even hard nodig als Bin Laden Bush. (wordt vervolgd)

Het zal mijn tijd wel duren?

Op de CCC, de jaarlijkse hackersconferentie in Berlijn, werd een lezing gehouden onder het motto ‘We have lost the war’. Geen opwekkende titel Rop Gonggrijp en Frank Rieger probeerden de politieke stand van zaken samen te vatten, en die is inderdaad niet vrolijk. Er komen ontzagwekkende problemen op ons af die zich wereldwijd zullen doen voelen, en niemand doet er eigenlijk iets aan.

Wanneer ‘peak oil’ zal plaatsvinden – het moment waarop we moeten constateren dat de olievoorraad niet meer in onze behoefte voorziet – weet niemand precies, maar het moment breekt ooit aan. Het enige dat het Westen doet is proberen voet aan de grond te krijgen in het Midden-Oosten om zich te verzekeren van toevoer, en de oude plannen voor kernenergie uit de kast halen. Het eerste zorgt voor een burgeroorlog en groeiend ressentiment jegens het Westen, het tweede is gevaarlijk en onvoldoende. Kernenergie kan hooguit onze behoefte aan elektriciteit stelpen, niet aan olie en benzine, en om kernenergie te produceren heb je ook olie nodig.

Het klimaat verandert. Op Nieuwjaarsdag zag ik in mijn tuintje leeuwenbekjes, fuchsia’s en een roos in bloei. In Amerika kunnen ze de orkanen niet meer op de letters van één alfabet tellen, Spanje is droger dan sinds mensenheugenis, het poolijs kalft dusdanig af dat de ijsberen agressief worden. De voorspellingen behelzen stormen, watervloeden en oprukkende woestijnen, en dus miljoenen vluchtelingen. Het Westen houdt haar grenzen sowieso al dicht maar zal dat des te ferventer willen doen, maar zelfs binnen Europa zal de klimaatsverandering naar verwachting voor enorme problemen zorgen.

Zo is er nog een handvol Grote Kwesties die op de achtergrond spelen maar zich gaandeweg naar voren forceren. Het Westen kent een groeiende en onoplosbaar stijgende werkloosheid, deels door toenemende automatisering, deels door het verplaatsen van werk naar landen waar arbeid goedkoper is. Democratie wordt steeds meer een farce: gekozen organen verliezen macht aan supranationale instanties (van Europese Commissie tot NAVO), en de lobbies van bedrijven hebben per definitie meer impact dan die van burgers. We rotzooien aan onze genen en die van andere soorten, zonder precies de consequenties te kunnen overzien. En als toetje lijkt de tijd rijp voor een pandemie, een snellere en desastreuzer dan aids.

Al deze problemen in ogenschouw nemend kun je alleen maar denken dat onze huidige obsessie met terrorisme niets anders is dan pathologische struisvogelpolitiek. Voor zover het Westen echt kampt met systematisch terrorisme – de kans te overlijden in het verkeer is nog altijd een stuk groter – is het een peulenschil in vergelijking met wat ons staat te wachten. We maken ons druk om de hondenpoep op straat terwijl de wereld onder vuil begraven dreigt te worden.

Zal het onze tijd inderdaad wel duren? Al was dat zo: het getuigt van grenzeloos egoïsme te denken dat de zondvloed na ons wel mag losbarsten. De ellende is dat overheden zich onvoldoende zorgen over deze grote kwesties lijken te maken, en voor zover ze wel iets doen, nemen ze de verkeerde maatregelen. Oorlog voeren om olie helpt niet heel erg, en grenzen dichtgooien gaat in de toekomst simpelweg niet meer werken. Ondertussen zijn de meeste burgers zich te machteloos gaan voelen om nog te zeggen: HEE! Word eens wakker! Kijk naar wat er echt gaande is! We moeten iets gaan doen! We maken de aarde en onszelf kapot.

Tussen hoop en vrees

[Alle Parool-columnisten kregen 250 woorden voor hun gedachten over 2006.]

Akelige verwachtingen:

  • Een probleem met de elektronische patiëntendossiers in een ziekenhuis zorgt voor chaos en een paar doden.
  • Er is minstens minstens één schandaal met het illegaal koppelen van gevoelige informatie via het aanstaande burgerservicenummer.
  • De Nederlandse regering stuurt troepen naar Afghanistan.
  • Nederlanders leveren nog meer burgerrechten in in ruil voor een vals gevoel van veiligheid.
  • Israël sluit de muur langs Palestijns gebied definitief af en ondanks uitspraken van het Internationaal Hof maken andere landen zich amper druk.
  • In Iran en Irak krijgen fundamentalistische moslims meer voet aan de grond, gestut door de lokale aversie tegen Amerika en het Westen maakt zich daar erg druk om. In Amerika winnen fundamentalistische christenen terrein, maar dat interesseert ons niet.
  • Maximá begint een affaire met Jeroen Pauw.

Vrolijke hoop:

  • Balkenende lag indertijd in dat ziekenhuis waar straks die patiëntendossiers in de soep draaien; hij bleek daar niet wegens iets met zijn voet te liggen maar voor een penisverlenging.
  • Schwarzenegger treedt af als gouverneur van Californië en maakt eindelijk weer een goede film.
  • Sony krijgt een ongelooflijke boete wegens computervredebreuk bij haar klanten/consumenten en gaat failliet.
  • De combinatie van Guantánamo Bay, Irak, Katrina en het afluisteren van hun eigen burgers door de NSA wordt de Amerikanen te veel en Bush moet aftreden.
  • Nadat voor de tiende keer een trein urenlang stilstaat en het treinverkeer ontwricht raakt omdat een bangerik een keurige moslim aanziet voor iets engs, gaan we eindelijk nadenken over de nationale islamofobie.
  • Jeroen Pauw begint een affaire met Maximá.

Het sofi-nummer maakt promotie

Komend jaar krijgen alle Nederlanders een Burger Service Nummer, het BSN. Volgens de overheid is dat een dienst aan de burgers: we krijgen meer service. Als we allemaal een uniek nummer hebben, hoeven we voortaan bij een overheidsloket alleen maar dat te geven en dan weet elke beambte meteen alle relevante zaken over ons bij elkaar te sprokkelen. Je hoeft dan niet telkens opnieuw je naam, je adres, je telefoonnummer en je geboortedatum te geven.

Niet dat dat laatste nu zo’n last is, of wordt verholpen door ons een nummer te geven. Bij mijn telefonades met de belastingdienst toets ik braaf mijn sofi-nummer in, maar de ambtenaren aan de andere kant van de lijn willen steevast mondeling mijn sofi-nummer hebben, en dan voor de zekerheid ook mijn naam en mijn adres.

Voor het BSN wordt het bestaande sofi-nummer gebruikt; dat wordt als het ware omhoog gepromoveerd. Vervolgens wordt dat BSN herdoopt en in drie verschillende domeinen gebruikt: de sociale zekerheid en de belastingen (waar het dan als vanouds sofi-nummer heet), de zorg (waar het wordt omgedoopt tot ZIN: zorg identificatienummer) en het onderwijs (ON, of onderwijsnummer). Het College Bescherming Persoonsgegevens is geen voorstander van die manoeuvre. Het wordt zo wel heel makkelijk her en der verspreide informatie over iemand aan elkaar te knopen, en bovendien: als je alles aan één nummer gaat hangen, werk je identiteitsdiefstal in de hand, zoals in de VS inmiddels duidelijk is geworden.

Wat mij verontrust aan de plannen voor het BSN is dat de overheid meteen stelde dat – hoewel koppeling van bestanden heushelemaalniet, met de hand op hun hart, niet de bedoeling was, één identificerend nummer hebben voor alle burgers wel zo handig was ‘in het kader van de rechtshandhaving en de opsporing’. Dat je een sofi-nummer gebruikt voor opsporing is denkbaar. Maar een nummer dat in onderwijs en zorgwordt gebruikt? Wat heeft de overheid uit te staan met wat burgers hun huisarts vertellen, wat is de relevantie van de rapportcijfers van een achtjarige Janneman voor de opsporing? Want dat is het soort informatie dat achter ons ZIN en ons ON komt te staan: wat we met artsen bespreken, en hoe we het op school en in onze studie doen.

De wetgeving rond het BSN is nog niet rond, reden waarom de geplande invoering per 1 januari 2006 vertraging oploopt. Nu al lonken derden naar het BSN en bepleiten ze dat ook zij het mogen gebruiken. Het bedrijfsleven zei, bij monde van het VNO/NCW, vorige maand dat zij het BSN wenst te gebruiken ‘voor eigen doeleinden’. De huidige privacywetgeving verbiedt hen het sofi-nummer van burgers voor hun eigen administratie te gebruiken, maar kennelijk ziet het VNO/NCW met de aanstaande wetsherziening een mooie kans in het verschiet.

Ook de banken zijn al een campagne begonnen, waarna minister Zalm meteen grootmoedig toezegde dat hij zijn best voor ze zou doen. Waarom eigenlijk? Als een bedrijf een identiteitsbewijs wil, bijvoorbeeld wanneer iemand een bankrekening wil openen, kunnen ze een paspoort vragen; banken doen dat al. Waarom willen zij nu ook ons BSN? Waarom verbreekt het kabinet op voorhand haar belofte dat de bestaande privacy-regels niet zullen worden opgerekt met de introductie van het BSN? We hebben het ding nog niet eens, en nu al loopt iedereen ermee weg.

Illegalen klagen niet

Waarom zijn wij eigenlijk zo streng tegen mensen die illegaal in Nederland zijn? Het verhaal is dat ze onterecht profiteren van ‘onze’ samenleving, maar de werkelijkheid is anders. Wij profiteren van hen. Zij doen het werk dat overblijft, het werk dat legale Nederlanders niet willen omdat het te smerig is, te slecht betaalt of te riskant en zwaar is. Ze doen werk zonder status, en wat meer is: ze doen dat zonder rechten te kunnen uitoefenen op arbeidsbescherming, op doorbetaling bij ziekte of op al die andere garanties die wij vanzelfsprekend vinden – zolang het om onszelf gaat, tenminste.

We profiteren van hen. Ze zijn goedkope, want rechteloze werkkrachten. Ze zorgen voor onze kinderen, ze maken onze huizen schoon, ze knappen onze zolder en het trappenhuis op. Hun illegale arbeid stelt anderen in staat om legaal te werken. Veel Nederlandse vrouwen zouden zonder hun hulp hun geld niet buitenshuis kunnen verdienen: legale kinderopvang is immers buitengewoon duur en te weinig flexibel. Sommige Nederlanders verrijken zich aan illegalen: die vragen woekerhuren voor te kleine kamertjes waar te veel mensen in moeten verblijven. Want illegalen klagen niet.

‘Om hier in Nederland rond te kunnen komen, maakt ze lange dagen en heeft ze bijna nooit vrij. Ze werkt zeven dagen per week,’ schreef Ferrie, een vriend, me gisteren. Hij had het over zijn vriendin die sinds een paar dagen ondergedoken zit. Een van de vrouwen met wie ze een kamer deelt is van de week opgepakt en Nederland uitgezet omdat ze geen papieren had. Nu durft Ferries vriendin niet meer naar haar eigen kamer.

Eigenlijk durft ze zelfs niet meer op straat maar ze kan niet anders, ze moet immers geld verdienen. Bovendien kan ze het zich niet permitteren niet op haar oppas- of schoonmaakadressen te verschijnen, ze riskeert dan ontslag. Niet dat de mensen waar ze werkt zo hard zijn, in tegendeel, die mogen haar graag en hebben begrip voor haar lastige situatie. Maar ja, ze moeten er wel op kunnen rekenen dat ze ook daadwerkelijk op komt dagen, anders valt hun eigen werk in duigen.

Ferries vriendin doet meer dan alleen Nederlandse gezinnen draaiend houden. ‘Van het geld dat ze verdient, gaat een deel direct terug naar het land waar ze vandaan komt,’ schreef hij. Zulke familiesteun is overigens buitengewoon nuttig. Onderzoek wijst telkens uit dat het geld dat mensen vanuit het Westen naar hun familie in armere landen sturen, meer effect heeft dan ‘anonieme’ ontwikkelingshulp.

Waarom zijn we zo gebeten op illegalen? Zijn ze geen schoolvoorbeeld van wat het kabinet voorstaat? Ze zijn één en al eigen verantwoordelijkheid en eigen initiatief, ze werken hard om hun positie te verbeteren, ze regelen al hun zaakjes zelf, ze werken hard en zijn betrouwbaar, ze zijn de steun en toeverlaat van veel gezinnen. Ze zijn van niemand afhankelijk, behalve van onze goedgunstigheid: één verrader volstaat om hun leven hier te doen instorten, zoals bij Ferries vriendin is gebeurd. ‘En dat, terwijl ze eigenlijk een medaille zou moeten krijgen voor de omstandigheden waarin ze haar werk doet en de moeite die ze doet om haar familie in het land van herkomst te onderhouden.’

Zoals deze vrouw zijn er velen hier. Dat illegalen makkelijk betaald werk vinden is het beste bewijs dat er behoefte is aan hun aanwezigheid. We zouden het lef moeten hebben onze behoefte aan hen te erkennen.

Adequaat

Verdonk beweerde dat het bewakingspersoneel ‘adequaat’ had gehandeld voordat iemand de kans heeft gehad na te gaan wat zich werkelijk te Schiphol heeft afgespeeld, en het parlement accepteerde dat. Donner liegt hen nu voor dat de opvang van de overlevenden van de brand prima geregeld is, en het parlement gelooft dat. Het kabinet schrikt meer van een would-be kogel in Verdonks raam dan van de brand of de miserabele opvang van de resterende slachtoffers, en het parlement gelooft dat Rita bescherming nodig heeft. Terwijl de gang van zaken voor en tijdens de brand nog onderzocht moet worden, mag Verdonk de betrokkenen blijven uitzetten, en bepaalt zijzelf wie er in het belang van datzelfde onderzoek hier mogen blijven. Het parlement gelooft niet dat dat een recept voor corruptie is. Onderwijl doet Verdonk aangifte van smaad en laster omdat ze boze leuzen naar haar hoofd krijgt, en worden spandoeken waar vooral vragen op staan verwijderd. Het parlement accepteert dat.

Als een internationale trein wordt ontruimd omdat twee moslims wat heen en weer lopen om zich ritueel te reinigen, zegt de politie bemoedigend dat het ‘heel goed is’ dat reizigers zo alert zijn. Schrikbarend weinig mensen bedenken dat dit een openlijke aanmoediging is voor blatante islamofobie, en een fikse belediging aan het adres van een bevolkingsgroep. 30% van de stemmers op de AT5-website deelde vervolgens onbekommerd mee ‘mannen in een djellaba’ inderdaad verdacht te vinden; bijna 20% van de stemmers wist nog niet wat-ie van zulke mensen moest vinden maar had zo z’n aarzelingen. Iets minder dan 50% vond het een rare gedachte dat iemand verdacht zou zijn op grond van zijn kleding of religie. Lees nog eens goed: minder dan de helft van de stemmers. Oh Nederland. (Kunnen we ook ophouden een djellaba een ‘jurk’ te noemen? Dat is xenofoob en seksistisch.) Sinds wanneer voeren we verdachten hier eigenlijk af met een kap over hun hoofd? Sinds Abu Ghraib?

Maar het ergste van alles is dat Balkenende, het kabinet, ja half Nederland excuses blijft eisen van ‘de’ moslims over god en van alles. Excuses voor Van Gogh. Excuses voor 9/11. Excuses voor Al Qai’da. Excuses voor aanslagen in Amman. Excuses voor Londen en Madrid. Alsof elke moslim of elke Nederlander met Marokkaanse ouders hoogstpersoonlijk een mea culpa moet doen.

Ondertussen heeft Nederland meegedaan aan een oorlog die – zo wordt nu ook in Engeland in Amerika gaandeweg duidelijk – op valse gronden is gevoerd. Saddam Hoessein had geen vernietigingswapens, Amerika wist dat. Saddam Hoessein had geen verrijk uranium; Bush en Blair wisten dat. Bush en Blair hebben de NATO met leugens opzij geschoven en riepen in koor dat ze Irak kwamen bevrijden. Nederland heeft die oorlog gesteund, heeft er mannen en materieel naartoe gestuurd, en Balkenende deed niets liever lunchen met Bush en Blair en meehuilen in hun koor.

Balkenende is medeverantwoordelijk aan de dood van tienduizenden Irakezen en Amerikanen, en medeverantwoordelijk voor de deplorabele staat waarin Irak zich momenteel bevindt. Balkende heeft nog steeds geen afstand genomen van de leugens van Bush en Blair. Hij steunt ze nog steeds.

Balkenende piekert niet over excuses. Die jammert liever over nepgaatjes in Verdonks ramen, of trekt een lijzig gezicht over een handjevol Hofstad-jongens die amateurterroristje wilden spelen, en die nota bene deels bewapend lijken te zijn door de AIVD.

De groeten!

Natuurlijk is een vakantie geen criterium – het is daar zonnig, je bent vrij, je kijkt uitgebreid rond en bent ontvankelijker, en bovendien: je valt er zelf meer op in je zomerjurkje – maar toch: het is niet alleen dat. In Amsterdam worden mensen met het jaar narriger en afwerender, ik verklaar dat gewoonlijk met de gedachte dat er hier ook wel erg veel mensen op elkaars lip zitten, maar dat is niet de enige uitleg. Wenen is ook vol maar daar heerst een ingebouwde beleefdheid die zo ver gaat dat als je per ongeluk tegen iemand op botst, de bebotste zich oprecht verontschuldigt. In Nederland is het logischer iemand in zo’n geval af te snauwen, ook al veroorzaakte jijzelf de botsing.

‘Welkom! Waar kom je vandaan, hoe gaat het met je, hoe vind je Luxor (of Cairo, of Aswan)?’ is de vragentrits die het meest gesteld wordt aan toeristen in Egypte. ‘Wil je thee, moet je zitten. zal ik je helpen?’ de tweede. Het is lawaaierig en soms bemoeizuchtig – en ja, sommigen willen je allicht iets verkopen – maar het is bovenal buitengewoon vriendelijk. Als ik naar iemand knikte kreeg ik een brede glimlach terug. Moet je in Amsterdam eens om komen, hier vinden we toeristen hoofdzakelijk lastige obstakels, en ze begroeten? Van zijn leven niet.

Waarom zijn we hier zo onvriendelijk geworden? We wenden onze blik af als iemand op ons afloopt – oh help, vast een bedelaar of een gek, straks kom ik niet meer van hem af – en kijken elkaar nog zelden aan op straat. We lopen in ons eigen coconnetje op straat, ingepakt in afhoudendheid. Na Cairo ben ik ook hier gaan lachen tegen iedereen wiens blik de mijne kruiste, en de meeste mensen doen of ze het niet zien, uit misbegrepen zelfbescherming.

In het verkeer zijn we helemaal onvoorstelbaar bot. Automobilisten stoppen nog amper voor voetgangers op zebrapaden, en wie het wel doet stuit op een verraste blik die ongeloof bevat. Of erger, argwaan: ‘weet je het zeker, trek je niet alsnog op?’ Ik knik, toe maar, ‘t is goed. En dan breekt er een glimlach door. Even. Goh die mevrouw deed aardig. Wat ongewoon. We zouden ons de ogen uit de kop moeten schamen dat zulke vriendelijkheid kennelijk ongewoon is geworden.

Wie systematisch knikt en stopt stuit trouwens op een vreemd patroon, dat zo sterk is dat ik me afvraag of er zoiets bestaat als de politiek van de glimlach. Witte Nederlanders betonen zich namelijk stugger, die teruglach laat bij hen langer op zich wachten of blijft zelfs helemaal uit. Bij Arabische Nederlanders breekt de reciproke glimlach aanzienlijk sneller door en is-ie guller. Waarom is dat? Is aardig zijn tegen vreemden, bij ons kennelijk een geërodeerd gebruik, bij hen nog gewoonte? Dat zou best kunnen. Maar ergens in mijn hoofd dreunt oud feministisch onderzoek dat me leerde dat wie minder macht heeft en gediscrimineerd wordt, vaker glimlacht. Uit opluchting gezien te zijn, en uit noodzaak. Want ie minder status heeft, kan zich geen norsheid veroorloven tegenover hen die dat wel hebben.

Dat laatste zou een vreselijke conclusie zijn: dan lachen uiteindelijk alleen nog de machtelozen. Beschouwen we iemand als eerste toelachen werkelijk als een teken van zwakte, en vriendelijkheid als een inbreuk op onze privacy en onze status? Dan zijn we ver heen. Want vriendelijkheid is in de grond niets anders dan de kortste afstand tussen twee mensen.

We kunnen het zelf veel beter

Toen zich vorige week maandag politiewagens en helikopters naar Centraal Station spoedden, dachten veel mensen hetzelfde. Daar zul je het eindelijk hebben, een aanslag. Al Qa’ida, of wat ervoor door wil gaan, heeft Amsterdam bereikt. Ik proefde gelatenheid – je kunt er toch niks tegen doen, laten we hopen dat het niet al te erg is – en vreemd genoeg ook opluchting: het wachten was voorbij. Het sirenegejank vertelde ons dat het zwaard dat al onbestemde boven ons hing te dreigen eindelijk was gevallen. Het was Damokles niet, het bleek de NS maar. Er was ‘gewoon’ weer een trein ontspoord, zodat het treinnet rond Amsterdam dagenlang in de war was.

Pas door dat voorval ging ik echt nadenken over aanslagen in Amsterdam. Al een paar weken kreeg ik mails van complotdenkers die voorzagen dat de IJtunnel tijdens Sail zou worden opgeblazen, de gemeente waarschuwde me dat mijn buurt beperkt bereikbaar zou zijn en de kranten meldden dat de politie paraat was. Ik slikte het voor zoete koek. Ja natuurlijk, een groot festijn, ruim twee miljoen bezoekers werden verwacht: een uitgelezen gelegenheid voor terroristen en would-be terroristen. Net als veel mensen om me heen koos ik voor onverschilligheid: niet teveel aan denken en je handelen er niet door laten leiden. Immers, als eenling kun je niets beginnen tegen zo’n aanval, je kunt je alleen schikken, duimen dat je vrienden en geliefden ontzien zullen worden en hopen dat daarna niet iedereen helemaal gek wordt.

Pas twee dagen na de chaos die de NS veroorzaakte, realiseerde ik me de denkfout. Terroristen zijn niet dom. Wie een greintje verstand heeft, weet dat juist tijdens deze dagen iedereen extra op zijn qui-vive is. Je kans om als aanstaande terrorist gepakt te worden is kort voor en tijdens een festijn, ondanks de mensenmassa, groter dan anders, juist ook omdat er veel meer politie op de been is en iedereen – voor zover dat kan – heimelijk rekening houdt met een aanslag.

Belangrijker: het is terroristen er helemaal niet om te doen om grote bijeenkomsten te verstoren. Hun doel is het dagelijks leven uit het lood te slaan, te zorgen dat mensen zich juist tijdens hun meest gewone en liefst noodzakelijke bezigheden – boodschappen doen, naar je werk reizen, ergens koffie drinken – niet meer veilig voelen. Van Hezbollah en Aum Shinrikyo, van Molukse kapers tot Al Qa’ida: ze bombarderen markten en terrasjes, planten gif of bommen in de metro, ze blazen treinen op of kapen die. Festijnen kun je als noodmaatregel nog afschaffen of zwaar beveiligen, ieders dagelijks leven niet. Dat is nu juist wat terrorisme zo angstig maakt.

De enige aanslag tijdens een groot festijn die ik me in het Westen kan bedenken, is die bij de Olympische Spelen in München in 1972, toen de Zwarte September enkele leden van de Israëlische ploeg neermaaide en de rest in gijzeling hield. Die aanslag was gericht: de terroristen wilden specifiek Israël treffen, niet de bezoekers van de Spelen, laat staan de stad München als geheel.

Waar komt ons huidige idee toch vandaan dat massale festijnen bij uitstek het doelwit zouden zijn van terroristen? Die angst hebben we ons uitsluitend zelf aangepraat, en ondertussen verstoort de NS ons dagelijks leven meer dan Al Qa’ida. We hebben helemaal geen terroristen of rampen meer nodig om ons vrees in te boezemen: we kunnen dat zelf veel beter.

Slotgracht

Terwijl de Nederlandse politiecommissarissen speculeren over een ‘virtuele slotgracht’ die om alle grote steden kan worden gelegd – via gezichts- en kentekenherkenning en het volgen van mobiele telefoons zou permanent moeten worden geregistreerd wie de stad inkomt of verlaat – maakt Europa plannen om een vergelijkbare slotgracht om alle lidstaten te leggen. De Europese Commissie wil, ook al is door het Europees met klem geconstateerd dat deze plannen ongrondwettelijk zijn, alle communicatiegegevens van burgers vastleggen. Met wie je wanneer mailt en waarover, met wie je chat en wie daarbij zijn, met wie je wanneer en hoe lang belt, waar je mobiele telefoon is, wat je op het web leest – al deze zogeheten ‘verkeersgegevens’ van alle burgers zouden voor minstens een jaar moeten worden vastgelegd.

Aan zulke plannen is niets virtueels. Ze betekenen een onvoorstelbare inbreuk op het leven van 450 miljoen Europeanen, net zoals de voorstellen van de politietop een enorme inbreuk op de privacy van 16 miljoen Nederlanders behelzen. Als China of Iran zulke plannen maken, zouden we op onze achterste benen staan en er schande van spreken en de plannen totalitair noemen.

Het argument waarmee zulke plannen steeds worden ontworpen en verdedigd, is de jacht op terroristen. De angst is voor terreur is zo groot, dat veel gerechtvaardigd en te verkopen lijkt. Maar buiten het argument dat je in je plannen nooit kapot mag maken wat je beschermen wilt, namelijk onze vrijheid, zijn er overwegingen waarmee we terdege rekening moeten houden.

‘Wie niets misdaan heeft, heeft ook niets te vrezen,’ zeggen de plannenmakers. Maar wie niets misdaan heeft, hoeft ook niet in de gaten gehouden te worden. Is het gerechtvaardigd om de gangen van alle Europeanen en alle Nederlanders vast te leggen om tien, twintig mensen te vangen? Is er dan nog wel sprake van proportionaliteit?

Een ander probleem is dat zulke technieken nooit sluitend zijn (want te onnauwkeurig en te breed), en sommige mensen zullen er ten onrechte uit worden gevist. Je hoeft geen groot voorspeller te zijn om te begrijpen dat mensen die iets afwijken van het gewenste gemiddelde telkens de pineut zullen zijn. Zulke onterechte aanhoudingen en onderzoeken zullen – daar kun je gif op innemen – mensen vervreemden en ze het gevoel geven uitgesloten te worden. De jaren zeventig hebben ons geleerd dat zulke processen radicalisering en extremisme in de hand werken. Dat maakt de slotgrachtplannen volstrekt contra-productief, nog los van het feit dat een overheid die zo bemoeizuchtig en invasief te werk gaat, zelf tegenstand en oppositie in het leven roept. Aan een overheid die haar burgers zo wantrouwend bejegent, zullen veel mensen zich niet langer loyaal betonen.

Het laatste argument, dat van de glijdende schaal, zien we zich nu al ontwikkelen. De Amsterdamse commissaris Welten kondigde meteen al aan dat die slotgracht ook zou helpen mensen te snappen die boetes of achterstallige belasting open hebben staan. Mag je voor futiliteiten als een financiële schuld nu werkelijk de burgerrechten van alle inwoners schenden?

De Erasmus Universiteit heeft vorige week een rapport gepubliceerd naar het nut van de plannen. Niet één politiecorps gaf aan dat ze nu mensen hadden moeten laten lopen die ze op basis van verkeersgegevens wel hadden kunnen oppakken. En allemaal wilden ze die gegevens wel graag hebben. Voor de zekerheid.

De hamvraag is of wij bereid zijn voor de zekerheid van de politie onze burgerrechten op te geven.

Vastgepind, of vlinderen

‘Maar vrouwen aan de top hebben toch niks veranderd?’ zei hij. ‘Kijk naar Neelie Smit-Kroes, kijk naar Thatcher.’ ‘Ja hallo,’ zei ik. ‘Die hadden het veel druk met aan de top komen om nog veel meer te kunnen doen. Mannen die alleen maar hard werken om bovenaan te komen, bekritiseer je niet, waarom vrouwen dan wel? Moeten zij soms betere mensen zijn dan mannen? Daarnaast, als jij vindt dat er in het bedrijfsleven of de politiek iets veranderd moeten worden, is het toch mal dat je vrouwen daarop afrekent? Doe het dan zelf, of stel die mannen aan de top verantwoordelijk!’

Het was vriendelijk gekibbel, daar niet van. Boris Dittrich, die laatst in Opzij had gemeld dat vrouwen de politiek zo weinig hadden veranderd zong in mij na. Wellicht veranderen vrouwen er minder dan we hadden gehoopt, maar haalde dat hun recht op deelname aan de politiek onderuit? Welnee. Als dat het argument was, kun je bovendien heel D66 wel opdoeken, maar die conclusie trok hij niet. Dittrichs argument had trouwens evengoed kunnen luiden dat de aanwezigheid van homoseksuelen weinig in het reilen van het parlement had veranderd, dus volgens zijn eigen logica deed hijzelf er dubbelop niet toe.

Een avond later stond ik in Paradiso bij La nuit du Maroc, ik in Arabische kleding, mijn metgezel in prachtig pak. We waren eerder geblinddoekt op het podium in de grote zaal gezet en waren daar vergast op een voetwassing, religieuze liederen, muziek, wierook en geblaas op blote schouders. Nu stonden we in de bovenzaal te luisteren naar zang. Een vijftienjarig meisje had loepzuiver een westerse cover gezongen, en nu zong Rajae el Mouhandiz, de diva van de avond.

‘Hm, ‘t is wel mooi maar bepaald geen Arabisch,’ fluisterde ik tegen mijn metgezel; ik houd erg van Arabische muziek en had me op een overdosis verheugd. Pas toen we naar een andere zaal liepen, zag ik de parallel. Ik was in dezelfde val gelopen als mijn gesprekspartner de dag ervoor. Waarom wil ik musicerende Marokkaanse Nederlanders of Nederlandse Marokkanen in hemelsnaam vastpinnen op het maken van Arabische muziek? Zingen ze heel geïntegreerd westerse muziek, staan ze nota bene in Paradiso en dan is het weer niet goed. Wil ik dat ze leuk iets etnisch doen, voor mijn plezier, en moeten ze aan mijn smaak voldoen.

Ik veegde de betrapte blos van mijn wangen en zette mijn vooroordeel van me af. De bovenzaal van Paradiso veranderde langzaam in een disco waar Arabische muziek met pop werd gemengd. De vrouwen lokten met hun heupen, een meisje met oranje hoofddoek nog het wildst. Links voor ons vormde zich een cirkel: steeds werd de volgende naar het midden gehaald om daar een minuut of wat te dansen, terwijl de rest eromheen klapte; ook mannen lieten zich heupwiegend in het midden trekken. Beneden werd kasbah-muziek gespeeld. In een zijzaaltje rolde iemand tapijten uit en gaf ons kussens om op te zitten; de waterpijp ging langs.

Er liepen Nederlanders van allerlei origine: Spaans, Marokkaans, Berbers, Egyptisch, Gronings, Hollands, Surinaams. Alles vlinderde door elkaar heen. Iedereen leek te roken en het werd een prachtig gemengd feest. Met een Spaanse had ik een gesprek over ondernemerschap, met een Berber over zelfmoord, met een Groninger over Japan. Dat ik later die avond opnieuw blossen had, was zuiver van plezier.