‘Je moet doorzetten, je kunt het bést,’ zeggen mensen, of ‘Anders verknoei je je hele leven!’ Dat laatste is waar, maar van een verslaving afkomen is niet alleen kwestie van wilskracht tonen, flink de tanden op elkaar zetten en keihard doorbijten.
Ja, dat is het óók natuurlijk, maar er komt meer bij kijken. Een verslaving is ingebed geraakt in je dagelijkse structuur, in je manier van denken, in je reacties, in je uitvluchten, in je oplossingen, in je hele doen en laten. Je bent verknoopt met je verslaving en om die kluwen te ontwarren is meer nodig dan wil alleen. Daarnaast ontstaat vaak een sterke lichamelijk afhankelijkheid: je voelt je volkomen belazerd zonder je geliefde en gehate middel. Je gaat trillen, je kunt niet meer slapen, je hart racet, je hoofd maalt.
Therapeuten beschouwen verslaving – of dat nu aan drank, drugs, eten of gokken is – tegenwoordig steeds meer als een ziekte. Er is reden om aan te nemen dat er een genetische grondslag voor een verslaving is: sommige mensen zijn er bijzonder gevoelig voor, anderen zijn juist min of meer immuun voor verslavingen. En het is inmiddels duidelijk dat een verslaving ingrijpt in je hersenstructuur: je dopamine-huishouding verandert, wat het een stuk moeilijker maakt om er met wilskracht alleen vanaf te komen. Want dat lichaam, dat kermt.
Uit de tijd dat ik zelf met een verslaving kampte, zo tussen mijn 19e en mijn 24e – het ging om niet eten en overeten – weet ik hoe vreselijk complex een verslaving is. Van anorexia en bulemie had nog niemand gehoord. Het begon, zoals zo vaak met willen afvallen. Binnen de kortste keren ontwikkelde ik een vorm van blinde paniek als ik vond dat ik teveel had gegeten en raakte ik in een soort van high als ik mezelf voedsel ontzegde.
Toen ik eenmaal door had dat ik ver weg was, hielp dat besef geen zak. Ik bleef klem zitten en ik kwam er niet uit. Met wilskracht had het niks meer uit te staan: de eet- en niet-eetverslaving was groter dan ikzelf. Het enige wat ik kon doen was een eetbui uitstellen. Die bleef dan vervolgens als een zwaard van Damokles boven me hangen, zodat ik uiteindelijk bijna opgelucht was wanneer ik vervolgens bezweek: dan was dat zwaard namelijk tenminste weer éven weg. En waar ik ooit begon met overeten omdat ik me rot voelde, draaide dat later om. Ik ging overeten om mezelf te bestraffen, en opdat een raar onbestemd zwerfgevoel dan eindelijk een grond kreeg. Want daarna was alles op een wrange wijze weer in evenwicht: ik was stom en niks waard en dat had ik maar weer mooi bewezen.
Het heeft jaren geduurd voor ik normaal naar eten kon kijken: zonder angst, zonder de vrees meegesleurd te worden, zonder calorieën te tellen, zonder te denken: ‘als ik dit nu eet dan mag ik morgen niks meer’.
Het was vreselijk en ik had het niet in de hand. Maar een ziekte zou ik het niet noemen: een ziekte loop je op, die krijg je. Een verslaving ontwikkel je uit jezelf – of beter: hij omwikkelt jou. Je ervan losmaken is een deel van jezelf achterlaten.
De Praktijk, 14 augustus 2009