Ze zeggen dat er een jaar overheen moet gaan eer de dood van een intimus draaglijk wordt. Morgen is het elf maanden geleden dat mijn hartsvriendin annex echtgenote overleed, en inderdaad, het verlies wordt allengs lichter. Mijn verlamming wijkt. Ik kom weer het huis uit, mijn werk komt op streek, de erfenis is bijna afgehandeld, en ik denk niet langer minstens eens per minuut aan haar. Belangrijker nog: ik denk gaandeweg eindelijk ook weer aan de leuke Chris, de inspirerende Chris, de uitbundige Chris, de nieuwsgierige Chris.
De zieke Chris zakt wat weg. Dat is vreemd genoeg geen onverdeeld genoegen: het enige dat me uiteindelijk met haar dood kon verzoenen, is het besef dat ze zo onvoorstelbaar ziek was geworden, zo dodelijk vermoeid. Het kostte haar op ’t laatst de grootste moeite om haar hoofd helder te houden. Dat beeld mag dan hoogst akelig zijn, maar het was ook het enige dat haar dood verteerbaar maakte. Zo kon het overduidelijk niet doorgaan. Wie zo ziek is, laat je met verwarrende opluchting gaan.
Nu de mooie herinneringen langzaam terugkomen, mis ik haar des te harder. Niksniet haar even bellen, nooit meer horen wat zij ergens van denkt, geen avonden tot diep in de nacht doorbomen over leven en politiek, nooit meer goedmoedig van haar op mijn kop krijgen, nooit meer samen wilde plannen maken. Nooit meer ergernis over die eindeloos uitwaaierende uitwijdingen van haar, nooit meer ontzag of vertedering over haar immens grote hart.
Het went. Traag, maar toch: het went heus, inmiddels.
Gaandeweg staat het verlies niet meer zo pregnant voorop, gaandeweg voel ik mijn zegeningen weer: goede vrienden, fantastische ouders, lieve schoonfamilie, interessant werk, coulante opdrachtgevers, een heerlijk huis. De buitenwereld begint me opnieuw te boeien, zij het met mate. Ik lees sinds een paar maanden zelfs de kranten weer.
Mijn leven herneemt zich.
Nee, het gaat een stap verder dan gewoonweg weer de oude Spaink worden: mijn leven verandert zelfs. Ik heb nieuwe vrienden opgedaan, en dacht, toen ik afgelopen week met hen in het café zat, hooguit drie of vier keer – écht niet vaker – ‘Wat ontzettend jammer dat ik ze niet aan Chris kan voorstellen.’
Dat is de crux, besefte ik later. Verdriet verlamt. Het is verleidelijk om alles te laten stollen, om van je verdriet een eerbetoon te maken, en jezelf onbedoeld vast te klinken aan je verlies. Temeer daar elke poging om desondanks verder te gaan en je verdriet ‘een plaats’ te geven, stiekem meteen ook voelt alsof je de verlorene verzaakt. In zo’n geestesgesteldheid lijkt doorgaan – verder gaan met je eigen leven – verduveld veel op verraad.
Traag, maar toch – en met heel kleine stapjes – herneem ik mijn leven. Ik leid een leven zonder Chris. Dat blijkt aanzienlijk lastiger te zijn dan ik dacht. Maar de noodzaak is groot: een ander leven heb ik immers niet.