Doodvonnis

MIJN BOODSCHAPPENLIJSTJE was lang genoeg om afhandeling te behoeven; ik maakte een afspraak en toog de volgende dag naar de huisarts.

Wij gaven elkaar een hand. Wij waren nieuw voor elkaar. Wij gingen zitten.
‘Ik kom voor een baarmoederhalskankeronderzoekuitstrijkje,’ zei ik en overhandigde hem een oproep dienaangaande die de GGD me had opgestuurd. De arts knikte.
‘Verder heb ik een wratje waar ik vanaf wil,’ en wees naar mijn knie. Hij knikte weer.
‘En tenslotte wilde ik graag een aidstest.’
Nu werd hij bleek. ‘Een aidstest? Heb je reden om aan te nemen dat…’ zei hij en maakte zijn zin niet af.

Natuurlijk heb ik redenen om aan te nemen dat. Wat veilig is & wat niet kan niemand met zekerheid zeggen en ook al doe ik mijn best: voor het celibaat ben ik niet in de wieg gelegd, een wondje heb je zo, condooms klappen wel eens, dames bloeden en als vampier is men tegenwoordig zijn leven sowieso niet zeker. Ik heb derhalve altijd redenen te over. En wat i­k doe moet ik zelf weten, maar anderen belasten met wat ik doe of heb gedaan vind ik not done dus ik wens graag te weten waar ik sta.

‘Een aidstest? Weet je dat wel zeker?’ Ik knikte.
‘En daarna dan, stel nu dat je positief bent?’
‘Dan ga ik dood,’ zei ik, en ging wat gemakkelijker in mijn stoel zitten.
Hij schrok kennelijk want hij begon mij, of misschien zichzelf, moed in te spreken: ‘Nou nou nou, dat moet je niet meteen zo stellig zeggen, er is tegenwoordig een heleboel mogelijk.’

Ik dacht aan Boy en aan Helen en aan Adje en aan de zus van X en aan de vader van K en aan teveel anderen en haalde, toen de stoet in mijn hoofd eindelijk voorbij was, mijn schouders op. ‘Is het heus? Dat geloof ik niet zo,’ zei ik. ‘Maar hoe dan ook, ik wil graag een aidstest.’

‘Tsja, nou, je kunt je hier op maandag, woensdag of vrijdagochtend laten prikken en dan moet je over drie weken een afspraak maken voor de uitslag. Maar niet op vrijdag.’
‘Hoezo pas over drie weken?’vroeg ik. ‘En waarom een afspraak? De vorige keer kon ik gewoon vijf dagen later opbellen.’
‘O, dit is niet je eerste test? Ja dat doen we nu dus anders. Er wordt nog een tweede kweek gemaakt en die neemt meer tijd in beslag. En de uitslag krijg je niet telefonisch, je moet op het spreekuur komen.’
‘O. En waarom kan dat niet op een vrijdag?’
‘Op vrijdag kunnen we je niet meer doorverwijzen naar de hulpverlening. En dan zit er dus een heel weekend tussen voor je ergens terecht kunt.’
‘Waarom zou ik in hemelsnaam doorverwezen moeten worden?’ vroeg ik verbaasd.
De huisarts sloeg zijn ogen neer. ‘Nou ja, het is toch een doodvonnis,’ zei hij terwijl hij naar zijn pen op zijn bureau keek.

Doodvonnis. Nu ineens wel? Nog geen drie minuten eerder had hij mij op het hart gedrukt dat er heus nog een heleboel aan te doen was. Deze man was een vat vol tegenstrijdigheden. En waarom moest meteen de hele hulpverlening voor mij paraat staan? Mijn vrienden hebben gewoon weekenddienst en voor hen en voor mij maakt het niet uit of slecht nieuws op vrijdag of op maandag komt.

‘Ik kan een slechte uitslag heus wel in mijn eentje af,’ zei ik, ‘daar hoeft geen bevoegd persoon aan te pas te komen.’
Hij keek me aan, enigszins kribbig nu. ‘We doen dat liever niet, op vrijdag, daar hebben we slechte ervaringen mee.’
‘Maar als ik nu helemaal niet naar een hulpverlener we­l? Ik bel net zo lief gewoon even op voor de uitslag,’ zei ik, inmiddels even kribbig als hij. ‘En als het zo ingewikkeld is om hier een aidstest te laten doen zonder allerlei poespas eromheen ga ik desnoods ergens anders naartoe.’

Hij begon uit te leggen dat ooit een zijner patiënten positief was bevonden en de betreffende boodschap nogal cru was overgekomen zodat de patiënt stennis had geschopt en toen waren er allemaal nare dingen geweest met de tuchtraad enzo, dus ik moest begrijpen dat hij tegenwoordig heel voorzichtig was met dergelijke mededelingen.

‘Kan wel wezen,’ zei ik, ‘maar dat betekent nog niet dat iedereen zich meteen in de armen van professionele opvegers wenst te storten en met zachte hand voorbereid moet worden op slecht nieuws. En in mijn omgeving is het bovendien heel gewoon om aids te hebben.’

Waarna wij de rest van het lijstje afwerkten. Ik ontkleedde me en hij schraapte en brandde, ik kleedde me weer aan en zei: ‘Tot over drie weken. Op vrijdag.’ Hij schudde zijn hoofd om zoveel koppigheid.

*

WAT ME LATER nog het meest verbaasde was dat hij het heel vanzelfsprekend had gevonden dat ik voor een baarmoederhalskankeronderzoek kwam. Niets geen verbale voorbereiding, niets geen gedoe voor, tijdens of na het uitstrijkje en of ik wel absoluut zeker wist of ik zulke dingen wilde weten, geen geruststellingen alsdat bataljons hulpverleners stonden te popelen om mij bij slechte uitslagen mentaal te redden terwijl de artsen deden wat ze konden (ook bij baarmoederhalskanker kunnen ze tegenwoordig vast een heleboel) – niets van dat al. Gewoon uitkleden, liggen, schrapen en later effies de uitslag komen halen. Terwijl onder dames het risico om dood te gaan aan baarmoederhalskanker aanzienlijk groter is dan de kans om dood te gaan aan aids.

(Werd – helaas – vervolgd.)