Verslaving

‘Je moet doorzetten, je kunt het bést,’ zeggen mensen, of ‘Anders verknoei je je hele leven!’ Dat laatste is waar, maar van een verslaving afkomen is niet alleen kwestie van wilskracht tonen, flink de tanden op elkaar zetten en keihard doorbijten.

Ja, dat is het óók natuurlijk, maar er komt meer bij kijken. Een verslaving is ingebed geraakt in je dagelijkse structuur, in je manier van denken, in je reacties, in je uitvluchten, in je oplossingen, in je hele doen en laten. Je bent verknoopt met je verslaving en om die kluwen te ontwarren is meer nodig dan wil alleen. Daarnaast ontstaat vaak een sterke lichamelijk afhankelijkheid: je voelt je volkomen belazerd zonder je geliefde en gehate middel. Je gaat trillen, je kunt niet meer slapen, je hart racet, je hoofd maalt.

Therapeuten beschouwen verslaving – of dat nu aan drank, drugs, eten of gokken is – tegenwoordig steeds meer als een ziekte. Er is reden om aan te nemen dat er een genetische grondslag voor een verslaving is: sommige mensen zijn er bijzonder gevoelig voor, anderen zijn juist min of meer immuun voor verslavingen. En het is inmiddels duidelijk dat een verslaving ingrijpt in je hersenstructuur: je dopamine-huishouding verandert, wat het een stuk moeilijker maakt om er met wilskracht alleen vanaf te komen. Want dat lichaam, dat kermt.

Uit de tijd dat ik zelf met een verslaving kampte, zo tussen mijn 19e en mijn 24e – het ging om niet eten en overeten – weet ik hoe vreselijk complex een verslaving is. Van anorexia en bulemie had nog niemand gehoord. Het begon, zoals zo vaak met willen afvallen. Binnen de kortste keren ontwikkelde ik een vorm van blinde paniek als ik vond dat ik teveel had gegeten en raakte ik in een soort van high als ik mezelf voedsel ontzegde.

Toen ik eenmaal door had dat ik ver weg was, hielp dat besef geen zak. Ik bleef klem zitten en ik kwam er niet uit. Met wilskracht had het niks meer uit te staan: de eet- en niet-eetverslaving was groter dan ikzelf. Het enige wat ik kon doen was een eetbui uitstellen. Die bleef dan vervolgens als een zwaard van Damokles boven me hangen, zodat ik uiteindelijk bijna opgelucht was wanneer ik vervolgens bezweek: dan was dat zwaard namelijk tenminste weer éven weg. En waar ik ooit begon met overeten omdat ik me rot voelde, draaide dat later om. Ik ging overeten om mezelf te bestraffen, en opdat een raar onbestemd zwerfgevoel dan eindelijk een grond kreeg. Want daarna was alles op een wrange wijze weer in evenwicht: ik was stom en niks waard en dat had ik maar weer mooi bewezen.

Het heeft jaren geduurd voor ik normaal naar eten kon kijken: zonder angst, zonder de vrees meegesleurd te worden, zonder calorieën te tellen, zonder te denken: ‘als ik dit nu eet dan mag ik morgen niks meer’.

Het was vreselijk en ik had het niet in de hand. Maar een ziekte zou ik het niet noemen: een ziekte loop je op, die krijg je. Een verslaving ontwikkel je uit jezelf – of beter: hij omwikkelt jou. Je ervan losmaken is een deel van jezelf achterlaten.

De Praktijk, 14 augustus 2009

Embody / Us body

(Article in the catalog of the ‘Embody’ exhibition by Chaja Hertog and Nir Nadler, Israel, 2008. I met Nir while I was a mentor at Das Arts, where I had co-assembled the block ‘Who is I?’. I fell in love with Nir’s work and we became friends, which is how I was introduced to his wife Chaja, whose work I found equally impressive. Thus, I gladly wrote something for the booklet publishe for their exhibition. // Bijdrage aan de catalogus van de tentoonstelling ‘Embody’ van Nir Nadler & Chaja Hertog. De tentoonstelling opent 8 augustus 2009 in Israel en duurt twee maanden. Nir leerde ik kennen toen ik in 2008 les gaf bij Das Arts in het semester ‘Who is I?’, dat ik had helpen bedenken en opzetten. Ik viel als een blok voor het werk van Nir en we werden goede vrienden. Ook Chaja’s werk vind ik ronduit imposant. Toen Nir me vroeg of ik iets wilde schrijven voor de catalogus van hun gezamenlijke tentoonstelling deed ik dat van harte, temeer daar hun thema was geïnspireerd op wat ik bij Das Arts had trachte n over te brengen. De tekst voor de catalogus is in het Engels en het Hebreeuws; hier de Engelse versie.)

Us body

There’s something utterly special about our bodies: we simultaneously are them and have them. They contain us, and yet they’re not a mere receptacle: they define us. Our bodies decide how we move, how we are treated, where we are socially peg holed, and even: how we perceive the world.

It is common – and weirdly seductive – to envision a split between mind and body: as if there’s an invisible ‘I’ somewhere inside, lodged in the brain or in the heart, an intangible tenant who inhabits the corporeal flesh. But whoever accepts such a split, reduces their body to an appendage; I cannot be separated from my nerves, my cells, my blood flow, my breathing, the batting of my eye.

Bodies are not houses. We don’t live in them in quite the same way as we do in buildings of bricks and wood. And there’s no ‘I’ who lives in a body, I is not mind. Again, that would reduce our bodies – us bodies – to a mere ‘it’, and reintroduce that same split between mind and flesh, between pure idea and cumbersome practice, between invisible thought and wet, messy physicality. There really is no such easy splicing. Please don’t. You’re killing us if you do, you’d be chopping I into pieces. After all, a mind without a body is a ghost, and a body without a mind is a corpse.

I is body. Our mind is carved in flesh, the mind is an organ that floods trough our veins and tickles our toes. My mind is an instinct, my body makes firm decisions. I is mixed from both, and whoever makes us choose is lethal.

I carry my parents in my genes. My mother resides in my nose, my father in my hair. I once lost a breast and I am still me, whole and complete. I once lost a lover, and the gaping wound in my side has never fully healed: there’s still a part of me missing somewhere and living in somebody else.

I is permeable. And so is you. After all, I live in you.

I extends. My voice reaches over waters, over woods, over deserts to whisper in your ear. When I shut my heart, that same gesture closes the door to my house for you. The musical instruments that I love and play inhabit me: I play the piano on my ribs, I tune the violin strings in my arms and legs by stretching my limbs until they hit C sharp. I am InstruMan.

Medical interventions fuse. No longer do I wear glasses that can be taken off: my eyes are lasered. My heart runs on a pacemaker. I need to have my batteries replaced every six years. I change my mood with uppers and downers, my fertility with pills that need to wear off for months before I can conceive again.

Sometimes my body isn’t. My immune system gets confused occasionally. It’s trained to attack alien intruders, but mine thinks that I-cells are X-cells. My body believes me to be my own stranger. Thus I attacks I. I implodes.

I swallow and digest what politicians tell me, I digest and regurgitate it. I am a jukebox politician. Press play, and we’ll dance to the ideology of your choice. I don’t need a name. I carry yours.

I reach for you when you are in another country, and I am carried towards you. I merge with my surroundings to speed up my travel. I don’t see where I’m going because I only have eyes for you, you, who is too far away to be seen. You’re pulling me to you through skies, dunes and meadows, time stops while we travel, and when we meet I am you and you is me, and we’re both stateless. Later, I am right next to you, we are so close that we can almost touch, your breath touches my skin, my hair dresses your face, but suddenly we can’t cross the ten centimeters that separates skin from skin and I from you. Mind the gap. I is not you. We are bound to ourselves when we least want to be.

When I am alone, I am cut off. When I am with other I’s, I become you, and then, slowly, me.

The world is our body. I is relations.

Gevaarlijke medicijnen

(Gesproken column voor het radioprogramma De Prijktijk; met dank aan Nana voor de genoemde website.)

Tijden veranderen, en gewoontes daarmee ook – we weten het allemaal. Maar toch is het raar te bedenken dat er een tijd was dat morfine, opium, cocaïne en heroïne als regulier medicijn werden verstrekt, en vrijelijk te koop waren – vaak zelfs zonder dat er een recept voor nodig was.

We kennen zulke verhalen natuurlijk uit de literatuur. Zo was Eline Vere dol op haar tinctuur, daar werd haar geënerveerde gemoed rustig van, en ze kon uiteindelijk geen dag zonder. Er zal zonder twijfel opium of morfine in hebben gezeten.

Het is makkelijk te denken dat Eline Vere een tragische uitzondering was. Toen ik op een webpagina stuitte met oude advertenties voor medicijnen, was ik verrast. Opium, morfine en cocaïne waren kennelijk ooit een heel gewoon medisch ingrediënt.

Stickney and Poor’s, een Amerikaans bedrijf dat nu voornamelijk in kruiden doet, verkocht begin vorige eeuw een siroop die bedoeld was om slapeloosheid tegen te gaan. De siroop bevatte 46% alcohol en een beetje opium. De gebruiksaanwijzing? Een volwassene mocht een hele theelepel, voor een vijfjarige werden vijfentwintig druppels aanbevolen, voor een baby van twee weken oud volstonden acht druppels. Een baby van vijf dagen oud mocht ‘maar’ vijf druppels. En slápen dat ze deden…

Ook voor kinderen bij wie de tanden doorkwamen, was er een wondermiddel te koop bij drogist en apotheek: Mrs Winslow’s Soothing Syrup. Het spul bevatte ruim twintig milligram morfine per centiliter. En voor vijftien dollarcent kon je bij de drogist van het merk Lloyd hele goede druppels tegen kiespijn kopen waar cocaïne in zat. Het bedrijf Bayer verkocht een moderne pijnstiller die daarnaast hielp bij astma en tuberculose; ze noemden het medicijn heroïne. In diezelfde tijd bedacht Bayer aspirine, dat was wél een blijvertje.

Het spul was allemaal vrij te koop, en ja, er zullen vast wel wat mensen verslaafd zijn geraakt, net als het geval was bij Eline Vere, maar ik heb niet het idee dat de mensen uit de generatie van mijn overgrootouders nu allemaal permanent in de lorem waren en de hele maatschappij ontwricht raakte omdat deze verdovende middelen vrijelijk te bekomen waren.

Daarnaast: wij kennen onze eigen voorgeschreven verslavingen. Het aantal mensen dat totaal afhankelijk is geworden van kalmerende middelen zoals valium is groot – aanzienlijk groter zelfs dan de hoeveelheid mensen die niet meer zonder heroïne of cocaïne kan.

En niet alles wat wij gebruiken of voorgeschreven krijgen, is veilig. Mijn moeder belandde begin deze week in het ziekenhuis na een zware darmbloeding. We dachten natuurlijk allemaal stiekem aan darmkanker en hielden ons hart vast. Haar darmen werden onderzocht en bleken – gelukkig, hoera! – picobello in orde. De oorzaak was vrijwel zeker de pijnstiller die ze voorgeschreven had gekregen na een ingrijpende knie-operatie. Diclofenac is slecht voor maag en darmen, maar hoe slecht begrijp ik nu pas.

Overigens is diclofenac vrij te koop, zonder recept.

Vloeken helpt

Wie zich bezeert en dan vloekt, voelt minder pijn dan wie niet vloekt of wie neutrale woorden gebruikt, zo blijkt uit een Brits onderzoek dat vandaag werd gepubliceerd:


The study, published today in the journal NeuroReport, measured how long college students could keep their hands immersed in cold water. During the chilly exercise, they could repeat an expletive of their choice or chant a neutral word. When swearing, the 67 student volunteers reported less pain and on average endured about 40 seconds longer.

Although cursing is notoriously decried in the public debate, researchers are now beginning to question the idea that the phenomenon is all bad. “Swearing is such a common response to pain that there has to be an underlying reason why we do it,” says psychologist Richard Stephens of Keele University in England, who led the study. And indeed, the findings point to one possible benefit: “I would advise people, if they hurt themselves, to swear,” he adds.

(via BoingBoing: ‘Swearing mitigates pain’.)

Oh dammit…

Afgelopen nacht is Simon Vinkenoog overleden. Nu zou hij 81 worden deze maand, dus helemaal onverwacht is het niet en de man heeft een geweldig rijk en brisant leven gehad, maar toch schrok ik even.

Eerder deze maand werd hem een been afgezet en ik werd helemaal blij over zijn verhalen erover. Ja natuurlijk was het naar en onhandig maar de wereld verging niet, hij had nog steeds zin in het leven, de liefde, het plezier en de recalcitrantie. Hij sprak er heerlijk nuchter over: ‘nou ja een been kwijt, we zien wel,’ zo zonder gehuil en niks van oh zo zielig. De man spatte van levenslust. Dat deed me erg deugd.

En hij ging me sowieso aan. Ik ben hem geregeld tegengekomen, met zijn vrouw: Edith. We spraken wel eens, en ik werd er altijd erg blij van te zien hoe die twee van elkaar hielden. Dat was opwekkend en lavend. Mooi, vrolijkmakend. Ze deden elkaar goed en ze eerden elkaar. Mensen die beter werden door elkaars aanwezigheid. En nu moet Edith alleen verder. Och arme meid… Je hebt een goede vent gehad. Ik denk aan je, ik denk aan hem.

Zelfmoord II

Er is al maandenlang een mooie, bijzondere en soms hartverscheurende discussie over zelfmoord gaande op deze site, waarin mensen die de zelfmoord dichtbij zijn met elkaar spreken en mensen die zelfmoord niet begrijpen met veel respect meepraten over hun eigen reserves en hun eigen leed, hoeveel moeite dat ze ook kost. Ik vind het een klein en te koesteren wonder dat al die mensen hier zo in gesprek raken over hun problemen, hun aarzelingen, hun angsten en hun woede. Meestal gaat het goed, hoewel een enkele keer de emoties hoog oplaaien of ineens iemand niet echt meer luistert maar vooral met ‘adviezen’ komt.

Die discussie is nu zo lang geworden dat de betreffende pagina uit zijn voegen barst: er zijn inmiddels al bijna 900 reacties, mijn website zucht en kreunt eronder, en de pagina moet eindeloos laden voor je verse reacties ziet.

Dit bericht is bedoeld als een verse start. Ga vooral door met lezen en reageren: ik wil de discussie juist niet onderbreken, alleen maar hanteerbaarder maken. Wie de vorige bijdragen wil lezen, kan dat hier doen. Spreek, lees en schrijf vooral verder. Het mag hier, het kan hier, het is hier welkom. Schrijf je verhaal of je reactie hieronder.

Mankepoot

[Gesproken column voor De Praktijk, Radio 1 (Avro), elke dag tussen 13:30 en 14:30.]

Ineens had ik een mankepoot in huis. Michael, een van mijn twee katten, kon niet meer op zijn achterpoot staan en hinkelde deerniswekkend op drie voetjes rond. Soms viel-ie zelfs om. Er was geen wond te zien en ik mocht het zere pootje ook gerust aantaken en bevoelen, maar erop staan: nee, dat ging niet.

Nadat ik het twee dagen had aangezien, besloot ik met ’m naar de dierenarts te gaan. Mogelijk had-ie iets gebroken. Prompt liet Michael zich niet meer zien, het overtuigende bewijs dat katten telepathisch zijn. Pas anderhalve dag later dook-ie op, hinkend en wel.

Hij was woedend dat ik ’m in een kooi stopte en ik was al bijna even overstuur. Het lastige is dat je zo’n diertje niet kunt uitleggen dat iets weliswaar naar is, maar heus werkelijk waar voor z’n eigen bestwil. Katten hebben geen besef van het verschil tussen korte termijn en lange termijn, van nu even doorbijten voor een beter later.

De dierenarts inspecteerde Michael en keek wat zorgelijk. ‘Hm, hij heeft een ruisje aan zijn hart, een van zijn hartkleppen functioneert niet goed.’ Visioenen van open-hartoperaties schoten voorbij. Ow, arm katje. Ik dacht aan korte en aan lange termijn en zei ferm: ‘Dat is erg jammer, maar dat laten we maar zo.’

Je leest wel eens over huisdieren die chemotherapie krijgen, of die aan de nierdialyse gaan. Ik vind dat ronduit pervers. Bij mensen rekken we het leven ook, maar die kunnen – hoe moeilijk dat ook is – tenminste hun eigen afweging maken tussen hoop & vrees, tussen leed nu & perspectief voor later: is die zware behandeling ze het waard?

Michael was verder picobello in orde en ook de dierenarts kon niets aan zijn poot zien. We besloten tot een röntgenfoto. ‘Mogelijk heeft-ie een gebroken teentje,’ zei de dierenarts. ‘Wat doe je met gebroken kattenteentjes?’ vroeg ik hem. ‘Gips eromheen?’ ‘Nou,’ zei de dierenarts, ‘meestal kijken we het even aan maar als hij pijn blijft houden, is amputatie de beste oplossing.’

Whoops. Dat was schrikken! Pal daarna realiseerde ik me de logica: peesjes en botjes in kattentenen zijn zo klein, daar is geen opereren aan, en liever een kat met één teen minder dan een kat die mankepotend en met pijn het leven door moet, en die buiten niet meer kan wegkomen voor de buurtkatten.

Ik dacht aan Kim, mijn eerste kat. Die leefde maar door. Haar ogen werden troebel, ze hield zichzelf niet meer schoon, haar achterpoten verloren kracht. Soms zakte ze zomaar in elkaar. Weken, nee maanden, heb ik gedubd. Wanneer moest ik ingrijpen? Hoe kun je inschatten hoeveel pijn een dier heeft? Als ze snorrend op mijn schoot zat, dacht ik: ‘Die kan nog wel even mee’, en: ‘Laat ik mijn gehechtheid aan haar nu niet prevaleren over haar leed?’ En al die tijd wist ik: als ik haar was geweest, had ik het allang genoeg gevonden. Maar zoiets voor een ander besluiten, zelfs al is het een kat, is aanzienlijk zwaarder dan voor jezelf beslissen.

Michael ging onder het röntgenapparaat. De dierenarts en een assistente hielden hem met z’n tweeën in bedwang en in positie. Het zag er vreselijk zielig uit. De foto’s waren goed, geen breuk te bekennen. Afwachten dus maar.

Inmiddels loopt-ie stukken beter. En ik, ik pieker nog steeds over de vraag wanneer een medische ingreep verstandig is, en wanneer je iets maar gewoon op zijn beloop moet laten. Bij mens of kat.

Terughoudendheid

[Gesproken column voor De Praktijk, Radio 1 (Avro), elke dag tussen 13:30 en 14:30.]

Drie weken geleden kreeg mijn moeder een nieuwe knie. Haar eigen knie is er letterlijk uit gezaagd en werd vervangen door een namaakgewricht van plastic en staal. Ze is een dag vreselijk beroerd geweest: hoge koorts en veel pijn. Vijf dagen na de operatie kon ze alweer lopen en mocht ze het ziekenhuis uit.

Ik vond het ronduit een mirakel. Nee, een dubbel mirakel. De ingreep was een wonder van medisch vernuft: zo maar een hele knie vervangen. Maar ’t was ook een wonder van menselijke veerkracht. Woensdag had ik mijn moeder nog als een wrak in haar ziekenhuisbed zien liggen. Je gaf werkelijk geen cent voor d’r: dun stemmetje, afwezig, bezweet van de koorts en met een dik verpakt been dat al pijn deed als je ernaar kéék. Aan ’t eind van diezelfde week liep ze zonder stok thuis en moesten mijn vader en ik haar manen om nou eindelijk ’s te gaan zitten.

Op zulke momenten denk je eventjes dat de geneeskunde echt alles kan.
Maar als het niet over de mechanica van het lichaam gaat, is het medisch bedrijf aanzienlijk minder straightforward. Lichamen zijn buitengewoon complex, en bovendien doorkruisen en beïnvloeden allerlei processen elkaar en haalt de ene verandering of afwijking de andere uit, in een soort kettingreactie. Er zijn veel ziektes waar we – zelfs al zouden we ze helemaal begrijpen – eigenlijk bitter weinig aan kunnen doen. Meer dan pappen en nathouden zit er vaak niet in. Rekken. Symptoombestrijding. De zaak zo lang mogelijk leefbaar houden. En dat is dan al heel wat.

Professor Dunning pleitte in dit programma deze week daarom voor meer terughoudendheid van artsen; Hij wil graag dat de geneeskunde haar eigen onmacht openlijker toegeeft. Hij heeft volkomen gelijk.

Alleen: dat is buitengewoon moeilijk. Als arts moet je dan je eigen vak sterk relativeren. Da’s natuurlijk een rare psychologische knoop. Want wie zegt er nou: ‘Hoor ‘s, ik ben erg goed in mijn vak, maar mijn vak stelt veel minder voor dan u denkt’? Bovendien: je patiënten hopen zo hartstochtelijk dat jij ze kunt helpen, dat jij hun lichaam op orde kunt brengen waar dat lichaam het zelf laat afweten. Probeer het maar eens: iemand recht in de ogen kijken en zeggen dat je niet veel voor hem of haar kunt doen.

Toch moet het, denk ik. We dokteren nu te vaak en te lang. We hopen te makkelijk dat we ziektes teniet kunnen doen, verval ongedaan kunnen maken en gebreken kunnen verhelpen. Soms weet de geneeskunde zodoende iemands leven fors te rekken, maar daar hangt een stevig prijskaartje aan. Je leven raakt gemedicaliseerd. Je besteedt je tijd en energie aan ziekenhuisbezoek, aan weer een onderzoek, aan toch nog maar een nieuw medicijn proberen, aan wachten op uitslagen, aan bang zijn dat je bloedwaardes weer zakken of stijgen, aan hopen op betere tijden.

Soms is streven naar verzoening een betere weg, vermoed ik. De blik eindeloos richten op genezing maakt dat we verleren hoe we het beste kunnen maken van wat ons rest en wat er is. Het is een weddenschap met de toekomst die ons het zicht beneemt op het nu. Zo wordt hoop een verfijnde marteling.

Het blauwe gevaar

Het Openbaar Ministerie heeft het gehad met Jomanda, en eiste vorige week een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden. Jomanda zou tegen Sylvia Millecam hebben volgehouden dat zij geen kanker had, maar slechts een bacteriële infectie. Daarnaast eiste het OM een beroepsverbod van twee jaar tegen Jomanda.

Die voorwaardelijke gevangenisstraf mag wat mij betreft subiet worden omgezet in een echte. Jomanda is een bedriegster en een oplichtster. Te vaak heeft Jomanda mensen valse hoop voorgespiegeld, doodzieke mensen weggepraat van echte zorg en mensen ronduit voorgelogen. In een healing heb ik haar, nadat ze bezwerend een takje brak, tegen iemand horen zeggen: ‘Zo. Nu zijn je uitzaaiingen weg!’

Hoe durf je.

Wat Jomanda doet en zegt, is gevaarlijk voor andermens’ gezondheid. Ze heeft jarenlang valselijk volgehouden dat ze een recept had dat kanker genas (iets met levertraan, salie en honing), en ze heeft publiekelijk meermalen beweerd dat ze mensen met aids kon genezen –‘Ik heb héél goede resultaten geboekt,’ zei ze – en voegde daar aan toe dat het dan wel beter was als ze stopten met hun reguliere medicijnen. Ze joeg mensen daarnaast angst aan voor echte behandelingen: ‘AZT verkoolt je ingewanden,’ loog ze keihard.

Het OM had die blauwe charlatan al tien jaar geleden voor de rechter moeten brengen.

Natuurlijk mocht Millecam afzien van behandeling; dat is ieders recht en niemand is verplicht om naar de dokter te gaan als je niet wil. Of u of ik dat nou verstandig vinden, doet er niet toe: mensen hebben immers het recht domme dingen te doen en ze mogen zichzelf daarbij schaden. Maar andere mensen willens en wetens benadelen mag nou weer net niet. Liegen mag niet en misbruik maken van de doodsangst van ernstige zieke mensen evenmin; daarnaast is het immoreel, onsmakelijk en verachtelijk.

Jomanda weet donders goed dat wat zij doet mensen niet geneest. Ze wurmt zich niet voor niks onder elk degelijk onderzoek naar haar claims uit, zelfs de op tv gegeven belofte dat ze kankeronderzoeker Piet Borst van harte openheid van zaken zou geven en namen en rugnummers van door haar ‘genezen’ mensen zou geven, is ze nooit nagekomen. Toch houdt ze vol dat ze mensen ‘healt’. Dat is openlijk en doelbewust bedrog.

Wat ik alleen niet goed snap is het beroepsverbod dat het Openbaar Ministerie eist. Jomanda is nu immers juist geen medicus (en healen is geen vak). Fysieke ingrijpen doen in andermens’ lichaam zonder dat je daartoe bekwaam en gekwalificeerd bent, is verboden, maar een uitspraak doen over iemands gezondheid of de oorzaken of prognose van iemands ziekte – dat doen zoveel mensen, vrijwel altijd onbekwaam en ongekwalificeerd. Dus dat recht kunnen ze Jomanda moeilijk ontzeggen.

Het OM moet zich in deze zaak toespitsen op oplichterij. Jomanda claimt ernstig zieke mensen te hebben genezen, Jomanda claimt dat de reguliere gezondheidszorg slecht is voor mensen met aids en kanker, Jomanda claimt dat zij meer successen boekt dan de gezondheidszorg. Dat is waar het over gaat, en over niks anders.

Werk

Nu.nl meldt dat een ziekenhuis in Praag personeel probeert te lokken met gratis plastische chirurgie:


Een kliniek in Tsjechië heeft een opmerkelijke remedie gevonden tegen het personeelstekort. Verpleegsters, doktoren en administratief medewerkers die een contract voor drie jaar tekenen bij medisch centrum Iscare in Praag, kunnen kiezen uit een gratis borstvergroting, liposuctie of buikwandcorrectie.
”Het is een groot succes”, zegt manager Jiri Schweitzer. Alle vacatures bij zijn onderneming zijn inmiddels ingevuld. Schweitzer moest al tientallen belangstellenden teleurstellen.

Yuk. Zou ik er werken, dan zou ik geloof ik ontslag nemen. En zou ik er patiënt zijn, dan zou ik de verpleging voortaan wantrouwen. Ze zijn er niet om mij te verplegen maar omdat ze grotere borsten willen, of een plattere buik.