Hats off!

Van het eerste weekloon van mijn eerste vakantiebaantje – ik stond drie weken achter de metersbrede mangel in een industriële wasserij, ik was 16 – kocht ik nagellak, twee T-shirtjes en een lp: Kimono My House, van de Sparks. Ik heb altijd een zwak voor ze gehouden.

Vandaar dat ik opveerde toen ik The Sparks Brothers aangekondigd zag: een documentaire over de gebroeders Mael, die al vijftig jaar samen de band vormen. Russell was de mooie van de twee: de frenetiek dansende dandy met de krullen en de kopstem, die moeiteloos de hoogste tonen haalde; Ron was de onbeweeglijke toetsenist, die zo vaak als hij kon met uitgestreken smoelwerk rechtstreeks in de camera keek en zodra hij daarop betrapt werd, zich getergd afwendde, vaak met rollende ogen. Ron had bovendien een Hitler- of Chaplin-snorrretje. Of hij daarmee een van de twee wilde personifiëren, en zo ja wie, was nooit helemaal duidelijk.

Samen schiepen ze een unheimisch imago: de toy boy en de psychopaat. Zoals iemand in de documentaire zegt: ‘Ze zagen er helemaal niet uit als een band. Ze zagen eruit als twee mensen op een uitstapje van de kliniek.’ De legende wil dat John Lennon, toen hij ze bij een popprogramma op tv zag, subiet Ringo Starr opbelde en verbaasd tegen hem zei: ‘You won’t believe what’s on the television. Marc Bolan is playing a song with Adolf Hitler.’

Afgelopen weekend zag ik die documentaire. Tweemaal, zelfs. Het was een feest. Ze waren beter dan ik me herinnerde (‘the best British band to ever come out of America’) en pas nu drong tot me door hoeveel muzikanten ze hebben beïnvloed – wat ze, bizar genoeg, later vaak op de reprimande kwam te staan dat zij zich door Queen, The Pet Shop Boys, Kraftwerk of New Order lieten inspireren, terwijl het precies andersom was.

Ze nemen niets serieus, zijn extreem slim en theatraal, en drijven overal de spot mee – vooral met zichzelf, of met producers die wilden dat ze hitjes maakten of met de wind meewaaiden – maar hebben tegelijkertijd onverbiddelijk hun eigen weg gekozen, al betekende dat soms dat ze jaren op een houtje moesten bijten.

Sinds een jaar of wat krijgen ze erkenning als de godfathers die ze zijn; hun samenwerking met de Schotse indie-rockband Franz Ferdinand in 2014-15 was een nieuwe doorbraak. De broers Mael waren toen al 69 (Ron) en 66 (Russell).

De ris mensen in die in de documentaire opdraaft om hun eer aan het duo te betonen – van Tony Visconti, Todd Rundgren en Giorgio Moroder tot Jeff Beck, Flea, Neil Gaiman en Alex Kapranos – is imposant. Ze zijn inderdaad ‘de favoriete band van je favoriete band’, zoals de tagline van de documentaire beweert. Maar het wordt nergens een hagiografie: daarvoor is regisseur Edgar Wright te doortrapt. Hij maakt slapstick-achtige cuts, houdt afstand, ook visueel, en laat je geregeld van je stoel rollen van het lachen.

Had ik een hoed gedragen, dan had ik hem afgenomen – met een zwierig gebaar, en rollende ogen.

Golven

Niet alleen het programma was spectaculair, het belangrijkste gebouw was dat al evenzeer. Le Guess Who, Utrechts jaarlijks terugkerende avant-garde en underground muziekfestival, speelde zich goeddeels in het deze zomer geopende TivoliVredenburg af. In een joekel van een gebouw dat bijna achtduizend bezoekers aankan en dat totaal uitverkocht is, verwacht je dikke mensenmassa’s, mismoedig makende rijen, overal troep op de vloer en vooral heel veel akelig dringen.

Niets van dat al. Je zag overal hoge constructies, licht en lucht; grote vensters, brede trappen en deuren, ruime bordessen, overal zicht op de buitenwereld. Nergens het gevoel opgesloten te zijn in een entertainmentfabriek. Alle mensenstromen bewegen zich langs de randen van het gebouw, rond de vijf zalen die de middenas ervan vormen. (Het enige nadeel: de artiestengangen bleken nogal een doolhof.) Alle lof voor de samenwerkende architecten – duizenden mensen opbreken in plukjes her en der kletsende mensen is een kunst apart.

Een van mijn favoriete bands trad er op: Swans, strak geleid door veteraan Michael Gira. Maakte Swans vroeger muziek die zo deskundig op de luisteraars inbeukte dat bezoekers soms misselijk de zaal moesten verlaten, inmiddels zijn ze gemuteerd tot een iets vriendelijker maar nog altijd hypnotiserende band.

Ze legden laag op laag, net zolang totdat er een hechte muur van geluid was gemetseld. Muziek waartegen je met gemak kunt aanleunen zonder om te vallen, zelfs wanneer je, zoals ik, nogal wankele benen hebt en bijna twee uur lang staat. En langzaamaan verandert er iets in die brij: er komt een ritme bij, ergens wordt iets versneld, het zwelt aan en neemt terug. De muziek wordt als de branding die rollend tegen de rotsen slaat, hij trekt mensen naar zich toe en duwt ze weg, op je benen staan gaat niet meer, die zijn onder je weggespoeld, maar je wordt gedragen door de muziek, dus dat geeft niets. Onder me – ik stond veilig op het balkon – zag ik honderden mensen traag heen en weer deinen, als zeewier in de golven, de muziek had ze volledig ingepakt.

Intussen stond de percussionist met een trombone op zijn schouder te blazen, terwijl hij met zijn andere hand een xylofoon bespeelde. De tweede drummer legde nog een extra tik in zijn strakke ritme. Gira draaide om zijn as op het podium, keek de bandleden om beurten aan, en dirigeerde ze met zijn lichaam. Een en twee en drie en vier! En jij nú je extra laag er bovenop, en nu: jij! Stap stap op zijn linkerbeen, rechterbeen, links, rechts om het ritme aan te geven, zwaaiend met zijn bovenlijf als er een mutatie aan kwam, springend wanneer er een grote klap moest vallen.

Gira was heer en meester van de golven en duwde het publiek kopje-onder.

‘Wow,’ zei een vriend na afloop, ‘Eerst dacht ik: dit trek ik niet. Maar ineens had het me bij de lurven.’ Herboren gingen we naar huis. Daags erna zoemde Swans nog in mijn borstkas rond.

Platenkoffer

In de zomer zendt OBA Live (HUMAN) de serie ‘Het platenkoffertje van….’ uit, waarin de gasten een muzikaal zelfportret leveren aan de hand van hun platenkoffertje. De presentatie wordt verzorgd door Theodor Holman.

Vanavond is het mijn beurt, en draaien we een uur lang paatjes met praatjes. OBA Live oordeelde: “Karin heeft veel verschillende soorten muziek in haar platenkoffertje: Canta-balletmuziek, Arabische muziek, maar ook heavy metal. Haar koffertje is het merkwaardigste platenkoffertje uit de hele zomerserie.” De aflevering is tussen 19:00 en 20:00 hier te beluisteren.

Mijn lijstje:

  1. Scanner / Robin Rimbaud – Car Voices [Het Nationale Canta Ballet, 2012]
  2. Coil – Broccoli [album: Musick to play in the dark, 1999]
  3. Einstürzende Neubauten – Salamandrina [album: Interim, 1993]
  4. Godflesh – Baby blue eyes [album: Pure, 1992]
  5. Michael Gira & Don Matz: 17 hours [album: What we did, 2001]
  6. Fairuz – Shat Iskandaria [allerlei albums]
  7. Abdel Halim Hafez – Awel mara taheb [1957]
  8. Amal Murkus – Ya oud [album: The Rough Guide to Arabic Café, 2008]
  9. Adele – My same [album: 19, 2008]

De diva

Gierzwaluwen buitelden door de lucht en de zon wou nog lang niet onder. De rij voor de controle groeide. Fotograferen of opnames maken was tot doodzonde bestempeld; geen mobieltje mocht de zaal in. De stemming bleef uitgelaten en feestelijk. En het was kosmopolitisch wachten: om me heen hoorde ik een mengelmoes van Engels, Nederlands en Arabisch. Honderden mensen waren speciaal hiervoor uit Haifa, Parijs, Qatar of zelfs uit Almelo naar Amsterdam gereisd. Fairuz trad immers op!

Het orkest trad drie kwartier te laat aan – pas toen waren we allemaal binnen – en vijf minuten later kwam ze eindelijk op. Het applaus was meteen al ovationeel: iedereen stond op om haar te begroeten en te eren. Ik kneep de meneer uit Almelo (hij had Fairuz bij me geïntroduceerd, ik was vijftien en hij mijn vader) wel drie keer hard in zijn arm: dat we haar nu heus live gingen horen…! Jarenlang hoopten hij en ik op een Europees optreden. Had ze die avond in Londen of Berlijn gestaan, dan hadden ook wij subiet het vliegtuig genomen.

Ze bleek een waarlijke diva. Ongenaakbaar en afstandelijk in gedrag; warm en lokkend met haar stem, die de zaal met fluweel deed vollopen. Haar status bleek ook uit de beschrijvingen na afloop: wat ze ook deed, alles werd als koninklijk geïnterpreteerd. Haar stramme lopen – ze is ver in de zeventig – werd omgekat tot ‘schrijden’, haar stokstijve stilstaan tot ‘statigheid’.

Ze verdiende het. De ijl omhoogklimmende noten die vroeger haar oeuvre lardeerden haalt ze niet meer, maar haar stem is nog steeds loepzuiver en wendbaar, en bovenal rond, vol, en dragend. Het orkest vloog mee met de kracht van die stem, buitelend, als een gierzwaluw.

Telkens wanneer ze zich even terugtrok en orkest plus koor de vrije hand kregen, barstte ook de zaal los. Dan riskeerde ons geklap immers niet haar zang te overstemmen en konden we ons enthousiasme luidruchtig betuigen; dan kolkte de zaal. Overal stonden mensen op om te dansen.

Na afloop applaudisseerden we onze handen rood en scandeerden haar naam: ‘Fai – RUZ!,’ klap klap, ‘Fai – RUZ!!’ klap! klap!

De nacht was warm en zoel. Niemand wou weg want pas als je vertrok was het concert echt over. Voor de deur van Carré stond een groep mensen met de armen over elkaars schouders geslagen haar liedjes te zingen, vals maar o zo ontroerend.

De diva had ons allen geraakt. Ze had ons verbonden.

Cherkaoui

Afgelopen donderdag zag ik de generale repetitie van Het Nationaal Ballet. Hun programma Cherkaoui/Dawson zou daags erna in première gaan, als onderdeel van het Holland Festival.

Van het tweede deel – David Dawsons choreografie Timelapse/(Mnemosyne) – was ik niet kapot. Er zaten gerust prachtige stukken in: de explosieve dans van drie mannen kort na het begin en de solo op trance-achtige muziek waren allebei prachtig. Maar soms leidde het decor enorm af: er werd vuurwerk geprojecteerd of zich voortrollende kleuren, en die trokken de aandacht nogal van de dansers weg. Van teksten bij ballet ben ik ook geen fan, en hier werden teksten zowel geprojecteerd als gesproken. Teksten zijn al snel te expliciet bij ballet: ze vertellen me wat ik moet vinden van wat ik zie, ze dwingen de blik in een kader, of vormen een onderschrift. Ze beroven een ballet van haar meerduidigheid.

En Dawson was vaak verrekte ouderwets. De dames trippelden veel en reikten omhoog, de mannen waren krachtig en maakten zich breed. Er zat een deel in waarin zeven mannen met één ballerina in de weer waren. Ze gaven haar aan elkaar door en beurtelings vouwde iedereen haar dubbel, sleepte haar over de grond, pakte haar bij arm & been en slierde haar in het rond. Ik kan het heus niet helpen, maar bij zulke scènes is het eerste beeld dat zich bij me opdringt dat van groepsverkrachting. En nadat ik die associatie eindelijk heb weggeduwd, komt de tweede ergernis op. Dan heb ik er de pest in dat alles wat die danseres doet, wordt gepresenteerd als voorkomend uit de kracht van die mannen: zij kan buigen omdat die kerels zo goed met haar slepen.

Enfin. Dawson was knap maar ik viel er niet voor.

Maar dan Cherkaoui! Wat een fantastisch ballet was dat Labyrinth van hem! Ik viel van verrassing in verbazing en keek mijn ogen uit. Heel vroeg in het stuk zit een deel waarin een danseres met drie zwartgeklede mannen danst. De mannen staan dicht bijeen en zij kruipt over ze heen, tussen ze door en klimt omhoog. Na een paar seconden al leek het of die mannen een landschap vormden waar zij zich een weg in zocht: een berg waar ze op klom, bomen waar ze tussendoor liep, een brug die ze die ze besteeg. Ineens werden die mannen vorm.

Cherkaoui hield dat het hele ballet vol. De kleding hielp daarbij erg: iedereen – mannen en vrouwen – droeg een lange rok, gemaakt van talloze hoog opgesneden slippen. Bij elke draai en buiteling zwierde die slippen op, en gaandeweg zag je niet meer of er nu een arm, een been of een slip de hoogte in of zijwaarts schoot. Dat maakte ook niet meer uit: alles werd beweging, lijn, vorm en patroon. Het werd ballet in zijn puurste vorm.

De rokken waren prachtig. Iedereen werd er subiet heel statig van en kreeg volume, en alles spatte op bij de geringste beweging. Alles bewoog en danste, niet alleen de dansers…

Cherkaoui had een uiterst ingenieus decor gebruikt. Lange rekbare lappen, aan de onderkant verzwaard, vielen vanaf het plafond loodrecht op het podium. De dansers gingen soms met de lappen aan de haal en parkeerden het gewicht elders. Zo ontstond plots een raster van kruisende lijnen. Of ze bonden de lappen samen: het werd een boom, of een tent. En soms maakten de dansers de lappen los van hun gewicht, dan schoten ze los en zwiepten krullend omhoog, als vuurwerk. Heel simpel, heel ingenieus; en buitengewoon effectief.

De muziek ging eveneens alle kanten op. Aanvankelijk was die Japans getint, later meer klassiek. Er zat een stukje flamenco in – waarbij de danseressen met hun spitzen op de vloer roffelden – en een Arabisch stuk. En nergens voelde ik een breuk of een abrupte overgang.

Cherkaoui maakte er daarnaast geweldig gebruik van dat hij ditmaal met klassiek geschoolde dansers werkte. Anders dan moderne dansers zijn zij immers gewend in een corps te dansen: in een groep. Cherkaoui had veel stukken met het hele corps op het toneel. Ze maakten ruime bewegingen, vormden grote patronen, maar hij maakte de dansers daarbij zelden uniform. Een prachtig exposé dat toonde dat een groepsdans niet hoeft te betekenen dat het alleen om massa gaat en dat het individu verplicht wegvalt.

Ik vond Cherkaoui zo mooi dat ik daags erna kaarten bestelde om deze week nog een keer te kunnen gaan.

Elke avond feest

De voorpret begon toen ik het station van Tilburg uit liep: overal plukjes festivalgangers, herkenbaar aan kleding en kapsel. We bevestigden elkaars inschatting met een vriendelijke hoofdknik: ja, tuurlijk kwamen wij ook voor Roadburn! De verbroedering sloeg al op straat toe.

Roadburn is een verhoudingsgewijs klein festival, maar waarlijk groots van karakter: er kwamen bezoekers uit meer dan veertig landen, er traden ruim zeventig bands op (van avantgarde en industrieel tot psychedelisch en doom), 013 heeft een heerlijk groot podium plus een fantastisch geluid, en er was permanente, bijna live verslaggeving door een webteam van 3voor12. Toen ik een paar maanden geleden de line-up zag, verslikte ik me. Roadburn was er in geslaagd om aan het slot van elke avond een band uit mijn persoonlijke topvijf te programmeren: Godflesh, Scorn en Swans. Op Roadburn was het kortom elke avond feest.

Voor de niet-ingewijden oogt zo’n festival nogal heftig: het publiek kenmerkt zich immers door een overmaat aan haar, tatoeages, leren broeken en zware laarzen. Maar iedereen gedraagt zich bepaald keurig, er viel geen onvertogen woord. (Door al die uitdossingen vielen er wel veel mooie foto’s te schieten, en zelf moest ik enorm lachen toen eerst een meneer in tenniskleding en pal daarna een mevrouw in paardrijkostuum de metalmensenmassa voor 013 doorkruisten. Zelden zo’n contrast gezien.)

Het enige dat heftig is aan Roadburn, is de muziek; die wil namelijk het liefst schuren, schampen en ontregelen. Dat lukte uitstekend. Godflesh speelde er Streetcleaner, een buitengewoon invloedrijk album dat uit 1989 stamt en dat het begin inluidde van industriële muziek; ze slaagden erin het album even onthutsend en imposant te laten klinken als ruim twintig jaar geleden. Sunn O))) wist een subsonische zoem te produceren die zich in ieders buik nestelde en daar nog lang na het optreden verder doortrilde. Scorn schoot van vlijmscherp naar bedwelmend ritmisch, een soort van ambient industrial, en ontregelde steeds weer elk patroon dat ze zojuist hadden ontvouwd. En Swans bewezen dat ze de alleenheerschappij hebben als het aankomt op laagjes in de muziek leggen en die dan stiekem laten verdichten tot een muur van geluid.

Links en rechts deed ik nieuwe muziek op en raakte ik bekoord door bands die ik nog niet kende. En al die tijd bleef iedereen zo vreselijk áárdig.

Het was inderdaad elke avond feest.

#Roadburn – Swans

Roadburns derde dag opende met Candlemass. Aangezien het nog vroeg was en Candlemass liefst twee uur en een kwartier zou spelen, besloot ik eerst een boel koffie te drinken en daarna ’s een kijkje te nemen. De band bleek tamelijk ouderwetse metal te produceren: degelijk, goed geolied maar weinig verrassend. De enige afwijking van het patroon was dat ze twee zangers hadden, die – heel lief – geregeld de armen om elkaars schouders sloegen en dan broederlijk zongen. Het verveelde me niettemin snel. Te veel quasi-melodieuze trillers (aan het einde van zowat elke regel, oh dear!) en te veel macho poses.

Bij het verlaten van de zaal liep ik Christoph Hahn tegen het lijf, een van de leden van Swans. Het zou een running gag worden die dag: we bezochten steeds dezelfde optredens, liepen daar vervolgens gelijktijdig weg, zodat we elkaar telkens weer bij de zaaldeur tegenkwamen, en dan kort commentaar uitwisselden. Christoph had een boel lol, al betoonde hij zich licht bezorgd over Michael Gira: die was de avond ervoor plotseling doof geworden. Ja, dat komt ervan als je naar Caspar Brötzmann wil luisteren en dan een uur lang pal naast de amplifier blijft staan…

Next stop: Voivod. Die traden twee keer op tijdens het festival en Sas, de fotografe met wie ik geregeld praatte in de perskamer van het festival, was zo laaiend enthousiast geweest over hun show gisteren, dat ze me aanstak. Ze brachten een aangename mix van punk en trashmetal: korte, krachtige, snelle ritmes. Maar toch: ’t type muziek waar ik niet al te lang naar kan luisteren, er zit me te weinig variatie in. Chrstoph en ik waren het ook hierover eens :)

Naar Shrinebulder was ik erg nieuwsgierig: een doommetal band met een wisselende samenstelling; waaronder (meestal) leden van Neurosis, dat zelf industriële muziek speelt. Het bleek een goede combinatie. Shrinebuilder gleed vlekkeloos van trage doom naar vlijmend industrieel, en de zang van Neurosis’ front man Scott Kelly sneed er aangenaam dwars door- en overheen.

Niettemin ging ik voortijdig weg, ik wou mijn benen sparen. Straks kwam Swans: een van mijn allergrootste muzikale liefdes en tevens de slotact van het festival. Vandaar ook dat ik ditmaal – voor het eerst in anderhalve dag – geen Christoph zag toen ik de zaal verliet. Die stond zich immers backstage warm te draaien.

Zodra de grote zaal leeg liep, ging ik naar binnen. Gelukkig, mijn favoriete plek was nog vrij! Achteraan, pal onder het balkon, stond een reling waartegen het prettig achterover leunen was. Omdat het tevens de bovenste tree was van de zaaltrappen, kon je vanuit die positie tevens fijn over ieders hoofd heenkijken. Uitstekend zicht op het podium plus steun voor zwakke benen, mijn hartje, wat wil je nog meer?

Ik nestelde me op het bewuste treetje. Nog een half uur te gaan. Een uitstekend moment om wat te gaan lezen: ik had per slot van rekening ruim vijfhonderd goede boeken bij me plus een ingebouwde leeslamp. Ik pakte mijn Kindle en startte een vers boek.

*

Misschien kennen anderen dit fenomeen ook: kort voor een concert van een band waarvan ik oprecht houd, word ik tegen wil en dank, geen houden aan, plotseling nerveus en schichtig. Inmiddels snap ik waar die gespannenheid vandaan komt. Dat betekent niet dat die spanning dus is tenietgedaan. Integendeel: behalve nerveus voel ik me nu óók nog ’s belachelijk – want betrapt door mezelf.

De kwestie laat zich vermoedelijk het best beschrijven door een onderverdeling naar het object van die nerveuze spanning:

Egoïsme. Ik hoop op een concert dat me verrast en nog lang bijblijft. Maar inmiddels ken ik de band in kwestie dusdanig goed – ze behoren immers tot mijn lievelingsbands! – dat ik stiekem bang ben dat ze mijn hooggespannen verwachtingen deze keer niet kunnen waarmaken, laat staan die overtreffen. Niettemin verwacht ik juist dát van ze. Ze zijn immers niet voor niets mijn lievelingsband? Om dat te zijn geworden moet je wel wat in huis hebben! Dus verwacht ik dat ze het bewijs van mijn gelijk leveren: overtref jezelf, overtref mijn verwachtingen. En alsjeblieft: zak niet voor het wrede examen dat ik jullie heb bereid. Want ik houd zo van jullie.

(Moraal: hoe meer je van een band houdt, hoe strenger en hoe valser je ze beoordeelt. Je meet ze permanent af aan hun allerbeste werk – erger: aan jouw ervaring van dat werk. Je zet ze zo hoog dat ze wel moeten vallen. En vervolgens neem je dat hen kwalijk.)

Reputatie. Je hoopt (en stiekem: je verwacht) dat iedereen ondersteboven wordt geblazen door jouw band, door de mensen die jij zo hebt aangeprezen. Lukt de band dat, dan is dat een pluim in jouw reet: zie je wel, jij wist wat goed is, en nu weet de rest dat eindelijk ook! Lukt dat de band echter niet, dan is dat heus hun eigen schuld. Ze hebben niet hun best gedaan, terwijl jij iedereen nog zo lekker hebt gemaakt… Ze hebben je in de steek gelaten!

(Moraal: die band is er niet voor jou, en al helemaal niet voor jouw reputatie. Misbruik ze niet. Ze hebben het al moeilijk zat.)

Altruïsme. Je houdt van ze en je wenst ze erkenning, en bovenal: een weergaloos succes. Liefst had je dat de halve zaal op heur knieën viel, dat jouw band op handen werd gedragen, dat anderen je liefde volop deelden – en dat de band tot op het merg wist & voelde dat wat ze deden er écht toe deed. Dat het belangrijk en goed was, en niet onopgemerkt was gebleven. En verder hoop je, al even oprecht, dat iedereen hun cd’s koopt en dat de band in godesnaam muziek kan blijven maken.

*

Een belangrijke reden waarom ik van Swans houd is hoe Gira zijn bandleden opjaagt en afjakkert. Daarom wou ik ook graag hoog zitten en het podium kunnen overzien. Gira maakt steeds groepjes op het podium: de muzikanten keren zich dan naar elkaar toe. Het publiek doet er dan ineens geen donder meer toe, het enige dat telt is of de muziek klopt en het beste is dat ze kunnen. Ze spelen samen, ze spelen niet meer voor ons. Ze spelen alleen nog maar voor de muziek.

Ze houden elkaar nauwgezet in de gaten. Ja jij nu, en dan hij, en ik — nee niet nu – wacht – nog even – ja nú. Gira dirigeert. Hij is de absolute baas op het podium. Hij is de choreograaf en de slavendrijver. Een dwingende hand omhoog hier, een uitnodigend gebaar daar: jij, dit, nu, nee, ja goed! Gira vecht op het podium, hij beloont en straft, hij klapt met zijn zweep en vloekt met zijn blik. Bassist Chris Pravdica kreeg zichtbaar op z’n donder: Wel godverde-fuck! Dit moet beter!’ En warempel: het wérd beter. Wat de reden is dat iedereen Gira altijd alles vergeeft: de muziek wordt altijd beter. Dat hijzelf dan elke keer uit puur plezier een huppelpasje maakt zodra hij de muziek van zijn band aaneensmeedt tot een hecht ritme, maakt dat je ’m niet alleen vergeeft maar ook, en bovenal, gelooft. He’s in it for the music.

Daarnaast is Gira een meestermetselaar. Hij legt laag op laag in de muziek, het wordt complexer en voller, er ontstaat een massief geluid, en dan – na één gebaar – gebeurt er iets. Alles valt ineens stil. Of de opgebouwde kakafonie verdicht zich en blijkt al die tijd één enkel ritme te zijn geweest, één enkel ritme dat we nu pas ontwaren. En soms is de muziek zo hecht en dicht dat-ie je bij je nekharen optilt en dat je er waarlijk op kunt lopen.

Het duurde ruim twee uur en het was fantastisch. ‘Gira made Roadburn his bitch,’ twitterde iemand later. Nu geloof ik niet in dergelijke onderwerpingen, ook niet indien die uitsluitend muzikaal van aard zijn, maar het was inderdaad een optreden om je vingers bij af te likken. likken. Een waardig eind voor Roadburn!

*

Toen we later die avond in klein gezelschap op kroegentocht gingen, werd Michael steeds opnieuw door mensen aangeklampt: ‘Wat een geweldig optreden!’ Gira kreeg zoenen, sigaren en veel, erg veel complimenten. Ik vond dat buitengewoon verdiend. ‘Oh man, you are god,’ zei iemand zelfs.

Dat we op ’t laatst in een kroeg belandden waar werkelijk niks klopte van de muziek – toen we binnenkwamen speelden ze de Supremes, pal daarna Nina Hagen, en vervolgens eurotrash gabberdisco – vond ik wel passend. Want na dat optreden wou ik liefst dagenlang niks horen dat wél klopte, anders dan Swans.

Gelukkig zijn ze snel weer in Nederland: 20 juli in de Melkweg. Er zijn nog kaarten :)

#Roadburn – Sunn O))) en Scorn

Na een tip probeerde ik op Roadburns tweede dag welgemoed Keiji Haino uit. Haino is een al wat oudere Japanner (60) die geen woord Engels spreekt en die zelden in Europa optreedt. Dit was dus een buitenkans. Maar zodra ik de deur opendeed die toegang gaf tot het balkon, waaide ik omver: een godskolere bak noise waarbij Merzbow verbleekte tot een softie, duwde me van mijn sokken. Pardon: van mijn laarzen. Ik hield het twee minuten vol.

In de kleine zaal speelde inmiddels Aluk Todolo. Dat klonk goed genoeg om naar binnen te willen. Meer mensen waren op dat idee gekomen, heel veel mensen zelfs. Na tien minuten geplet te zijn bij de ingang besloot ik verder te luisteren vanuit het café: Roadburn was zo slim geweest om overal luidsprekers op te hangen en de muziek van de verschillende podia door te sluizen naar de wandelgangen. Live streaming, zeg maar :)

‘s Avonds zou Scorn spelen in de grote zaal: mijn hoogtepunt van die dag. Pal daarvoor zou Sunn O))) daar optreden; ik kende ze amper maar had veel enthousiaste verhalen gehoord. Het strijdplan: ruim op tijd in de grote zaal een goede plek vinden en daar voorlopig niet meer weggaan.

Sunn O))) staat bekend om het volume. Om die reputatie waar te maken, had frontman Stephen O’Malley voor de zekerheid de medewerking gekregen van voornoemde Keiji Haino. Het duo produceerde een heftige, lome drone die maar bleef aanzwellen en zich steeds dieper mijn lichaam in werkte. Op het podium viel niks te zien, een enorme hoeveelheid rook verhulde de muzikanten: een paarse neongloed was al dat we zagen. Overal gingen mensen zitten, vaak met hun ogen gesloten. Dat deze muziek geregeld mensen in trance deed komen, vond ik ineens heel goed voorstelbaar.

Na een half uur verdunde de rook zich. Het podium werd zichtbaar. Het toneel stond vol met enorme luidsprekers, dat sprak voor zich, dat hadden we allang gehoord. Maar middenin was een lege plek, en daar ontwaarden we gaandeweg een man met aan zijn voeten een halve kring van boxen: Haino in zijn heksenkring van geluid. Het was een magisch schouwspel.

De muziek bleef maar dieper worden. In mijn middenrif was een trage trilling ontstaan, een subsonisch gehum, alsof alle ritmes overal ter wereld zich in mij samenbalden en mijn ruggewervels opklauterden of als bassnaar gebruikten. Ik werd ongerust: als ik al zo trilde, wat moest de kersverse iPad in mijn tas dan niet ondergaan? Zou die Sunn O))) overleven?

Na drie kwartier werd de sonische brom zo diep dat ik het niet volhield. Het Amerikaanse leger experimenteert met een sonische bom, weet ik: demonstranten worden zo uiteen gejaagd en iedereen moet plotseling heftig kotsen. Volgens mij stond dat wapen inmiddels op het podium…

En toen: Scorn! Da’s het halfzusje van Godflesh, en dus ook een grote liefde. Scorn is een soort van ambient industrieel: ritmisch, dwingend, met drumlijnen die zodra je ze doorhebt alweer stiekem zijn veranderd. Ik had ze nog nooit live gezien. (Of nou ja, hém – want Scorn is hoofdzakelijk Mick Harris.)

Het was geweldig. Harris speelde zowat het hele laatste album, Refuse: Start Fires en ruim een uur lang kon ik niet stil staan.

#Roadburn – Godflesh

Sinds ik iets van ze hoorde bij het Scapinoballet Kathleen, ben ik fan van Godflesh. Het was de eerste band die een vorm van deathmetal combineerde met industrial, en mijn god, wat was dat imposant.

Eén keer heb ik ze zien optreden, ik meen in 1993, in de oude Arena in Amsterdam. Kort daarna hief Justin Broadrick (wikipedia, blog) de band op. Maar sinds afgelopen zomer treden ze soms weer op; en nu dus op Roadburn. Broadrick beloofde het album Streetcleaner in z’n geheel te spelen – wat goed uitkwam, wat dat is mijn all-time favorite. Maar, zo voegde hij eraan toe: ‘Raar is het wel, want dat album heb ik al ruim veertien jaar niet meer gespeeld, ik heb er alleen naar geluisterd.’ Dat laatste hebben hij en ik dan gemeenschappelijk :)

Godflesh stond gisteravond in de grote zaal: 1750 plaatsen, en bomvol. Een vrijwel leeg podium: niks dan een batterij luidsprekers en een microfoon. Twee mannen, een met bas, een met gitaar plus met de voet bediende drumcomputer; dat was alles. En vervolgens duwden ze met hun tweeën een harde, strakke, afgemeten en gemene bak lawaai de zaal in die alles deed trillen en meevoerde op een loom dampend ritme.

Link naar YouTube filmpje, Godflesh @ Roadburn: Christbait Rising.

… enzo

Als ik hier weining nieuwe berichten neerzet, is dat meestal een teken dat het even niet wil. Zo ook nu: de najaarsdepressie slaat heftig toe. Elke avond denk ik: ‘Mórgen, morgen ga ik dit, morgen doe ik dat… Heus!’ maar als ik de volgende ochtend opsta – altijd te laat, ik slaap geroutineerd een gat in de dag – ontbreekt me elke fut. Pas ‘s avonds (of beter: ‘s nachts) leef ik op, zodat ik laat maar altoos vol goede moed en mooie plannen naar bed ga, plannen en moed die de volgende ochtend onvindbaar zijn. Waarna ik mezelf op mijn kop geef en de mantel uitveeg. Wat allemaal niet helpt: meer dan een exercitie in zelfdestructie is dat gescheld op mezelf niet. Inmiddels ben ik daar toch heus een professional in, dus zijn zulke oefeningen volstrekt overbodig. Ook dat besef echter helpt weinig.

Dat ik al een jaar antidepressiva slik mocht niet baten tegen de inval van de herfstblues, al had ik daar eigenlijk wel op gerekend. Integendeel: dit jaar hakte ‘ie er onverwachter en harder in dan gewoonlijk. Zodat ik mijn eerder eigenhandig verlaagde pillendosis nu zonder last of ruggespraak tijdelijk heb opgehoogd, want met elke week dat dit langer duurt krijg ik een grotere hekel aan mezelf, en spiraal ik verder naar beneden. Enfin, dat ik nu wél wat schrijf is een goed teken :)

Waar het door komt? God mag het weten. Behalve de toenemende donkerte en kou – oftewel dat het gewoon herfst wordt – kan ik alleen verzinnen dat ik heimwee heb naar de zomer, de zomer die ik uittrok om niks anders te doen dan schrijven. Ik vond het heerlijk en ik mis het: een periode waarin ik lekker niks hoefde, waarin ik alles en iedereen met een geweldig excuus buitensloot en me volledig op mijn boek concentreerde. ‘Dan moet je dat weer doen,’ zult u zeggen, maar ik moet ook andere dingen doen: er liggen lezingen, stukken en ander werk te wachten. Ik had bedacht: drie weken op, drie weken af, maar aangezien ik gedurende die drie weken óp niks presteer want depressief, komt er van die drie weken áf ook niks terecht. Enfin, ik ruzie fijn door met mezelf. Dat gaat vast ook wel weer over. Ik ben in zulke zelfgevechten inmiddels een doorgewinterd professional, immers.

Het was overigens niet alleen malaise de afgelopen weken. Marjolein Houweling, iemand die ik hoog heb, publiceerde begin september een nieuw boek, Andermans ogen. Het boek gaat over vrouwen die eigenlijk jongens zijn, over voetbal, over politiek, over de Bijlmer, over kunst en over de liefde die je altijd een neuslengte voor blijft. Buiten dat ‘Andermans ogen’ leest als een trein is het boek om een andere reden interessant. Houweling – die een paar jaar geleden ontdekte dat haar vaste uitgever was opgekocht door een akelig concern – zat niet bij de pakken neer en probeert nu een nieuwe vorm van uitgeven te ontwikkelen. Ze heeft haar boek in eigen beheer gepubliceerd en tegelijkertijd een geweldige deal gesloten met boekenclub ECI, die voor de distributie zorgt. Ze loopt zo weliswaar meer risico, maar als het boek enigszins loopt krijgt ze veel meer revenuen dan auteurs anders krijgen.

Da’s op zich al genoeg om blij van te worden. Auteurs die hun zaken in eigen hand nemen zijn dun gezaaid. Verder is het een hoogst onderhoudend en slim boek. Koopt dus allen! Dat kan via Marjoleins website (die u doorstuurt naar ECI), of via geselecteerde boekhandels zoals Xantippe of Vrolijk.

Wat de verschijning van ‘Andermans ogen’ voor mij extra bijzonder maakte, is dat Marjolein mij had uitgekozen als ontvanger van het eerste exemplaar. En terwijl ik daar klaar stond met bloemen en een korte uitleg waarom zij zo leuk is – ze mixt dagelijks leven en theorie over sekse & gender onnadrukkelijk prettig of laat ze soms slim botsen, haar boeken zijn spannend maar halen tegelijkertijd standaardnoties over mannelijk of vrouwelijk omver, het scala aan mensen dat haar boeken bevolkt is lavend divers, en wat bijzonder toch dat iemand die zichzelf als authentiek Rotterdams verklaart, zo’n welsprekende lofzang op de Bijlmer in haar verhalen verwerkt – werd ik onverwacht onthaald op een publieke lofrede op mijzelf. Ik moest erg blozen maar ik vond het ook waarachtig lief. En ook: als ik haar romans zo onderhoudend vind en zij mij weer zo waardeert, komt mijn lof op haar als een boemerang terug. Mevrouw Houweling, u deugt, uw uitgeef- en distributie-experiment is dapper en ik wens u toegenegen lezers plus hoge verkoopcijfers.

Een ander hoogtepunt: Einstürzende Neubauten. Ik volg ze al bijna twintig jaa Vorige week waren ze in Amsterdam, waar ze de aftrap gaven voor hun 30th Anniversay Tour. Blixa Bargeld is onderwijl (helaas) dikkig geworden maar zijn stem is nog steeds een wonder, Alexander Hacke plukt zijn bas alsof-ie met de haren van zijn echtgenote Danielle de Picciotti speelt, Jochen Arbeit staat strak in het pak te wachten tot-ie die ene goed getimede klap op een metalen buis kan geven, N.U. Unruh slaat op alles, en achter zijn zelfgebakken drumstel vergeet Rudolf Moser dat-ie vooral mooi wil wezen.

Het was geweldig – vooral de eerste avond. Tijdens deze tour proberen ze overal twee avonden achtereen te spelen, de eerste keer als Neubauten & friends, waarbij een bont gezelschap de gelederen versterkt, en de tweede avond als een, nou ja, relatief normaal concert. (Iedereen die Neubauten ooit heeft zien spelen, weet dat hun opvatting van ‘normaal’ nogal afwijkend is. Welke band gebruikt een luchtdrukcompressor, een vliegtuigpropellor, een metalen gootje met kiezelstenen, een isolatiedeken of een dozijn bijeengebonden lege blikken olijfolie als instrument?)

Op de eerste avond speelde Neubauten een half uur of drie kwartier, waarbij de nadruk lag op stukken die ze nooit eerder live hadden gedaan: Seele brennt, of Sand. Het ging ze verdomd goed af. Daarna deed Blixa een performance met zijn stemmachine: een zelfgebouwd apparaat dat aan zijn microfoon is verbonden, met drie pedalen die hem in staat stellen de afgelopen 32 seconden opnieuw af te spelen, daaroverheen te spreken en ook dat op te nemen, of een laag weg te laten vallen. Met alleen zijn stem en de ter plekke gebouwde loops schept hij binnen een minuut een soundscape, dat hij vervolgens behandelt als was het de muziek van een achtergrondband. Hij deed onder meer (een korte versie van) ‘Sonnensystem’, waarin hij met zijn stem het zonnestelsel verklankt. ‘Jupiter… Mars… Venus……. Mercur!’ Tot slot speelden Alexander Hacke en Danielle de Picciotto een paar nummers van hun nieuwe album ‘Hitman’s Heel’. Alles voelde fris, het klonk geweldig, en je had werkelijk het idee dat je te gast was op een avondje van vrienden die samen muziek maakten.

De tweede avond – het formele concert – was tamelijk rampzalig. De grote zaal van de Melkweg (‘The Maxx’) heeft sowieso een erbarmelijk geluid. Ik heb A Perfect Circle daar gehoor, en Angels of Light. Beide keren klonk het raar plat. Zo ook nu. Ik houd het op de afmetingen van de zaal: lang, smal, en met een laag plafond. De muziek kan in die ruimte niet wervelen, niet goed weerklanken, zich niet ontplooien. (De hoofdzaal van Paradiso is even lang maar hoger; en de de oude zaal in de Melkweg is even laag maar korter en smaller; daar deugen de proporties wel.) Maar ‘t was ook dat ze zelf moesten wennen. Jochen’s gitaar was amper te horen, het keyboard van Ash klonk te schril, en gedurende het eerste halve uur klonk het alsof ze allemaal wat out of sync waren: de onderlinge elementen wilden maar niet binden. Later klonk het iets beter maar ‘t was het slechtste concert dat ik ooit van Neubauten heb meegemaakt. Maar ‘t was het allereerste optreden van de tournee, dat zal ook uitmaken.

Niettemin werd ik er blij van: Neubauten weer horen, lunchen met Blixa (Japans, uiteraard), bijpraten met Alex, Jochen en Andrew, en bovenal: alle cd’s kopen die ik nog niet had. (Dat worden er helaas steeds minder, zodat ik altijd opgelucht ben als een bandlid weer een periode van extreme werkdrift heeft.) En: Blixa heeft zijn hartelijke medewerking toegezegd aan een project waaraan ik (met twee anderen mensen) volgend jaar aan hoop te werken werken. Iedereen die we erbij halen, is meteen aangestoken. Ze raken subiet dolenthousiast en komen zelf met allerlei goede ideeën. Nu alleen nog geld vinden…

Met Max gaat het goed. Toen de bobbel onder het litteken op haar buik – het gevolg van een sterilisatie – groter werd en zelfs ging uitpuilen, ben ik toch maar met ‘r naar de dierenarts gegaan. Gebeurt wel vaker zei die, waarschijnlijk een onderhuidse maar steriele ontsteking. Ik moest beloven terug te komen als het erger werd (duh, alsof daar een belofte voor nodig was), maar dat werd het gelukkig niet.

Michael heb ik al drie dagen niet gezien. Japie wel, die komt tegenwoordig overdag altijd buurten en wil ook bijna elke avond wel een paar uur binnen, hoewel-ie het niet leuk vindt dat ik dan de de keukendeur achter hem dicht doe. Op sommige avonden springt Max – dominant als ze is – hem permanent op de rug, op andere avonden laten ze elkaar begaan: na lang over en weer loeren draaien ze zich dan alletwee ostentatief om. ‘Ik kijk niet naar je. Ik maal niet om je. Hoor je wel? Zie je wel dat ik niet op je let?’ Het laatste nieuws is overigens dat de buurvrouw – Japies baasje – terugkomt. Daar zal japie blij mee zijn want hij is overduidelijk eenzaam, en hunkert naar contact.

Na de operatie wou Max even niet eten, maar nu vreet ze weer alles: van pasta tot plastic. (Vanavond kon ik met moeite een plastic knijper redden die ze had gevonden en doormidden had gebeten. Ze wou hem duidelijk soldaat maken. Bij deze een filmpje van Max die zich te buiten gaat aan de rozen uit een duur boeket dat ik na een lezing kreeg. Eet smakelijk, Max!