Kiezen tegen kanker II

In mijn vorige Praktijk-column fileerde ik de KWF-campagne ‘6x sterker tegen kanker’. Dat kwam me op een pissige reactie van het KWF te staan: ‘Waarop baseert u dat wij suggereren dat de helft van de mensen die kanker hebben, dat aan hun eigen leefstijl te wijten hebben? Argumenten graag, geen vage insinuaties.’

Nu, die uitspraak baseer ik op reclamespotjes als deze: ‘Als je je fiets parkeert, doe je hem op slot. Helemaal voorkomen dat net jouw fiets wordt gepikt, is niet mogelijk. Maar het risico wordt wel een stuk kleiner. Zo werkt het met kanker ook.’ Poeh, domoor, om je fiets niet op slot te zetten! Of, uit een ander KWF-spotje: wie geen schort voordoet bij het koken, moet niet gek staan kijken als-ie spatten op z’n kleren krijgt. Dat zijn pas akelige insinuaties. Ze zeggen: wie geen voorzorgsmaatregelen neemt, moet niet verbaasd zijn als-ie kanker krijgt.

Wat beweert het KWF nog meer? Dit: ‘Het risico dat je aan kanker overlijdt, verklein je met vijftig procent door je aan zes leefregels te houden.’ Dat klinkt opzienbarend, maar die verrassende cijfers worden niet door onderzoek gestaafd. Ja inderdaad: roken is een belazerd slechte gewoonte en veroorzaakt longkanker. Dat is zo klaar als een klontje. Maar voor al die andere leefstijlkwesties – overgewicht, teveel drinken, weinig beweging of ongezond eten – ligt het aanzienlijk complexer. Ze veroorzaken geen kanker; het zijn op z’n hoogst factoren die meespelen, naast tientallen anderen die we zelf helaas amper in de hand hebben.

Wie het KWF opbelt, zoals verschillende verslaggevers de afgelopen weken hebben gedaan, merkt dat de woordvoerders er zelf ook niet goed uitkomen. Carl Johan de Zwart van KRO’s Goedenmorgen Nederland belde afgelopen dinsdag het KWF met de niet zo vreemde vraag of je nou 25% minder kans op kanker hebt als je maar drie regels naleeft, in plaats van alle zes. De KWF-mevrouw kwam er niet uit en brak het gesprek plompverloren af. Stefan Wigger, preventiecoördinator bij het KWF, kwam in diezelfde uitzending niet verder dan wat gestamel en kon niet naar helder onderzoek verwijzen: ‘Nou ja, eh, het is een optelsom he, van een aantal leefstijlfactoren gerelateerd aan kankersterfte.’

Nooit voert het KWF campagne over kankerverwekkers in het milieu, zoals vervuiling, kwik, roet, asbest, fijnstof, straling, phthalaten. Nooit voert het KWF campagne over de samenstelling van ons voedsel. Het KWF spreekt liever individuele mensen aan op hun leefstijl.

Dat is overbodig, kortzichtig en vals.

Overbodig, want er zijn al talloze campagnes die iets algemeens als ‘gezond leven’ aanraden: drink niet teveel, stop met roken, eet volgens de schijf van vijf, snoep gezond, wees verstandig met vet, beweeg meer. We geven geen geld aan het KWF om dat nog eens dunnetjes over te doen.

Kortzichtig, want al die zogenaamde ‘leefregels’ zijn helmaal niet zo’n individuele keuze. De gemiddelde Nederlander is al jarenlang dikker aan het worden, en dat komt niet door massale individuele onachtzaamheid. Producenten liegen ons voor met ‘light’ producten, in zowat alles zit teveel suiker, teveel vet of teveel zout; gezond eten is duurder dan een vette hap; op scholen en in bedrijfskantines vind je meer dikmakers dan gezond en verantwoord eten. Waar bewegen eerder een normaal onderdeel van je leven was, leiden we nu een overwegend zittend bestaan en is geregeld bewegen een ‘sport’ geworden, zó ongewoon is het. Om dan naar de individuele mens te wijzen is ronduit kortzichtig.

En vals, omdat de campagne cijfermatig niet klopt,
individuele verantwoordelijkheid voor ziekte benadrukt, maatschappelijke factoren negeert en
een simplistisch en vertekend beeld geeft van de oorzaken van kanker.

Er zijn betere campagnes tegen kanker te verzinnen. Zes keer betere.

Narconon bedelt bij bedrijven

Van een kennis kreeg ik vanavond een bedelbrief van Narconon doorgestuurd. Narconon beweert verslavingszorg te bieden, onder meer via hun afkickcentrum in Zutphen. Wat Narconon er niet bij vertelt, is dat ze een onderafdeling van Scientology zijn en dat hun ‘methode’ geheel en al is gebaseerd op de ideeën van L. Ron Hubbard.

Wie zich bij Narconon meldt, gaat aan de e-meter, moet Scientologyboeken bestuderen, wordt geauditeerd etc. Uit internationaal onderzoek blijkt dat Narconon bedroevend slechte resultaten boekt bij de hulp bij het afkicken, en dat hun ‘cliënten’ daarnaast meestal als Scientologylid eindigen.

Narconon vraagt bedrijven om een financiële donatie om hun ‘goede werk’ te kunnen voortzetten (en merkt daarbij fijntjes op dat donaties aftrekbaar zijn van de belasting – kennelijk is Narconon helaas bestempeld als een instelling die maatschappelijk nut beoogt). Wie doneert, krijgt als dank het prachtwerk ‘De weg naar geluk’ toegestuurd, weer zo’n fijn werkje van Hubbard.

Meer lezen?

Kiezen tegen kanker

[Column voor het radioprogramma De praktijk.]

In de helft van de gevallen ligt het aan uzelf als u kanker heeft en daaraan dood gaat. Deze weerzinwekkende mededeling wordt u ingewreven via de campagne ‘6x sterker tegen kanker’ die KWF Kankerbestrijding momenteel voert. De leus van de campagne: ’50 procent kankersterfte te voorkomen door gezonde leefstijl’.

Wow. Vijftig procent? Ja heus, lees maar: ‘Zes factoren zijn van invloed op het ontstaan van kanker: roken, ongezonde voeding, onvoldoende lichaamsbeweging, overgewicht, te veel alcohol en overmatig zonnen. Van deze zes leefstijlfactoren heeft roken de meeste invloed: ongeveer 30 procent van de kankersterfte in Nederland is gerelateerd aan tabaksgebruik en 7 à 8 procent aan overgewicht. Voor voeding ligt dat tussen de 15 en 35 procent.’ (bron)

Elders neemt het KWF even wat gas terug, om dan meteen weer vol terug te komen: ‘Een gezonde leefstijl kan niet garanderen dat je geen kanker krijgt. Er zijn ook andere risicofactoren zoals leeftijd, ras en erfelijkheid die kanker kunnen veroorzaken en waar je weinig invloed op hebt. Deze factoren beïnvloeden echter het risico op kanker in beperkte mate.’ (bron)

Dat is niet alleen een rare formulering (ras of leeftijd ‘veroorzaken’ kanker niet), maar ook aperte onzin. Leeftijd is juist een heel belangrijke risicofactor: hoe langer je leeft, hoe meer kans dat een proces in je lichaam ernstig ontspoort. Kanker is hoofdzakelijk een ouderdomsziekte. Als het KWF per se met statistiek wil zwaaien, weet ik er nog wel een: doodgaan voor je vijfenzestigste vermindert de kans dat je kanker krijgt aanzienlijk meer dan veel sporten of gezond eten.

Maar, zal het KWF zeggen, we willen mensen juist gebieden aanwijzen waar ze zelf iets aan kunnen doen, en daar valt leeftijd niet onder maar eten, roken, drinken en zo wel.

Dat klinkt aardig, maar het is de vraag of het zo werkt, getuige onder meer de verhalen van mensen die al jaren vruchteloos pogen af te vallen en die hun gewicht in de praktijk vooral zien toenemen. Op leefstijlfactoren hebben we helaas minder greep dan wij of het KWF wel zouden willen, en zelfs met fikse sturing van buitenaf blijken slechte gewoontes moeilijk te veranderen.

Bovendien zijn leefstijlfactoren lang niet zo belangrijk zijn als het KWF beweert. Laten we de meest voorkomende kankersoorten in Nederland eens doorlopen. Mijn rekensom is gebaseerd op de cijfers van datzelfde KWF. [Top tien kankersoorten in NL, en: Sterftecijfers door kanker in NL.)

  • Borstkanker: 12.000 gevallen per jaar, ruim 3000 doden, enige leefstijlfactor die er een licht verband mee houdt: teveel alcohol.
  • Darmkanker: bijna 12.000 gevallen per jaar, 4850 doden; leefstijlfactoren: hangt in enige mate samen met eetgewoontes, maar welke en in hoeverre weten we niet.
  • Longkanker: 9800 gevallen per jaar, 9600 doden; leefstijlfactor: roken is in 86% van de gevallen verantwoordelijk.
  • Prostaatkanker: bijna 9000 gevallen per jaar, 2400 doden; leefstijlfactoren: niet bekend, mogelijk speelt voeding een rol.
  • Huidkanker en melanoom: bijna 8400 gevallen per jaar, aantal sterfgevallen: niet te vinden; leefstijlfactoren: overdadig zonnen bevordert huidkanker en melanoom.

Deze vijf kankersoorten zijn verantwoordelijk voor maar liefst tweederde van alle nieuwe kankergevallen (ruim 51.000 van de 73.000), en voor de helft van alle kankerdoden (ruim 20.000 van de bijna 40.000). De enige verbanden die daarbij hard en duidelijk zijn, zijn die tussen roken en longkanker, en tussen sommige types huidkanker en overdadig zonnen. Bij alle andere grote kankersoorten bestaat geen, een licht, of een onduidelijk verband met leefstijl. Dat klinkt toch heel anders dan die keiharde vijftig procent kankerdoden die volgens de campagne van het KWF aan hun eigen leefstijl te wijten zijn.

Wat ik het akeligst vind aan deze campagne, behalve het onzindelijke gerommel met cijfers, het bot terzijde schuiven van alles wat we niet zelf in de hand hebben, en het ernstig overschatten van datgene waarop we wel invloed zouden hebben, is dit. Het KWF suggereert dat vijftig procent van de mensen die kanker hebben, dat aan hun eigen leefstijl te wijten hebben. Het KWF impliceert dat kanker krijgen een kwestie van ‘keuze’ is.

Dat iemand kanker krijgt is al rot genoeg. Moet je ze daar nu heus ook nog persoonlijk verantwoordelijk voor stellen en ze per publiekscampagne met de vinger nawijzen? Het KWF bestrijdt op deze manier de patiënt, niet de ziekte.

Overgave

De dierenarts bleef ‘u’ tegen me zeggen. De noodzaak van professionele distantie begrijp ik, maar hij en ik gingen zo meteen mijn kat doodmaken, een dusdanig intieme bezigheid dat ik hem smeekte of hij me alsjeblieft wilde tutoyeren. Samen hielpen we toen Tweety liefdevol en met alle zorg het hoekje om, Tweety, die nu op mijn bed dood ligt te wezen, totdat ik hem genoeg heb geaaid om hem te kunnen begraven.

Waarom ben ik zo aangedaan door die zieke, nu dode kat? Allicht was het een bijzonder exemplaar: dat vindt namelijk iedereen van zijn eigen huisdier. Ja, het maakt uit dat Tweety ooit wild was, een ongenaakbare, achterdochtige zwerver, die hier uit vrije wil introk en die gaandeweg op me had durven vertrouwen. Een roofdier getemd door liefde. Ik snapte waarom hij vals werd als hij het teveel naar zijn zin kreeg, ik deed zulke dingen immers zelf ook, en negeerde daarom iedere beet. Niksniet terugtrekken, nooitnimmer stemverheffing.

Dat ontwapende hem. Soms zag ik dat-ie wou bijten, zijn kop schoot dan naar voren, de tanden ontbloot – maar middenin die beweging hernam hij zich: ‘Oh nee, haalt niks uit, helpt niet.’ Of wellicht zelfs: ‘Oh nee, hoeft niet.’ Hij gaf zijn verweer op en ik het mijne. Want ik had hem eerder geen áárdige kat gevonden: hij was te gemeen tegen Michael, de andere zwerver die tegelijk met hem hier introk.

Ik ging van hem houden omdat hij mij ging vertrouwen. Omdat hij dat durfde. Ik hield eerst van hem om zijn moed, toen om zijn overgave. Daarna was ikzelf verloren en sindsdien vond ik elkaar kopjes geven minstens even prettig als hij.

Iemand verliezen wiens liefde je moeizaam hebt gewonnen, is vreselijk – ook als die iemand een kat is. Iemand verliezen die je zelf hebt durven vertrouwen, is nog vreselijker. Ook als die iemand een kat is.

Maar dat is het niet, of beter: dat is ’t óók, maar het is niet het enige. Ik kan zo tien redenen opnoemen waarom de dood van Tweety me aangrijpt. Hij stortte snel in, een paar weken geleden was-ie nog op volle kracht; ik was onvoorbereid; mijn katten zijn meer dan elk mens, iedere vriend of vriendin, deelgenoot van mijn leven, juist omdat ze me ook meemaken wanneer ik me terugtrek; en Tweety had meer nachten bij me geslapen dan menig lief. En hoewel al die argumenten waar zijn, raken ze niet de kern. Zelfs mijn grootste zorg – hoe kun je in hemelsnaam voor een ander wezen besluiten wanneer het genoeg is en wanneer zijn dood verordonneerd mag worden – was, hoe waar en zwaar ook, niet de crux.

Vriendin T, nooit te beroerd voor een rake opmerking, wees me er zachtjes op. Terwijl we aan weerszijden van Tweety op bed lagen, zei ze: ‘Die katten van jou, he. Als je over hen schrijft of vertelt, valt je analysedrang plots weg. Dan gaat het niet over uitleg of achtergronden of proberen iets te snappen, noch over wat je moet of vindt. Dan gaat het ineens zuiver om wat je voelt.’

Ze had gelijk. Aan mijn katten leg ik niks uit, ook niet aan mezelf. Bij hen houd ik mijn liefde, zorg, ontroering, angst, ergernis, geraaktheid, verdriet of vertedering nooit terug, die zijn er gewoon, en ik uit ze zonder dat ik die gevoelens eerst hoef te doorgronden of te legitimeren. Katten maken me ongemedieerd en onvoorwaardelijk.

Tweety’s liefde omzeilde al mijn reserves. Tweety legde me bloot. En hij snorde daar zachtjes bij.

Wegstrepen

[Column voor het AVRO-programma De Praktijk.]

Tweety’s achterpoten werden steeds strammer. Ik dacht aan reuma. Hij had immers een flink aantal jaren als zwerfkat achter de rug voordat hij besloot bij mij in te trekken, en daar hadden veel koude winters bijgezeten.

Tweety was indertijd argwanend, stoer en vals. Kim, mijn eerste kat, die van jongs af aan bij me woonde, keek-ie aan of ze van Lotje was getikt dat ze bij mij op schoot wou: op een méns liggen, ben je beduveld! De eerste keer dat-ie snorde – een stroef, roestig geluid dat uit een ongeoefende keel kwam – schrok hij zich het lazarus.

Hij wende. Hij ging zelfs van me houden. Wat-ie aanvankelijk doodeng vond, zodat-ie soms hard in mijn arm beet, als verweer, of wellicht omdat oude gewoontes nu eenmaal slecht slijten. Gaandeweg werden we een stel: hij was mijn kat en ik zijn mens. Hij slaapt altijd naast me en we geven elkaar vaak kopjes.

Maar die achterpoten… Hij liep steeds stijver. En ineens zag ik dat-ie niet meer op de stoel naast me sprong, maar zichzelf met zijn voorpoten naar boven werkte. Hij werd stiller, bedeesd bijna, wat raar was voor zo’n stoere ferme kat. Toen-ie me afgelopen dinsdag aankeek en klaaglijk mauwde, maakte ik een afspraak bij de dierenarts.

Dierenartsen werken, meer dan mensenartsen, met wegstrepen heb ik inmiddels geleerd. Eet-ie en voelt zijn buik goed? Streep: er zit geen vreemd voorwerp in zijn maag. Voelen alle botjes recht? Streep, dan is er niks gebroken. Na bloedafname bleek het ook geen nierprobleem: nog een streep. Van pijn worden katten sloom en timide; Tweety kreeg een fikse pijnstiller. Hij knapte niet op. Weer een streep: pijn was het ook al niet.

Nader bloedonderzoek toonde veel te veel witte bloedlichaampjes aan, ruim drie keer zoveel als normaal. Dat wijst op een ontsteking of op kanker. De dierenarts ging doorhalenderwijs de ontsteking te lijf en gaf Tweety een fiks shot van een antibioticum. Ook dat lijkt niet te helpen, we koersen helaas op een nieuwe streep af, zodat er binnenkort een echo staat gepland.

Inmiddels staan overal in huis dozen zodat Tweety trapjes heeft om makkelijker op bed, bank of stoel te klimmen. Niet dat-ie nog veel loopt, trouwens. De afgelopen dagen hebben we voornamelijk samen op bed doorgebracht. Hij duwt zichzelf plat tegen me aan en vindt het prettig als ik een arm om hem heen leg. Soms staat-ie even op, wankel en moeizaam, en gaat dan weer onhandig liggen, ’t is eigenlijk meer een zichzelf laten omvallen. Hij is licht ongedurig. Een enkele keer loopt-ie stram naar de keuken om een slokje te drinken of een hapje te eten. Hij is ongewoon stil en zelfs snorren doet-ie zwakjes. Alleen als Michael, mijn andere kat, ook op bed springt is Tweety eventjes waakzaam als vanouds (ze houden niet van elkaar, mijn ex-zwervers, en daar verandert ziekte kennelijk niks aan).

’s Nachts word ik om de haverklap wakker en kijk ik voorzichtig of Tweety nog ademt. Ik heb al drie dagen hoofdpijn. Aspirientjes helpen niet maar ik slik ze toch, al weet ik drommels goed dat mijn enige medicijn een luidruchtig snorrende Tweety is die zijn hoofd verliefd tegen het mijne wrijft.

Ik ben bang dat ik binnenkort een kat moet wegstrepen.

PS: Vanmiddag maakte de dierenarts röntgenfoto’s. Er zit een fikse vlek in zijn longen. Het zou een ingekapseld abces kunnen zijn, of een oud litteken, maar waarschijnlijk is het kanker. Een radioloog bekijkt de foto’s begin komende week, dan hebben we wellicht meer zekerheid.

Vooralsnog heeft Tweety een depot prednison gehad, daar kun je nog aardig – zij het tijdelijk – van opknappen. Nadat we thuiskwamen heeft-ie voor het eerst wat door het huis en in de tuin gedrenteld. Nu liggen we weer samen op bed.

De broek van Osterhaus

[Gesproken column voor De Praktijk.]

Er brak een rel uit toen bleek dat viroloog Ab Osterhaus – die zich de afgelopen maanden overal erg bezorgd had betoond over de Mexicaanse griep en die als regeringsadviseur de overheid had geprest om grote hoeveelheden vaccin in te slaan – een belang van bijna 10% bleek te hebben in ViroClinics, een bedrijf dat vaccins test. Onder de door ViroClinics onderzochte vaccins viel ook Tamiflu, dat door Osterhaus aanbevolen wordt wegens diezelfde Mexicaanse griep.

Men sprak van belangenverstrengeling en van winst maken door angst aan te jagen. Iedereen riep prompt schande, er werden overhaast kamervragen gesteld – de PVV waakt over u! – en Osterhaus moest zich publiekelijk in bochten wringen.

De berichtgeving was echter danig gekleurd. ViroClinics produceert namelijk helemaal geen vaccins, ze testen alleen de werking ervan, en Osterhaus wordt derhalve geen spat wijzer van de verkoop van Tamiflu of enig ander vaccin.

Toch is daarmee de kous niet af. De kwestie is meer dan de zoveelste mediahype. Osterhaus is de exponent van een tweetal ontwikkelingen die zorgen baren.

Ten eerste is daar de gedachte dat ziek zijn altijd vreselijk is en dat we ziekte koste wat kost moeten en kunnen voorkomen. Doe dit niet, dat wel, eet zus, slik zo, preventie hier en vaccinatie daar, mijd mensen die iets hebben als de pest en sluit elk risico uit! Ziekte en verval laten zich echter niet bedwingen, we moeten per slot van rekening ergens aan dood, en de gedachte dat we onze gezondheid volledig in eigen hand kunnen hebben getuigt van overmoed en arrogantie.

Dat idee dat we onze gezondheid zelf kunnen beheren, zorgt er verder voor dat mensen met wie iets is gaandeweg met een scheef oog worden aangekeken. Het bevordert een eigen-schuld-dikke-bult houding. Ziek? Oh, zeker geen voorzorgsmaatregelen genomen, ja dan kunnen wij er ook niks aan doen. U heeft kanker? Nou dan zal u wel ongezond hebben geleefd. Een griepje, mevrouw? Tsk. Had u maar Tamiflu moeten nemen. Hartklachten, meneer? Tsja. U wist best dat u meer moet bewegen en andere boter hoort te gebruiken (u weetwel, die van Unilever). Maar gezond leven geeft geen garantie, ongelukken zitten in kleine hoekjes en cellen doen vaak iets anders dan wij prettig vinden. Ook wie supergezond leeft kan allerlei naars oplopen.

Bovendien worden de risico’s van ziekte tegenwoordig sterk overdreven. Dat deed helaas ook Osterhaus, die om die reden flink onder vuur lag van iets evenwichtiger collega’s. Zij vonden dat je die Mexicaanse griep beter zo snel mogelijk kon krijgen. Dan was je er tenminste van af en hij is momenteel stukken ongevaarlijker dan veel eerdere griepvarianten. (Zelf zie ik trouwens het meest in het idee om mensen cohortgewijs te besmetten met de Mexicaanse griep: om de veertien dagen een nieuwe groep. Na een maand of drie, vier zijn we allemaal aan de beurt geweest en hebben we keurig , en helemaal zelf, immuniteit opgebouwd.)

De tweede ontwikkeling waar Osterhaus de exponent van is – en helemaal zijns ondanks – is dat medisch wetenschappelijk onderzoek vrijwel over de hele linie afhankelijk is geworden van het geld van farmaceutische bedrijven. Dat maakt zuiver en oprecht onafhankelijk onderzoek lastig: de industrie eist vaak dat tegenvallende resultaten onder tafel worden gemoffeld, laat alleen kortlopend onderzoek toe, en prefereert onderzoek dat in hun voordeel is. Osterhaus kan er geen klap aan doen dat hij voor zijn wetenschappelijk onderzoek deels afhankelijk is van opdrachten van de farmaceuten. Dat is te wijten aan overheden die wetenschappelijk onderzoek een lage prioriteit geven en die vinden dat wetenschappers, zoals dat zo akelig heet, ‘hun eigen broek moeten ophouden’.

De schande die we over Osterhaus hebben afgeroepen, is verkeerd geadresseerd. U moet bij de regering wezen, wegens haar promotie van belangenverstrengeling.

De smaak van woorden

[Gesproken column voor De Praktijk.]

Heeft u ooit een woord geroken? Weet u eigenlijk welke smaak de kleuren van de regenboog hebben? Vindt u sommige getallen prettiger aanvoelen dan andere? Bij het woord ‘gras’ kunnen we ons meteen de geur van een zojuist gemaaid gazon voor de geest halen, en als je ‘appeltaart’ zegt is het niet moeilijk in gedachten kaneel te ruiken. Die verbinding tussen woord en geur is een soort ingesleten herinnering, geboren uit herhaling, die we naar believen kunnen oproepen.

Er zijn mensen die ongewonere associaties hebben. Voor hen hebben alle letters kleuren – een o is wit, een c is paars – en heeft elk woord een eigen, heel specifiek kleurpatroon. Of klank en smaak zijn voor hen verbonden: een piano-akkoord smaakt naar chocolade, het geluid van een rijdende auto smaakt naar citrusvruchten, een rinkelende telefoon naar peper. Dat zijn – anders dan dat gras en die appeltaart van de meeste mensen – geen zintuiglijke kruisverbanden die door ervaring zijn gelegd: wie zulke verbindingen maakt, doet dat van kindsafaan en is verbaasd dat andere kinderen niet horen dat elke kleur een eigen geluid maakt of dat alle dagen van de week een eigen vorm hebben.

Zulk samengaan van zintuigen heet synesthesie. Ongeveer één op de 25 mensen heeft het, de meesten in zwakke vorm. Uitgesproken synestheten zijn zeldzaam. Sterke synestheten zien vormen, kleuren of beweging bij geluiden. Woorden hebben voor hen smaak of kleur, geluid heeft een vorm, dagen en maanden hebben een kleur of patroon. Maandag is een driehoek, dinsdag is rood, woensdag smaakt naar gehakt, donderdag klinkt als een cello, zaterdag is een lichtflits en zondag ruikt naar ammoniak.

Voor kunstenaars is zo’n zintuiglijke uitbreiding van het assortiment natuurlijk een godsgeschenk: ze kunnen registers bespelen die anderen niet kennen, ze zien rijker, ze horen meer. Een gesprek danst over tafel en verschiet van kleur, een symfonie is een geografisch landschap, een schilderij klinkt als een vrouwenlach. Kandinsky, Nabokov, Liszt en Rimbaud waren allemaal synestheet, die hun gave goed wisten te gebruiken en wiens werk erdoor aan diepgang won.

Bij mij roepen woorden vaak beelden of beweging op, dat is geloof ik meteen de reden waarom ik mijn handen altijd zo druk beweeg als ik praat – ik schets de woorden, ik teken hun patronen in de lucht. Op één vlak heb ik het heel sterk. Als mensen iets over hun eigen of andermens’ psychologie uitleggen – ‘Als ik dit zeg reageert zij altijd zo’ – zie ik direct een soort abstract schema voor me van bewegende patronen, van blokken die elkaar voortduwen of afstoten. Voor mijn geestesoog – hebben echte synestheten een geestesneus? – ontvouwt zich een kaart met pijlen, zoiets als Napoleon getekend zou kunnen hebben als hij zijn legermanoeuvres op papier zette. En op de een of andere manier helpt me dat te begrijpen wat er nu achter de zojuist beschreven reactie zit.

Een echte synestheet ben ik niet, ik ben jammer genoeg meer een soort zondagsrijder in het gebied van de gecombineerde zintuigen, een amateursynestheet. Ik vind het een jaloersmakende eigenschap. Alleen vraag ik me wel af hoe lawaaierig het leven van een synestheet is. Als een synestheet zijn ogen dichtdoet, worden dan de kleuren stil?

Taille als tijdsbepaling

Voor het eerst in weken gingen Moz en ik weer naar de sneak (ik mis hem erg sinds zijn doordeweekse verhuizing naar een ver noordelijk eiland – en niet alleen omdat hij mijn filmmaatje is). Vanavond draaiden ze White Lightning’, die in november uitkomt. Hij mag goede recensies hebben maar wat een kutfilm… We zijn na drie kwartier opgestapt.

De film gaat over een Amerikaanse white trash familie in de jaren zestig. Zoon Jesco raakt op zesjarige leeftijd verslaafd aan benzinesnuiven en gaat van inrichting naar internaat en vice versa. De hele film is doordrenkt van fikse hoeveelheden tamelijk grafisch uitgebeeld geweld, en nou kan ik een boel hebben maar ik vermocht niet te zien waar het toe diende of toe leidde, dus toen we getracteerd gingen worden op de moord op Jesco’s vader pakten Moz en ik onze biezen. Zelden zo vaak mijn hand half voor mijn ogen geheven om maar niet alles te hoeven zien.

En de film is vies, groezelig, smerig. White trash staat in de film zowat gelijk aan gedegenereerd. Veel erg smerige mensen met tanden uit hun mond die sterke drank slurpen uit jampotten, en die het verstand van een kleuter hebben. De geur van aangekoekt vuil, verschaald bier, oud zweet en ongewassen kleren dampt van het doek. ‘Ga onder de douche! Kam je haar!’ dacht ik vermanend, maar ja, verstandiger zouden ze daar ook niet van zijn geworden dus dat hielp ook geen lor.

Het enige inzicht dat ik opdeed was dat arme mensen vroeger gewoonlijk broodmager waren, terwijl die tegenwoordig juist vaker overmatig dik zijn. Aan de gemiddelde taille van de armen kun je afleiden in welk decennium hun armoe geplaatst moet worden.

Afweer op bijles

[Column voor De Praktijk.]

We worden eigenlijk nooit meer vies tegenwoordig. Riekende, ouderwetse smerigheid is vrijwel uitgebannen: geen rottend water in de grachten, amper poep op straat of drabbige modder in de goten. Sinds we koelkasten hebben en allemaal leerden dat bacteriën eng zijn, eten we zacht schimmeldons alleen nog als-ie in of op Franse kaas zit. Eén schimmelpitje in de jam en we kieperen de hele pot onverwijld in de vuilnisbak.

We wassen onze handen voor het eten en na de wc, we poetsen en boenen onszelf en het huis, onze kleren gaan na twee of drie keer gedragen te zijn zonder pardon in de wasmachine. We douchen bijna dagelijks en onze kinderen mogen geen zelfgebakken zandtaartjes meer eten. De enige gelegenheden waarbij we nog zorgeloos met modder kliederen, zijn zomerse stranden en verregende popfestivals.

Voor sommige hygiënische maatregelen is een boel te zeggen. De allergrootste bijdrage aan de volksgezondheid werd, zo betoogde de British Medical Journal in 2007, niet geleverd door de ontdekking van penicilline (die staat op de tweede plaats) maar door de implementatie van sanitaire voorzieningen in steden.

De aanleg van het riolering- en waterleidingstelsel verrichtte wonderen: sindsdien hebben we altijd redelijk schoon water voorhanden en wordt vervuild water afgevoerd. Urine en uitwerpselen worden elders uitgezuiverd. Dat zorgde voor een opmerkelijke daling in ziekte en een stijging in de gemiddelde levensverwachting. Dysenterie, diarree, tuberculose en ademhalingsziektes werden minder prominent en verspreidden zich minder snel.

Alle viezigheid en enge beestjes uitbannen, zoals we nu doen, is echter niet goed. Kinderen horen vies te worden en troep te eten. Da’s niet alleen leuk en spannend maar – zo blijkt – ook nuttig huiswerk voor hun immuunsysteem. Dat leert al doende goed van kwaad te onderscheiden, eigen van vreemd; het afweersysteem leert zich te verdedigen en het leert wanneer de vrede is weergekeerd.

Kinderen die al te schoon opgroeien, hebben een afweersysteem zonder diploma. Een ongeschoold immuunsysteem raakt sneller van slag: het is niks gewend. Of het verveelt zich te pletter en gaat dan iets zoeken om te doen. Rondhangen en kwajongensgedrag vertonen. Beetje pesten, plaagstootjes uitdelen, belletje trekken; dat werk.

Er zijn goede gronden om te denken dat de schrikbarende toename van allerhande allergieën in de hand wordt gewerkt doordat ons immuunsysteem iets omhanden wil, en bij gebrek aan zinnige klussen wat gaat rondklooien. Het verzint een tegenstander en werpt zich daar vervolgens met groot enthousiasme bovenop. Jottum! Moddergevecht!

Het mag allemaal gerust wat viezer. Vies is gezond, en een beetje ziek zijn ook. Daar leren we van.

Om die reden vind ik de ophef over de Mexicaanse griep nogal dom. Niks maatregelen nemen, laat maar komen: je kunt beter zo snel mogelijk ziek worden. Want als-ie zich net als de Spaanse griep ontwikkelt, komt er na deze betrekkelijk onschuldige variant over een paar maanden een veel heftiger vorm. Wie ‘m tegen die tijd al heeft gehad, heeft een afweersysteem dat op de Mexicaanse griep heeft gestudeerd en dat van wanten weet. Die is dan immuun. Juist de mensen die nooit in aanraking zijn geweest met het virus, zullen later extra vatbaar zijn.

Doe je afweersysteem dus gerust op bijles en word lekker gezond een beetje ziek.

Gedeelde smart

[Gesproken column voor De Praktijk. Illustratie afkomstig van Hoe dan?]

Alle columns en artikelen die ik heb geschreven (inmiddels bijna duizend) belanden uiteindelijk op mijn website. Iedereen kan reageren op die stukjes. Nou én, hoor ik u denken, dat kan op zoveel plaatsen. Dat klopt.

Maar waar ik me al maandenlang over verbaas is wat dat ene stuk over zelfmoord teweeg heeft gebracht. Het is een onderwerp waar ik vaker over heb geschreven: zelfmoord gaat me aan het hart, juist omdat we er met ons allen niet goed raad mee weten. Dat is enerzijds heel begrijpelijk, de gedachte dat iemand zichzelf vrijwillig van het leven berooft is immers nogal shockerend. Anderzijds maakt die maatschappelijke stilte de mensen die ermee tobben des te eenzamer: die kunnen haast nergens terecht. En moeten zwijgen over iets dat je zo hoog zit of je zo in de greep heeft, is ronduit vreselijk. Daar wordt die drang naar de dood trouwens bepaald niet kleiner van.

Rond een oud artikel over zelfmoord op mijn site heeft zich het afgelopen jaar een buitengewoon levendige discussie ontsponnen. Er reageerden mensen die dood wilden, er schreven mensen die vochten tegen de hang naar zelfmoord. Er reageerden mensen die verdrietig waren omdat iemand waarvan ze hielden zichzelf van kant had gemaakt. Er schreven mensen die zich geen raad wisten met zichzelf en hun leven. Vooral in het holst van de nacht verschenen er lange reacties waarin mensen hun hele hebben en houden op tafel legden.

Er kwamen nieuwe deelnemers bij. Anderen vertrokken. Soms vertelde iemand dat het inmiddels gelukkig wat beter ging. Het gesprek bleef. Inmiddels zijn er een kleine vijftienhonderd reacties – zoveel, dat ik van de week besloten heb een apart forum voor deze discussie in te richten, zodat de rest van mijn website ontlast wordt.

Het eerste grote wonder is dat al die mensen die normaal schuw zijn om te praten over hun problemen, hier openlijk vertellen over wat ze denken, wat ze vrezen, wat ze hebben meegemaakt. Zomaar, op een publieke website. Omdat ze het gevoel hebben dat het eindelijk mag en niemand boos of verdrietig wordt als ze echt vertellen hoe de vork in de steel zit.

Natuurlijk vinden mensen het soms makkelijker om vanachter het toetsenbord hun hart uit te storten, die relatieve anonimiteit verlaagt de drempel. Taxichauffeurs kennen het fenomeen. Maar da’s niet het enige. Weten dat daar niemand schrikt als je over zelfmoord begint, is veel belangrijker. Het taboe is er opgeschort en dat maakt een boel los.

Het tweede grote wonder is dat de deelnemers – en met sommigen gaat het echt belazerd slecht – zo’n groot hart hebben voor elkaar. De bezorgdheid en de betrokkenheid zijn enorm. Soms lijkt het warempel of de aandacht voor een ander iemand een beetje over zijn eigen ellende heen tilt, en steeds weer blijkt dat gedeelde smart inderdaad mindere smart is.

Wat me mateloos verbaast is hoe vaak de deelnemers vertellen dat hulpverleners het onderwerp mijden. Ze mogen het in de therapie over alles hebben, behalve over dat éne: hun hang naar zelfmoord, hun angst voor zelfmoord. Ze moeten beloven dat ze niks ondernemen en als ze dat wel doen, zo wordt gedreigd, stopt de therapie subiet.

Een rare paradox. Je klopt aan voor therapie omdat je met zelfmoordgedachten kampt en vervolgens mag je juist dáár niet over praten. Zou therapie niet een vrijplaats horen te zijn, een plek waar alles kan worden uitgesproken?