Fideel

Vader Yaseen heeft een fotostudio in Bagdad, waar mensen al decennia lang hun portret laten maken. Het zijn vreemd vormelijke foto’s. Voor een portret van broer en zus zijn bijvoorbeeld slechts drie poses voorhanden, waarbij in alle gevallen de broer op een stoel zit en zijn zus achter hem staat opgesteld. En het fotograferen was nooit makkelijk: de fotograaf mocht de vrouwen absoluut niet aanraken, zodat het moeite kostte hen in de juiste houding te krijgen.

Zaid en zijn broer werkten in vaders studio. Zaid zag hoe de foto’s in de loop der jaren veranderden. In de jaren tachtig vroegen families hen vaak om een portretfoto te reconstrueren uit allerhande pasfoto’s, en in een hoek daarvan moest een zwarte band worden gemonteerd. Het waren rouwfoto’s van jonge mannen die gesneuveld waren in de oorlog met Iran. Of van jonge mannen die juist níet in die oorlog wilden vechten en die als deserteur waren doodgeschoten.

In de jaren negentig fotografeerde de familie Yaseen vooral kinderen. Die afbeeldingen werden sterk geromantiseerd: er werd een kleurige, Disneyachtige achtergrond in gemonteerd, zodat alle Bagdadse kindjes uit een sprookje leken te zijn geplukt. Terwijl moeders vroeger trots met hun kinderen poseerden, verdwenen zij nu gaandeweg uit beeld. Nog later konden zelfs gesluierde vrouwen niet meer worden geportretteerd: ze gingen achter hun kind schuil of moesten van de foto’s worden afgeknipt.

De familie Yaseen is soennitisch, terwijl de veel strengere sjiieten terrein winnen in Bagdad. Vader Yaseen begon dreigbrieven te krijgen en werd voor verrader uitgemaakt. Er kwamen mensen in hun winkel die foto’s van vrouwen verwijderden. Zaids broer werd aangevallen door mannen met geweren met daarop geluidsdempers. Zaid vluchtte naar Nederland, waar hij asiel vroeg en zich toelegde op fotografie.

Inmiddels vinden de Iraakse sjiieten dat mensen en dieren helemaal niet meer mogen worden afgebeeld. De afdelingen beeldhouwkunst, theater en fotografie van de universiteit in Bagdad zijn daarom gesloten.

De IND twijfelt niet aan het relaas van Zaid. Ze vinden alleen dat de bedreigingen en het geweld niets met zijn vak te maken hebben. Zulk geweld is normaal in Bagdad, en Zaid loopt in hun ogen niet meer gevaar dan anderen. Hij moet daarom deze maand terug naar Irak.

Het enige dat Zaid hoeft te doen, zegt de IND, is de fotografie opgeven. Dat vinden de sjiieten nou ook. Hoe fideel dat de IND vanuit Nederland de sjiieten helpt hun beleid te implementeren!

Loyalty

[Translation of Fideel, which appeared in the newspaper ‘Het Parool’.]

Father Yaseen has a photo studio in Bagdad, where people have come for years and years to have their portrait taken. The pictures are oddly formal. For portraits of brothers and sisters, for instance, only three poses are available; in all three the brother sits in a chair, while his sister stands behind him. And photographing was never easy: the photographer may never touch the women, so that it could prove difficult to get them in the right position.

Zaid and his brother worked in their father’s studio. Zaid noticed how the photographs were changing in the course of the years. In the eighties for instance, they often were asked to construct a portrait out of old snapshots, and the portrait had to be adorned with a black ribbon. Those were the mourning pictures for young men who had died in the war with Iran. Or they were the young men who didn’t want to fight in that war, and who were shot as deserters.

In the nineties, the Yaseen family mostly photographed children. Those portraits were utterly romanticised: colourful, Disneyesque backgrounds were used, so that it looked like all Bagdad children were living in a fairy tale. While earlier mothers would pose proudly with their children, they were now slowly disappearing from the photographs. They hid themselves behind their children, or they were cut out of the picture.

The Yaseen family are Sunnites, and the much more rigid Shiites were gaining ground in Bagdad. Father Yaseen started to receive threatening letters in which he was called a traitor. People would enter the shop and take down portraits of women. Zaid’s brother was attacked by men carrying guns with silencers. Zaid fled to the Netherlands, where he asked for asylum and studied photography.

By now, the Iraqi Shiites believe that people and animals may not be portrayed at all. Hence the departments of sculpture, theatre and photography of the Bagdad University have been closed.

The Dutch IND (Immigration Services) do not dispute Zaid’s story. They just think that the threats and the violence have nothing to do with his profession. Such violence is normal in Bagdad they say, and Zaid is not at more risk than any other Iraqi. They informed Zaid that he has to return to Iraq this month.

The only thing that Zaid has to do, the IND said, is to give up photography. That’s exactly what the Shiites think as well. How loyal of the IND to help the Shiites to implement their policy from within the Netherlands!

Plan

De ICT van de politie is na een decennium van geschutter nog niet op orde. Elke poging om tot een systeem te komen waarin aangiftes, signaleringen en onderzoeken landelijk beschikbaar zijn, blijkt de ellende te hebben vergroot in plaats van verkleind. Na elke nieuwe investering kan het systeem juist minder.

Inmiddels is de programmatuur bij de politie zo vakkundig gemold dat aangiftes geregeld niet in het systeem zijn terug te vinden en getuigenverhoren soms spoorloos verdwijnen. Het systeem is bovendien gebruiksonvriendelijk, instabiel en omslachtig. Agenten rukken zich de haren uit het hoofd.

Ook met C2000. het landelijke netwerk voor de hulpdiensten, is het al jaren miserabel gesteld. De dekking is gatenkaas, het systeem is onbetrouwbaar, telefoons vallen zomaar uit. De brandweer wil er inmiddels niet meer mee werken: te gevaarlijk.

Krap een jaar geleden besloot vtsPN – de club die de ICT van de politie regelt – daarom schoon schip te maken. De inhuurkrachten eruit, snoeien in het serverpark, de programmatuur opschonen. vtsPN kenschetste deze klus indertijd als ‘een openhartoperatie’. Kennelijk is de patiënt inmiddels overleden: de website politie-ict.nl – onderdeel van vtsPN – doet het al een tijdje niet meer. Configuratiefoutje. Niemand die het doorheeft.

Wie heeft toch ooit die onzinnige notie bedacht dat grootschalige inzet van ICT leidt tot meer efficiëntie, tot betrouwbaardere gegevens en tot kostenbesparing?

Het tegendeel is waar: alle grote automatiseringsprojecten van de overheid van de laatste decennia zijn grandioos gesjeesd. De Belastingdienst heeft jarenlang met grote ellende gekampt. Het EPD, waarin miljarden is geïnvesteerd, was brak en onveilig. De stemcomputers bleken onbetrouwbaar en waren duurder dan stemmen met een rood potlood was. De hacks van de OV-jaarkaart zijn niet meer te tellen. In de zorg worden medewerkers gek van de DBC’s en van de tijdsystemen waarin elke ‘zorghandeling’ tot op de seconde nauwkeurig is bepaald en moet worden geadministreerd. In sommige beroepen besteden werknemers tegenwoordig een derde van hun tijd aan het bijhouden van wat ze hebben gedaan, en doen anderen niks anders dan zulke rapporten beoordelen.

Ik weet een slimme bezuinigingsmaatregel! Alle ICT-plannen snoeien we terug tot 10% van het origineel. Da’s winst, want kleinschalige projecten hebben een opmerkelijk hogere kans van slagen. Van het vrijgekomen budget geven we 3% aan kunst & cultuur en 20% aan de zorg; met 66% mag de regering haar tekorten aanzuiveren. De resterende 1% gaat naar een ideeënbus om bureaucratie te bestrijden.

Breken

In Brabant en Limburg zijn proefboringen naar schaliegas in voorbereiding. Schaliegas houdt zich op in gesteente diep onder de grond, en om het daaruit te peuteren is een heel gedoe. Op circa 2 kilometer diepte worden horizontale buizen aangelegd; via explosies worden vandaaruit scheuren in het omliggende gesteente geforceerd, waar later een mengsel van water, zand en chemicaliën in wordt gespoten. Door de zo ontstane druk komt het schaliegas in het gescheurde gesteente vrij en kan dat via de buizen afgevoerd worden. Omdat schaliegas verspreid is – er is geen overzichtelijke bel, zoals bij Slochteren – moeten er voor elke winning tientallen van zulke onderaardse horizontale buizen worden aangelegd.

De methode staat bekend als hydraulic fracturing, kortweg fracking. En overal waar aan fracking wordt gedaan, ontstaat onrust.

Er lekt onvoorzien nogal wat methaan weg in het proces; dat maakt dat schaliegaswinning meer broeigassen de atmosfeer instoot dan kolen of olie. Ook dringt het methaan geregeld door in het grondwater. In Amerika zijn nu al duizenden gevallen bekend van mensen wier kraanwater plots ontvlambaar blijkt, omdat het vervuild is met methaan. Wat de precieze samenstelling is van de gebruikte chemicaliën – waarvan een deel ook in het grondwater blijkt te belanden – is onduidelijk: dat is namelijk bedrijfsgeheim. We weten alleen dat het om en nabij vijfhonderd verschillende stoffen betreft. Wanneer je zulke ingrijpende methodes toepast, moet het bedrijfsgeheim toch wijken voor het algemeen belang?

Een tweede probleem is dat schaliegas veelal wordt gevonden in natuurgebieden. Moet je daar nu heus de boel met geweld gaan openwrikken? En weten we zeker dat het geen kwaad kan om onderaards een netwerk van buizen te boren, daar explosies uit te voeren en chemisch spul rond te pompen? Dat we bij fracking niet zien dat we nogal heftig tekeer gaan – alles speelt zich onderaards af, ons ingrijpen wordt gecamoufleerd door de aardkorst zelf – wil niet zeggen dat het veilig is.

De bedrijven die zich in fracking specialiseren, houden er een onthutsend onthecht air op na: ‘We learn as we go’. Het kabinet legt ze geen strobreed in de weg. In de Energienota die vorige week verscheen, schaart de regering schaliegas vrijbuiterig onder de ‘onconventionele bronnen’ en roept ze dat denken over veiligheid belangrijk is. Maar diezelfde regering verzwijgt dat het staatsbedrijf Energie Beheer Nederland inmiddels een belang van 40% heeft in de ondernemingen die mogen gaan aproefboren.

Update, juni 2013:
55 Nederlandse professoren hebben zich dit weekend (23 juni 2013) uitgesproken tegen de winning van schieligas in Nederland. Hun betoog staat hier.

Camouflage

[Voor het tijdschrift Lover, aflevering 2011-2.]

’t Was een mooie meid en dat wist ze. Helaas legde ze het er dik bovenop: haar rokken net te kort, haar truitjes iets te strak, de make-up te uitbundig. De overdaad deed eerder aan haar schoonheid af dan dat-ie eraan toevoegde; er was nu simpelweg teveel dat om aandacht schreeuwde.

Ook haar vader vond het niks. Of nee, hij vond er wel degelijk iets van – hij vond haar uitdossing ongepast, zelfs licht hoerig. Maar hij kon er niet veel van zeggen; ze had hem zijn wapens effectief uit handen geslagen. Want bij dat al uiterlijk vertoon droeg zijn dochter immers keurig een hoofddoekje. Ze bedekte heur haar en ging zo volop de strijd aan met haar cultuur. Met haar vader, ook.

In dat ene tafereel ligt alle kortzichtigheid en stupiditeit van het hoofddoekjesdebat besloten. Zodra (en zolang) een moslima een hoofddoekje draagt, komt ze met zoveel meer weg. Je mag dat tragisch of eng vinden, maar met het ontkennen van die realiteit schiet niemand iets op; de vrouwen in kwestie al helemaal niet.

Een hoofddoekje is voor veel islamitische vrouwen een aflaat. Oh, er zijn uiteraard moslima voor wie de hoofddoek een trotse geloofsbelijdenis is. Maar er zijn ook veel vrouwen die hem dragen omdat het een perfecte camouflage is, een effectieve bliksemafleider: ‘Ik bedek mijn haren, dus verder moet je niet zeuren.’ Sommigen gebruiken hun hoofddoek zelfs als strategisch wapen: ‘Ik bedek mijn haren, en tóch denk jij dat ik onkuis ben? Pfah! Schande over jou!’

Wie een passend symbolisch eerbetoon weet te vinden, kan vervolgens met veel wegkomen – inclusief korte rokken en strakke truitjes. Vaak verwerven vrouwen zichzelf zo ruimte en kunnen ze met ineens doen wat zonder onhaalbaar en onmogelijk leek. Dan is de hoofddoek hun vrijbrief.

Maar daar staan we liever niet bij stil. Liever grijpen we bot in, van buitenaf, in de soms moeizame onderhandelingen tussen islamitische vrouwen en mannen. Maar terwijl wij vroom beweren hun gebodscultuur te willen ondermijnen (een religie mag een vrouw niet voorschrijven hoe zij zich moet kleden, vinden we, en die mannen mogen zich niet langer als de bewaker van de goede zeden opwerpen), weten we niks beters te doen dan zelf nieuwe geboden op te leggen: hoofddoekjes mógen niet. Daarmee scharen we ons in het koor van religies en overheden die hun moraal aan vrouwen wensen op te leggen en hen voorschrijven hoe, wie & wat zij moeten zijn.

(En stel nu dat zo’n vrouw kampt met een man die haar verplicht tot het dragen van een hoofddoek: denken we heus dat een nationale eis de hoofddoek af te leggen, die vrouw meer ruimte geeft? Volgens mij komt ze dan alleen meer klem te zitten.)

Wat me in het debat voorts verbaast – buiten de stuitende hypocrisie ervan, want het gaat ‘ons Nederlanders’ evident niet om een neutraal debat over publiek vertoon van religieuze tekens; alleen de islamitische kentekens zitten ons dwars – is dat het anders zo vanzelfsprekende vertoog over het nut van betaald werk ineens nietig lijkt. Betaald werk is belangrijk, zeggen we altijd: het levert eigenwaarde en zelfbewustzijn; het zorgt voor sociale en maatschappelijke aansluiting en inbedding; en je eigen geld verdienen bevordert zelfstandigheid.

Maar vrouwen met een hoofddoekje willen we liefst ontslaan. Als we inderdaad vinden dat juist zij broodnodig moeten emanciperen, is hen uitsluiten van de arbeidsmarkt en ze zodoende veroordelen tot een leven binnenshuis dan wel zo’n goed instrument? Me dunkt van niet.

Verder is dat hele hoofddoekjesdebat zo seksistisch als maar kan. We hebben het alweer en uitsluitend over de vraag hoe vrouwen eruit horen te zien, terwijl mannen de dans ontspringen. Niemand die mikt op het veranderen van de mening of de macht van de mannen. En vooral: niemand die zeikt en zeurt over mannen in djelleba’s of over mannen met lange baarden, terwijl ook dat vaak religieuze tekens zijn.

Maar ja. Mannen met baarden die zeggen hoe vrouwen zich moeten gedragen zijn van alle culturen. En het debat over vrouwen en hoofddoekjes is geen emancipatoir debat; het is alleen een anti-islamitisch debat.

Dus die baarden hoeven niks te vrezen.

Slettenmars

In mijn tuin groeit een manshoge dracunculus vulgaris. Wanneer het purperrode schutblad zich openvouwt, komt daaruit een paarse spadix die fier omhoog steekt. Na een dag of drie is de bloem over het hoogtepunt en wordt de spadix post-orgastisch slap. Je reinste tuinporno.

Dus die mocht mee. Ik sneed zaterdagochtend de laatste van de zeven bloemen af en ging kortgerokt, met mijn dracunculus als een speer aan mijn zijde, naar de Slutwalk. ‘Is dit niet té…?’ vroeg de vriendin die ik onderweg ophaalde, frunnikend aan de knoopjes van haar jurk. ‘Welnee,’ zei ik, ‘doe er nog maar een los.’

Want daar ging het nu juist over. Wanneer je er sexy, uitdagend of voor mijn part ‘hoerig’ bij loopt, is dat geen uitnodiging of vrijbrief voor handtastelijkheden. Iemand voor slet uitmaken dient vooral om vrouwen te verdelen in ‘nette’ en ‘losse’ vrouwen, met als onuitgesproken veronderstelling dat alleen die eerste groep rechten heeft en men zich bij die laatste groep meer mag permitteren, tot aan verkrachting toe.

Het is een rare, ouderwetse opvatting. Alsof sletten geen rechten hebben. Alsof het probleem ’m zit in de kleding van vrouwen in plaats van het denken van handtastelijke mannen (immers, ook vrouwen in burqa’s worden verkracht). Alsof vrouwen zelf schuld hebben aan hun verkrachting en alsof zij verantwoordelijk zouden zijn voor het gedrag van mannen die dergelijk geweld plegen.

Toen een Canadese politieman laatst publiekelijk beweerde dat vrouwen zich niet zo sletterig moesten kleden als ze niet verkracht wilden worden, was de maat vol. Tijd om slet tot een geuzennaam te maken. Tijd voor een slettenmars.

Mijn feministisch hart sprong op toen ook Amsterdam een Slutwalk aankondigde. Dertig jaar geleden hielden we zulke marsen ook, toen heetten ze Heksennacht, of: Vrouwen eisen de straat terug. Een mooi teken van vooruitgang was dat de Slutwalk breder was opgezet: dit ging niet alleen over vrouwen. Iedereen die wegens vermeend ongepaste kleding of verschijning met repercussies te maken had, was welkom. Van frêle nichten tot sexy meisjes, van drag queens tot stoere vrouwen, van genderbenders tot punkmeiden: we waren allemaal van de partij. Een tweede teken des tijds: dit was geen boze demonstratie, het was eerder een publiek feest.

Het was nodig, en het was goed. ‘Zo zou ik anders nooit over straat durven,’ zei de vriendin na afloop, ‘ik zou bang en ongemakkelijk zijn. Maar weet je: ik voelde me ronduit machtig.’

[Foto: Spaink @ Slutwalk Amsterdam / Martin Adams]

Candide en de tuin

Vandaag heb ik urenlang in de tuin gewerkt. Twee heesters gesnoeid, een bessenboompje fors uitgedund, de twee pioenrozen die elk jaar meer blad maar amper bloemen produceren eindelijk uit de grond gehaald, een paar nieuwe aanwinsten geplant, dode takken en dito bloemen verwijderd, wat planten verplaatst die in de verdrukking waren gekomen, eenjarig spul geplant voor de kleur en fleur, onkruid weggehaald, en van alles opgebonden, gestut, geaaid, liefjes toegesproken en anderszins verzorgd.

De tuin ziet er schitterend uit. Hij is helemaal klaar voor een lange zomer, en ik ben van plan er de komende maanden veel van te genieten. Met iPad of e-reader in de tuin, voorzien van een trio heen en weer wandelende katten: heerlijk. Tel daarbij op de lome warmte die in de luwte tussen de huizen blijft hangen, het gekrijs van gierzwaluwen, het geschetter van kanaries en eksters, plus op zomerse avonden het geblaf van de zeehondjes in Artis, en dan kun je je wellicht iets voorstellen bij mijn postzegelparadijs.

Tijdens het doodvermoeiende maar o zo bevredigende gepruts in de tuin herinnerde ik me dat ik hier nog een interviewtje wilde plaatsen. Voor de Volkskrant maakt Frank Meester sinds maart van dit jaar de serie ‘De zin van het leven’. Meesters kiest, in overleg met de geïnterviewden, een filosofisch citaat uit dat vervolgens dient als uitgangspunt voor een gesprek. Maarten ‘t Hart beet het spits af, ik volgde de week erna. We besloten al snel dat we een citaat van Voltaire als leidraad zouden nemen. Onderstaand het interview (gevolgd door een paar tuinfoto’s). Het stuk is met toestemming overgenomen.

 
‘Je moet je tuin onderhouden’ – Voltaire

Karin Spaink: ‘Nu het lente is, ben ik weer aan het tuinieren in mijn stadstuintje. Heerlijk. Kijken hoe alles zich ontwikkelt: hier een beetje bijsturen, daar wat dood spul weghalen, in een hoekje iets nieuws proberen. Al doende ontdek je steeds meer: hele kleine bloempjes, nog kleinere knopjes, babykevertjes, miniwormpjes. Er is niets leukers dan goed kijken.

Il faut cultiver notre jardin, daarmee eindigt Voltaire zijn Candide. Candide reist de hele wereld rond en maakt de gruwelijkste dingen mee. De beroemde aardbeving in Lissabon van 1755 speelt een rol, oorlogen, slavernij, ga zo maar door. Aan het einde van het boek besluit hij dat hij zich maar het beste kan beperken tot het onderhouden van zijn tuintje.

Dat lijkt een bescheiden levensdoel, zeker, maar het is niet niets. Hij gaat datgene doen wat binnen zijn vermogen ligt en waarmee hij echt iets kan bereiken, in plaats van luchtkastelen te bouwen. Als je in de tuin werkt doe je dat stapje voor stapje. Je begint onderop en begeleidt de planten bij het groeien. Je moet die planten leren kennen: toen ik mijn tuintje begon, hing ik bij alle planten kaartjes. Het werd een leestuin, een tuin met ondertiteling.

Het zou goed zijn als het kabinet zich zou laten inspireren door de lente en Candide eens ging lezen. We verkeren nu natuurlijk net zo goed in tijden van aardbevingen en oorlogen. De overheid denkt alle problemen op te kunnen lossen door grootse plannen van bovenop op te leggen. Als we maar voldoende automatiseren, alles in kaart brengen, dan krijgen we alles in de hand en kunnen we alle rampen voorkomen. Maar al die grote projecten falen. De OV-chipkaart, het Elektronisch Patiëntendossier. Je hoort vaak zeggen dat we afstand hebben gedaan van het maakbaarheidsideaal, maar ik merk daar weinig van.

In de tuin werken maakt me ook productiever op andere gebieden. In de lente en de zomer werk ik vaak het hardst. Tijdens het tuinieren zijn de ideeën op de achtergrond aan het gisten. Ik heb last van herfstdepressies, dan komt er echt niets uit mijn handen en sluit ik mezelf af. Ik doe spelletjes op de computer, of kijk eindeloos tv, dan staat mijn denken letterlijk op een laag pitje. Wanneer ik mijn tuin aan het cultiveren ben, is dat anders. Dan cultiveer ik tegelijkertijd mijn denken.´

Frank Meesters, De Volkskrant, 25 maart 2010

[Klik op de foto’s voor een grotere versie. Van boven naar beneden:

  • Foto 1: het vijvertje, met de waterlelie die nu in bloei is.
  • Foto 2: de linkerkant van de tuin, voor mijn slaapkamer.
  • Foto 3: zicht vanaf de rechterkant van de tuin.
  • Foto 4: zicht vanaf de linkerkant; op de achterste stoel: Dropje.]

Prikkelen

Het kabinet wil de bijstand, de Wajong en de sociale werkplaatsen bijeenvegen, met als uitgangspunt dat arbeidsgehandicapten zoveel mogelijk op de reguliere arbeidsmarkt aan de slag moeten. Tegelijkertijd wordt alle hulp aan arbeidsgehandicapten bij het zoeken naar een baan, of ondersteuning teneinde hun werk te kunnen houden, radicaal wegbezuinigd: in totaal moet met de nieuwe regeling met twee miljard euro minder worden uitgevoerd.

Zulk beleid gaat ervan uit dat arbeidsgehandicapten niet genoeg hun best doen. Wanneer we ze financieel nu maar voldoende ‘prikkelen’, komt alles goed: we maken thuis blijven zitten gewoon minder aantrekkelijk. De markt zal vervolgens automatisch haar nobele ding doen: door de vergrijzing stijgt de behoefte aan arbeidskrachten in de komende jaren, et voilà: ineens plaats zat voor al die gepast geprikkelde gehandicapten!

Wat het kabinet vergeet, is dat alle werkgevers meer willen produceren met minder mensen. Overal stijgt de werkdruk: ook gezonde mensen hebben daar flink last van. Hoe mensen met een arbeidshandicap zich moeten verhouden tot die toenemende werkdruk? Uh… daarover heeft het kabinet niet nagedacht.

De suggestie is voorts dat mensen met makke liefst op hun luie reet zitten. Dat gaat volkomen voorbij aan de moeite die duizenden gehandicapten zich getroosten om een opleiding te volgen en daarna werk te vinden. Maar ze krijgen afwijzing na afwijzing. Er is haast geen baas te bekennen die ze hebben wil.

Ministeries ook niet trouwens. Begin jaren negentig besloot Sociale Zaken dat voortaan minstens 5% het werknemersbestand van elk bedrijf en elke organisatie uit mensen met een handicap moest bestaan. Sociale Zaken heeft die norm zelf echter nooit gehaald: het ministerie bleef iets onder de 1% steken. Wat verhoudingsgewijs nog reuze royaal was, want van de bijna tienduizend ambtenaren die de overheid in het jaar na invoering van die regeling aannam, hadden er slechts dertien (13!) een handicap.

Kort daarna bepleitte Sociale Zaken de afschaffing van de 5%-regeling, omdat de uitvoering ervan ‘niet haalbaar’ was. (Je zou haast denken dat gehandicapten een schaars goed waren, maar nee: het ontbrak aan beleid, aan voorzieningen, en vooral aan de bereidheid om functievereisten, de indeling en de organisatie van het werk aan te passen.)

Zelf ruimhartig gehandicapten aannemen vindt de overheid sindsdien niet ‘haalbaar’. Maar bedrijven zouden dat nu wel van ganser harte en in grote getalen doen? Kijk eerst naar je eigen! En geef gehandicapten intussen niet de schuld van de marktwerking.

Wie goed doet

Autistische mensen zijn slecht in sociaal gedrag. Ze herkennen vaak gezichtsuitdrukkingen niet en kunnen die niet duiden. Dat lijkt te komen door het ontbreken van ‘spiegelneuronen’. Wanneer je iemand ziet lachen, spiegelen je eigen hersenen die activiteit en worden ze geactiveerd alsof jijzelf lacht. Zien lachen doet lachen, inderdaad. Niet alleen begrijpen we daardoor die ander, ook ontwikkelen we zo empathie. We voelen letterlijk met anderen mee.

Dat mechanisme is stuk bij autisme dacht men, maar Nederlandse onderzoekers toonden recent anders aan. Bij autistische mensen komt het sociaal vermogen laat op gang, maar ontwikkelt zich veel langer dan gewoonlijk: tot ver na hun veertigste. Naarmate autistische mensen ouder worden, blijkt hun empatisch vermogen te stijgen, terwijl dat bij ‘normale’ mensen juist afneemt wanneer ze ouder worden.

De groep beval daarom aan: veel spiegelen. ‘Een normaal kind merkt al snel dat iemand gaat lachen als hij lacht. Maar doordat autistische kinderen niet op zoek gaan naar contact, gebeurt dat bij hen veel minder snel. Door het kind vaak te imiteren, kun je zijn hersenen wellicht stimuleren dat verband wel te leggen.’ (De Volkskrant, 3 mei 2011.)

Wat een mooie theorie. Temeer daar hij prachtig aansluit bij de belangrijkste ontdekking in de evolutie van samenwerking. Daar is uitgezocht welk gedrag de beste kansen biedt voor succes en overleving. Hoe houd je een afspraak of verdrag bestendig? Als verraad een optie is, moet je dan zorgen dat jij daarmee eerder bent, voordat de ander jou verraadt? Moet wantrouwen je basis zijn, of moet je uitgaan van het goede in je tegenstanders? Wie al te argwanend is en nooit een handreiking doet, zaait alleen meer wantrouwen, zo blijkt; wie uitsluitend vol vertrouwen blijft opereren, wordt onder de voet gelopen.

De beste strategie, zo leerde de computerexpert Anatol Rapoport ons in 1980, is tit for tat: vriendelijk zijn en met gelijke munt betalen. Spiegelen dus. De strategie in het kort: altijd uitgaan van samenwerking; zodra de ander je een loer draait, zonder pardon terugslaan; meteen daarna vergevingsgezind zijn en positief doorgaan. Dat bleek voor alle partijen het meest succesvol en leverde het meest stabiele sociale resultaat op.

Wie sociaal gedrag wil promoten, dient zelf redelijk en open zijn. Weer een reden waarom het wantrouwen waarmee de overheid haar burgers bejegent niet verstandig is, noch de argwaan die Wilders tentoonspreidt.

Immers, imitatie kent geen moraal. Maar wel spiegelneuronen.

Ook macht moderniseert

Middenin een referaat over de Egyptische revolutie realiseerde ik me opeens iets belangrijks. Dat het geen Facebook- of Twitterrevolutie is geweest, was evident: de protesten waren al jaren gaande. De bestaande revoltes kregen door het gebruik van sociale media wél ineens een duidelijker gezicht. Een gezicht dat nu bovendien wereldwijd te bekijken viel, zodat Mubaraks regime van repressie en corruptie steeds moeilijker te verdedigen werd – zowel intern, in eigen land, als extern, voor het oog der buitenlandse naties.

Mubarak vertrouwde op de beproefde methodes van censuur. Zijn aanpak was gebaseerd op een verouderd, hiërarchisch informatiemodel: wie de informatie beheerst, beheerst de massa. Dus verbood hij de kranten en de tv om over de opstanden te rapporteren, zich niet realiserend dat tegenwoordig iedereen met een mobieltje zichzelf als verslaggever kan opwerpen. Dat was Mubaraks grootste vergissing: niet snappen dat tegenwoordig iedereen betrekkelijk eenvoudig de middelen kan vinden om zijn stem in de wereld te laten opklinken. Censuur werkt alleen als je de media beheerst, en dat is tegenwoordig een stuk lastiger geworden, zo niet ondoenlijk.

Maar waarom denken we dat daardoor overal ineens de lente zal uitbreken? Geloven we nu heus dat we, omdat informatie niet langer geknecht maar voortaan ‘vrij’ is en door iedereen de wereld kan worden in geholpen, overal bestaande machten kunnen breken?

Dat optimisme suggereert enerzijds dat machthebbers alleen informatiemonopolies tot hun beschikking hebben, en anderzijds dat ze nooit leren. Beide opvattingen zijn betreurenswaardig naïef.

Machthebbers hebben bepaald meer dan informatiemonopolies alleen. Ze hebben immers échte macht: luidere stemmen, slappe parlementen, gekleurde wetten, internationale bondgenoten, geheime diensten, geld, grondig geknede publieke moraal, en in laatste instantie: een leger en gevangenissen. En als de explosieve informatie die WikiLeaks hier in het westen verspreidt uiteindelijk niets verandert, waarom zou informatie verspreid in Arabische landen dan wél iets uithalen, terwijl de repercussies voor mensen die ‘onwenselijke’ informatie lekken daar zoveel groter zijn dan hier?

Wie de macht heeft en wil behouden, is beter af wanneer-ie traceert wie ongewenste informatie verspreidt en wie zulke informatie opzoekt. Het akelige is dat diezelfde nieuwe media die het oude informatiemonopolie doorbreken, juist dát zo makkelijk maken. Het is tegenwoordig doodsimpel om te achterhalen wie iets twittert, wie een video post, wie een mail stuurt.

Informatie onderdrukken is een achterhaald model. Anoniem kunnen blijven terwijl je iets doet of zegt, dat is het nieuwe gevecht – een gevecht dat we in het westen allang hebben verloren.