Lust

De meest hilarische kop van de eeuw was die van de Volkskrant van deze ochtend: het kabinet vindt dat vrouwen geen lustobject zijn. Fijn. God wat een opluchting. Dat scheelt. Ik voel me meteen een stuk beter! Meer mens, zeg maar.

Stel je voor hoe dat er intern aan toe is gegaan. Hebben ze erover gestemd? Was er veel discussie nodig voordat men tot dit verheffende standpunt kwam? Wie stond tegenover wie? Namen en rugnummers wil ik hebben: welke ministers vonden dat vrouwen wel lustobject zijn en dat dat vooral zo moet blijven? Was er iemand die verzoend opmerkte dat dat lustobjectgedoe zich beperkt tot specifieke leeftijdsgroepen? Was het een grote meerderheid die de uitspraak ondersteunde, of spreken we over een nipte overwinning? Was het erop of eronder? Kun je zulke dingen wel per decreet besluiten? Is het niet zo dat als het kabinet zoiets besluit, de verzamelde ministers daarmee tegelijkertijd stelt dat de meerderheid van de bevolking wel vindt dat vrouwen lustobject zijn? Zetten ze ons daarmee niet precies in de hoek waar ze denken ‘ons’ uit te moeten halen? Bij analogie: stel je voor dat het kabinet ineens zou uitvaardigen: ‘Negers zijn niet dom.’ Het land zou te klein zijn. Terecht. Waarom kan deze wanstaltige opmerking dan wel? Realiseert niemand zich hoe stuitend deze uitspraak is?

En als we geen lustobject zijn, wat zijn we dan wel volgens datzelfde kabinet? Kunnen wij vrouwen wellicht nu aanspraak maken op mens zijn? En hoe moet dat dan met die promotie, in acht nemend dat vrouwen altijd tegen dat glazen plafond opbotsen wanneer ze hogerop willen? Kunnen wij vrouwen een dergelijke stap voorwaarts wel aan?

Op de wip

Over biseksualiteit en homo’s in schaapskleren
[Lezing voor de conferentie die LNBi in samenwerking met het COC op 22 september 2007 organiseerde.]

Wie voor het eerst verliefd wordt op – of zich fysiek aangetrokken voelt tot – iemand van de eigen sekse, is genoodzaakt zijn oriëntatie te herzien. Er moet worden nagedacht, in de ziel gegraven, piketpaaltjes worden verzet en aannames onderuit gehaald. De vanzelfsprekendheid van heteroseksualiteit komt op de tocht te staan. Wie dapper is – want hoe je het ook wendt of keert, en ook al is homoseksualiteit tegenwoordig veel minder ongewoon, onbekend en ongewenst dan dertig of veertig jaar geleden, tegen de vanzelfsprekendheid ingaan vergt altijd moed en inspanning – komt op enig moment tot de conclusie dat hij of zij ‘dus’ homoseksueel is. Je bent óm. Van de andere kant, zoals ze dat vroeger zeiden.

Ik kan niet genoeg benadrukken dat die stap, die ommezwaai, een grote is, en een moeilijke. Wie seksuele fascinatie voor de eigen sekse ontdekt, of dat nu op jongere leeftijd is of later, dient veel te herijken en heeft veel te bepiekeren. Zet je je gevoelens om in handelen? Hoe zit het met je toekomstplannen? Wat doe je met de verwachtingen van je ouders. Hoe verandert de omgang met vrienden, wat doe je met de angst van vrienden? (‘Oh hemel straks zit hij/zij nog aan me!’) Zien anderen het aan je? Zo ja, wil je dat? Hoe kom je in contact met gelijkgestemden? Hoe vind je een partner? Kun je die op dezelfde manier versieren als je gedacht had te zullen doen toen je nog een partner van de andere sekse zocht? Kun je op dezelfde manier met een partner leven? Moet je je anders gedragen? Wat doe je in bed, straks? Krijg je te maken met repercussies op straat, in je dorp of wijk, op school, op het werk, bij je sportclub, in je geloof, in je cultuur? Moet je voor je homoseksualiteit uitkomen, en zo ja, hoe doe je zoiets? Hoe gaat het later, met kinderen bijvoorbeeld? Wil je die wel, en kun je ze dan wel krijgen? Of: hoe moet het nu, met jou en je heteroseksuele partner? Kan die zich aanpassen aan de nieuwe situatie, mag je dat eigenlijk wel van hem of haar verlangen, en kun jij zo verder of draait het op een scheiding uit? Hoe moet het dan met je kinderen, je huis, je hypotheek, je leven? Het zijn stuk voor stuk verscheurende vragen, vragen die je leven op de kop zetten.

In de jaren zestig tot en met negentig van de vorige eeuw – dat klinkt ineens heel ver weg, maar ‘t is feitelijk heel recent – is homoseksualiteit sterk politiek ingekleurd. Dat was niet voor niets. Naarmate de acceptatie van homoseksualiteit kleiner is, is het belangrijker een vuist te maken. De barricades op! Maar ook nu zijn politiek en homoseksualiteit nog sterk met elkaar verbonden:

  • van Rooie Flikkers tot Paarse September;
  • van jongens die in roze tutu’s op de redactievergadering van Bluf! verschenen, tot ontzetting van andere krakers die nooit over he en ho hadden nagedacht;
  • tot vrouwen die zeiden dat elke vrouw lesbisch was behalve zij die het ‘nog niet wisten’;
  • van de grote groep mensen die in 2005 massaal op het Leidseplein ging staan zoenen nadat er weer een homo in elkaar was geslagen;
  • tot aan de organisatoren van het aanstaande congres over homoseksualiteit en ouderschap:

…ze doen allemaal aan politiek. Aan openbaarheid. Aan zichtbaarheid. Aan het weghalen van barrières. Aan het slechten van discriminatie.

Die politieke connotatie heeft echter ook nadelen. Juist wie zichzelf een minderheid weet, heeft behoefte aan medestanders en wil de eigen groep zo groot mogelijk houden. Soms wordt de eigen groep zo het hele het leven, uit een mengelmoes van noodzaak, behoefte, erkenning en opluchting, en zo ontstaat wat Jan-Willem Duyvendak ooit ‘de homoseksuele Bibelebonse Berg’ noemde: je hebt hoofdzakelijk homoseksuele vrienden, je gaat ‘s avonds naar een homoseksueel café, je koopt je boeken bij de homoboekhandel, je gaat bij voorkeur naar een homoseksuele kapper en je bezoekt alle homoseksuele films.

Gaandeweg – en deels is dat ontstaan uit een slecht doordachte maar zeer begrijpelijke politieke strategie – heeft het idee wortel geschoten dat homoseksualiteit ‘aangeboren’ is. Als homoseksualiteit aangeboren is, kun je er immers niks aan doen. Je bent zo gemaakt, het is geen keuze, het is je overkomen. En omdat jij het maar hebt te accepteren, hoort dat ook voor anderen te gelden. Anderen hebben niet het recht je te verwerpen. Het is immers je natuur en met de natuur valt niet te argumenteren noch valt eraan te ontkomen. Of, in religieuze termen, en om met de rooms-katholieke priester Fr. Franco Barbero te spreken: ‘Gays are gay by the will of God. God does not produce faulty parts. God is not Fiat.’ Een dappere man overigens, deze Barbero: hij verbond dertien homoseksuele stellen in de echt in zijn kerk en werd om die reden door paus Johannes Paulus II uit het ambt gezet.

Deze opvatting van homoseksualiteit – het is je lot, je aard, je natuur – gaat uit van een essentialistische opvatting van de mens. We zijn dit of dat en wat we ook zijn, er is geen ontkomen aan. Je kunt jezelf niet onderdrukken, en daarom mogen anderen dat ook niet. Onderdeel van deze essentialistische opvatting is de gedachte dat seksuele uitingen veel meer dan een type gedrag zijn: ze geven een wezenskenmerk weer. Homoseksualiteit is geen gedrag maar karakter. Diep geworteld, onvervreemdbaar en slechts op straffe van frustraties en trauma’s onderdrukbaar karakter. Je natuur. Alleen wie zijn natuur niet onderdrukt, kan waarlijk vrij zijn.

In het plaatje van seksualiteit als essentialistische geaardheid zitten echter barsten en haperingen. Hoe passen mensen erin die freelance homoseksueel zijn? Waar vallen de mannen onder die keurig heterosekseel getrouwd zijn en ‘s avonds op parkeerplaatsen langs de snelweg heimelijke contacten met mannen hebben? Hoe passen we de meisjes erin die op hun juf Engels of gymnastiek verliefd waren? Waar plaatsen we jonge islamitische mannen die zich, zoals Hafid Bouazza beschrijft, in verhalen die mij doen denken aan de oude Griekse cultuur, anale seks laten welgevallen met oudere mannen? Waar hoort de noodhomo, de man die in gemeenschappen zonder vrouwen – zoals het leger of de gevangenis – seks met geslachtsgenoten heeft? Veel historica’s waren ferm in zulke discussies: zij plaatsten vrouwen die hun emotionele banden vooral met vrouwen hebben en met hun man niet veel meer dan de huwelijkse status delen, met een grote zwaai onder het banier der homoseksualiteit.

In de essentialistische opvatting zijn deze mensen eigenlijk homoseksueel. Maar ze weten ‘het’ nog (?) niet, of ze durven ‘er’ niet voor uit te komen. Ze zijn kasthomoseksuelen, luidt de redenering. Onderdrukt door zichzelf, onderdrukt door de samenleving.

Wat doe je in dit model echter met uitgesproken homoseksuele mannen of vrouwen die tussendoor, of later, oog voor de andere sekse krijgen? Zo ken ik een lesbisch stel dat geregeld seks heeft met meneren – weliswaar gedrieën, en die meneer is dan vrijwel altijd homoseksueel, dus het blijft fijn onaangepast – maar toch: ze hebben de facto dan heteroseksueel verkeer. Toch zullen ze dat zelf nimmer zo betitelen. Daarnaast ken ik vrouwen die zichzelf jarenlang als lesbisch hebben betiteld en die daarover nooit enige publieke of politieke aarzeling hebben gehad, die zich nu volledig op het daten met mannen hebben gestort. Ook daarover wordt wel gepraat, maar nooit publiek. Ik bespeur enige gêne, voortkomend uit de vrees verraad te plegen aan de goede zaak. Dat je niet meer zuiver op de graat bent. Dat je afvallig bent. Dat je wellicht uitgestoten wordt. Of erger: dat je niet Echt bent, en al die tijd een homo in schaapskleren was.

*
Klik voor videofragment: Will & Grace, seizoen 2, aflevering 19. Will heeft een lapdancer uitgenodigd ter gelegenheid van het vrijgezellenfeest van een heteroseksuele vriend, maar niemand durft. Jack, een dijk van een nicht, offert zich op. Alleen kan hij niet voorzien wat er dan gebeurt.
*

Want over zuiver op de graat gesproken: daar kunnen we inderdaad wat van, in homoland. Een verhaaltje uit de oude doos, een column van vijftien jaar geleden uit de XL, het blad van het COC. De gebeurtenissen zijn gedateerd maar de gedachtegangen zeer zeker niiet:
Tekens

Tekens

Op de Feministische Boekenbeurs was nog een akelige rel. Iets met radicalesbo’s die begonnen te schelden op heterodames in het algemeen en mannen van beiderlei kunne in het bijzonder, en dat hetero enigszins vies was en lesbo witter waste en het programma van de beurs te bont was. U kent ze wel, dat soort discussies, vrees ik.

Er werd gescholden; er werd geschreeuwd. Er werd uiteindelijk zelfs gepord, getrokken en geduwd. Een vriendin van mij, Z, die die dag medeverantwoordelijk was voor het reilen en zeilen des beurzes en die nogal bedreven was in het omgaan met hinderlijke types, liet zich niet intimideren en greep in. Waarop een van de radicalezzies begon te krijsen dat Z zich er al helemaalbuiten diende te houden aangezien ze overduidelijk deel uitmaakte van het vijandelijk kamp: ze was hartstikke hetero, dat zag je zo met die laknagels van d’r, en Z had dus sowieso geen recht van spreken. Bek houden, oprotten, weg met dat heterogedoe, dat was het devies. Z, ook niet op haar mond gevallen, liep dreigend op de schreeuwlelijk af en voegde haar toe: ‘Wacht maar, straks pak ik je.’ De radicalesbo verbleekte en bond in.

Mevrouw W, die alom bekend stond als lesbisch, was iets erg moois aan het beleven met mevrouw X, een dame die voor heteroseksueel versleten werd. Je hoefde ze maar samen te zien om te weten wat er gaande was: ze waren vreselijk verliefd, het spatte hun ogen uit.

‘Hoe zit dat nu toch, met jou en X,’ vroeg een door de wol geverfde exclusieflesbo aan mevrouw W. ‘Is ze nu wel écht zo?’ Mevrouw W dacht aan haar mevrouw X; een lach van minnen en houden van en vertederd en verliefd zijn krulde zich om haar lippen. Ze zei niets; ze smolt alleen maar. ‘Ja maar hoe zit­ dat nu?’ drong de vragenstelster aan. ‘Ze is toch niet lesbisch?’ Mevrouw W dacht aan hun kozen & kussen en aan haar in de war geslapen bed en zei niets. Haar glimlach verdiepte zich nog. ‘Maar haar nagels dan?’ hield de vragenstelster aan.

Nagels. Daar is iets mee – het is de laatste grens die ingezet wordt om he van ho te kunnen onderscheiden, qua dames. Lippenstift mag weer, korte rokken en lingerie zien wij alom en zelfs hakken zijn tegenwoordig toegestaan, maar lange nagels en dan ook nog gelakt – nee, daar haakt men af. Dat kan niet. Dan is men Niet Echt Lesbisch.

Daartoe geprest wil iemand nog wel eens een poging doen de lange nagel ideologisch te kloven. Dan volgt er een uitleg in het genre dat zulke nagels pijn kunnen doen en tot verwondingen kunnen leiden wanneer men elkaar vasthoudt en kust en koost. Dat lange nagels gevaarlijk zijn, krassen achterlaten en naar aanvoelen.

Nog daargelaten dat eelt en ruwe nagelriemen volgens mij erger zijn, en esthetisch bovendien minder aangenaam: men overdrijft. Men overdrijft schromelijk. Dat het in werkelijkheid niet om de lengte der nagels gaat of deszelfder kleur, maar dat wij feitelijk spreken over de korte nagel als teken, als middel ter herkenning van De Damessectie van De Familie, begon mij te dagen toen ik eens een lief had dat per definitie kloeg over de lengte van de mijne. Hoe kort ik ze ook knipte, het was haar nooit kort genoeg. Zelfs wanneer ik mij in het vlees knipte en vijlde kloeg zij mij dat mijn nagels te lang waren en haar leed berokkenden. Ik vijlde en knipte; zij snibde. Het ging ook helemaal niet om mijn nagels, besefte ik. Het ging eigenlijk over mijn lippenstift en mijn kleren en mijn lange haren, met krullen bovendien. Het ging erover dat ik te damesachtig was, niet ‘zo’ genoeg.

Nu ben ik inderdaad niet zo genoeg, en meneren daar kan ik vreselijk veel en ook innig oprecht van houden, maar dat doet er even niet toe. Het ging erom dat alle onwennigheid over kleding en haar en lippenstift werd uitgevochten op de vierkante millimeters van mijn nagels. Kleren en haar en lippenstift zijn tegenwoordig namelijk politiek oké, ze mogen weer, of liever gezegd: ze moeten weer mogen. En de dames die daar nog over dubben grijpen de nagels aan als laatste verdedigingslinie. Opdat men elkaar Onderling dan namelijk toch nog érgens aan kan herkennen. Dat er een teken dient te zijn dat he van ho scheidt, en twijfelgevallen en overgangszones markeert.

Z deugt. Of Z lange of korte nagels heeft is haar zaak en desnoods die van haar geliefde, maar zegt absoluut niets over haar betrouwbaarheid in politieke discussies.

W en X zijn razend verliefd en vreselijk aan elkaar gewaagd. Of X pas bekeerd is indien zij haar nagels trimt en in de aceton doopt, betwijfel ik. Of X überhaupt bekeerd en tot Officieel Lid der Familie bestempeld moet worden, betwijfel ik al evenzeer. Belangrijker is dat W en X razend verliefd zijn en vreselijk aan elkaar gewaagd; met etiketten en Familie heeft dat niet veel uit te staan.

Ik wil niemand ooit meer iets horen zeggen over nagels. Nog één woord en ik sla ze uit.

Terug naar nu

Wat we hier zien, is de zucht naar Echt. De zucht naar Uitspreken. De zucht, uiteindelijk, naar conformisme, de zucht naar een partijlijn. Het is dezelfde zucht die spreekt uit woede over uitbundige kledij of gedrag tijdens de Gay Parade – ‘Maar niet alle homo’s zijn ZO!!, dit geeft een verkeerd beeld van ONS!’ – alsof er een allesoverkoepelend ‘ons’ is waar iedereen die homoseksuele gevoelens of oriëntaties kent, onder zou kunnen vallen.

Juist deze opvatting – er is een ‘natuur’ die ontdekt kan worden, er is een groep, ‘ons’, die deze natuur gemeen heeft – maakt biseksualiteit tot een lastig concept. We weten het allemaal: wie zegt biseksueel te zijn, wordt in homoland, op de Bibelebonse Berg, niet helemaal voor vol aangezien. Je durft niet te kiezen. Je eet van twee walletjes. Je schippert. Je gaat de discriminatie, de repressie, de niet-acceptatie uit de weg. Je schuwt de discussie. Je flirt met homoseksualiteit omdat het ‘modieus’ zou zijn (denk aan de discussie over ‘metroseksuele mannen’). Je bent eigenlijk wel homoseksueel maar je bent nog niet zover dat je daar honderd procent voor uit durft te komen. Je verzaakt de strijd, je past je aan aan de heteronorm. Je bent een homoseksueel in schaapskleren. Met gelakte nagels, ook dat nog.

Maar de ingeburgerde gedachte dat homoseksualiteit exclusief is, een aan/uit-switch – je bent het, of je bent het niet – is in de grond vals. Evenals de gedachte dat heteroseksualiteit voor homoseksuelen uitsluitend iets uit het verleden is, iets van toen ze ‘het’ nog niet wisten, of nog niet durfden erkennen. De werkelijkheid is aanzienlijk rafeliger en minder afgebakend, en vooral: minder gepolariseerd. Heteroseksualiteit is niet altijd een eens gepasseerd en nu achterhaald station, en homoseksualiteit niet altijd het eindpunt van de reis. Er zijn veel mensen die oscilleren. Die op de wip zitten: Now you see it, now you don’t. Die gedurende hun leven meerdere keren van voorkeur wisselen, of die soms relaties met beide seksen tegelijk hebben.

Is ‘biseksualiteit’ eenzelfde categorie als homo- en heteroseksualiteit? Moeten we de instelling van een derde categorie bepleiten en een nieuw hokje inrichten voor mensen die niet zo én niet zo zijn? Is er behoefte aan een derde weg in seksuele identiteit? Om die vraag te beantwoorden, sla ik even zijpaadje in, ingeleid door een tweede videofragment.

*
Klik voor het videofragment: Sex & the City, seizoen 2, aflevering 11. Charlotte gaat uit met een kennis, ‘a gay friend who caters parties for the gallery’, en raakt in de war.
*

Wat we gewoonlijk doen, is homoseksualiteit tegenover heteroseksualiteit stellen. Die twee sluiten elkaar vervolgens uit, zo gaat dat bij dichotomiën. Vandaar ook al die verhalen over moeten keizen, over of het een dan wel het ander zijn.

Dichotomiën houden zichzelf in stand doordat de ene helft de andere veronderstelt en beide delen niettemin niet zonder elkaar kunnen bestaan. (Een lichaam zonder geest is een lijk, een geest zonder lichaam is bijgeloof.) Zulke binaire opposities vormen een gesloten, zichzelf reproducerend systeem waarbij de ene helft de andere aanvult, of beter: construeert. Want dichotomiën zijn zelden vrijblijvende ordeningsprincipes, ze zijn hiërarchisch en asymmetrisch.

De wrangheid ervan is inderdaad dat het dominante deel – iemands witheid, iemands heteroseksualiteit, iemands mannelijkheid, iemands gezondheid, iemands menselijkheid – op voorhand wordt verondersteld tenzij het tegendeel bewezen is. Alleen de uitzonderingen en de afwijkingen van de norm hoeven te worden benoemd: de allochtoon, de homo, de vrouw. Het prerogatief van de macht is om niet in twijfel getrokken en geanalyseerd te worden: de macht is de vanzelfsprekendheid.

Belangengroeperingen en emancipatiebewegingen ondermijnen deze normerende vanzelfsprekendheden en bevechten tevens de vermeende neutraliteit ervan: ze wijzen op het gemak waarmee het een boven het ander wordt gesteld. Ze richten zich doorgaans op een beter evenwicht tussen beide helften van de tweedeling. Homo’s zouden dezelfde rechten moeten krijgen als hetero’s, mannen horen niet bevoorrecht te worden boven vrouwen, zwarte mensen doen niet onder voor witte en de mens zou de natuur niet horen te behandelen als iets dat naar believen gebruikt, gemanipuleerd en uitgeput kan worden, en ook dieren hebben rechten.

Emancipatiebewegingen willen kortom hun ‘rechtmatige’ deel en eisen daartoe betere omgangsvormen, gebaseerd op een gelijkwaardiger etiquette. Opdat men rekening houdt met het feit dat niet iedereen wit, man, heteroseksueel etc. is.

En juist hier lopen de dingen spaak.

Want wat lastig is, is dat zulke dichotomiën zichzelf voortplanten en zichzelf in stand houden – soms zelfs door de mensen die ze proberen aan te vechten. Immers, het simpele hanteren van de dichotomie heeft de zaak aan beide kanten dramatisch vertekend – en het is naar alle waarschijnlijkheid weinig zinvol te blijven denken in termen van ‘beide kanten’ die met elkaar ‘in overeenstemming’ of ‘in evenwicht’ moeten worden gebracht. De definities van wat zo’n kant behelst, zijn namelijk per definitie beïnvloed door het simpele feit dat er een tweedeling is geconstrueerd en dat we uitgaan van de gedachte dat er ‘dus’ een constituerend verschil moet zijn, dat vervolgens slechts gevonden en geuit dient te worden. Je moet je ‘ware’ aard vinden. (en dan goed je nagels vijlen).

De categorie ‘biseksualiteit’ tracht zich aan die tweedeling, aan die dichotomie te onttrekken. Maar het probleem is dat we daarmee een nieuwe categorie in het leven proeberen te roepen, een soort van bufferzone. Wat de categorie ‘biseksueel’ eigenlijk doet, is trachten het grensverkeer tussen twee Koude-oorlogsmachten te reguleren. Het is een nobel streven, maar ik denk niet dat het werkt. In de praktijk word je dan namelijk gewoon onder de voet gelopen, en over en weer als oorlogsbuit opgeëist. Dat is inderdaad precies wat biseksuelen, politiek en sociaal, altijd gebeurt: ze worden ingelijfd bij een van de twee kampen of erdoor vermalen.

Een stom, simpel en doeltreffend praktijkvoorbeeld. Veel mensen weten dat ik mezelf makkelijk met homoseksualiteit associeer. Ik schrijf in homoblaadjes, ik zit in het bestuur van een homoboekhandel, ik verschijn wel ‘s op homo-gebeurtenissen en ik schrijf geregeld in de krant over het denken over homoseksualiteit en bevecht dan domme vooroordelen. De meeste mensen zien mee echter niet als lesbisch. Dat heeft deels te maken met mijn uiterlijk en de daarmee gepaard gaande aannames, deels ook met het feit dat ik net iets vaker met mannen dan met vrouwen verkeer.

Sinds een paar maanden heb ik een vriendin. Ik geneer me absoluut niet om dat tegen wie dan ook te zeggen, en als het te pas komt doe ik dat ook. Maar de enige drie mensen op mijn werk bij wie ik ineens schuw word – nee erger: argwanend – om het te vertellen, zijn de drie homoseksuele mannen bij een van mijn opdrachtgevers. Omdat ik vermoed te weten hoe ze zullen reageren, en ik geen zin heb in een hartelijk ‘Dat had ik altijd al gedacht!’ of: ‘Welkom in de familie!’ Mijn bezwaar is dat ik het kennelijk eerst met een dame moet doen om effectief als lid van de familie erkend te worden.

Waarom tellen mijn politieke en sociale inspanningen voor de goede zaak eigenlijk minder dan de vraag naar de sekse van degene wie ik in het weekend in slaap val? Tel ik werkelijk minder mee als mijn enige bedpartner mijn kat zou zijn, of een man? Zou het zelfs niet meer winst zijn als ik in mijn liefdesleven een doorgewinterd heteroseksueel zou zijn, en politiek toch buitengewoon homoseksueel betrokken? Waarom zien we eigenlijk überhaupt een tegenstelling tussen die twee dingen? Waarom moet ik eigenlijk in een familie? En waarom zou ik het etiket ‘lesbisch’ wél accepteren als ik het etiket ‘heteroseksueel’ zowat mijn hele seksuele leven heb verworpen?

Noem ik mezelf dan biseksueel? Nee. In de regel noem ik mezelf niets, dat doen anderen voor me. Hooguit, bij wijze van grap en om verwarring te zaaien, noemde ik mezelf vroeger wel eens’hutspot’. Maar ik vind dat geen mooi woord dus ik heb die gewoonte laten vallen.

Er speelt nog iets anders: verzet tegen uitspreken. Pas toen een goede vriend van me mij vertelde over zijn wedervaren bij een buddytraining, drong dat tot me door. In de training – gegeven door de Schorer, het ging om mensen die werden geschoold tot buddy voor aidspatiënten en mensen die beginnende transseksuelen zouden bijstaan – werd een rondje gemaakt over ieders achtergrond, je moest vertellen hoe en wat. Toen het de beurt aan mijn vriend was, zette alles in hem zich schrap. Als hij ging vertellen over zichzelf, moest-ie dingen vertellen waarvan hij vond dat het anderen helemaal niet aanging. Of hij moest liegen, dat kon natuurlijk ook, maar dat voelde nog raarder. Zodat hij daar voor het oog van de zaal uitlegde over transseksualiteit en zichzelf daarmee nolens volens als ‘zo’ bekend maakte.

Wellicht was het goed voor de rest van de aanwezigen dat hij ze iets vertelde en liet zien over transseksualiteit, maar waarom werd hij eigenlijk verplicht dat te vertellen? Hij wil zich juist als man tonen en nu haalde de Schorer – de emancipatie nota bene van harte toegedaan – dat streven (waar hij overigens gewoonlijk altijd goed in slaagt) zonder meer onderuit.

Dat verplicht uitspreken – we vragen het steeds, en we vragen het altijd aan de mensen die de minderheid vormen. We vinden dat elke homoseksueel (of biseksueel) zich ten alle tijde moet uitspreken, zichzelf bekend moet maken. Waarom toch in hemelsnaam? Vanwaar toch die coming-out dwang? Om te bewijzen dat ‘wij’ ook heel gewone mensen zijn? Om te bewijzen dat we ‘er’ zijn, ook daar? Maar dat weet toch iedereen? En mag je niet gewoon seksistisch gedrag of heteronormen aanvallen, of gewoon maar beu zijn, zonder zelf een coming out te moeten doen? Of beter: zonder zelf bi of homo te hoeven zijn? Waarom eisen we altijd maar dat iedereen zuiver op de graat is? Waarom hanteren we ook zelf steeds maar weer die dichotomie, en verzanden we in loopgraven? Met dat zelf-etiketteren maken we van onszelf, waar we eerst ‘gewone’ mensen waren, onverbiddelijk ‘de ander’ en zetten we onszelf in een uitzonderingspositie.

De voornaamste reden dat ik biseksualiteit interessant vind is dat de praktijk ervan, meer dan die andere twee seksuele categoriën, zien dat seksuele oriëntatie een vlottend, veranderlijk en flexibel ding is, iets dat aan constante verandering onderhevig is. En dat geldt óók voor homoseksualiteit en heteroseksualiteit – dat zijn niet zulke rotsvaste, geaarde dingen als waar we ze wel voor verslijten. Het zijn oriëntaties, het zijn niets dan filters waardoor je de wereld bekijkt en seksuele partners beoordeelt. Het zijn richtingen, geen loopgraven vanwaar we elkaar over en weer bekijken en beoordelen.

Er is immers ook een andere opvatting over de mens dan de essentialistische, namelijk de flexibele. Mensen zijn meesters in aanpassing. Ze kunnen zich camoufleren, ze kunnen provoceren, ze kunnen inbinden of uitpakken, al naar gelang de situatie dat van ze verwacht of het hen mogelijk maakt. Ze kunnen veranderen. Ze kunnen wisselen, op hun stappen terugkeren, een ander pad kiezen.

Wellicht zijn we beter af wanneer we voortaan scheel kijken of licht loenzen, in plaats van onszelf blind te staren op het verschil of op een van de beide polen van de dichotomie; want kiezen behelst altijd, onverbiddelijk, ook delen.

Persoonlijk is niet langer privé

Lief dagboekAlles verandert, inclusief gewoontes en opvattingen. Zelf ben ik grootgebracht in het feminisme, dat leerde dat zaken die je als persoonlijk ervoer, een politieke dimensie konden hebben en daarom niet noodzakelijkerwijs alleen een interne aangelegenheid waren. Psychologische kwesties waren niet per definitie privé, ze hadden geregeld hun origine in de maatschappelijke organisatie, waren daarmee onderdeel van het politieke domein en hoorden op de sociale agenda. Die wetenschap is een reden waarom ik zelden gêne heb gehad om publiekelijk over seks, lichamelijkheid of ziekte te spreken.

Dat is een welbewuste keuze geweest. Soms heeft het nadelen. Dan verwijst een halve onbekende ineens naar iets dat ik ergens heb geschreven, en ontleent daar een air aan alsof we op intieme voet staan, wat niet waar is. Want ik heb het hem of haar niet verteld, maar een amorf publiek. Terwijl ik uiteraard wel hoop dat iemand iets aan zulke betogen heeft – er inzicht door krijgt, zich gesterkt voelt, of iets heeft gekregen om fijn de tanden in te zetten – vind ik tegelijkertijd dat ze er geen rechten op mij aan mogen ontlenen; dat clasht dan wel eens.

Maar ik heb altijd geloofd dat het publiceren van interne roerselen of persoonlijk wedervaren een doel moest hebben. Zoals: laten zien dat het standaardverhaal niet af is. Vers licht op een kwestie werpen. Illustreren dat er meer kanten aan een zaak zitten. Vertellen waar iets vandaan komt, en dan mezelf als illustratie gebruiken (want in niemand anders kan ik zo diep afdalen). En altijd ligt daar nog een zweem van taboe over, want sommige dingen – zoals je geamputeerde borst laten zien, of vertellen over vrouwelijke ejaculatie – doe je niet publiekelijk vinden veel mensen, maar het lastige van die opvatting is juist dat ze de werkelijkheid van veel mensen ontkent.; reden waarom ik vind dat het juist wel het vertellen waard is.

We kijken wat ongemakkelijk aan tegen jongeren die hun hele hebben en houden via internet documenteren. Ze laten hun hele leven zien: foto’s van feestjes, blogs over school, podcasts over verbroken liefdes. Alles wordt vastgelegd. We zijn bang dat ondoordachte uitlatingen ze hun hele leven blijft achtervolgen. Jongeren zeggen zelf dat ze daardoor minder aan blunders hechten. Iedereen heeft wel ‘s iets stoms online gezet en waarom zou je een ander daarom een faux pas nadragen?

Twee inzichten hielpen me de omgang van jongeren met privacy beter te begrijpen. Eentje was een onderzoek van het Rathenau Instituut, dat constateerde dat jongeren – anders dan de oudere generaties – geen onderscheid maken tussen praten, sms’en, internet en telefoon. Voor hen is het gewoon allemaal communicatie. Het tweede was een recent artikel in het New York Magazine, waarin oude en nieuwe opvattingen over privacy werden beschreven als ‘de grootste generatiekloof sinds rock ‘n’ roll’.

Toch wringt er iets. Ik blijf denken dat binnen deze nieuwe opvatting over privacy iets over het hoofd wordt gezien. De voorstanders van totale openheid vergeten naar mijn idee dat het tegenwoordig niet alleen meer gaat over de vraag wat ze zelf willen vertellen, maar ook – zo niet meer – over wat overheden ongevraagd over hen vastleggen. En waarom zijn al die jongeren die zo makkelijk over hun leven vertellen, allemaal van die slimme, goedgesitueerde mensen? Zijn het niet vooral de geprivilegieerde kinderen die de toon zetten? Waar zijn de blogs van jongeren die in ongemakkelijke, moeilijke of gewoon maar saaie situaties zitten?

Een beetje vooruitdenken

Stilleven‘We dreigen aan onze welvaart ten onder te gaan. Welvaartsziekten als hartfalen, longemfyseem, obesitas en ook diabetes steken steeds meer de kop op. De kosten rijzen de pan uit,’ zei Mike Leers vorige week. Hij is voorzitter van zorgverzekeraar CZ. Een oplossing heeft-ie gelukkig ook: ‘Ik zou graag zien dat er eens serieus zou worden gesproken over een bestraffingsysteem.’ Maar ja, dat blijft toekomstmuziek, vreest hij. ‘In de politiek en de maatschappij zijn de geesten helaas nog niet rijp voor zo’n polis.’

Leers onderschat de politiek. De vorige minister van Volksgezondheid was juist een uitgesproken voorstander van zulk beleid. ‘Er bestaat niet zoiets als het recht op een ongezond leven’ zei Hoogervorst twee jaar geleden. ‘Ik vind dat je het niet kunt maken om er maar gewoon op los te leven. Als je dan vervolgens ziek wordt, kun je niet verwachten dat je ongebreideld van onze gezondheidszorg gebruik kunt maken.’

Wat discussie over de ideale polis van Leers lastig maakt, is dat helemaal niet zo duidelijk is wat een gezonde levensstijl is. Geen chocola eten (vet). Wel chocola (helpt tegen een hoge bloeddruk). Geen alcohol drinken (slecht voor je lever). Dagelijks twee glazen wijn (goed voor hart en bloedvaten). Veel bewegen (maar geen sportblessures oplopen).

Ah hebbes! Roken, dat is slecht, dat weten we allemaal. Collega-verzekeraar Agis kondigde in hetzelfde artikel aan een goedkopere verzekering voor niet-rokers te willen ontwerpen, plus een goedkopere vegapolis. Gen vlees eten schijnt ook gezonder te zijn. Slim bedacht, punt voor Agis! Maar iedereen wil uiteraard zo’n goedkope polis. Hoe controleer je of de verzekerden braaf zijn? We moeten toch ‘s overwegen de verzekeraars inzage te geven in de dagelijkse boodschappen van hun klanten. Mag je met zo’n polis-voor-een-prikkie trouwens nog wel samenwonen met een roker, of is meeroken ook frauduleus?

Als we dat principe van straf in de gezondheidszorg gaan invoeren, laten we het dan goed doen. Waarom altijd maar die ene open deur van het roken weer ingetrapt, en bovendien, als je die paffers van hun slechte gedrag afmept, worden ze allemaal negentig in plaats van netjes voor hun pensioen dood te gaan, en zitten ze minstens tien jaar dement in een verzorgingstehuis. Alsof dat niet duur is, nog los van de AOW die ze dan jarenlang gratis en voor niks kunnen scoren. Daarvan rijzen de kosten trouwens ook de pan uit. Nee, laten we nu eens een beetje vooruitdenken.

Zonder harnas in het verkeer: tsja meneer, u weet toch dat u niet tegen een auto bent opgewassen, nee hoor, die dwarslaesie of gebroken heup vergoeden we niet. Een kind met Down? Mevrouw, daar heb je tegenwoordig testen voor. U heeft dit kind zelf gewild, en niet dat wij zo’n leven minder waard vinden, oh gut nee, maar het was uw keus, en om daar nu de maatschappij voor te laten opdraaien… Eigen keuze, eigen schuld. U had een abortus kunnen laten doen, was ook veel goedkoper geweest. Die vergoeden we wel. Uit besparingsoogpunt. U wou niet aan de hormonen na uw borstkanker en nu is-ie terug? Spijtig mevrouw, maar helaas, u staat er verder alleen voor.

Als je de ethiek en solidariteit toch overboord gooit en alles op eigen keuzes laat aankomen, hoort dit er ook bij. Of misschien kun je ziekteverzekeraars dan meteen afschaffen, dat is ook een optie.

Wie de jeugd heeft…

Boze babyKinderen moeten beter in de gaten worden gehouden. Minister Rouvoet maakte vorige week het plan bekend om voor elk kind tot vier jaar een ‘risico-analyse’ te maken, die vervolgens wordt bewaard in het elektronisch kinddossier. Alles om te voorkomen dat kinderen ontsporen of thuis iets ergs overkomt.

Onder ‘opvoedrisico’s’ worden onder meer langdurig werkloze ouders geschaard. (Rouvoet bedoelt uiteraard langdurig werkloze vaders, want aan werkende moeders heeft-ie een broertje dood.) Ook echtscheiding is een teken aan de wand. Als je zoekt naar gevaar voor kinderen, kun je heus beter kunt letten op signaleringen van geweld en verwaarlozing dan zoeken naar ouders die een streep zetten onder een ongelukkig huwelijk.

Ook als een kind opgroeit, moet het voortdurend worden gevolgd. En alles over het kind – waaronder buitengewoon veel informatie over de ouders – wordt vastgelegd in dat kinddossier. Hoe doen de ouders het? Heeft het kind ‘foute’ vriendjes? Hoe gedraagt het zich op school? Gaat thuis alles goed? Paps nog steeds aan het werk, mams met de thee thuis?

Aan ouders wordt ‘opvoedingsondersteuning’ beschikbaar gesteld. Ouders die ‘zorg mijden’, worden ‘actief opgezocht’. Zij worden ‘aangespoord’ hulp te aanvaarden of desnoods via de rechter gedwongen mee te werken aan een ‘betere’ opvoeding.

Kinderen onder de zestien moeten alcoholtesten krijgen, voegde de kamer daar deze week aan toe. Wordt een puber op zuipen betrapt, dan wordt dat voortaan door de politie aan de nieuw op te richten Centra voor Jeugd en Gezin doorgegeven.

De PvdA vult aan: ouders van kinderen die op straat voor overlast zorgen, moeten worden gedwongen worden hun kroost na negen uur ‘s avonds binnen te houden. Loopt het kind toch op straat, dan volgt een boete voor de ouders. Het CDA gooit er nog een schep bovenop: zulke ouders moeten voorwaardelijk onder toezicht gesteld worden, dan kunnen ze meteen makkelijker worden gedwongen ‘ondersteuning’ in de opvoeding te aanvaarden.

Achtjarigen moeten bovendien ook voor de rechter kunnen worden gebracht, vindt PvdA’er Depla, en Rouvoet wil daarnaast ‘campussen’ beginnen waar probleemjongeren vier tot achttien maanden worden ondergebracht om ze ‘discipline, regelmaat en structuur bij te brengen. ‘Campussen’, want kampen klinkt zo rot, zeker in verband met de rust, regelmaat en reinheid die Rouvoet wenst.

Het is de oogst van slechts een week kabinetsbeleid. Je vraagt je af naar wie ze hebben geluisterd in die honderd dagen ervoor. Niet naar de ouders in Almere in elk geval, die in 2004 met een voorloper van het elektronisch kinddossier te maken kregen. Via Digidoor werden niet alleen resultaten van Cito-toetsen en dergelijke vastgelegd, maar ook opmerkingen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, de echtscheiding van de ouders, ruzietjes, druk gedrag, blauwe plekken of een bleek smoeltje.

De enige die bepaalde of informatie relevant was, was de leerkracht. Geen enkele aantekening werd door anderen op juistheid gecontroleerd, ouders werden niet over de gegevens geïnformeerd. Het plan was om de dossiers met de kinderen te laten meeverhuizen: van basisschool naar voortgezet onderwijs. Op de informatie in Digidoor stond geen verjaringsdatum. Dat Pietje Jantje een klap had verkocht op zijn zevende, zou Pietje gedurende zijn hele onderwijsperiode achtervolgen.

Monitoren. Via de kinderen informatie over de ouders vastleggen. Ingrijpen. Opvoedingsondersteuning. Ondertoezichtstelling. Kampen. Regelmaat en discipline. Boetes. Achtjarigen voor de rechter. Er is een moment waarop preventie omslaat in dwang en dat punt zijn we vorige week gepasseerd.

De jaknikkers

The Yes MenZe danken hun naam aan hun gewoonte nooit protest aan te tekenen tegen beleid dat ze bekritiseren. Ze zijn het ermee eens, zeggen ze, en leggen publiekelijk uit waarom. Ze zijn het er zelfs zó hartgrondig mee eens dat ze nog wel meer mogelijkheden in het verschiet zien, en vertellen omstandig welke.

Ze doen dat gekleed in keurige pakken, op podia, achter microfoons, op sjieke conferenties, met klinkende titels achter hun naam. In het beste geval krijgt iemand ze na verloop van tijd door en ontstaat er een rel. In het slechtste geval heeft niemand het in de gaten. Zoals ze zelf zeggen: ‘Het is niet echt leuk om de vreselijkst denkbare teksten uit te slaan en te merken dat de toehoorders het wel oké vinden wat je aan plannen ontvouwt.’

Ze heten The Yes Men en slagen erin om op de meest prestigieuze plaatsen te spreken. Dat doen ze door nep-websites te openen die erg lijken op die van hun doelwit; op die van de World Trade Organization, bijvoorbeeld. Dan wachten ze op een uitnodiging en verschijnen ergens als woordvoerder juridische zaken, of als lid van de raad van bestuur. Ze staan pal voor democratie leggen ze uit, maar opperen dat democratische principes beter tot hun recht komen als ze worden gepaard met de principes van vrije handel.

Er gaan bij vrije verkiezingen bijvoorbeeld veel stemmen verloren, stemmen die voor anderen goud waard zijn. Waarom stemmen niet bij opbod verkopen? Zo verdienen twee partijen aan verkiezingen: de stemmer die zijn stem verkoopt én de kandidaat die in zijn product – zichzelf – investeert en aldus gekozen wordt. Ze leggen het trouwhartig uit. Als ze pech hebben, heeft de zaal niks door en klapt die braaf als ze klaar zijn.

The Yes Men did it again. Op een conferentie afgelopen vrijdag in Canada legden de Yes Men een zaal vol oliemagnaten uit welke plannen Exxon heeft ontwikkeld voor het geval de wereld – mogelijk al op korte termijn – zonder fossiele brandstof komt te zitten. ‘We kunnen mensen gaan verbranden. We hebben de techniek. Niet dat we mensen dood willen maken, godbewaarons, maar waarom zouden we, als de natuur eenmaal haar werk heeft gedaan, goede brandstof zomaar laten verteren? Waarom zouden we afval niet benutten? Het Westen heeft immers brandstof nodig.’ Het duurde schrikbarend lang voordat de zaal doorhad dat er ergens iets grondig fout zat.

De allerbeste stunt van de Yes Men kwam voort uit hun website DowEthics.com, opgericht na Dows overname van Union Carbide, het bedrijf dat verantwoordelijk was voor de giframp in Bhopal in 1984, waarbij 20.000 mensen omkwamen en een veelvoud ziek werd. DowEthics stelde dat ze Bhopal volledig zouden compenseren voor de aangerichte schade: de zooi opruimen, de zieken medicijnen geven, het grondwater zuiveren. De site viel niemand op, tot een BBC-reporter precies twintig jaar na het gifschandaal op zoek ging naar informatie en op DowEthics stuitte. DowEthics werd voor een groot tv-interview gevraagd. Een Yes Man deed het woord.

Nog diezelfde dag voelde Dow zich genoopt een persbericht te doen uitgaan waarin ze uitlegden dat ze geen enkele verantwoordelijkheid nam en dat Bhopal kon blijven stikken in haar Union Carbide-gif. De gruwelijke ramp kreeg ineens meer aandacht dan hij in jaren had gehad. Dankzij de Yes Men.

Als de dood voor concurrentie

EfavirenzDriewerf hoera voor Brazilië, dat per direct de aidsremmer Efavirenz vervangt door een goedkoper generiek middel uit India. De producent van Efavirenz – Merck, Sharp & Dohme – is furieus en heeft ‘strafmaatregelen’ aangekondigd omdat zijn patenten worden omzeild.

Terwijl aids in het Westen gaandeweg wordt getemd tot chronische ziekte, is het wereldwijd de vierde doodsoorzaak; in landen bezuiden de Sahara zelfs de eerste. Aids heeft er daarnaast een verwoestend economisch en demografisch effect. Mensen sterven in hun productieve periode, kinderen raken verweesd en ontheemd, de gezondheidszorg vreet het nationale budget leeg. Merck roept zielig in de pers dat ze hun prijs al hebben verlaagd voor niet-Westerse landen, maar de medicijnen blijven simpelweg te duur. Brazilië, dat 15 verschillende aids-remmers gratis aan patiënten verstrekt, spendeert nu 80% van haar aidsbudget aan de import van dure Westerse medicijnen. Dat aandeel stijgt.

India kende tot voor kort geen patentbescherming, wat het in staat stelde generieke, goedkope varianten van dure, gepatenteerde medicijnen te ontwikkelen. Terwijl Efavirenz bijna 10.000 Amerikaanse dollar per jaar kostte, leverde het Indiase Cipla een goed alternatief voor een fractie van dat bedrag: 300 dollar per jaar. Voor veel ontwikkelingslanden kwamen aidsmedicijnen voor het eerst binnen bereik.

De Indiase interventie dwong de farmaceutische industrie om haar prijsbeleid in arme landen aan te passen. Efavirenz wordt inmiddels met korting aan arme landen geleverd: Thailand betaalt nu 64 dollarcent per capsule, Brazilië 159 dollarcent. Brazilië wou meer korting, maar dat wilde Merck weer niet. Brazilië besloot de patentbescherming op aidsmedicijnen op te heffen en zo de import van Cipla’s generieke variant mogelijk te maken. ‘Anders blijven we de gijzelaar van import uit het Westen, en dat bedreigt ons aidsprogramma,’ lichtte de Braziliaanse aidscoördinator toe. Het land koopt nu Indiase capsules voor 45 cent per stuk.

Merck kondigde aan alle investeringen in Brazilië stop te zetten. ‘Wij hebben meer voor dit land gedaan dan tal van ministers van Buitenlandse Zaken,’ riep de Braziliaanse directeur van Merck boos, en: ‘Brazilië kan niet verwachten dezelfde korting te krijgen als Afrikaanse landen!’ Hij vergat daarbij te vermelden dat het bedrijf jarenlang het merendeel van het Braziliaanse aidsbudget wist binnen te halen. Merck verleent dergelijke kortingen omdat ze hun monopolie wilden houden, en generieke producenten als Cipla de pas af te snijden. Anders gezegd: de generieke medicijnen brachten gezonde concurrentie teweeg, dát is waar Merck boos over is.

Bovendien hééft de farmaceutische industrie al teruggeslagen. Onder druk van het TRIPS-verdrag van de World Trade Organisation heeft India in 2005 haar wetgeving moeten aanpassen: patenten worden voortaan gehonoreerd en medicijnen mogen pas generiek worden geproduceerd als de patenten zijn verlopen. Die afgedwongen beleidswijziging heeft niet alleen gevolgen hebben voor India zelf, maar ook voor andere landen die generieke medicijnen uit India invoeren. In India liggen inmiddels ruim 10.000 patentaanvragen van Westerse farmaceutische bedrijven te wachten.

Maar patenten zijn toch nodig? Die winst is toch onmisbaar om de dure geneesmiddelenresearch te financieren? Welnee. Patenten zijn verworden tot een manier om monopolies te handhaven. Producten worden om de haverklap ‘vernieuwd’ (en dus opnieuw patenteerbaar) maar zelden verbeterd. Uit een analyse van meer dan 1000 nieuwe geneesmiddelen die tussen 1989 en 2000 werden goedgekeurd door de Amerikaanse overheid, bleek dat ruim driekwart geen enkel therapeutisch voordeel vertoonde tegenover van bestaande producten. Maar ja, daar was het patent bijna van verlopen.

Tweede paspoort

Bij Anderland hadden ze eenzelfde idee als ik. Mensen die de idiote loyaliteits- en nationaliteitdiscussie zat zijn en die een tweede paspoort willen, kunnen dat gratis en voor niets ophalen op de site van Anderland:


U heeft nu de unieke kans om een paspoort aan te vragen van het hartelijke en gastvrije Anderland!

U bent een Nederlander met maar 1 paspoort? Of u bent Wereldburger met meerdere paspoorten? Of misschien bent u het wij/zij-denken van de laatste tijd wel gewoon zat. In elk geval bent u van harte welkom om een paspoort van Anderland aan te vragen.

Double plus good

PaspoortDat het niemand opviel dat Marijnissens ‘dikke extra plus’ als twee druppels water lijkt op double plus good, de overheidnewspeak uit 1984, vond ik nog het vreemdst. Want de gelijkenis is frappant. Marijnissen wil niet afdwingen dat bewindslieden met een dubbele nationaliteit er een inleveren, hij vindt het ook niet echt slecht dat ze twee paspoorten hebben hoor, het is hooguit ongewenst, ungood. Ogenschijnlijk formuleerde Marijnissen zijn klacht net wat beschaafder dan Wilders, maar in de grond is hij veeleisender: van hem moeten ze hun tweede paspoort eigener beweging opgeven, ze moeten hun eerste nationaliteit zelf verwerpen, pas dan is het écht goed. Double plus good.

Het is de perverse doorvoering van de civilisatietheorie van Elias. Waar het gezag aanvankelijk regels oplegt en met maatregelen afdwingt, raken die regels gaandeweg dusdanig onderdeel van het onderlinge verkeer dat mensen ze zich eigen maken en tot interne moraal verklaren. Uiterlijke repressie evolueert tot innerlijke schaamte, daar komt geen politieagent meer aan te pas: ons eigen geweten houdt ons in toom. In 1984 zijn mensen blij als de overheid ze corrigeert, verwelkomen ze straf als een cadeau en streven ze ernaar elke regel met blijdschap na te leven. Zelfs als de regels veranderlijk en grillig blijken – in Oceania worden de geschiedenis, de wetten en de cultuur bijna dagelijks herschreven – doet iedereen zijn best ze dusdanig te internaliseren dat ze ‘uit vrije wil’ worden opgevolgd. Marijnissen wil hen hun tweede nationaliteit niet afnemen. Dat moet uit henzelf komen.En als ze die wens niet verinnerlijken deugt er iets niet aan ze.

De discussie is ziekelijk. De hele wereld globaliseert en landsgrenzen hebben allang het pleit verloren. Beleid wordt gemaakt door supranationale instanties zoals de Europese Unie en het IMF, nationale parlementen worden een betekenisloos ritueel, bedrijven zijn allang multinational maar in Nederland gaan we ineens hangen aan eigen paspoort eerst. Alsof een paspoort ook maar iets zegt over moraal en loyaliteit, over eer en geweten, of over landsliefde. Waarom moet je overigens van een land houden – of er afstand van doen – om een interessante en verkiezenswaardige moraal te hebben? En als we zo aan paspoorten hangen, vanwaar dan die streekliefde in kamer & kabinet? Moeten Albayrak en Aboutaleb niet gewoon hard terugslaan en zeggen dat Wilders eerst zijn Limburgerschap moet opgeven vooraleer ze met hem in discussie willen?

Ik ben het debat zo spuugzat dat ik een tweede nationaliteit wil. Niet om het land te kunnen ontvluchten als Wilders aan de macht komt – reken maar dat ik dan weg wil, maar uit Nederland vertrekken kan gerust ook zonder tweede paspoort op zak en om op Wilders te spugen en van de PVV te willen uitburgeren heb ik überhaupt geen paspoort nodig – maar gewoon omdat Nederlanderschap zo weinig betekent, zo bekrompen is in deze tijden van internationalisering en globalisering. Ik wil een tweede paspoort om me uit te spreken tegen die navelstaarderij. Patagonië, Monaco, Sealand – allemaal geen goed alternatief, want allemaal even klein en ouderwets. Liefst wou ik meteen een wereldburgerschap maar de VN geeft helaas geen paspoorten af.

Tot ik het ei van Columbus vond, heel toepasselijk, in de nieuwe wereld. Ik ben al geruime tijd burger in Second Life. Daar kun je alles maken, dus ook paspoorten en dubbele nationaliteiten. En Wilders en Marijnissen krijgen er geen, van mij.

Catch a fire

Gisteren was Catch a fire in de sneak. De film speelt zich af Zuid-Afrika in de jaren zestig, onder het apartheidsregime. Goed gespeeld, dat wel (en van Tim Robbins hou ik, al was het maar omdat-ie met Susan Sarandon is getrouwd). Maar ik vond ‘t een slechte film.

Ja, de apartheid was vreselijk – het is raar en shocking om horen hoe de zwarte bevolking alle witte mensen permanent aansprak met ‘baas’ – en het regime verdiende het helemaal om onder te gaan. Maar dat apartheid slecht was, behoeft tegenwoordig geen uitleg en de film werpt geen enkel nieuw licht op de kwestie. Natuurlijk zorgt onderdrukking voor opstand, natuurlijk schept een wantrouwige en onbetrouwbare overheid zijn eigen verzet. De film is buitengewoon schematisch. Alle zwarte mensen zijn nobel, alle witte mensen zijn slecht, of op z’n best naïef. En voorts wilden de makers er werkelijk álles in proppen, dus krijgen we Robbeneiland, Mandela en de uiteindelike bevrijding van Zuid-Afrika als dessert te zien. Er mocht ‘s een los draadje blijven liggen, de kijkers mochten ‘t eens niet begrijpen.

Wat me bemoedigt is dat er tegenwoordig weer meer politieke films worden gemaakt. Maar mogen ze voortaan alsjeblieft wat slimmer in elkaar steken dan deze?