Japie

Max groeit tegen de klippen op. Terwijl ze eerst hoog op haar poten stond, is de rest van haar inmiddels zo gegroeid dat haar poten nu van gewone lengte lijken, of zelfs kort. Haar oren zijn nog wel erg groot, en haar staart en haar tong lang. Iets van die slanke, Siamese elegantie houdt ze uiteindelijk wel, denk ik :)

Ze is nu een half jaar oud. Een paar weken geleden registreerde de weegschaal haar voor het eerst zelfstandig. Ik heb zo’n elektronisch ding met een een beeldscherm, hij wikt en weegt en zegt na een paar seconden ‘zoveel kilo’, maar als Max erop stapte deed het ding nooit wat. Ze zat duidelijk onder de radar van de weegschaal. Tot voor kort tenminste. Tegenwoordig slaat-ie wel aan als ze erop stapt: drie hele kilo’s weegt ze! Da’s zes keer zoveel als toen ze hier kwam, want indertijd was ze maar een pondje poes.

Ze is veel buiten, tegenwoordig ook zonder toezicht en soms zelfs met gesloten keukendeur: ze beheerst de kunst van het kattenluikje inmiddels. Buiten vindt ze nog steeds geweldig, al is het daar nu kouder en minder zonnig. Bijwijlen raast ze door de tuin: ze schiet van links naar rechts, klautert in een boom, sjeest de keuken in en maakt een slalom, om dan weer keihard naar buiten te rennen. Als ik binnen blijf komt ze geregeld even kijken of thuis alles nog in orde is; na die korte inspectie holt ze weer de tuin in en het dakterras op. Maar ook ligt ze soms gewoon op de stoel naast me te slapen terwijl de tuindeur open is. ‘Buiten’ is niet meer iets waarvan je elke seconde moet benutten.

Soms is ze een paar uur de hort op. Wat ze dan doet: geen idee, maar als ik naar buiten ga en haar roep is ze binnen de minuut weer in zicht. Nou ja, op één keer na: toen was ze voor de tweede keer in het steegje gesprongen, en vanuit die diepte weer op de daktuin komen is een kunstje dat ze nog niet snapt. Nadat ik haar zocht en haar hoorde klagen kon ik haar via een over de muur geworpen dekbed weer naar boven hijsen. (Die truc heeft ze nu wel door: de eerste keer duurde het een half uur voordat ze snapte dat ik haar Rapunzel kon zijn.) ‘s Avonds lok ik haar binnen en dan doe ik de deur tussen hal en keuken dicht, en dat was dat.

Michael went nog niet echt aan de nieuwe situatie. Hij is vaak weg, en als-ie er wel is, is-ie klaaglijk. Maar ja, dat was-ie ook al voordat Max haar entree maakte: Michael voelt zich namelijk sowieso (vergeef me de flauwe woordspeling) de gebeten hond: ze moeten ook altijd hém hebben. Hij mept nooit ‘s ferm van zich af, dat helpt niet erg, en dat terwijl Max hem permanent uitdaagt: ze springt bovenop hem, ze klauwt naar zijn staart als-ie op de keukenstoel ligt, ze schiet vlak voor hem langs en snijft hem zo het pad af en meer van dergelijk puberaal gepest.

Met Max en de kat van de buurvrouw gaat het beter. Japie (of ‘Droppie’, ik kan de buurvrouw nooit goed verstaan als ze haar kat roept, ze heeft een nogal krakende stem) geeft Max wel geregeld een fikse dreun, dus bij hem durft ze minder. Plus dat er minder noodzaak is, natuurlijk: Japie ziet ze hoofdzakelijk buiten, op gemeenschappelijk terrein, terwijl Michael in óns huis komt en daarom volgens Max een vieze vuile indringer is.

Maar dat gaat misschien veranderen.

Japie (of Droppie, wie zal het zeggen) is een grote, schuwe zwarte kat die onrustbarend veel wegheeft van Tweety. Postuur, argwaan, beweging: alles. Japie is wat logger en heeft kogelronde ogen, terwijl Tweety met zijn schuine ogen mijn China boy was, maar verder heb ik wel gedacht dat ze familie van elkaar zouden kunnen zijn. Japie is onbenaderbaar, pok dat heeft-ie gemeen met Tweety. Ik woon hier al bijna twintig jaar – langer dan hij, denk ik – maar Japie maakte zich altijd subiet uit de voeten als-ie me zag, en aanraken: ho maar.

Deze zomer veranderde dat langzaam. Dat kwam door Max: new kid on the block enzo. Japie was razend nieuwsgierig naar dat jonge katje. Soms werd-ie weliswaar kregel over haar puberale speelsheid, en gaf ‘r dan een welverdiende hengst, maar al met al zat-ie ineens veel vaker op het muurtje: kijkend naar Max. En soms ook naar mij.

Een maand of wat geleden kwam Japie voor het eerst zo dichtbij dat ik ‘m kon aanhalen. Hij schrok daar een beetje van. Ik ook trouwens. Tweety was aanvankelijk zo wantrouwig dat hij elke toenadering met woede beantwoorde, en toen hij ontdekte dat geaaid worden onverwacht aangenaam was, werd-ie nog bozer. Elke centimeter vertrouwen die ik won werd met klauwen en tanden gemarkeerd, want Tweety vond het doodeng om iets prettig te vinden. Dan beet-ie. Hard. Twee of drie keer is-ie zelfs ‘s nacht – toen iedereen lag te slapen, hij naast me – opgesprongen om me in mijn voorhoofd te bijten.

Of het nu de gelijkenis tussen die twee is, of dat ik vagelijk voel dat Japie niet zomaar iemand anders wil vertrouwen – ik weet het niet. Japie komt hier steeds vaker en als ik hem aanhaal, bereid ik me ongewild voor op een uithaal of een beet. Maar niksniet. Japie vindt het ondubbelzinnig lekker. Hij vertrouwt me steeds meer, ook al schrikt-ie van alles. Kennelijk ben ik hier degene die iets moet afleren.

Een aantal weken geleden viel me op dat Japie over de muur van de daktuin kwam aanrennen zodra ik naar buiten kwam. Oh leuk, ik was er weer! Hij wilde aangehaald worden, maar durfde niet. Dagenlang gaf-ie alles in mijn buurt kopjes en trok hij zich niettemin schielijk terug wanneer ik mijn hand naar hem uitstak. (Max sprong daarbij soms bovenop hem, vermoedelijk uit jaloezie. Dat hielp niet erg.)

Steeds vaker drentelde japie quasi-argeloos het huis binnen. Een paar keer zag ik hem, terwijl ik zelf achter de computer zat, het huis binnen komen en van de keuken stilletjes oversteken naar de badkamer, waar Max d’r eten staat. (Van mij mag-ie gerust eten jatten. Ik vul de bakjes wel aan. Bovendien had ik indertijd de indruk dat Michael soms bij de buurvrouw at, zodat de gestolen brokjes vermoedelijk onderling verrekend kon worden.) Dus als japie op dievenpad was, maakte ik lokkende en geruststellende geluidjes. Mag best hoor Japie, eten stelen. En hier binnen komen mag ook.

Japies nieuwe toeschietelijkheid maakte me gloeiend trots: kennelijk kan ik goed overweg met schuwe katten en weet ik na verloop van tijd hun vertrouwen te winnen. Eerst Tweety, en nu Japie! Spaink, de kattenfluisteraar :)

Een week of twee terug veranderde er iets. Japie werd ronduit gretig. Hij bedelde om aanhalingen, hij gaf de keukendeur kopjes dat het een aard had en als-ie doorhad dat ik in de tuin was, kwam-ie aangesneld en bleef dan binnen bereik. Op zeker moment meldde Japie zich eerder dan Max als ik naar buiten kwam om haar te roepen. Ergens in diezelfde periode drong tot me door dat ik de buurvrouw al een tijdje niet meer rond kattenetenstijd ‘Japie! Japie…!’ had horen roepen. Of wellicht ‘Droppie, Droppie…!’

Ik ging oplettten. De laatste keer dat ik de buurvrouw had gesproken – zo van tuin naar tuin roepend – was twee weken geleden. Brandde er ‘s avonds licht? Was ze wel thuis? En belangrijker: was ze wel gezond thuis? Ze zou daar toch niet dood liggen ofzo? (De buurvrouw is flink bejaard.) Ik zag haar niet. Na een paar dagen schraapte ik mijn moed bijeen en belde bij haar voordeur aan. Niks. Een paar keer heb ik door het raam van haar woonkamer gespied, maar geen buurvrouw te bekennen.

Wel Japie. Die werd de dag aanhankelijker. Vanuit mijn tuin kon ik zien dat bij de buurvrouw een slaapkamerraam openstond, dus Japie kon gaan en staan waar-ie wilde. Maar overdag zocht hij, als de keukendeur hier openstond, mijn gezelschap en hij waagde zich steeds vaker in mijn huis om daar een verkenningstochtje te maken. Als ik ‘s avonds Michael en Max eten gaf, deed ik sindsdien ook iets op een bordje voor Japie. Binnen wou hij het niet opeten, buiten wel, dus dan maar daar.

Vanmiddag sprak ik eindelijk een andere buurvrouw. Of zij wellicht wist…? Nou welzeker wist ze. De buurvrouw was komen te vallen en had een arm gebroken. Nu zat ze in een bejaardentehuis ter revalidatie, en het zag er niet naar uit dat ze naar huis terug kon. De familie kwam elke dag langs om Japie eten te geven en ze waren aan het piekeren hoe alles verder moest.

Dus dat was duidelijk. Ik heb subiet aangeboden dat Japie – of Droppie, maar daar kom ik dan vast nog wel achter – hier mag komen wonen als hij dat wil. Huisdieren mogen vaak niet mee naar bejaardentehuizen, en Japie is gewend aan zijn grote daktuin: overdag is hij altijd buiten en wellicht wil hij helemaal niet naar een zorgcentrum verhuizen, ook al is dat beter voor zijn baasje. En wanneer we het slim aanpakken, kan Japie misschien langzaam overstappen van de buurvrouw naar mij. Als de familie bijvoorbeeld stopt hem te voeren en ik hem wél steeds eten geef, wanneer ik hem extra veel naar binnen lok en wanneer ik de komende maand overdag de keukendeur openhoud, kunnen we misschien een verhuizing in episodes bewerkstelligen zodat Japie hier domicilie kiest. (‘s Avonds de keukendeur open gaat nog niet, dat wil ik niet voor Max.)

Al die tijd moet ik maar denken aan die tv-reclame van weleer: jongetje wil naar Japie van de buren verhuizen omdat ze daar wél Kingcorn brood hebben. Ik ben nu Japies Kingcorn. En ook: hoe komt het toch dat er hier aldoor zwarte katten komen aanlopen? Eerst Michael en Tweety, en nu – mogelijk – Japie.

Mocht Japie besluiten dat-ie wel hier wil wonen, voorzie ik met Max geen groot probleem. Ze heeft redelijk veel respect voor hem, terwijl hij weet dat-ie op vreemd terrein is. Dat is grond voor een mooi compromis. We zullen zien hoe dit afloopt… (En wellicht heeft de familie uiteindelijk een heel ander onderdak bedacht voor Japie, of kan de buurvrouw toch gewoon naar huis.)

Kortom: wordt vervolgd.

Max & buiten

Max vindt buiten simpelweg héééérlijk. Wie dát heeft uitgevonden, nou, die verdient een flinke bak verse vis! En ze had mazzel. Juli en augustus had ik uitgetrokken om een goed begin te maken met een nieuw boek. Oftewel: agenda vrijwel schoongeveegd, thuis blijven, tegen alle vrienden en vriendinnen zeggen dat ik zou onderduiken, en een nachtschema instellen. Schrijven gaat ‘s avonds en ‘s nachts immers het best. Een nachtschema betekent: liefst tot de dageraad schrijven, wat slapen, ergens in de middag wakker worden, dingen lezen die ik verder wil uitpluizen, en dan vanaf ergens in de avond weer schrijven.

Voor Max betekende het dat ik permanent thuis was en dat de keukendeur open ging als ik wakker was en het weer enigszins mooi. En dat was het, in juli. We hebben zodoende veel middagen samen in de tuin doorgebracht, ik met boeken, Max met alles wat er in de tuin te zien en te doen is – en da’s een boel, als je een jong katje bent. Natuurlijk moest ik haar om de haverklap los maken: dan had ze zichzelf met haar lijntje ergens in verstrikt en zat ze vast tussen stoelpoten of struiken.

Ze liet zich steeds heel gedwee dat tuigje omdoen. Zodra ik haar lijntje van de kapstok haalde, wist ze dat we – jay! jottum! – naar buiten gingen. Voor buiten had ze veel over, ook tuigjes en lijnen die je bewegingsvrijheid belemmeren. Maar ze had wel in de gaten dat er een magisch punt op dat lijntje zat, te weten de clip waarmee de lijn van het tuigje zelf verbonden was met een, eh, een verlengsnoer. Die clip maakte ik steeds los als ik haar lijntje uit de knoop moest halen en binnen de kortste keren zat ze, als er tenminste niets anders was dat haar aandacht trok, op die clip te kauwen. Kijken of ze zichzelf niet los kon bijten…

Zowat alles buiten is leuk. Zoals ik al zei: wie ‘buiten’ heeft uitgevonden, verdient een dikke portie vis, volgens Max. In bomen klimmen is leuk, net als door het lage, gekrulde, bijna zwarte gras sjeezen zodat je poten vastraken in de krullen ervan, onder de varens rondjes rennen zodat je een boel lawaai maakt maar niemand je ziet, achter de vliegen aanrennen, aan alles ruiken, kijken of je met je poten ergens in of tussen kan… Kortom, plezier te over.

Klagen als iets misgaat doet ze niet. Max is een stoere meid. Eind juli zag ik dat ze ineens een hele dikke voorpoot had. Verkeerd neergekomen bij het springen? Iets gebroken of gekneusd? Nagel gescheurd bij het klimmen? Max gaf geen krimp. Niksniet zielig likken of meelijwekkend hinkepoten, zodat ik hoopte dat het geen ernstig leed was maar niettemin wist dat we daags erna naar de dierenarts zouden gaan als die dikke poot niet was geslonken. De volgende ochtend was alles in orde. Ze had waarschijnlijk een hommel of bij gevangen die zichzelf had verdedigd door haar te steken.

Dat ze een veelvraat is, wist ik al. Max eet alles en wil daarnaast absoluut & per se eten wat ik eet. Ik moet haar soms twintig keer bij mijn bord weghalen: we geven beiden niet op. Kaas en yoghurt snap ik nog: lekker vet. Vlees en vis: ja logisch. Chocolade krijgt ze absoluut niet, al wil ze het nog zo hard: chocola is giftig voor katten. Dat ze graag een paar sliertjes pasta eet (lees: probeert te jatten) vind ik ronduit raar – katten zijn strikt carnivoor, uit ander voedsel kunnen ze niks nuttigs halen – maar als ze nou zo nodig wil: voor mijn part. Dus bewaar ik tegenwoordig een kattehapje voor haar, dat ze krijgt als ik klaar ben. Maar ze blijkt ook – onbegrijpelijk en onnavolgbaar – dol te zijn op rozenblaadjes. Gelukkig vreet ze niet de bloemen van de struiken af en bepaalt ze zich tot de uitgebloeide en afgeknipte rozen die ik haar toewerp. Die eet ze vervolgens met smaak op. Voor de ongelovigen onder u heb ik daar een filmpje van gemaakt: Max eet rozenblaadjes.

Ergens in de derde week van juli besloot ik dat Max godzegenedegreep oh-ik-vind-het-eng-maar-het-moet-ooit-gebeuren los mocht. Om mijn zorgen duidelijk te maken heb ik een plaatje in elkaar geflanst. Groen is tuin, roze is huizen, lichtgrijs is steegje en oker is straat. Mijn huis en tuin zijn aangegeven met een groot zwart kruis,

Het grote vierkante vlak in het midden is de daktuin; die camoufleert een parkeergarage en ligt op twee meter hoogte, gerekend vanaf mijn tuintje. Rechts wordt mijn tuintje begrensd door een betonnen muur met daarachter een steegje dat half om de daktuin/parkeergarage heen loopt en uitkomt op de straat links naast de parkeergarage. Die straat leidt naar de rest van de grote wereld. En om het lastiger te maken: het steegje rechts van mijn tuin ligt dik een meter lager.

Anders gezegd: terwijl je maar twee meter in een boom hoeft te klimmen om op het dakterras te komen, moet je minstens drie meter omhoog klimmen langs een betonnen muurtje wanneer je eenmaal aan die kant naar beneden bent gesprongen. (Of je moet weten, zoals Michael en de kat van de buurvrouw rechts, dat je eerst op de schutting rechts naast het steegje moet klimmen en van daaraf op de daktuin kunt springen, pal over het steegje en over de gapende diepte daaronder heen.) En als je het steegje uitloopt, kom je in een straat die naar een Grote Onbekende Buitenwereld En Hoe Kom Ik In Hemelsnaam Weer Veilig Terug leidt.

Het ging drie keer goed. Daarna sprong Max, die al met al urenlang had zitten dubben op de rand van de daktuin, starend naar het steegje onder haar, uiteraard die diepte in. Hop. Daar zat ze dan, en toen was de betonnen rand waarachter ze mijn tuintje (en veilig want bekend terrein) wist ineens wel érg hoog.

Ik had haar zien springen. Ik wist dat het ooit moest gebeuren. Het was jaren geleden ook gebeurd met Kim, en die had ik uiteindelijk weer boven gekregen door een dekbed over het muurtje te hangen waarlangs ze zich omhoog kon klauwen. Zodat ik fluks de slaapkamer in rende, het dekbed pakte en dat over de muur hing, onderwijl lokkende geluides makend. KommaarMax. KlimmaarMax. ToemaarMax. GoedzoMax.

Maar Max was in de war. Ze ijsbeerde in het steegje, keek argwanend naar het dekbed, schatte waar ze vandaan was gekomen en dacht: ‘Oh fuck, dat red ik nooit terug.’ Wat waar was. En dan liep ze klaaglijk mauwend een eind het steegje in (mij hartverzakkingen bezorgend: want dat steegje leidt immers naar de straat, naar auto’s, naar de grote buitenwereld en naar verdwalen), zodat ik nerveus via de houten schutting die de tuin links van de mijne scheidt op de daktuin klom en dan vanaf de daktuin in het steegje ging turen waar Max nu was, Max, die tegen die tijd natuurlijk al lang weer bij ons muurtje zat te mauwen alsdat het daar te hoog was en dat ze die afstand echt niet kon overbruggen terwijl ze dat toch heus wou. Waarna ik weer terugsnelde, het dekbed opnieuw over het muurtje wierp et cetera. (Ik durfde het dekbed niet over het muurtje te laten hangen als ik er niet hoogstpersoonlijk bij was. Stel dat ze uiteindelijk moed vatte en ik er niet was om tegenwicht te geven? Dan zou ze onherroepelijk, met dekbed en al, in de diepte zakken.)

Het duurde een half uur eer Max moed vatte en in het dekbed klom. Ik hees voorzichtig, zij klauwde fervent, en toen was ze binnen de kortste keren weer op bekend terrein. We waren daarna alletwee erg opgelucht en gaven elkaar veel kopjes. Ze heeft sindsdien nooit meer aanstalten gemaakt om van de daktuin af te springen. Ze ziet wel dat Michael en Japie (de kat van de buurvrouw rechts) een kunstje beheersen dat zij nog niet doorheeft – namelijk: dat kutkoleresteegje overbruggen – maar ze hoeft niet meer zo nodig. Godlof. Hoe heerlijk dat katten kunnen leren.

Al met al is Max nu sinds een week of zes los. Ze vindt het ge-wel-dig. Ze draaft door de tuin, ze kijkt haar ogen uit, ze snuffelt aan alles, jaagt insecten na, klimt de boom links of de boom rechts in, laat zichzelf van daaruit op de betonnen rand van de daktuin sodemieteren, rent door en over en langs de heesters die op de daktuin staan, verstopt zich achter en onder de varens, sjeest het huis in en fluks weer uit, klautert in de bomen op de daktuin en overziet haar koninkrijk, of ligt moe en voldaan op de betonnen rand en kijkt vol welbehagen om zich heen.

Soms klim ik op een tuinstoel om te kijken waar ze uithangt. Inmiddels ben ik blij dat ze witte sokjes en kousen heeft want wat zijn cyperse strepen een geweldige camouflage! Soms kijk ik glad over haar heen, ik zie haar dan gewoon niet. (De volgende keer wil ik een gele kat. Of een blauwe.) Meestal komt ze een minuut of wat nadat ik haar heb geroepen zelf even kijken – om dan meteen weer hard weg te racen. En als ik binnen ben en zij buiten is, komt ze zelf geregeld even kijken of alles nog klopt en ik er wel ben. (Ha. Max is kennelijk bijwijlen even ongerust over mij als ik over haar :))

Twee keer ben ik heel even weggeweest voor een boodschap terwijl zij buiten was. Keukendeur dichtgedaan en alles. Dat leek me een goede les en iets dat ik beter kon doen als ik een kwartiertje weg was dan wanneer ik de hele dag de hort op was. Beide keren trof ik haar in huis aan toen ik terugkwam: ze kan inmiddels zelf door het kattenluikje binnenkomen, bewees ze. Daar werd ik erg trots van. Goed zo Max, knappe Max! (Misschien is buiten leuk zolang ze weet dat ik in de buurt ben, en wil ze anders subiet naar binnen. Maar dat ze weet dat ze zelfstandig door het kattenluikje naar binnen kan komen terwijl de grotemensendeur dicht is, is pure winst.)

Uit opvoedkundige overwegingen heb ik haar ook laten ondervinden dat buiten niet altijd licht, zonnig en rustig is. Een paar keer ben ik expres met haar naar buiten gegaan terwijl het regende. De eerste keer schrok ze zich het lazarus: ‘Yuk! Het is nát! Getver!! Wat is hier aan de hand?’ en keek ze me aan alsof ik de boel belazerde. Inmiddels is ze een paar keer buiten geweest terwijl het miezerde of klaterde. Echt leuk vindt ze het niet, maar ze weet nu tenminste dat buiten veranderlijk is, en binnen niet alleen thuis is maar ook een schuilplaats: warm en droog.

En warempel: vandaag schrok ze enorm toen ze buiten was – er liep ineens een man op het dakterras, iemand om de tuin te onderhouden, maar zij dacht: een vreemde, een ander mens nota bene, op mijn en Spainks terrein! – en Max wist: binnen is het veilig. Dus stormde ze het huis binnen en ging toen vanaf ons bureau vals naar buiten zitten loeren. En gromde daar soms een beetje bij.

Max & het lijntje

Soms ligt ze ergens voor pampus, uitgestrekt op een stoel ofzo, en dan valt het me ineens op: hemel, wat is die gróót geworden! Max is allang niet meer dat minuscule katje van weleer. (En ‘weleer’ is nog maar twee maanden geleden…) Dat groot worden van haar is trouwens vooral in de lengte en de hoogte, ik kan haar lijfje nog steeds makkelijk met mijn handen omvatten, maar ze groeit als kool. Toen de dierenarts haar bij haar tweede vaccinatie op de weegschaal zette, woog ze bijna drie pond; nu, een maand later, al ruim twee kilo.

Haar oren groeien mee, die zijn verhoudingsgewijs nog steeds erg groot. Haar staart is een stuk langer dan toen ze hier kwam wonen: indertijd was het een dun en rafelig sliertje. Inmiddels is het een volle, lange staart geworden van zeker twintig centimeter lang. Een sterke staart, ook: ik pak ‘m wel eens beet en laat hem door mijn handen glijden, dan valt me telkens op hoe krachtig die spieren daar zijn.

Haar hele lichaam is trouwens flink gespierd. Nergens vet te bekennen: als ik haar flanken, rug of buik streel voelt ze stevig en compact, met daaroverheen een superzacht en glad satijnen pelsje. Als je Michaels buik streelt – hij heeft een dikke, langharige, bijna Perzische vacht – voel je lucht en gesmolten boter: donzige dieptes waarin je handen verdwijnen en oplossen. De buik van Max daarentegen is van satijnen staal.

Inmiddels past ze ook niet meer in het bakje dat tussen toetsenbord en monitor staat, ze puilde aan alle kanten uit. Zodat ik het bakje inmiddels heb vervangen door een schoenendoos die een paar maatjes groter is. Om het verschil aan te geven: de eerste foto is van begin mei, de tweede van eind juni. In nog geen twee maanden tijd kun je kennelijk een heleboel groeien als je een kitten bent. Pardon, wás.

 

Want een kitten is ze natuurlijk niet meer. Max is nu vier maanden oud en ze pubert dat het een aard heeft. Ze kent niet veel grenzen en denkt dat de wereld aan haar voeten ligt. Andere Karin – die hier regelmatig komt – typeerde Max laatst scherp: ‘Ik mag lekker aaaalles, ik mag lekker aaaalles!’ Da’s natuurlijk helemaal niet waar, ik probeer haar heus goed op te voeden en regels te stellen (inmiddels kan ik zelfs rustig eten zonder dat zij zich ertussen wurmt, nou ja: meestal dan), maar Max heeft nu een fase van puberale overmoed.

Ze denkt derhalve dat ze met alles wegkomt. Ze ziet overal uitwegen en achterdeurtjes. ‘Neenouja natuurlijk is Michael sterker dan ik maar als-ie me nou halfhartig slaat en ik ga meteen gedwee en onderdanig op mijn rug liggen? Dan geeft-ie subiet op heb ik gemerkt, en dan kan ik bést liggend en wel met een voorpoot stiekem naar hem slaan en hem nog wat uitdagen? Toch? Want als ik op mijn rug lig durft-ie verder lekker niks meer!’ En geraffineerd als ze is lijkt ze daarmee weg te komen. Zo denkt ze tegenwoordig ook dat ze mij gerust als kaatsobject kan gebruiken als ze door het huis stuitert, zodat ik ineens potenvol nagels in mijn nek of op mijn rug voel terwijl die kat zelf alweer drie meter verder is. Of ze vindt dat ze, als ze de pest in heeft, mij mag bijten. Maar dat mag ze natuurlijk helemaal niet, dus dat komt ‘r op een draai om d’r oren of een (kortstondige) opsluiting in de badkamer te staan.

Ook Michael neemt maatregelen. Hij heeft door dat ze blijft én hij heeft door dat ze steeds maar op ‘m af blijft komen, dat ze dus geen grenzen kent en dat hij haar die dan maar moet stellen. De laatste dagen is-ie opvallend minder zachtzinnig met Max, tenminste wanneer ze in de tuin een aanvaring hebben. Als-ie binnenshuis een punthoofd van haar krijgt, gaat Michael jammerend naar buiten, maar in de tuin heeft-ie haar nu al een paar keer klappen gegeven als ze zich opdrong. Dan zag ik ineens twee katten die boven- en onder elkaar tussen de planten door rolden. Ik laat ze dan begaan en kijk geïnteresseerd toe. Ze moeten immers heus zelf uitzoeken hoe hun verhouding in elkaar zit, hoe ze een onderlinge omgang vinden, en daarbij: Michael vecht beschaafd met Max, hij houdt zich in. Anders dan bij de oprispingen tussen Tweety en Michael hoor ik nu nooit kreten of gekerm. Dus het loopt allemaal niet zo’n vaart, ook al gelooft Max oprecht dat ze een stevig robbertje heeft gevochten en vindt ze zichzelf daardoor al een hele Piet.

Ze denkt ook dat ze buiten nu wel zo ongeveer onder de knie heeft. We zitten geregeld samen in de tuin, ik op een stoel en Max aan een lijntje, en dat lijntje vindt ze inmiddels maar onzin. Ze heeft buiten nu gerust wel door, vindt ze. (Ze raakt van de weeromstuit ook enorm geïnteresseerd in dat andere buiten, het buiten dat zich niet achter de keukendeur maar achter de voordeur bevindt, en glipt steeds tussen mijn benen door als ik thuiskom, waarna ik haar weer naar binnen commandeer.) Ze wil de bomen in, het muurtje op: het dakterras – nee, de wijde wereld – lokt!

Tegelijkertijd is ze compleet onervaren. Zodat ze zich het lazarus schrikt als er bij de buurtuin links godbetere ook een buurman blijkt te horen: iemand die rondloopt en enge geluiden maakt. Oren plat in de nek – het liefst zou ze meteen ons huis in schieten maar bewegen durft ze dan effies niet. Ook van vuvuzela’s schrikt ze zich een ongeluk (wat ik overigens een erg sympatiek trekje van haar vind), maar dat plotselinge stemmen van mensen op balkonnen in het huizenblok of passerende vliegtuigen haar doen verstijven van schrik, maakt dat ik denk dat het voorlopig toch verstandiger is Max aan het lijntje te houden.

Bovendien: de tuin blijft haar verrassen. Is ze net gewend aan de luchtjes en de geuren daar, schrikt ze niet meer van Michael of Japie (de kat van de buurvrouw rechts), blijkt ineens dat ook bij de buurman links een kat woont. Een zwart-witte: die had ze nog nóóit gezien, ik kon aan haar houding zien hoe overrompeld Max was. Die zwart-witte (ik mag haar niet: ze heeft mijn katten geregeld tot in onze keuken achterna gezeten, alsof dat kattenluikje geen grens is, en ze heeft hierbinnen geplast), die zwart-wiite gromde tegen Max. Terwijl Max nota bene in ónze tuin zat en de zwart-witte de indringer was. Max ging toen heel lang stil zitten en gromde uiteindelijk terug. En nadat de zwart-witte eindelijk een terugtrekkende beweging maakte, ging Max haar heeeel voorzichtig achterna. Heel voorzichtig – maar ze deed het wel.

Je kunt een boel van die kleine zeggen, maar ze is verdomde dapper voor zo’n pukkie. En daarbij: satijnzacht :)

Max & de deur

Dit weekend heb ik uitgebreid in de tuin gewerkt. Het had er nogal gewoekerd, en vorig jaar heb ik er geen klap aan gedaan – wat jammer is want het is een klein maar heerlijk tuintje.

Na de snoeipartij van afgelopen maandag is er weer een boel licht & lucht in de tuin gekomen: de massieve klonten groene heesters die zowat al het zonlicht tegenhielden, heb ik fors uitgedund en dat oogde meteen al stukken ruimer. Ook was er een veld geraniums, ooit begonnen met drie luttele plantjes die inmiddels zowat vijf vierkante meter hadden opgeslokt. De drie aardbeiplantjes die pal daarvoor stonden, waren hard op weg hetzelfde te doen en hadden het vijvertje inmiddels half uit zicht gehaald. En dan waren er nog de argeloos geplante anemoontjes van twee jaar geleden die aan een opmars waren begonnen.

Kortom: na het uitdunnen en inperken had ik flink wat kale plekken in de tuin, de twee platgetreden paden die de steigerbouwers, schilders, timmerlui, gevelschoonspuiters en andere werklui de afgelopen weken in de tuin hebben gemaakt, nog daargelaten. Zodat ik zaterdag spul heb gekocht voor een deel van de veilige (want werkmansvoetenvrije) kale plaatsen in de tuin.

De woekerende aardbeiplanten zijn allemaal voorzichtig uitgegraven en in potten gezet. Tip: zet aardbeiplanten nooit in de volle grond want a) de insecten, waaronder vooral pissebedden, zien de rijpe vruchten zo geheid eerder dan jijzelf en vreten de boel aan en b) indien ze eens een aardbei overslaan zie jij die zelf ook niet want dan zit-ie verscholen onder het loof. Zodat ik nu drie hangpotten en vijf om de afvoerbuis langs de gevel vastgesnoerde potten vol aardbeienplanten heb, benevens twaalf gewone potten die aan bezoekende en te bezoeken vrienden kunnen worden wegggegeven, en ik dit jaar goede hoop heb dat mijn eigen oogst niet door de lokale bevolking maar door mijzelf kan worden opgegeten.

Hieronder een beeld van de tuin. Het deel zo tegenover de keukendeur – het uitstulpende deel, zal ik maar zeggen, hoewel dat heftiger toont dan het is omdat daar ook die twaalf op bezoek wachtende aardbeipotten staan – wil ik nog aanpakken, maar daarmee wacht ik beter tot de werklui weg zijn. Het plan is om wat nu richting keukendeur oprukt, te verplaatsen naar de kaalgetrapte plaatsen.

Enfin: ik heb me erg vermaakt. Mijn handen zitten vol schrammen, mijn nagels zijn ontoonbaar geworden en de tuin is er geweldig op vooruitgegaan. Max heeft me het grootste deel van de tijd vergezeld. Aangelijnd, dat wel, want dat boomavontuur van afgelopen maandag wou ik liever niet meteen herhalen.

Natuurlijk moet ik haar dan om de vijf minuten bevrijden omdat ze zichzelf heeft vastgewandeld en haar lijntje tussen stoelpoten of planten in een knoop is geraakt, maar dat geeft niks. Ik ben alleen maar blij dat ze zo de tuin in alle veligheid kan verkennen. En soms zit ze een kwartier of een uur lang op een tuinstoel of tussen wat hoge planten in alle rust de boel te observeren: de tuin is réuzeleuk, vindt Max. Overal hoekjes en geuren en geluiden en dingen om te zien en te ruiken.

Michael was de afgelopen dagen vaak in de buurt en kwam geregeld even kijken. Ze besnuffelen elkaar bij zo’n ontmoeting nu steeds uitgebreid, en Max komt minder hard op Michael afgestormd als-ie zich vertoont, wat Michael geloof ik erg waardeert. Soms heft-ie zijn poot in een waarschuwend gebaar – ‘Gedraag je, kleintje! Jij bent per slot van rekening de nieuweling, niet ik!’ – en Max loopt dan braaf een paar stapjes achteruit. Heel goed: afstand bewaren getuigt van respect.

Michael heeft op zijn beurt minder de drang het hele huis te inspecteren zodra hij binnen is. Vandaag sprong hij voor het eerst op de keukenstoel voor een dutje zonder eerst symbolisch het bakje met Max d’r brokjes half leeg te eten en zonder al haar kattenbakken af te gaan. Hoera, vooruitgang! En Max wou weliswaar prompt naar binnen toen Michael in de keuken zat, maar ging hem niet uitdagen door op zijn stoel te springen of zich anderszins obstinaat in zijn blikveld te wringen. Michael gedroeg zich prompt minder getergd en ging als vanouds lui liggen slapen. (Zojuist kwam Michael weer binnen en schoot ditmaal wel subiet naar Max d’r eten en begon te schransen, maar het begin is er.) Het gaat wel lukken met die twee. Vriendjes zullen ze waarschijnlijk nooit worden, maar elkaar gedogen is mooi zat.

Toen Max vanmiddag de keuken in liep omdat Michael daar zat, maakte ik haar lijntje los en deed de keukendeur achter ze dicht. Michael vertrok na een kwartiertje weer. Aangezien er binnen nu geen attractie meer was en Max gewoonlijk wil zijn waar ik ben, ik buiten was en alleen de keukendeur ons scheidde, deed ze het enige dat haar restte: slim zijn en een list verzinnen. ‘Uhm, wacht ‘s…’ moet ze gedacht hebben, ‘Gaat die grote zwarte niet aldoor zélf naar buiten, zonder Spainks tussenkomst, en zonder dat de hele deur open hoeft? Doet-ie dat niet dáár, via die plek die weliswaar zicht biedt op buiten maar toch dicht lijkt, want als je je neus er tegenaan houdt voel je weerstand? En ook voel ik juist daar, alléén daar, iets van wind en ruik ik daar van alles dat ik buiten ook ruik. Uhm, indeed. Die plek, daar is iets mee. ‘

Max begon het kattenluikje systematisch te bewerken: dáár lag de oplossing, dáár moest ze doorheen. Maar hoe werkte dat ding in hemelsnaam? Zo ging-ie niet open, en zó ook al niet… Ze mauwde even machteloos maar bleef het proberen. Gelukkig – en: hoezo gelukkig, natuurlijk – had ik mijn camera in de buurt liggen. (Ik heb geloof ik nog nooit zoveel foto’s en filmpjes gemaakt als nu met Max. Behalve misschien toen Tweety afgelopen oktober plotseling zo onherroepelijk ziek werd. Hem heb ik die laatste week eindeloos vastgelegd, deels voor de herinnering, maar vooral om mezelf later te kunnen bewijzen dat het heus, werkelijk waar, nee Spaink je deed er echt goed aan, noodzakelijk was hem een spuitje te laten geven.)

Op dit filmpje is te zien hoe Max eerst vruchteloos probeert het luik met haar nageltjes naar zich toe te trekken – ja hallo, de deur zelf gaat toch ook zo open? Dat heeft ze inmiddels vaak genoeg gezien! – en dan snapt dat het luikje ook naar de andere kant open kan. Ze duwt met haar kop, het luikje wijkt, en ze stapt erdoorheen. Eenmaal buiten lijkt ze eventjes verbaasd: is dit heus hetzelfde buiten als anders, wanneer Spaink de deur open doet? En is dit nou echt hoe het werkt? Daardoorheen en dan kun je van binnen naar buiten? Wanneer ik haar laat zien dat het luikje ook omgekeerd werkt – vanuit de tuin kun je op deze manier echt erewoord waar ook gerust weer naar binnen – lijkt ze oprecht geïnteresseerd.

‘s Avonds zaten we beiden binnen. Tochtdeur naar de keuken open, voor het eerst geen obstakel voor het kattenluikje (ik zet daar steeds iets voor als de tochtdeur open is, om te voorkomen dat Max ongeëscorteerd naar buiten gaat). Max had geen enkele belangstelling voor het kattenluikje. Later die avond, toen andere Karin hier was en we samen even in de tuin rondkeken, deed ik de keukendeur achter ons dicht. Binnen een paar minuten probeerde Max via het kattenluikje in de tuin te komen, en dat lukte haar opnieuw. Well done! (En ook: prettig te weten dat het kattenluikje (nu nog) vooral interessant is als zij binnen is en ik buiten ben.)

Wat betreft die ekster die het op Michael had voorzien: terwijl ik met andere Karin zat te praten – we zaten in de woonkamer, aan de straatkant van het huis – hoorde ik ineens buiten weer een ekster kijven. Toen ik naar het raam liep, zag ik een ekster neerstrijken op een van de auto’s die voor het pand staan geparkeerd. ‘Wat raar,’ dacht ik, ‘het stikt hier al jaren van de eksters maar ik heb er nog nooit eentje op een auto zien zitten.’

Nieuwsgierig schoof ik de vitrage opzij en nam de straat in ogenschouw. Verdomd. Zes meter verderop liep Michael. De ekster vloog weg van de auto en ging laag in een boom zitten, een paar meter van Michael af. Die ekster maakt kennelijk nog stééds jacht op hem. Tenminste: ik neem aan dat het dezelfde ekster is, maar zelfs als het een andere ekster is, is het opmerkelijk. Kennelijk is Michael het mikpunt geworden van de woede of de pesterijen van een of meer eksters hier. Ik heb geen idee waarom. Michael vermoedelijk ook niet, en ik hoop van harte dat-ie er niet al te veel onder lijdt.

Michael & de ekster

Een van de eksters die hier bij het dakterras en de tuintjes rondom huizen, had het vanmiddag kennelijk op Michael begrepen. Michael hing hier rond – links in de tuin, rechts op het muurtje van het dakterras, bij de buren – en steeds weer kwam er een ekster aanvliegen die dichtbij hem in een boom of strook neerstreek en dan luid kwetterde. Soms naderde hij Michael tot op een halve meter.

Wat raar. Waarom zou een ekster op een kat jagen? Had Michael soms een eksterjong gepakt? Maar eksters geven toch niet bijzonder veel om hun kroost, hun eieren leggen ze toch in andervogels nest en laten ze door die geforceerd adoptiefouders opvoeden? Om maar niet te spreken over de vraag hoe zo’n ekster Michael, die groot en zwart is, dan kan onderscheiden van japie, die ook groot en zwart is, en die bij de buurvrouw rechts woont en dus ook vaak hier rondhangt. Sterker: Japie zat vanmiddag ook hier op het muurtje, waarschijnlijk om Max weer eens te bestuderen, en toen deed die ekster niks.

(Eksters maken een schel, hard geluid: – het houdt het midden tussen hard lachen en het gakken van een gans.)

Vanavond was Justyna hier om naar Max en naar de tuinporno te kijken, die deze week weer bloeit. Max zat naast me op de stoel, Michael lag op het muurtje. En verdomd, weer die ekster. Hij streek neer in een boom naast Michael en kwam schetterend dichterbij. Hij hipte op het dakterras, luid kwetterend, en toen warempel op de rand, net naast Michael. Michael deed niet veel meer dan geïrriteerd mauwen. We keken verbaasd toe. Al kwetterend naderde de ekster Michael en verdomd: hij pikte Michael twee maal in zijn staart. Nou ja! En Michael maar sullig niks doen, dat verwonderde ons al evenzeer. Misschien moet ik toch wat minder van die feel-happy-feromonen op zijn keukenstoel spuiten… Of zou zo’n ekster simpelweg te groot en te gevaarlijk zijn voor een kat? ‘t Is inderdaad een fikse vogel.

Iets later schoot ik dit filmpje. De ekster hipt weer op het muurtje en kwettert dat het een aard heeft. Michael zwiept geërgerd met zijn staart doch laat alles lijdzaam gebeuren. De ekster maakt aanstalten opnieuw in z’n staart te pikken maar bedenkt zich op het allerlaatst. Het gepest is nog uren doorgegaan, pas toen het donker werd hield de ekster op: het was vogelbedtijd.

Op Wikipedia las ik later dat eksters vaker katten pesten. Meestal doen ze dat kennelijk met meerderen tegelijk: twee of drie eksters lafbekkerig samenspannend tegen één kat. In die zin was dit wel een dapper diertje. Maar ik had waarlijk liever dat-ie Michael met rust liet. Die heeft het immers al zo zwaar te verduren dezer maanden: in zijn huis zit een jong ongemanierd mormel, en in zijn tuin lopen overdag vreemde mannen rond die een boel lawaai maken en met stinkende verf alle lekkere luchtjes bederven.

Max & Michael

Vanmiddag zaten Max en ik in de tuin, Max voor de zekerheid toch maar weer aan haar lijntje. Michael hing veel in de buurt rond en kwam een paar keer kijken. Goed zo: het was de eerste keer dat die twee elkaar buitenshuis zagen, en ik had goede hoop dat Michael Max nu een beetje op d’r nummer zou zetten.

Ze roken regelmatig aan elkaar, heel voorzichtig maar betrekkelijk rustig: hiernaast een foto daarvan. (Normaal zijn er trouwens nooit zulke kale plekken in de tuin: dit stukje is – helaas – volkomen platgelopen door de mensen die de achtergevel aan ‘t renoveren zijn.) Het ging goed met die twee in de tuin. Meestal hielden ze wat afstand maar soms kon Max zich niet inhouden en stapte weer op Michael af. Opmerkelijk detail: anders dan bij buurkat Japie en anders dan wanneer ze binnenshuis op Michael afstruint, had Max nu geen enkele keer een dikke staart. Kennelijk had ze door ze dat buitenshuis meer Michaels terrein is dan binnenshuis.

Zodra ze al te opdringerig werd naar zijn smaak, haalde Michael naar haar uit. Niet hard, gelukkig: meer een soort opvoedkundige tik, precies waarop ik had gehoopt. En het werkte. Max draaide dan onmiddellijk op haar rug als teken van onderwerping. Hier een filmpje. Aan het begin daarvan ligt Max braaf op haar rug, buik tentoongespreid, maar dan hengelt ze toch weer met een poot naar Michael. Die trekt zich daar heel superieur niks van aan totdat Max voor hem gaat paraderen. Als ze dan wegloopt, krijgt ze opnieuw een symbolische tik: en hup, ze rolt subiet weer op haar rug. Meer vanwege zijn miauw dan vanwege die tik, geloof ik, maar dat maakt niks uit: als ze maar leert dat ze van hem af moet blijven.

Daarna hebben ze allebei nog urenlang op beschaafde afstand van elkaar in de tuin gelegen. Ik zie poes en vree in het verschiet. Tsk, ik ben ineens voorstander van (licht) huiselijk geweld geworden, het kan raar lopen.

Max & de boom

Tussen Michael en Max verbetert de sfeer licht. Die feromonenspray die de dierenwinkel me aanbeval – het spul bevat de geur die katten zelf afstaan als ze met hun kop langs iets strijken, en ruikt dus naar gelukzaligheid; ‘t is een soort ecstacy voor katten – lijkt te helpen. Ik spuit Michaels stoel ermee vol plus de plekjes waar-ie steeds sproeide, en sindsdien is dat plassen over. Ook op Max heeft de spray effect, maar dan anders: afgelopen zondag zat ze op Michaels keukenstoel en ze leek helemaal verliefd: ze gaf de leuningen gretige, aanminnige kopjes. (Filmpje hier.) XTC indeed :)

Zaterdagavond wou Michael de kamer in, en ik besloot ze niet in de gaten te houden. Ze moeten het uiteindelijk toch echt met hun tweeën uitzoeken, ik kan alleen maar een beetje faciliteren. Michael klom op de vensterbank en hup, Max erachteraan. Michael wil dan alijd meteen geërgerd weg – ‘Heb je háár weer! Sheesh. Een mens heeft hier ook geen moment rust. Nou dan ga ik maar weer, hoor!’ – maar dit keer bleef-ie zitten, en Max ook. Ze hebben een paar minuten vlakbij elkaar op de vensterbank gezeten, achter de gordijnen. Ik wou niet kijken dus ik weet niet wat zich daar heeft afgespeeld, maar stilstand is in dit geval een fikse vooruitgang.

*

Het weer was vandaag zo prachtig dat ik in de tuin heb gewerkt. Max mocht mee, aanvankelijk nog aan een lijntje maar na verloop van tijd vond ik dat ze wel los mocht.

Ze bleef netjes in mijn buurt en ging tussen wat hoge planten zitten om onopgemerkt de omgeving te observeren, terwijl ik met snoeimes en vuilniszakken de uitgegroeide heesters en het onkruid te lijf ging. Gaandeweg werd ze ondernemender. Ze probeerde wat in een boom te klimmen – zie de foto hierboven – en ging haar nagels er uitgebreid aan scherpen, maar hield de grond angstvallig in de gaten. Af en toe riep ik haar, en dan kwam ze prompt naar me toe lopen. ‘Dat gaat goed,’ dacht ik: ik had me voorgenomen haar niet de hele tijd in de gaten te houden: daar worden we namelijk alletwee maar onrustig van, en de zaterdagse ervaring met Michael en Max had me in de gedachte gesterkt dat ze alles maar het beste zelf kon uitvinden.

Toen ze een vlieg achterna zat, rende ze in de richting van het vijvertje. Dat zit momenteel vol met waterleliebladen en kroos, en oogt dus verradelijk groen voor de niet-ingewijden. En jawel: Max stapte pontificaal op een lelieblad dat prompt zonk, en kreeg een zeikie. Ze schrok zich rot. ‘Mooi zo. Die heeft weer wat geleerd,’ dacht ik. Ze likte haar natte voorpoten en dat was dat.

Dat er links in de tuin een schutting staat met daaronder een grote kier en daarachter iets onbekends, had ze al weken eerder door. Dit was haar kans. Max glipte voorzichting onder de schutting door en ik deed mijn best niks te zeggen. Door de kier zag ik haar pootjes. Na een minuut of vijf sjeesde ze terug. Er was iets raars aan haar manier van bewegen: ze had iets grijs in haar bek, liet dat vallen, schoot er weer naartoe…. Verhip. Ze had haar eerste muis gevangen, dat was rap! Ze speelde er wat mee en ik geloof dat het diertje gelukkig betrekkelijk ongehavend is weggekomen: ze zocht eventjes, verloor daarna alle belangstelling en richtte zich weer op de tuin.

We hebben zo een uur of twee in pais en vree doorgebracht. Om de tien of vijftien minuten riep ik haar, dan kwam ze naar me toe en aaide ik haar even, en daarna gingen we alletwee door met wat we aan het doen waren. Ineens hoorde ik angstig gemiauw. Horen wel maar zien, ho maar: Max was nergens te bekennen. Zat ze soms bij de buren en was daar iets engs? Ik klom via de schutting op het muurtje dat onze tuinen begrenst – het muurtje is van de parkeergarage annex daarbovenopse daktuin die in het midden van ons huizenblok staat – en keek speurend bij de buurman in de tuin. Geen Max te zien. Zat ze soms nog een tuin verder? Ik hoorde haar angstig mauwen. Het klonk of ze hoger zat. Was ze soms op onnavolgbare wijze op de stellingen geklommen die langs onze achtergevels staan, en zat ze nu ergens op tweehoog ofzo? (De buitenboel wordt opgeknapt en mijn tuintje staat vol steigers.)

Ineens had ik het door. Oh fuck. De acacia. Zowel links als rechts in mijn tuintje staat een acacia, en uit de linkse klonk het gemiauw van Max. Het kostte me flink wat moeite haar precies te lokaliseren, ze zat veel hoger dan ik had gedacht. De acacia links reikt inmiddels ruim tot de vierde verdieping, en Max zat zo ongeveer ter hoogte van de derde.

 

Links: de acaciaboom, rechts: Max (met heel veel zoom op de camera).

Oh fuck again. Ik haalde een trap uit de berging en klom langs die trap op de eerste stelling. Ja leuk bedacht – via de trappen op de steigers kon ik vast wel op Maxhoogte komen – maar a) ik vond dat zelf doodeng en b) de afstand van de steiger op de derde tot Max was zeker anderhalve meter, dus daar schoten we geen van beiden veel mee op. Onderwijl klaagde Max miauwelijk, eh, miauwde Max klagelijk. Had ik al gezegd dat we alletwee duidelijk in de war waren?

Wat te doen? Hoe kreeg ik die kat uit de boom? Ze wou wel naar beneden, dat was het punt niet. Ze deed soms een stapje maar bond dan schielijk in. ‘Achterstevoren Max,’ zei ik, ‘niet met je kop naar beneden maar achterpoten eerst,’ maar ja, dat verstond ze natuurlijk niet. En dat je wilt kijken waar je je poten neerzet snap ik ook wel, alleen – als je van zo’n hoogte naar beneden kijkt wordt elke stap eng, beter het hoofd hoog en de kont in de krib.

Tot overmaat van ramp kregen de eksters haar in de gaten. Er zitten er hier een boel: ze maken bij vlagen een hels, schel kabaal, zijn voor de duvel niet bang en katten die hoog in de boom zitten, vallen ze zo half en half aan: hoog is immers hun terrein, vinden ze. Jaren geleden zat Tweety hoog in een boom op het dakterras, jagend op zo’n ekster, en het beest maakte zoveel pandoer dat al snel onduidelijk was wie nou precies op wie joeg. Max was nu gespot door twee eksters en die deden ernstig hun best haar weg te jagen: enorm kwetteren, dichtbij komen, vleugels laten fladderen, dreigduiken maken en wat al niet. Max wou bést weg, graag zelfs, daar waren heus geen dreigende eksters voor nodig. Alleen wist ze niet goed hoe…

Inmiddels had ik drie nuchtere dingen bedacht.

  1. Zelf rustig blijven, veel tegen Max praten, want dat kalmeert (dat hoopte ik tenminste) en bovendien voelt ze zich dan vast minder alleen en verlaten; geen zorg in mijn stem laten doorklinken. Vooral veel aanmoedigen, zeggen van ‘Knap zo Max! Goed gedaan! Nu die poot. Ja geweldig!’
  2. Katten klimmen makkelijker in bomen dan eruit, maar what comes up, must come down. Max weet zelf ook dat ze naar beneden wil dus geduld is een schone zaak. Desnoods, zo nam ik me ongevraagd voor, bleef ik tot diep in de nacht in de tuin omhoog naar de boom kijken en rustige zinnetjes tegen haar prevelen.
  3. Wellicht dat ik naar de buren van drie hoog kon en dan vanaf hun balkon een plank op een tak kon schuiven of zo, opdat Max in de hoogte het gat kon overbruggen. (Toen we hier net woonden en Kim het dakterras nog niet helemaal snapte – rechts van mijn tuin zit een gangpad dat een meter dieper is dan onze tuin, en Kim zat in dat gangpad: ze moest tweeënhalve meter hoger wezen om op ons muurtje te komen – heb ik het dekbed over de muur geworpen, waarna ze naar boven klauterde. Later leerde ze vanaf de schutting van de buren rechts dat paadje te overbruggen.)

Helaas had ik ook twee erg niet-nuchtere dingen bedacht:

  1. Dat Max al bibberend naar beneden kwam en dan haar evenwicht verloor of op een dode tak zou stappen, zodat ze vanaf teveel meters naar beneden zou sodemieteren. Hopen dat haar val door de takken van de acacia zou worden gebroken was een tweesnijdend zwaard: er zitten immers akelige stekels aan die takken.
  2. En de ergste angst: dat ze zou blijven haken aan het tuigje dat ze nog steeds om had, en zodoende ergens machteloos aan een tak zou bungelen, op negen meter hoogte ofzo.

Kortom, ik pakte mijn sleutels, liep naar de derde verdieping en belde aan bij de buren links en rechts. De buurman rechts was thuis en ik vertelde hem dat mijn drie maanden oude katje in de boom zat, op zijn hoogte. Samen liepen we naar het balkon. Ik keek verbaasd naar de boom: huh, geen Max te bekennen… Was ze dan ineens al…? Tot ik me realiseerde dat we naar de acacia rechts tuurden, en Max zat in de linkse. Ja verdomd, daar zat ze, op ooghoogte. Ik telde balkonnen vertikaal en horizontaal: ja ter hoogte van de derde – dat betekende dat ze zo’n elf meter hoog zat – en bij het balkon van de buren een portiek verder. Ik bedankte de buurman en draafde weer naar beneden. Gauw eerst in de tuin kijken en bemoedigende, rustige dingen zeggen tegen Max voordat ik de buren een portiek verder zou lastig vallen en dingen met een plank ging uitproberen.

Oh wow. Toen ik weer in de tuin kwam, zat Max al een paar meter lager: ze had kennelijk moed gevat, misschien juist wel omdat ik er niet was? Ik pakte de trap en zette die naast de boom. ‘Ja goed, weer een meter lager, oh wat ben je een dapper meisje, ja je bent er bijna!’

Ik klom de trap op en Max de boom af. Ze raakte opnieuw op een punt waar haar buik over een tak hing en ze de zwaartekracht ernstig zou tarten als ze haar gewicht verplaatste. Ze was inmiddels dichtbij, maar niet dichtbij genoeg. Ik vermande mezelf – als Max dapper kon zijn kon ik dat gerust ook, en zette een been helemaal bovenop de trap en de andere op de schutting: zo kon ik net weer een halve meter hoger reiken. Ik kon haar nu aanraken, ze zette haar voorpoten op mijn hand, maar durfde niet te springen. Ik wist haar tuigje te pakken en sjorde wat; haar buik hing over een tak, een achterpoot zat dwars, en Max gaf niet mee. Wel miauwde ze erg klagelijk. Ik wou haar niet over de tak trekken – wie weet zat daar zo’n scherpe stekel. We hebben vijf minuten gemierd en ineens had ik haar: ik plukte haar aan haar tuigje de boom uit.

Met Max in mijn armen ging ik voorzichtig de trap af – been van de schutting af halen, evenwicht houden, terug de keukentrap op, stap stap naar benee, vaste grond, pfff gelukt!, tussen en door en over de steigers heen kruipend met een nahijgend katje in mijn armen, en toen: de keukendeur door, het huis in, op naar de slaapkamer. Op bed heb ik Max uitgebreid gestreeld. Ze snorde als een gek, en ik was zo blij dat ik dat kleintje veilig bij me had.

En ik maar denken dat Max helemaal afgemat zou zijn van al die avonturen van vandaag. Muis gevangen. In het vijvertje geplonst. Hoog, erg hoog, angstig hoog in een boom gezeten. Er toch uit gedurfd. Maar welnee: ze stiefelde vanavond door het huis alsof er niks speciaals was, vandaag. Het enige verschil is dat ze vanmiddag voor het eerst op bed heeft liggen loungen: door mijn snoeiwerk komt de middagzon nu weer in de slaapkamer, en Max was daarmee zeer tevree.

Mars Max attacks!

Max is inmiddels veertien weken oud en groeit als kool.

Deze week gingen we naar de dierenarts voor haar tweede vaccinatie. Bij de eerste prik, vier weken eerder, woog ze 830 gram; nu 1470 gram. Bijna twee keer zo zwaar! Ook deze dierenarts (er zijn er drie in de praktijk) zong ongevraagd haar lof: hoog op de poten, mooi spits kopje, zachte vacht, grote oren, prachtige lange staart. En voor de duvel niet bang: binnen vijf minuten stapte ze van de behandeltafel af en ging uitgebreid de spreekkamer verkennen.

Ze ligt nog steeds graag in het bakje tussen toetsenbord en monitor, maar ze vult dat nu al behoorlijk. En legt daarbij geregeld een poot of haar kop over de rand, pal op het toetsenbord, wat soms rare dingen doet met de computer. Of ze slaapt op de bureaustoel naast de mijne. Ze heeft sowieso enorm de de neiging achter me aan te lopen. Mee naar de wc. Mee naar de keuken, Mee naar de slaapkamer. Mee naar de computer. Alleen als ik slaap ben ik minder interessant. Na een tijdje vertrekt ze dan meestal, wat ik jammer vind: zo’n klein warm lijfje naast me vind ik nog steeds een ontroerend cadeau.

En ze traint als een gek. Dat zijn drukke uren: dan sjeest ze door het huis. Er valt veel te leren: bochtbeheersing, objectontwijking, grip op de vloer houden (da’s niet makkelijk met linoleum), en vooral: trajectkennis en spiercontrole. Hup de slaapkamer in, de tv ontwijken met een snelle bocht rechts, rats het bed op, naar de uiterste hoek kaatsen, op het nippertje omkeren, naar links schieten en dan net niet tegen de plantenbak botsen: ze beheerst het inmiddels tot in de perfectie. Ze is vooral knap in netniet botsen, wat ze vooral traint als ik in bed lig. Dan rent ze in volle vaart op me af en ritsrats in of op me, en stopt abrupt op luttele millimeters afstand van mijn gezicht. Stokstijf stil staat ze ineens: precies uitgemikt tot hoe ver ze kon rennen zonder te botsen. Dat dat heel dichtbij is, weet ik doordat haar snorharen dan kietelend mijn gezicht raken. Geweldige spierbeheersing.

Michael vindt het nog steeds maar niks, die kleine. De afgelopen weken begon hij in huis te sproeien als ik de deur tussen keuken en hal open had: die kleine moest weten dat dit huis zijn terrein was, ook al was-ie er dan zelden. Bij de dierenwinkel heb ik iets gekocht om het gesproei tegen te gaan, een spray die net zo ruikt als de feromonen die katten zelf afscheiden als ze blij zijn, wat de behoefte om te gaan sproeien zou tegengaan. Op advies van de verkoper bespuit ik ook Michaels keukenstoel geregeld. Het idee is dat-ie er een algeheel gevoel van ‘alles is okee’ van krijgt.

Het lijkt te werken: sindsdien heeft-ie niet meer gesproeid. Als-ie binnen is laat ik hem geregeld vrij baan, aanvankelijk aarzelend en hem onderwijl goed in de gaten houdend, inmiddels met meer vertrouwen. Michaels eerste stap is gewoonlijk om naar de badkamer te gaan en daar Max d’r bakje half leeg te vreten: dan heeft-ie tenminste nog enig profijt van de aanwezigheid van dat mormel. Daarna verkent-ie de huiskamer, gaat even op de vensterbank zitten en vertrekt weer.

Dat leek allemaal heel aardig te gaan. Knap van Michael en wat een geweldige spray! Maar ik had buiten Max zelf gerekend. Die is inmiddels enigszins overmoedig geworden, waarschijnlijk ook vanwege de voor haar zo triomfantelijk verlopen ontmoetingen met de buurkat buiten. Die buurkat hield z’n gemak (geen wonder – niet zijn eigen terrein, en ik stond vlakbij) en Max had al een paar keer aanstalten gemaakt hem wat te dreigen, wat ik afkapte. Maar madam denkt nu dat ze alles en iedereen aankan. Zodat ze de tweede keer dat Michael niet al te bozig en zonder te piesen door huis liep, met een dikke staart naar hem toe rende en hem een tik gaf. Het stelde niks voor maar Michael was zo verbouwereerd dat-ie meteen naar de keuken afdroop. Max rende achter hem aan: staart dik van opwinding, haar lijfje krom van spanning, en ze gaf ‘m weer een mep. Exit Michael: die vluchtte door het kattenluikje naar de tuin.

‘t Wordt tijd dat Max naar buiten gaat. We gaan eerst nog een paar keer samen en over een paar weken mag ze los. Met die overmoedige houding van d’r krijgt ze dan geheid een pak op d’r donder van een aanpalende kat. Dat lijkt me heel gezond voor haar: niet alles gaat zoals jij het wilt en soms moet je wat inschikken, of een ander wat ruimte laten. En eigenlijk hoop ik dat Michael degene is die haar dat lesje leert, dat is vermoedelijk erg goed voor de onderlinge verhouding tussen die twee. Dat iedereen weer zijn plaats weet en zo. (Dat ik verder hevig hoop dat Max er nii al te veel kleerscheuren aan over houdt en alleen een licht gedeukt ego, spreekt voor zich.)

Max verkent

Max wordt al flink groot, ik ben benieuwd hoeveel ze volgende week weegt als we voor de tweede ronde vaccinaties plus de chip naar de dierenarts gaan. Ze weegt ruim een kilo nu, schat ik.

Ze kan erg Jordanees in haar bureaumandje liggen: poten over de rand hangend, soms ook haar kopje half op het toetsenbord. Ze vindt het ook prettig om haar kop op mijn handen te leggen, en liefst ligt ze niet op mijn schoot maar overdwars op mijn arm, kont op mijn hand, kop bij mijn elleboog, poten aan weerszijden. Ook mijn rug is een fijn plekje: ze springt rits-rats langs mijn broek omhoog en klimt verder omhoog, net zolang tot ik wat buig om haar val te voorkomen. Met haar op mijn rug loop ik dan licht gekromd door het huis. Taxi spelen voor Max.

Bij vlagen kan ze dol worden – of nee, zichzelf dol maken. Dan is ze heel fel, wil ineens fanatiek overal in bijten, ze springt en rent steeds harder, haalt uit met haar poten, haar ogen staan wild en ze lijkt aanstalten te maken alles aan te vallen, inclusief mij. Als ze in zo’n bui is helpt aanhalen niet om haar rustiger te krijgen, dat maakt haar alleen maar feller. Niets lijkt haar dan te kunnen kalmeren, ze zit in een schijnbaar onstuitbare opwaartse spiraal: een heus temper tantrum. Ik heb haar al een paar keer opgepakt als ze zich in zo’n toestand opwerkte en haar in de badkamer opgesloten. Dat blijkt een perfecte remedie. Als ik de deur na een paar minuten weer opendoe, is haar stemming compleet omgeslagen. Ze komt snorrend naar me toe en wil geknuffeld worden, geen spoor te bekennen van de bezetenheid die ze net ervoor opklopte. Ze is poeslief en lijkt blij te zijn dat ze rustiger is – alsof ze die groeiende frenetiek zelf ook niet goed wist te stoppen en opgelucht is over mijn ingreep, want nu fijn afgekoeld.

Max verkent niet alleen haar eigen grenzen, maar ook de tuin. Ook dit onder begeleiding: tuigje om, lijntje vast. Gisteren deden we onze derde toer door de tuin en omdat het weer zo mooi was en Max het zo leuk vond, zijn we wel twee uur buiten geweest. Ze heeft zelfs een kwartiertje los gelopen. Toen ze aanstalten maakte links de tuin in te duiken, heb ik haar weer aangelijnd: links is een schutting met een grote kier eronder en een boel vreemde tuinen erachter. Rechts en vooruit is geruststellend veel stenen muur: laat haar voorlopig daar maar banjeren. Er is daar genoeg te ontdekken.

Dat bleek. Ineens stond er een andere kat vlak voor Max: zwart en groot. Max had ogenblikkelijk door dat het niet Michael was: daar rent ze altijd enthousiast op af (ook al moet hij niks van d’r hebben), maar deze kat benaderde ze met platte oren en een dikke staart. Waarschijnlijk stond ze eventjes paf: waar kwam die nou inenen vandaan? En terwijl die kat – het was Japie, van de buurvrouw rechts – minstens vijf keer zo groot was als zij en duizend keer meer ervaren, liet Max zich niet uit het veld slaan. Ze blies naar Japie. Japie was niet buitengewoon onder de indruk maar deed beleefdheidshalve toch een stapje naar achteren. First round: Max! (Applaus.)

Japie bleef in de tuin rondhangen. New kid on the block, enzo: Max diende geobserveerd te worden. Japie verschool zich onder struiken en tussen planten en verloor Max geen seconde uit het oog. Maar de tuin is gehavend – er wordt aan de achtergevel gewerkt, er zijn stellingen geplaatst, en de werkers hebben twee paadjes platgelopen. Japie kwam op zo’n paadje. Max liep op ‘m af, staart weer dik: ‘Ik weet wel van niks maar dit weet ik wel: dit hier is mijn terrein.’ Maar Japie was toch wel erg groot en Max bond in: ze deed een halve stap naar achteren.

Ze hebben zo minutenlang tegenover elkaar gezeten, stiekem stil kijkend, druk doend of ze elkaar niet zagen dan wel achteloos negeerden, (‘Wat? Een andere kat hier? Oh je méént het. Tjee. Waar dan?’) Japie deed nonchalant maar droeg zorg elke beweging zo traag mogelijk uit te voeren (niets doen dat agressief kan overkomen), Max iets onrustiger (je kon aan haar flanken zien dat ze nerveus adem haalde) maar vastberaden zich niet te laten intimideren.

Na een ingehouden mimespel in slo-mo liep Japie behoedzaam weg. Alleen al over zogenaamd terloopse weggaan deed Japie ruim anderhalve minuut. (‘Hee, een mier. Wat interessánt. Die moet ik nodig eens gaan bestuderen!’) Max had weer gewonnen, klein als ze was: ze had stand gehouden en zich niet van de wijs laten brengen. En Japie had, al mimend, gezegd: ‘Ok. Jij hoort hier kennelijk ook. Nou goed dan. Ik ga er heus niet om vechten, hoor.’

Hier staat een filmpje van de krachtmeting en de eropvolgende wapenstilstand. (Op 0:32 zit een wisseling, daar heb ik een bewegingsloze minuut weggeknipt; daarna begint Japie aan zijn trage exit.) Nu nog een niet-aanvalsverdrag tussen Max en Michael – Michael sproeit, als-ie de kans krijgt, in huis om zijn terrein te herwinnen – en dan kunnen we oorlogs- en geurvrij de zomer in.

Max leert

Max verandert licht van uiterlijk. Ze is nog steeds piepklein maar staat inmiddels iets hoger op haar poten. Haar staart is langer en vooral voller geworden, ‘t is niet zo’n armetierig pijpenragertje meer.

Max leert vlijtig. Ze kan steeds beter springen en studeert daar ook flink op. In mij springen is inmiddels een fluitje van een cent (filmpje). Het onderdeel Hoge Sprongen heeft ze al aardig onder de knie. Die oefeningen doet ze liefst op bed, de veerkracht daarvan werkt in je voordeel: het lijkt soms warempel of ze eventjes in de lucht zweeft. Ook in de categorie Verre Sprongen scoort ze al goed. De training bestaat eruit dat ze van de ene bureaustoelrugleuning bovenop de andere springt. Da’s driekwart meter ver op een hoogte van ongeveer één meter,; ze kan het inmiddels foutloos.

Het vak Etiquette heeft haar volle aandacht. Sinds een paar dagen houdt ze haar nagels in als ze haar poten om iemands hand of vinger slaat, da’s heel prettig. Ook als ze een hand met haar achterpootjes wegtrapt, doet ze dat met keurig ingetrokken nageltjes. Wat ze nog niet snapt, is dat het niet handig is om in mijn broekspijp te klimmen of op mijn schoot te springen als ik op de wc zit: nadien mijn kleding fatsoeneren terwijl zij erin hangt, gaat me niet bijster goed af. (Nu ja: dan heb ik ook wat te leren.)

In Patroonherkenning excelleert ze. Ze heeft door welke voorbereidingen ik tref als ik (eindelijk) naar bed ga en loopt dan enthousiast mee naar de slaapkamer. Als Michael schreeuwend binnenkomt bij het vallen van de avond, is het zaak zelf te gaan bedelen om een hapje blikvoer, weet ze nu; als Michael ‘s middags binnenkomt kun je dat gerust achterwege laten, want dan krijgt er toch niemand iets.

In Vertederen haalt ze alleen negens en tienen. In mijn armen kruipen als die vrij zijn en je neus in een elleboogholte of oksel verstoppen, mal omvallen en dan ineens op je staart kluiven, me verliefd aankijken met de motor in de hoogste snorstand, een veter in je bek nemen en dan hard schudden om hem dood te maken, tevoorschijn komen als ik thuis kom, achter me aanrennen als ik door het huis loop (goed oppassen bij het tussen de benen door schieten), je volkomen op mij richten als er bezoek is (zodat het bezoek zegt: owww wat een leuk stel die twee) maar dan na een uurtje toch ineens lief doen tegen de tot dan verwaarlooste visite (zodat die zich helemaal verguld voelt) – ze kent alle trucs uit haar blote hoofd en beheerst ze tot in de perfectie. Alleen kopjes geven doet ze niet. Misschien maar goed ook: dat was Tweety’s specialiteit, wij wreven vaak als tortelduiven onze hoofden tegen elkaar.

Wat Max niet weet is dat er allang geen examens meer zijn. Ze is met vlag en wimpel geslaagd. Ik ben dol op ‘r en geniet enorm van haar gezelschap. De enige dingen die ze echt nog moet leren zijn puur voor haarzelf: hoe handhaaf ik me buiten, en: hoe kom ik van buiten heelhuids weer naar binnen.

Gisteren zijn we daartoe voor het eerst samen in de tuin geweest, Max in een tuigje – ik wil niet riskeren dat ze ergens van schrikt en ineens wegschiet – en ik los. Ze liep heel voorzichtig rond, met oortjes die alle kanten op schoten: er zijn buiten héél andere dingen te horen dan binnen (filmpje). Soms bleef ze lang stil staan, geuren opsnuivend en alleen maar kijkend. Ze schrok amper van al dat nieuwe, Max is absoluut niet nerveus aangelegd, maar was wel erg op haar hoede. Eenmaal bleef ze zeker een minuut in de jachtstand staan: bovenlichaam dichtbij de grond, voorpoten vlak onder de borst, één achterpoot gestrekt naar achteren, de andere klaar om af te zetten, kop naar voren, oren gespitst.

Het plan is haar geregeld onder begeleiding in de tuin te laten rondlopen. Daarna mag ze los, zodat ze de boel op eigen houtje kan verkennen. Dan is het tijd voor mijn grote les: erop vertrouwen dat Max terugkomt. Dat wordt nog een hele klus. Want ik ga al op zoek naar Max als ik haar in huis niet meteen zie. Straks gaat mijn kleine meisje Max de wijde wereld in en zit ik thuis bezorgd te wachten tot ze terug komt.