Wikileaks updates

De hoogste tijd voor een selectie uit de (naar mijn idee) belangrijkste updates rondom Wikileaks.

♦ Sinds dinsdag 14 december blokkeert de luchtmacht in Amerika nieuws over / van Wikileaks. Maar liefst vijfentwintig sites, waaronder die van de Guardian en van de New York Times, worden door de Amerikaanse luchtmacht geblokkeerd opdat medewerkers geen nieuws over Wikileaks kunnen lezen. Eerder al gaf de Amerikaanse regering opdracht te zorgen dat overheidsmedewerkers Wikileaks zelf niet meer konden lezen. Daar kan ik me nog iets bij voorstellen. Maar om van overheidswege gerennomeerde kranten te blokkeren is pure idiotie.

♦ Het online magazine Salon publiceerde afgelopen woensdag (15 december) een artikel over Bradley Manning, de soldaat die verdacht wordt van het lekken van materiaal aan Wikileaks. Manning zit al zeven maanden in eenzame opsluiting. De Guardian mellde donderdag 16 december dat de gezondheid van Manning hard achteruit gaat.

♦ Onderzoeksjournalisten uit veertig landen hebben publiekelijk hun steun betuigd aan Wikileaks.

♦ De Zweedse omroep SVT werkt al enige tijd aan een documentaire over Wikileaks, en heeft die nu online gezet. De (Engelstalige) documentaire duurt bijna een uur, en is hier te zien.

De boodschapper moet dood

Nog nooit heeft Wikileaks een gelekt document gepubliceerd dat vervalst of verzonnen bleek. De site excelleert in waarheidsvinding: wat is er echt gebeurd, hoe is beleid tot stand gekomen en hoe wordt het uitgevoerd, welke feiten werden ons onthouden, hoe verhouden beeld en realiteit zich?

De oogst is droevig. Wikileaks heeft illegale chemische lozingen door de Trafigura gedocumenteerd, Amerikaanse legerhandleidingen voor het martelen van Iraakse gevangenen gepubliceerd en oorlogsmisdaden aangetoond. Ze hebben laten zien hoe Amerika de ‘voortgang’ van de oorlog in Irak permanent te rooskleurig voorstelt en verdoezelt hoeveel slachtoffers er werkelijk zijn gevallen.

Overheden besteden tegenwoordig tal van taken uit. Een neveneffect daarvan is dat het proces van besluitvorming schimmig wordt en verantwoordelijkheden verwateren: zwarte pieten kunnen altijd weer naar elders worden doorverwezen. Hoe adviezen van buitenaf tot stand zijn gekomen onttrekt zich aan debat en toetsing (en aan de Wet Openbaarheid Bestuur), al staan diezelfde externe rapporten aan de wieg van het overheidsbeleid. Hoe ingehuurde bedrijven zich van uitbestede overheidstaken kwijten is evenmin transparant.

Voorts spelen geheime rapporten en eindeloos gemasseerde informatie een cruciale rol in internationaal beleid. Zulke rapporten neigen ertoe hun eigen premisse te bewijzen: aandikken wat te pas komt en wegretoucheren wat het beeld verstoort. Dat leidt tot een blikvernauwing die een angstbeeld als vaststaand feit opdist. Hoe vaak hebben de Westerse inlichtingendiensten begin dit decennium niet ‘bewezen’ dat Irak over massavernietigingswapens beschikte? De bevinding was vals, maar fungeerde niettemin als vliegwiel voor verstrekkende besluiten.

Openbaarheid van bestuur, inzichtelijkheid van besluitvorming en de bereidheid om kritiek of onwelkome feiten serieus te nemen zijn in het geding, en daarmee ook het democratisch gehalte van onze maatschappij. De stroom documenten die Wikileaks ontvangt, bewijst dat voldoende mensen binnen overheidorganisaties en bedrijven grote moeite hebben met die ontwikkeling. Ze besluiten een radicale stap te zetten. Ze worden klokkenluider: ze lekken feiten en documenten die angstvallig uit de openbaarheid werden gehouden omdat ze niet stroken met de officiële waarheid.

Aan de authenticiteit van het materiaal dat Wikileaks heeft gepubliceerd twijfelt niemand: daarvoor is alles te goed gedocumenteerd. Dat maakt ingrijpen mogelijk en doen alsof je neus bloedt lastig. Op grond van door Wikileaks gepubliceerde informatie heeft de VN vorige maand eindelijk aangedrongen op onderzoek naar martelpraktijken van het Amerikaanse leger. (Sinds afgelopen week weten we, ook door Wikileaks, tevens dat Amerika de VN systematisch bespioneert.)

Nu niet aan de boodschap valt te tornen, moet de boodschapper maar dood. Julian Assange, de oprichter van Wikileaks is afgelopen week op de lijst van meest gezochte criminelen gezet en er is een internationaal aanhoudingsbevel uitgevaardigd, waarin hem op voorhand eenzame opsluiting wordt aangezegd. Hoge Amerikaanse politici noemen Assange een terrorist; een Canadese politicoloog riep publiekelijk op hem om zeep te brengen. Een Zwitserse bank bevroor Assanges rekening en maakte en passant bekend wat zijn saldo was; PayPal heeft 60.000 euro, ingezameld voor Assanges steunfonds, bevroren. De advocaten van Wikileaks worden achtervolgd, bespioneerd en geïntimideerd. Assange krijgt honderden doodsbedreigingen per dag en journalisten willen hem hoofdzakelijk uitvragen over zijn seksleven.

Toen Salman Rushdie zijn leven niet meer zeker was omdat hij gebruikmaakte van zijn recht op vrije meningsuiting en een aantal moslimfundi’s daar niet tegen kon, schaarde heel het westen zich beschermend om Rushdie heen. Nu wordt het leven van Julian Assange bedreigd, door onze eigen politici nota bene. En niet eens om wat hij heeft gezegd – nee, omdat hij ons laat lezen wat zij zeggen en doen.

Hoeder, moeder & broeder

Al geruime tijd doet onder technologiegezinde mensen de theorie van de Singularity opgeld. (Eigenlijk is ‘t meer een hypothese, want van een coherent uitgewerkt stelsel van ideeën is geen sprake.) De leidende gedachte is dat technologie zich momenteel zo snel ontwikkelt, onder meer omdat we tegenwoordig geavanceerde technologieën gebruiken om nieuwe technologieën te ontwikkelen, dat zich op afzienbare tijd (twee, hooguit drie decennia in de toekomst) een cruciale, onomkeerbare verandering zal voordoen. De technologie die we hebben gemaakt, zal dan op eigen benen staan; hij zal bewustzijn hebben, zo u wilt.

Die nieuwe technologie zal ons veel goeds brengen. Via nanotechnologie kunnen we straks bijvoorbeeld organen maken (of repliceren). Er zal nooit meer een tekort zijn aan donornieren, je kunt een nieuwe nier laten ‘uitprinten’ door een nanodeeltjesmaker, die alle bouwstenen vervaardigt en ze in de goede volgorde en samenhang ordent. Grondstoffen hoeven we voortaan niet te delven maar kunnen we zelf maken, alweer via nanotechnologie. Want uit nanodeeltjes (minuscule brokjes informatie) kun je alles bouwen, je hoeft ze alleen maar de juiste informatie en de juiste connecties mee te geven. Ze zullen zichzelf dan tot de gewenste formatie ordenen en kunnen zichzelf eindeloos repliceren.

Van schone brandstof tot onuitputtelijke voedselbronnen, van lichaamsverjonging en –herstel tot genezing – alles ligt dan ineens binnen bereik. Sommige aanhangers van de Singularity-gedachte – waaronder haar voornaamste woordvoerder, Ray Kurzweil – geloven zelfs dat de mens dan onsterfelijk zal worden.

Na de Singularity ‘weet’ de technologie bovendien wat wij nodig hebben en zal zij onze wensen en noden vervullen. De technologie zal op onze verlangens anticiperen en zal ons beschermen tegen de elementen, tegen elkaar en tegen alles dat ons kwaad berokkent. De technologie zal onze hoeder, moeder en broeder zijn.

Kortom, de Singularity is voor technofielen wat The Rapture is voor christenfundamentalisten: het moment waarop de hemel openbreekt, God over ons neerdaalt en ons in zijn eindeloos wijze armen opneemt, en alles op slag goed en heel maakt. Het enige verschil is dat bij de Singularity iederéén mee de zaligheid in mag, terwijl The Rapture alleen op uitverkorenen mikt en de rest in het hellevuur werpt.

’t Is buitengewoon naïef. Dat technologie zich exponentieel ontwikkelt en dusdanige reuzensprongen maakt dat ’t niet meer valt bij te houden, laat staan dat we kunnen voorspellen wat er over tien of twintig jaar mogelijk is, is waar. Maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat alles wat wij zodoende in het leven roepen ‘goed’ zal zijn, integendeel: de geschiedenis leert ons dat technologie ook vele rampen heeft veroorzaakt. (‘Maar dat was onvolkomen technologie,’ werpen de gelovigen dan tegen.)

Daarnaast negeert de Singularity-gedachte dat er al veel systemen zijn ontworpen die zelfstandig functioneren en die ‘voor ons aller bestwil’ min of meer eigenstandig beslissingen nemen. Niet dat zulke systemen bewustzijn hebben, maar wel hebben we ze zoveel autoriteit toegekend dat we onszelf afhankelijk hebben gemaakt van hun oordeel. Van alcoholdetectiesystemen in auto’s (niet blazen betekent niet kunnen rijden) tot geautomatiseerde beslissingen wie ‘gevlagd’ wordt als verdachte, als mogelijke borstkankerpatiënt of als potentiële wanbetaler – de technologie beslist.

Ook dat hebben Singularity-aanhangers gemeen met andere gelovigen: ze kijken nooit naar het hier en nu, maar verlaten zich op een verre toekomst waar alles roze is.

[Beeld gekopieerd van een blog over Transhumanisme, een gedachte die nauw verwant is aan The Singularity.]

Zaken doen

Pas afgelopen week daagde me waarom Rutte zo graag met Wilders in zee wilde. Door hun kabinet afhankelijk te maken van de gedoogsteun van de PVV leek me dat de VVD en het CDA zichzelf genadeloos in de klem zetten, terwijl ze Wilders vrij spel gaven.

Wilders is met deze constructie immers nergens aan gebonden. Hij hoeft geen handen uit de mouwen te steken, geen ministers of staatssecretarissen te leveren of anderszins verantwoordelijkheid te dragen. Wat hem aan het kabinetsbeleid bevalt kan-ie als zuivere winst voor de PVV opeisen. (‘Zonder onze steun was dit niet mogelijk geweest.’) Wat hem niet bevalt kan hij zonder repercussies afwijzen, toneelspelend dat-ie er niks mee te maken heeft. En terwijl de VVD en het CDA de PVV nooit voor het blok kunnen zetten, kan Wilders hun minderheidsregering makkelijk laten vallen. Het is een buitengewoon onevenwichtige, en voor Wilders een bijna per definitie profijtelijke machtsverhouding.

Waarom wilde de VVD dat wespennest zo hardnekkig tot stand brengen? Dat het CDA in hun keus meeging, is minder verrassend. De kaarten lagen nu eenmaal bij Rutte, dus die zouden ze volgen. Als zelfbenoemde rechterhand van God kunnen ze zich niet voorstellen níet in een kabinet te zitten – dat zou een religieus affront zijn, een teken van nationale goddeloosheid – en op grond van hun geloof achten ze hun deelname sowieso zalvend en heilzaam voor het volk.

Maar wat dacht de VVD te winnen bij een constructie waarin ze hun lot in handen legden van de PVV? Ik snapte het niet. Rutte wou dolgraag premier zijn, maar wat maakte deze hoge prijs acceptabel?

It’s the economy, stupid. Rutte heeft een heftig bezuinigingsplan ontworpen dat korte metten maakt met alles dat niet meteen rendabel is – inclusief ‘onrendabele’ mensen – en dat uitholt, afschaft, wegbezuinigt, verdacht maakt, onder druk zet en zwart verft. Hij heeft het idee van de BV Nederland tot leiddraad gemaakt: als het niks oplevert hebben we er dus niks aan. Renoveren, saneren, afstoten en ontslaan. Weg ermee!

Ik heb het altijd een onzindelijk gevonden de overheid voor te stellen als een bedrijf. Waar een bedrijf mensen kan ontslaan, opgekocht kan worden, failliet kan gaan, mensen en bezigheden kan afstoten, kan een staat dat allemaal juist niet. In tegendeel: de staat dient ervoor te zorgen dat de maatschappelijke en financiële troep die bedrijven al doende kunnen aanrichten enigszins beperkt blijft, en heeft voorts als taak om iedereen die buiten boord valt (of wordt gezet) een fatsoenlijke vangnet te bieden.

De overheid dient een algemeen belang: zelfzucht, winst en rendement zijn nooit haar enige ijkpunten. Sociale overwegingen benadrukken, burgerrechten implementeren en bewaken, denken op lange termijn, beschermen wat zwak of verdrukt is, investeren in verwaarloosde terreinen, zorgen dat risico’s gespreid en lasten verdeeld worden – dát is de taak van de overheid. Niet: winst maken en bonussen uitkeren aan de commissarissen of de raad van advies.

Mark Rutte wil Nederland omsmeden in een BV. Hij wil geen politiek bedrijven, hij wil zaken doen. Hij wil Nederland runnen. (Wanneer zelfs de overheid zich opstelt als een bedrijf, wie ruimt dan de resulterende troep op?)

Er is amper discussie geweest over die plannen. We hadden het allemaal veel te druk met Wilders en zijn verhouding tot het kabinet. Dat is waarom Rutte met de PVV in zee wou: Wilders is de perfecte bliksemafleider, terwijl hij Nederland verbouwt tot een BV.

Grootse plannen

Politie, brandweer en ambulances kampen met een gebrekkige onderlinge informatie-uitwisseling. Speciaal voor hen is het C2000-netwerk opgezet. Het idee was dat de hulpdiensten elkaar via dat besloten netwerk snel konden oproepen en ook ter plekke met elkaar in contact konden blijven. Eer het systeem enigszins werkte, waren de deadlines ruimschoots overschreden (de naam getuigt nog van het voornemen het netwerk eind vorige eeuw in dienst te nemen), en het werkt nog immer belazerd slecht.

Begin dit jaar moest Binnenlandse Zaken opnieuw ettelijke miljoenen bijleggen. De dekking van C2000 leek op gatenkaas; en met blinde vlekken is het systeem uiteraard onbetrouwbaar, en dus feitelijk onbruikbaar. Er zouden zendmasten bijkomen en dan zou alles eindelijk op orde zijn, verwachtte het ministerie.

Anderhalve week geleden sloeg de brandweer echter groot alarm: de C2000-portofoons vallen te vaak uit. De brandweer noemde de situatie levensbedreigend: ‘De communicatie en daarmee de “levenslijn” tussen manschappen onderling en bevelvoerders [kan] spontaan falen zonder dat de portofoondragers dat ook maar enigszins in de gaten hebben.’ De brandweer wil per direct van het systeem af.

De politie heeft daarnaast zo haar eigen problemen. Sinds begin jaren ’90 probeert men lokale aangifte- en opsporingssystemen op elkaar aan te laten sluiten, maar dat vlot niet buitengewoon. Elke hernieuwde poging leidde hoofdzakelijk tot meer ICT’ers, tot ambitieuzere plannen en tot meer (en steeds duurdere) managers, dit alles overigens zonder dat de bedoelde automatisering zelf veel opschoot. Sterker nog, het vernieuwde invoersysteem van onder meer processen-verbaal leidde tot allerlei protest, tot minder ingevoerde data, tot meer omhaal bij het invoeren ervan en tot langdurige, gigantische storingen.

Vorige week besloot de nieuwe directeur van de vtsPN (voorziening tot samenwerking Politie Nederland) daarom schoon schip te maken. Hij wil 600 extern ingehuurde ICT’ers de laan uitsturen en tevens ernstig wieden in de liefst 7000 servers die de politie her en der heeft draaien. Dat leek hem de enige manier om de groeiende chaos het hoofd te bieden.

Afgelopen week bleek dat ook de gemeente Amsterdam vastloopt met haar automatisering. Bij de gemeentebelastingen dreigt chaos, de datacentra kampen met uitval en storingen, de back-ups zijn niet goed geregeld, de servers zijn soms zo traag dat ambtenaren terugvallen op Hotmail en Gmail voor hun elektronische post, aanvraag- en behandeltrajecten zijn door de vele automatiseringsprojecten niet bekort of eenvoudiger geworden, maar juist complexer, en zo schort er nog het een en ander. Alleen al om het automatiseringspuin te ruimen – niet: om een alternatief te ontwikkelen – moet Amsterdam 100 miljoen uittrekken, is becijferd. Intussen is er gerede kans dat de afhandeling en betaling van uitkeringen in gevaar komt, omdat de Amsterdamse ICT daar niet langer tegen opgewassen is.

De Belastingdienst heeft haar automatisering inmiddels wat op orde. Dat heeft al met al toch minstens tien jaar gekost, waarin enorm veel geld is verspild en fiks is geblunderd. Intussen meent de landelijke overheid dat de invoering van landelijk elektronisch patiëntendossier en een landelijk elektronisch kinddossier een slimme zet is en verwacht ze zodoende efficiency te kunnen verbeteren, kosten te kunnen besparen en fouten te kunnen voorkomen.

Automatisering is een mooi ding. Maar ’t werkt bewezen beter als je van beneden af opbouwt, en wanneer je bescheiden verwachtingen hebt.

Ideetje

De AutomatiseringGids meldde vandaag dat Eric Schmidt, een van de CEO’s van Google, zich bewust is van het feit hoe ongelooflijk veel informatie Google over mensen vastlegt. Dat is niet altijd leuk voor de, eh, vastgelegden: je verleden raak je tegenwoordig nooit nooit meer kwijt,dat heeft ineens kennelijk geen vervaldatum meer.

Maar niet getreurd. Schmidt heeft een idee gelanceerd om dat probleem tegen te gaan:


Jongeren zullen in de toekomst het recht moeten krijgen op hun 18e van naam te veranderen, om zo te onstnappen aan mogelijk compromitterende informatie die ze zelf en hun vrienden op het internet hebben gezet.

Geweldige oplossing. ‘Wij hebben zoveel informatie over u vastgelegd dat u daar last van gaat krijgen. Wij raden u aan om uw naam te veranderen. En dan beginnen we gewoon van voor af aan.’ Chapeau, meneer Schmidt!

Een tikkeltje te Wilders, amigo?

(Terzijde: ik was bepaald niet tevreden over dat stukje maar ik kreeg die avond niks beters uit mijn pen.)

Jaren geleden, nee intussen al een paar decennia geleden, was er een reclamecampagne voor kleine sigaartjes – ‘Een tikkeltje te wild, amigo?’ – die indertijd op ieders netvlies bleef hangen. Een licht getinte mevrouw met lang, donker, vochtig en krullend haar keek ons aan. Haar hoofd neeg licht naar beneden. Ze imiteerde onderdanigheid, ze speelde underdog. Haar ogen echter spraken een volkomen andere taal. Die keken ons rechtstreeks aan, de blik schattend, keurend en tartend. Waren we tegen haar opgewassen, konden we haar uitdaging aan?

Terwijl je die ogen las en herlas wist je: je ging het onderspit delven. Ze was simpelweg te gehaaid en had zich terdege op al jouw zetten voorbereid. Je wist ook dat zij wist dat jij dat wist. Dat zag je in die ogen terug: je verlies stond op voorhand vast. Zodra je haar blik vasthield en accepteerde had je feitelijk al verloren.

Het idee van die krachtmeting was desondanks onweerstaanbaar en mateloos verlokkelijk. Beter de confrontatie daadwerkelijk te verliezen dan die uit de weg te gaan, redeneerde je. Alleen al de gedachte met haar een lijfelijk contact aan te gaan, al was het maar vechtend, was zo verleidelijk dat die je als zwoele beloning voorkwam. En dan hadden we het nog niet eens over de zoenen die je tijdens het gestoei hoopte te kunnen stelen: roofzoenen die je zou zijn misgelopen wanneer je op voorhand had neergelegd bij het uiteindelijke verlies.

Zoiets moeten ze momenteel denken bij het CDA en de VVD: verliezen van de PVV zullen we uiteindelijk toch. Dan beter maar dansen met de duivel, want ze tart ons zo lekker, wellicht kunnen we haar tegen verwachting in aan ons binden: de macht is immers oh zo verleidelijk. En mogelijk kunnen we al stoeiend wat PVV-stemmers wegsnaaien. Niet geprobeerd is erger, toch?

Maar zelfs al voordat het kabinet is geformeerd blijkt die versiertactiek vast te lopen. Wilders gaat op 11 september in New York, op Ground Zero, uitleggen hoe erg het is dat moslims daar een centrum willen bouwen waarin ook een moskee wordt gehuisvest.

Alle tegenargumenten tegen Wilders geplande speech terzijde gelaten: waarom maakt het aanstaande kabinet zo druk over de impressie die de man in het buitenland zal maken? Het CDA en de VVD hebben liefst niet dat Wilders in New York gaat verkondigen wat hij al tijden in Nederland roept. Want dan zou het buitenland deze standpunten wellicht serieus kunnen nemen en kunnen verslijten voor beleid.

Zolang Wilders zijn speeches binnenshuis houdt, hier te lande, kunnen VVD en CDA er echter goed mee leven. Sterker: dan hopen ze een zoen te kunnen stelen.

Het is kiezen of delen. Als je niet (terecht) geassocieerd wilt worden met zulke standpunten of die schadelijk acht voor onze internationale relaties, heb je je er ook nationaal verre van te houden. En dan hoor je al helemaal niet te denken dat je leuk samen een kabinetje kunt bouwen – omdat het gevecht zo spannend is, of omdat je hoopt stemmen te kunnen stelen – met gedoogsteun van diezelfde man.

Dat is hypocriet. Dat is het spiegelbeeld van een akelig bekend patroon: de vrouw die je ontembaar acht binnenhuis verrot meppen en tegelijkertijd huitenshuis goede sier met haar maken. De VVD en het CDA koersen op het omgekeerde af: binnenshuis goede sier maken en zich ’s buitenlands rot schamen. Maar die schaamte is het bewijs dat er iets fundamenteel niet deugt.

Strijden tegen kanker

Voor de zoveelste keer is er een discussie ingezet over het verband tussen psychologie en kanker. Irma Verdonck, die in april van dit jaar aantrad als hoogleraar ‘Leven met kanker’, was eerder deze week weliswaar zo verstandig om te erkennen dat ‘optimistisch’ of ‘positief’ zijn niets uitmaakt voor iemands overlevingskansen. Maar omgekeerd hield ze een fikse slag om de arm. Er waren duidelijke aanwijzingen, zei ze, dat depressief zijn je overlevingskansen met kanker nadelig beïnvloedt.

Ik word altijd erg verdrietig van zulke theorietjes. Dus dank u wel mevrouw Verdonck, u heeft mijn kans dat die borstkanker me ooit nog te pakken krijgt, helaas vergroot…

Hoe groot iemands kans is om kanker te overleven, zit ‘m voor pakweg negentig procent in twee dingen: wat voor kanker het is, en: in welk stadium die wordt gevonden. De vooruitzichten bij borstkanker zijn bijvoorbeeld beter dan bij longkanker. Maar ook redelijk behandelbare kankersoorten zijn fataal als ze pas in een laat stadium worden gevonden. Heb je eenmaal uitzaaiingen, dan staat de uitkomst eigenlijk wel vast en valt er niet veel meer te doen dan rekken en de resterende tijd zo aangenaam mogelijk te maken.

Iemands overlevingskans wordt bepaald door de vraag welke behandelingen er zijn, hoe goed je die verdraagt, en hoe lang je ze kunt volhouden. Je instelling of humeur heeft daar bitter weinig mee te maken.

Dan gaan zitten hameren op een heel subtiel en niet verklaard verband tussen geestesgesteldheid en overlevingskans vind ik persoonlijk nogal, eh, ziek. Wie een goed geneesbare kanker heeft ontspringt de dans, niksniet verhalen over het belang van zijn eigen psychologie, en wie toch al de pech heeft met een slecht geneesbare kanker te kampen, wordt ineens wel met de neus op zijn eigen aandeel gewreven.

Dat legt naar mijn smaak een onacceptabel grote druk op de patiënt. Het gaat bovendien uit van de verkeerde gedachte dat je iemands psychologie kunt ‘inzetten’ als wondermiddel. Ineens wordt genezing of sterven voorgesteld als was ’t het resultaat van een persoonlijke keus, van iemands mentaliteit. En daarmee wordt de strijd tegen kanker verlegd van het medische domein naar het psychologische. Als de artsen met lege handen staan, krijgt u ineens een groot deel van de verantwoordelijkheid toegeschoven en moet u doen wat zij niet kunnen.

Aangeslagen raken en depressief worden als je een ernstige ziekte hebt, acht ik een volkomen normale, ja zelfs gezonde reactie. Moeten horen dat dat ‘dus’ niet bevorderlijk is voor je genezing, komt me voor als iemand die het toch al erg moeilijk heeft, een venijnige trap na geven.

Daarnaast vergeet Verdonck dat al jaren geleden bekend werd dat depressie juist een neveneffect kan zijn van een lichaam in strijd. Als je lichaam permanent overuren maakt, gaat het hoofd soms op nul – je wordt vlak, mat, moe, kortom: depressief. Simpelweg omdat alle beschikbare energie wordt ingezet voor dat ene doel: de boel intern, fysiek, weer op orde te krijgen. Depressie is in dat geval het teken dat er intern hard wordt gewerkt, het is in zekere zin een neveneffect van kanker. Zeggen dat depressie ‘niet goed ‘ voor iemand zou zijn, is dan klinkklare onzin.

Verder zit het hele jargon me niet lekker. Praten in termen van ‘kanker overwinnen’ ontkent dat kanker hebben en daarvoor behandeld worden, vooral heel veel afwachten betekent, proberen de behandelingen zo goed en zo kwaad als kan te doorstaan. Van kanker genezen betekent vooral: lijdzaamheid betrachten.

Bovendien, als we het hebben over kanker overwinnen, in plaats van het meer bescheiden en, naar mijn smaak, meer gepaste genezen van kanker, hoe noemen we dan de mensen die het níet haalden? Losers?

Geloof in genezing

Een belangrijke voedingsbodem voor de alternatieve sector is de kritiek op de reguliere geneeskunde. De ‘gewone’ geneeskunde zou te beperkt zijn, heeft een veel te technische blik, levert te weinig op, zit volkomen verstrikt in haar eigen aannames, weigert buiten de deur te kijken, wil ‘frisse’ ideeën niet serieus nemen et cetera. Bovendien – en dat is het meest valse verwijt – zou de reguliere geneeskunde een financieel belang bij haar eigen instandhouding hebben, en dus bij de uitsluiting van ‘nieuwe’ behandelingen.

Zulke kritiek is zwaar overtrokken en bovendien paradoxaal. Want zodra hen iets scheelt dat zich als ernstig voordoet, willen de meeste mensen juist niets liever dan dat artsen en specialisten hun hele repertoire aan technisch vernuft inzetten om hen van die klacht te verlossen, en worden ze boos als een arts een therapie of medicijn afraadt.

Niettemin slaat zulke kritiek aan. Ongeveer één op de vijf mensen die een arts bezoeken, raadpleegt daarnaast ook het alternatieve circuit. De verkoop van homeopathische middelen stijgt elk jaar, en daarmee behoort deze nep-tak van de farmaceutische industrie tot de snelst groeiende.
Zonder nu een blind vertrouwen in de reguliere geneeskunde te willen bepleiten: het repertoire van medici is het resultaat van uitgebreid fundamenteel en empirisch onderzoek, wordt in de praktijk beproefd en onderling getoetst, en is onderwerp van wetenschappelijk en maatschappelijk debat. Medisch handelen is het resultaat van jarenlange proefnemingen, van controle en – soms trage – bijstelling.

Juist dingen als toetsing, bijstelling, controle en openlijk nagaan wat de effecten zijn, zijn bij de alternatieven wel een erg zwakke plek. Bovendien is de geneeskunde zich, in tegenstelling tot de alternatieve sector, doorgaans goed bewust van haar beperkingen.

Een dieper gelegen voedingsbodem voor de alternatieve sector is de angst dat een ziekte, een kwaal permanent is en niet meer weg gaat. Met al hun kritiek op de reguliere zorg bevestigt de alternatieve sector precies het beeld waar medici zo graag van af willen: het onmogelijke ideaal van de permanente gezondheid die binnen handbereik ligt.

Critici van het medisch bedrijf meten de tekortkomingen daarvan breed uit, maar sluiten zelf naadloos aan op het kinderlijke geloof dat die herstelde gezondheid voor iedereen haalbaar en bereikbaar is. Wij hoeven alleen maar een andere weg in te slaan. ‘Natúúrlijk,’ zo houdt de alternatieve sector haar clientèle voor, ‘met zo’n beperkte blik op ziekte is het ook geen wonder dat de reguliere sector u niet kon genezen. Met ónze methoden daarentegen…! Kom bij ons, wij kunnen u wél helpen.’

Genezing is heus mogelijk, beweert de alternatieve sector; het is alleen een kwestie van goed zoeken naar de juiste behandeling, de juiste weg. Van meer proberen, van een heel andere weg inslaan – en van je niet neerleggen bij wat de reguliere sector zegt. Dat wakkert het latente schuldgevoel dat zieke mensen helaas zo vaak voelen, alleen nog maar aan: ze hebben simpelweg niet goed genoeg gezocht, nog niet alles uitgeprobeerd.

De medische wereld weet dat ze niet alles vermag. Uit onrust, angst, woede of wanhoop zoeken patiënten vervolgens andere oplossingen. Zodoende belanden ze bij de alternatieve sector die exact dat oude beeld van geneeskundige almacht nog eens flink oppoetst.

Is het niet raar? In een eendrachtige samenwerking van patiënten, alternatieve genezers en – opmerkelijk genoeg – medici zelf, verkruimelen we langzaam het beeld van de arts als god en verlosser. Dat is een goed ding. Maar de alternatieve genezer weigert de hemel af te schaffen en hijst vervolgens zichzelf op de goddelijke troon, en houdt zijn patiënten eeuwige heil voor.

Dat is uiteindelijk niks anders dan een verkapte paleisrevolutie.

Geheime chaos

Na de aanslagen op de Twin Towers schoten alle Amerikaanse (en Europese) veiligheids- en inlichtingendiensten van schrik in een enorme groeistuip. Er werden nieuwe organisaties opgericht, bestaande diensten werden dramatisch uitgebreid, er werden jaarlijks tientallen miljarden ingestoken.

De Washington Post heeft twee jaar lang de staat van de geheime diensten onderzocht en bracht gisteren haar dossier Top Secret America uit. Het is geen kattenpis: liefst 1271 overheidsinstanties en 1931 ingehuurde bedrijven houden zich momenteel uitsluitend bezig met het verzamelen, opslaan, rubriceren en analyseren van informatie en schrijven daar vervolgens elke dag stapels rapporten over. Alleen al de NSA moet 1,7 miljard e-mails en telefoongesprekken per dag verwerken.

In totaal zijn deze veiligheidsmedewerkers in 10.000 high-tech, zwaar beveiligde gebouwen ondergebracht. 845.000 mensen hebben inmiddels een top security clearance. Sinds 9/11 zijn er 263 nieuwe inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijgekomen. Allemaal leveren ze vergelijkbare rapporten op: iedereen herkauwt dezelfde gegevens en vat andermans werk eindeloos samen, zodat juist de betekenisvolle details worden weggewassen. Er zijn voorts te weinig mensen met kennis van het veld, te weinig vertalers en te weinig mensen die goed zijn ingewerkt. (Geen wonder ook, als je de spoeling zo dun en het werk zo dik maakt.)

Het document dat al die geheime clubs (vaak elk met eigen subdivisies) inventariseert, is driehonderd pagina’s lang. Vaak weten instanties niet van elkaar wat ze doen, ook omdat ze allemaal al hun werk gewoonlijk als highly classified bestempelen. Het gevolg: iedereen werkt vreselijk langs elkaar heen. Alleen al de geldstromen van mogelijke terroristische organisaties worden door vijftig verschillende Amerikaanse diensten onderzocht. Niemand heeft tijd om elkaars rapporten te lezen.

De legerdienst die was aangewezen om te bezien of er zich binnen het Amerikaanse leger zélf mogelijk extremisten ontwikkelden, besloot op eigen houtje buitenlandse groepen te gaan onderzoeken (al waren daar al tientallen andere instanties voor). Daardoor had niemand nog oog voor de meldingen over majoor Nalik Hasan, die in november 2009 in de legervesting Fort Hood uiteindelijk dertien mensen doodschoot en dertig anderen ernstig verwondde. Ook de vele berichten over de Nigeriaan Abdulmutallab die een Kerstmisaanslag tijdens een vlucht van Jemen naar Detroit in gedachten had, verzopen volkomen in de bandeloos groeiende stroom informatie. Er waren genoeg mensen die ervan wisten, maar niemand deed iets met die informatie.

Om orde in de inlichtingenchaos te scheppen besloot de regering in 2004 het Office of the Director of National Intelligence op te richten: het ODNI zou voortaan de regie voeren. Ogenblikkelijk verschoven de diensten die onder het ODNI zouden moeten vallen, hun budgetten en gaven hun rapporten een hogere status, waarmee ze het ODNI buitenspel zetten. Niettemin is het ODNI van 11 mensen in 2005 uitgegroeid naar bijna 3000 medewerkers nu. Het ODNI houdt zich momenteel vooral bezig met procedurele kwesties. Niet met de vraag wat onder wiens verantwoordelijkheid valt, hoe je die almaar talrijker diensten fatsoenlijk kunt laten samenwerken; laat staan met de vraag hoe specifieke informatie geprioriteerd kan worden.

De Washington Post verdient een Pulitzer voor haar Sisyphusarbeid. De krant toont aan dat ongebreideld informatie verzamelen voor ‘onze veiligheid’ vooral een duur en eindeloos groeiend werkverschaffingsproject is geworden waar veel dure gebouwen met irisscans en ingewikkelde pasjessystemen aan te pas komen, maar dat qua informatie geen klap oplevert. Sterker: in dit systeem verzuipt alle echt nuttige informatie genadeloos.