Unbiased columnism # 2.1

Poor guy versus multinational cult

Stockholm, January 17, 2001

[This is a second series about Scientology v. Zenon Panoussis. Zenon dealt with a similar case as I was doing, although while I kept winning in the Netherlands, he kept losing in Sweden. The first series – from May 1998 – can be found here.]

BY THE TIME that this court case will be appealed, we will need a trailer. I am the beast of burden. I am sitting in my wheelchair with my laptop bag on my lap; on top of that, a huge Samsonite containing most of Zenon’s court files, and on top of that again a plastic bag containing the papers that wouldn’t fit into the Samsonite. My arms and hands are wrapped around the mountain of bags to prevent them from shifting and falling. Zenon is huffing and puffing: he needs to push twenty-five kilos more than usual. This court case is half my weight.

We are in Stockholm for the appeal in Scientology versus Panoussis. In 1996, Zenon did the same as I, and more than a hundred people, had done in 1995 in The Netherlands: he put the Fishman Affidavit on his homepage, a court file containing parts of Scientology’s higher course material, the so-called OT-levels. Zenon got sued by Scientology, just like me. The cult claimed copyrights and secrecy.

Zenon contacted me in 1996. We became friends and often mailed one another about our respective court cases.

But Zenon did more that we in The Netherlands did. He posted the NOTs, yet higher course material, and, according to Scientology, yet more secret. Moreover, when Scientology sued him, he deftly used the Swedish “offentlighetsprincipen”. This constitutional principle states that every citizen has the right to access all documents that are in the possession of the state, unless these documents contain state secrets or exclusively relate to private matters. Citizens may request copies of all government documents. Zenon filed the OTs and NOTs with the court and Parliament (riksdagen), thus ensuring that anybody could access these files or could ask for a copy for a small administrative fee. The result? The material that Scientology had chased with such vehemence – raiding providers, organisations and individuals over them; threatening, intimidating and suing people over them – these documents were suddenly legally available, official stamps and all.

Scientology got furious and managed to incite the US – the cult’s claws reach far – to start a diplomatic row with Sweden over this constitutional offentlighetsprincipen. The US even threatened Sweden with a trade boycott if Sweden didn’t stop its official distribution of the OTs and NOTs. After three years of diplomatic and legal bickering, Sweden limited the constitution that they took such great pride in: from then on, unpublished material from third parties was no longer covered by the offentlighetsprincipen.

Meanwhile, Zenon moved to Amsterdam. We became lovers. “We were brought together by Scientology” became our standard joke.

*

IN SEPTEMBER 1998 the ruling in Scientology’s case against Zenon was given: Zenon lost on most counts. The court ruled that neither the OTs nor the NOTs were legally published, and thus nobody was allowed to possess private copies, nor could one quote from them. They ordered Zenon to pay Scientology some 2000 USD damages and more than 150,000 USD in legal fees. Scientology had claimed almost two million dollars in legal fees, a ridiculously high amount for Swedish standards, but even this 150,000 dollars was unprecedented. Hardly surprising, Zenon couldn’t pay that money, and Scientology confiscated most of his salary in The Netherlands. For more than two years he has been living under the level of minimum subsistence; and yet, what Scientology confiscates every month doesn’t even cover the legal interest on the main sum. The most cynical aspect of all this is that afterwards, in my case the Dutch court ruled that the OTs should be regarded as having been legally published, a ruling that was to a great extent based on testimonies delivered – guess – in Zenon’s court case.

[Unbiased columnism is a series of seven court reports on the proceedings of Scientology versus Zenon Panoussis. This series covers the Jan 2001 sessions. Next: Mangled material.]

Internet mythes

[Recensie van Marianne van den Boomen: Leven op het net. De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen, uitgeverij IPP, Amsterdam 2000.]

Vorige week presenteerde Cerfontaine, president van Schiphol, een rapport over stedenbeleid en informatietechnologie waarin hij in kaart brengt wat internet voor achterstandswijken kan betekenen. Zijn verwachtingen zijn buitengewoon optimistisch: internet is niets minder dan sociale wonderolie. Werklozen kunnen aan de slag met het bouwen van virtuele wijken, allochtonen integreren beter door de buurtgemeenschappen die op het net zullen ontstaan, mensen kunnen via het net hun boodschappen doen en hun afspraken met officiële instanties boeken, lotgenoten kunnen elkaar vinden en ondersteunen, burgers laten zich er informeren en volgen de overheid er kritisch. De gemeenschapszin wordt versterkt, de sociale cohesie groter, en burgers worden weer een machtsfactor. Walhalla! De virtuele hemel is nabij!

Marianne van den Boomen zou Cerfontaine scharen onder de idealisten die alle zegen van bits en bytes verwachten, die spontaan allerlei grassroots bewegingen zien ontstaan en die van internet verwachten dat het een publiek domein herstelt dat niet door de staat, de markt of de massamedia wordt geregeerd. Cerfontaine is een newbie met overtrokken verwachtingen, een net-heildenker.

In haar boek Leven op het net ontmaskert Van den Boomen meer van zulke Internet mythes. Die van de socioloog Zijderveld bijvoorbeeld, die lijnrecht tegenover Cerfontaine staat in zijn inschatting van de betekenis van Internet: Zijderveld ziet er niets in dan “info-inflatie”, grote hoeveelheden informatie die ongestructureerd en onsamenhangend over ons uit worden gestort. Volgens hem is zulke info-overkill de aanstichter van zapgedrag waarvan een mens niet wijzer wordt, alleen dommer. Als we niet oppassen gaat onze samenleving zelfs aan deze leegte ten onder. Waar Cerfontaine de gemeenschappen ziet bloeien door Internet, ziet Zijderveld de cultuur juist ten onder gaan.

Van den Boomen baant zich consciëntieus een pad door zulke sociale theorieën over Internet en vist eruit wat geldig blijkt, daarbij geholpen door een grondige kennis van het web, nieuwsgroepen, mailinglijsten, MUDs en e-mail. Voor haar geen schrijftafeltheorieën: ze toetst gemeenschapstheorieën zorgvuldig aan de empirie, lardeert ze met voorbeelden en anekdotes, en condenseert al doende een adequaat beeld waar het op het net werkelijk om draait. De vraag of er zoiets bestaat als ‘gemeenschappen’ op het net staat daarbij centraal.

Ze constateert dat mensen op Internet voortdurend hulp geven aan vreemden, iets dat haaks staat op de in het gewone leven vigerende ‘omstandermoraal’, het verschijnsel dat vrijwel niemand uit het publiek geneigd is in te grijpen als een ander in moeilijkheden verkeert. Het net drijft juist op zulke hulp: wie met een vraag in een nieuwsgroep of een mailinglist komt aanzetten kan vrijwel altijd rekenen op bijstand. Zulke hulp wordt niet gegeven vanuit de gedachte van een later te incasseren wederdienst; de losse banden op het net verhinderen zo’n boekhoudersbenadering.

Hulp geven op het net dient een ander doel. De hulpgever verhoogt er natuurlijk zijn eigen status als expert en genereus mens mee, maar belangrijker is dat op het net mensen eerder het gevoel hebben dat hun bijdrage ertoe doet en zin heeft. Het effect van hulp en inspanning op het net is bovendien aanzienlijk groter dan in de gewone wereld: online kan één individu een heel publiek domein onderhouden, of dat nu is door troep uit de nieuwsgroepen te houden, informatie handig op webpages te organiseren of door een lijst te modereren. Wie bijvoorbeeld een pagina met informatie over autisme, over het onderhoud van oude motorfietsen of met handige links voor de ontluikende homoseksueel maakt, kan vrijwel zeker rekenen op veel bezoek.

Over de gemeenschappen op het net is Van den Boomen kritisch: ze zijn er, en ze zijn soms hecht, maar altijd beslaan zulke gemeenschappen slechts een deel van iemands leven (in tegenstelling tot de oude gemeenschappen van dorp, zuil of partij). Tegelijkertijd heeft tegenwoordig vrijwel niemand nog behoefte om zich met huid en haar aan welke gemeenschap ook uit te leveren; Internet past beter bij de hedendaagse meer fragmentarische, facetrijke identiteit.

Het meest interessant vindt ze nog dat zulke gemeenschappen sociale dwarsverbanden creëren waar ze eerder niet waren, en dat het net in die zin inderdaad iets nieuws veroorzaakt. Groepen op het net zijn aanzienlijk heterogener dan die in het gewone leven en omspannen grotere geografische regio’s. Wat zulke groepen bovenal doen is het private en het publieke herordenen: de grens tussen privé en publiek wordt er telkens opnieuw uitgevonden en veranderd. Er ontstaat inderdaad een nieuw publiek domein, maar niet zo verheven en politiek als Cerfontaine verwacht. Bovendien laat dit nieuwe domein zich niet zonder meer door de politiek gebruiken: daar is het te eigenzinnig voor.

Digitale grondrechten (alweer)

HOE LANGER DE DISCUSSIE over de grondwetsherziening in het licht van digitale hervormingen en veranderingen voortduurt, hoe meer zorgen ik me erover maak. Deels omdat ik steeds hetzelfde, beperkte kringetje van geïnteresseerden zie en de discussie maar niet breder wil worden; en, lastiger nog, omdat er nú al allerlei ontwikkelingen plaatsvinden die maken dat de voorstellen van de Commissie Franken, hoe loffelijk vaak ook, niet zullen voldoen. Soms omdat ze onvoldoende sterk zijn geformuleerd.

Neem nu het briefgeheim. Artikel 13 van de huidige grondwet bepaalt, kort en krachtig: “Het briefgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij wet bepaald, op last van de rechter.” Voor telefoon en telegraaf geldt hetzelfde: geheim, onschendbaar, behalve op grond van bij wet vastgestelde uitzonderingen en na tussenkomst van de rechter. De betekenis van dit artikel is evident: de overheid mag niet aan uw of mijn post komen en overheidsambtenaren mogen gesprekken niet afluisteren, telegrammen niet onderscheppen en brievenbussen niet leeg hengelen.

Hoe anders luidt het voorgestelde artikel 13. De Commissie Franken stelt voor: “Ieder heeft het recht vertrouwelijk te communiceren. Dat recht kan bij wet worden beperkt, op last van de rechter.” De eerste indruk is dat het artikel globaal hetzelfde is, slechts techniek-onafhankelijk is geherformuleerd.

Maar wat doet dat woordje “vertrouwelijk” erin? Wil dat zeggen dat wij, burgers, het recht hebben om cryptografie te gebruiken, of juist dat wij in sommige gevallen onze sleutels moeten vrijgeven? Wil het zeggen dat alle briefjes die we aan andere burgers sturen, versleuteld of niet, geheim zijn, of alleen die stukken en telefoontjes of faxen die op de een of andere wijze als “vertrouwelijk” zijn gemerkt? “Onschendbaar” is een veel kordater en objectiever begrip dan “vertrouwelijk”; het eerste is solide: afblijven, onder alle omstandigheden (behalve met toestemming van de rechter), terwijl het tweede steunt op verwachtingen en veronderstellingen, mitsen en maren, nee’s en tenzij’s.

Egbert Dommering, professor aan het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam, maakt zich terecht grote zorgen over de invoering van het woord “vertrouwelijk”. Hij schrijft: “Dat leidt tot allerlei discussies die wij bij de papieren brief niet hadden. Daar hoefden wij er ons immers niet om te bekommeren of de lijm waarmee de enveloppe was dichtgeplakt wel van voldoende kwaliteit was, of de geadresseerde wel betrouwbaar was, of de postbus waarin zij belandde wel op slot zat, enzovoort. In het tijdperk van het briefgeheim was de brief geheim, omdat zij een brief was.” (Zie Netkwesties 2 / 2000).

Dit recht – een brief is geheim omdat het een brief is – lijkt ingeruild te gaan worden voor het uitgangspunt dat een brief (of een fax of telefoontje) alleen dan geheim is wanneer zij versleuteld is. Dat nu is een danige achteruitgang ten opzichte van de huidige grondwet. Deze scheve schaats is niet heel moeilijk te corrigeren: verander het bewuste artikel in: “Alle communicatie is onschendbaar, tenzij…” (een suggestie van jurist Lodewijk Asscher).

*

NOG VEEL LASTIGER, EN FUNDAMENTELER, is het volgende probleem.

De grondwet regelt de verhouding tussen burgers en de overheid, en kent de burgers een aantal rechten toe waarmee zij hun leven kunnen afschermen van de overheid of zich schriftelijk of organisatorisch kunnen verzetten tegen diezelfde overheid. Het zijn zogeheten “afweerrechten”: middelen voor de burger om de overheid op afstand te houden.

Een aantal grondrechten betreft zaken die ondertussen – door privatisering – niet meer in overheidshanden zijn en waarbij de overheid tegenwoordig over aanzienlijk minder middelen beschikt om de eerbiediging ervan te waarborgen. Toen de postbezorging en de telefonie nog onder het monopolie van de PTT vielen en de PTT een staatsbedrijf was, was het eenvoudig om het constitutionele recht van brief-, telegraaf- en telefoongeheim in de praktijk te verankeren: de grondwet bond de overheid eraan en de overheid, op haar beurt, bond haar eigen PTT eraan.

Maar grondrechten zijn zogeheten verticale rechten: ze regelen de verhouding tussen overheid en burgers; niet de verhoudingen tussen burgers onderling of die tussen burgers en bedrijven. De PTT bestaat niet meer en KPN is een gewoon bedrijf geworden. Er zijn inmiddels talloze telefoonaanbieders en internet providers op de markt. Hoe kan de overheid het briefgeheim garanderen als zij geen (of weinig) greep heeft op telecommunicatieondernemingen? Burgers kunnen zulke ondernemingen niet aanspreken op het naleven van de grondwet: de constitutie heeft immers geen horizontale werking.

Maar dan kunnen we toch een vergunningenstelsel invoeren, is het verweer van de Commissie Franken; een vergunningenstelsel waarbij bepaald wordt dat alleen die providers tot de markt worden toegelaten die garanties doen over briefgeheim en telefoongeheim? Dat kan. Maar dan hebben we ondertussen wel met zijn alleen een grondrecht gedegradeerd tot een onderdeel van een vergunningenstelsel. Dat lijkt me een uitermate grote stap, en een die ik niet bereid ben te zetten.

*

LAAT ME EEN VOORBEELD GEVEN. De overheid garandeert burgers vrijheid van meningsuiting. Dat betekent onder meer dat de overheid niet censureert, niet in publicaties ingrijpt en dat toetsing altijd slechts achteraf plaats vindt, door de rechter.

Maar tegenwoordig werkt dat niet meer zo. Wie op het net een blaadje uitgeeft en er zijn eigen homepage publiceert, blijkt dat recht op vrijheid van meningsuiting en toetsing achteraf niet altijd meer te hebben. In Zweden bestaat al jarenlang een tijdschrift genaamd Flashback. Het is een libertair, licht anarchistisch blad dat zowel informatie over drugs, raves als over neonazi’s (zowel voor als tegen) geeft en daarnaast het publiek redelijk actueel informeert over ontwikkelingen in het strafrecht. Sinds 1996 verschijnt Flashback ook op het net en verzendt zij haar nieuwsbrief digitaal, aan zo’n honderdduizend abonnees.

Mensen konden onder Flashbacks paraplu ook hun persoonlijke pagina’s kwijt. Het Zweeds Openbaar Ministerie heeft drie maal onderzoek gedaan naar Flashbacks webpagina’s, onder meer naar een subpagina gemaakt door vermeende racisten en neonazi’s, maar besloot niet te vervolgen: er was geen aanleiding die pagina’s door de rechter te laten toetsen.

Twee maanden geleden werd Flashback uit de lucht gehaald: de hele site, zowel de edities van Flashback zelf als de gebruikerspagina’s die eronder hingen. De reden? Air2Net, de provider van Flashback – die zelf ook weer een provider heeft, een zogeheten upstream provider; in dit geval MCI/Worldcom – kreeg van de upstream provider te horen dat ze konden kiezen: of Flashback eruit, of zijzelf eruit. Air2Net kon niets anders doen dan Flashback afsluiten.

Nadien bleek Flashback nergens meer ondergebracht te kunnen worden: de twee of drie upstream providers die Zweden kent, lijken overeengekomen om Flashback integraal te weren. Let wel: het gaat hier om een site die meermalen door justitie is onderzocht en die telkens van rechtsvervolging is ontslagen. En om een land waar homepages expliciet dezelfde grondwettelijke bescherming genieten als papieren publicaties.

Het Zweedse voorbeeld staat niet alleen. In Nederland heeft zich in 1998 iets vergelijkbaars voorgedaan: Xtended Internet, een kleine Nijmeegse provider, had een gebruiker met een homepage die Scientology niet aanstond; Scientology schreef de upstream provider van Xtended Internet aan: of UUnet zo vriendelijk wilde zijn Xtended Internet af te sluiten. UUnet kondigde haar voornemen aan en Xtended Internet heeft als Brugmans moeten redeneren om UUnet erop te wijzen dat die gebruiker waar het allemaal op ging, het recht had om zijn pagina bij de rechter te laten toetsen. UUnet ging aarzelend overstag. Scientology heeft – nu drie jaar later – nog geen aanstalten gemaakt de gebruiker in kwestie voor de rechter te roepen. Maar bijna was een hele provider en al zijn klanten uit de lucht gehaald omdat UUnet bangelijk was.

Waar is in deze gevallen ons recht op vrije meningsuiting gebleven? Weg. Kwijtgeraakt. Vermalen door een multinational met een “acceptable use policy” waar niet aan valt te tornen noch aan valt te ontkomen, omdat deze multinationals een oligarchie vormen, zo niet een verkapt kartel. Censuur, zonder toetsing achteraf. Vrijheid van meningsuiting is een mooi grondrecht maar wordt zinledig indien er geen horizontale werking aan wordt verbonden: indien met andere woorden gebruikers en consumenten dat recht niet kunnen afdwingen bij leveranciers en producenten.

*

EN TENSLOTTE: WAT TE DOEN met andere overheden? Hoe moeten wij ons daar tegen verdedigen? Briefgeheim of vertrouwelijkheid, de praktijk gaat inmiddels allang aan beide voorbij. Echelon, het grootscheepse afluisterproject waarbij de Verenigde Staten en Engeland samenwerken en zoveel mogelijk fax- en e-mailverkeer trachten te onderscheppen, scant berichten op ‘verdachte’ woorden en trekt kopietjes van alles dat interessant lijkt. Hoeveel verkeer Echelon precies aftapt is onduidelijk, maar het gaat vermoedelijk om miljarden berichten per dag. Er komt geen mens aan te pas, het origineel wordt niet aangetast, en aan niets is te zien dat je mail of fax gescand is. Maar het gebeurt wel. En Echelon is niet onze overheid.

Misverstanden over privacy

DE DAG BEGON GOED. Maurice Wessling vertelde over de ongebreidelde toename van taps in Nederland. Werden er in 1996 nog 3000 telefoons in Nederland afgetapt, in 1998 was er sprake van 3000 telefoontaps en 7000 GSM-taps. Dat is een stijging van dik driehonderd procent. En het is een record: zowel in Duitsland, Engeland als in de Verenigde Staten wordt in absolute aantallen mi­nder getapt, terwijl die landen toch aanzienlijk groter zijn dan wij.

De toename is overigens geheel in overeenstemming met internationale schattingen: de FBI verwacht dat er in de komende tien jaar in de VS drie keer zoveel afgeluisterd zal worden als nu. Nederland heeft kortgeleden een nationaal afluistercentrum ingericht waar simultaan duizend telefoons (vast en mobiel) kunnen worden afgeluisterd. Het is het grootste centrum in zijn soort in Europa.

De voorbereidingen voor grootschalig afluisteren betreffen niet alleen de hardware. Ook de wet wordt aangepast. Volgens de voorgestelde Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten mogen de inlichtingendiensten voortaan alle draadloze communicatie onderscheppen, zonder daarvoor specifiek toestemming van de rechter-commissaris te hoeven vragen (wat bij vaste telefoons en bij internettaps wel altijd een vereiste is). Dat betekent dat alle mobiele gesprekken, SMS-berichten en al het e-mailverkeer per satelliet zomaar onderschept mag worden.

Je hoeft als politiedienst geen verdachte meer op het oog te hebben, geen gewantrouwd persoon gade te slaan: draadloos verkeer mag zonder onderscheid des persoons worden onderschept, opgeslagen en bewaard. In toekomstige gevallen zal een order van de officier van justitie volstaan en hoeft er geen rechter-commissaris meer aan een tap te pas te komen; en waar het nu vier ministeries zijn die hun toestemming moeten geven, wordt dat er in de toekomst slechts één.

Het zijn akelige feiten om te horen. Opsporing is kennelijk zo’n belangrijk onderwerp geworden dat tal van burgerrechten ervoor moeten wijken (hadden wij geen grondwettelijk gewaarborgd brief- en telefoongeheim?), er geen democratische controle meer hoeft te worden aangebracht op taps en er zelfs niet eens sprake hoeft te zijn van een verdachte om te gaan tappen. De onderschepping van draadloze communicatie is ongericht: iedereen die zo met anderen contact maakt, wordt onderschept, daar hoef je niets voor gedaan te hebben. Verdenking is geen voorwaarde meer voor taps.

Wat Nederland aan het doen is, constateerde Wessling kalm maar somber, is het Echelon-project legaliseren en op Nederlands terrein imiteren. (Echelon is het grootschalige afluisterproject dat de VS in samenwerking met zowat alle landen van de oude Commonwealth hebben opgezet, waarbij al het transatlantisch verkeer – fax, telefoon, e-mail – wordt onderschept en doorgevlooid. Deels is het doel economische spionage, deels terrorismebestrijding; maar ondertussen worden ook uw en mijn mailtjes onder de loep genomen en op ‘foute’ woorden gescand. Zei u daar “semtex”? Was dat heus een grap?)

Dat was wat Wessling opsomde, op die middag over privacy in de Balie. Daarna hadden we andere inleiders. En daarna deden we een forum.

*

HOE HET KOMT WEET NIEMAND, maar binnen de kortste keren zakte de discussie af van zulke cruciale zaken naar de alledaagse ellende van bedrijven die persoonsgegevens en koopgedrag opslaan en wat zij er al niet mee kunnen doen. Ze kunnen je reclame over Pampers sturen terwijl je alleen maar luiers kocht omdat de buurvrouw vanwege dat poepende baby’tje niet van huis kon. Dat is waar; maar is dat nu echt het probleem? Informatie is handel, ja nou, wat u zegt, en gegevens niet benutten komt neer op kapitaalvernietiging, ook allemaal waar.

Maar dat is niet relevant. Toch liet ook ik – want ik zat daar in het forum – me in slaap wiegen door discussies over bonuskaarten en Airmiles. Maar, nogmaals, daar ging het niet over.

Waar het wel over gaat is dit: dat het imperatief van opsporing en misdaadbestrijding dusdanig belangrijk wordt gevonden dat niemand ervan opkijkt wanneer burgerrechten dagelijks en op grote schaal worden geschonden. Dat niemand het gek vindt dat inlichtingendiensten alle draadloze communicatie zonder meer mogen aftappen, opslaan, bewaren en bewerken. En al zou dat in dienst staan van de misdaadbestrijding, dan zou je tenminste verwachten dat de overheid inzage geeft in hoe, waartoe, waarmee en vooral: de effectiviteit.

Maar niemand weet precies op welke gronden taps worden ingesteld, hoelang ze duren, en wat er met alle gegevens gebeurt die gaandeweg vergaard worden. Het gaat vaak niet eens om de inhoud van gesprekken en e-mail correspondentie. Veel belangrijker zijn vragen als: met wie belde hij? Uit welke mensen bestaat haar netwerk? Mailen die twee niet heel vaak? Netwerken worden in kaart gebracht, en u zit daarin.

Er wordt steeds meer over ons opgeslagen. Dat weten we. We zijn daar lang niet altijd gelukkig over. Maar het is cruciaal dat dat ongemak zich verplaatst van discussies over Airmiles naar discussies over veiligheids- en inlichtingendiensten. In de strafwet is het van oudsher zo geregeld dat elke burger onschuldig wordt geacht, tenzij er sterke aanwijzingen van het tegendeel zijn. Een op een persoon gerichte verdenking is een cruciale voorwaarde; pas daarna mogen rechten gelimiteerd en eisen aangescherpt worden.

Langzaamaan verschuift de vraag van “wie heeft dat mogelijk gedaan” naar: “hoe wéten we dat er een strafbaar feit gepleegd is als we niet mogen kijken.” Vanuit het standpunt van ordehandhaving is het te rechtvaardigen dat men strafbare feiten tracht te voorkomen: genezen is beter, nietwaar? Maar een vergeten cruciale vraag is: mag men zoveel mensen observeren en hun netwerken in kaart brengen voordat zij iets hebben gedaan? Heeft de overheid het recht onze gangen na te gaan? Is veiligheid zo belangrijk dat u en ik daarvoor wezenlijke rechten moeten inleveren, waaronder het recht op vrije communicatie en het recht niet op voorhand als verdachte te worden aangemerkt?

Van zulke vragen lieten we ons afleiden, en ik kreeg na afloop terecht op mijn kop. Ik had me laten meeslepen in een discussie over Airmiles. Dat is een onzindiscussie die ons afleidt van de vraag waar het werkelijk over gaat: hoeveel vrijheid bent u bereid in te leveren voor iets vaags als ‘nationale veiligheid’?

[Met dank aan Maurice Wessling van Bits of Freedom voor zijn presentatie en aan Rop Gonggrijp. die me er terecht op wees dat ik me in de luren had laten leggen.]

Grondrechten per vergunning

“Vroeger was elke postbode zich er ten volle van bewust dat je niet het lef moest hebben iemands post in te zien; daar stond straf op,” zei iemand die al van KPN was toen ze nog PTT heetten, “maar of een systeembeheerder er evenzeer van doordrongen is dat het briefgeheim heilig is, betwijfel ik.” Een van de inleiders mompelde dat providers zulke dingen in hun voorwaarden moeten hebben staan en dat de vraag of een provider al of niet een vergunning krijgt, onder meer afhankelijk is van de vraag met welke bescherming hij e-mail omgeeft. “Tjsa,” sneerde de ex-PTT’er, “waarmee het briefgeheim van grondrecht wordt gedegradeerd tot een van de vele eisen in een vergunningenstelsel. Is dat nu vooruitgang?”

De conferentie betrof de herziening van de grondwet die ophanden is. De termen waarin de grondwet is gesteld, raken immers ouderwets. Valt een fax bijvoorbeeld onder het briefgeheim? E-mail? Wat betekent het briefgeheim wanneer niemand elkaar nog papieren brieven stuurt? Is het onderscheid tussen ‘publicatie’ en ‘verspreiding’ bruikbaar wanneer het om nieuwe media gaat? Is het redelijk dat radio en televisie aan meer beperkingen zijn gebonden dan de gedrukte media? Wat stelt privacy nog voor in een tijdperk waarin persoonsgegevens lucratieve handelswaar zijn geworden? Moet de informatieplicht die de overheid jegens haar burgers heeft, niet worden aangescherpt? Is er een digitaal verenigings- en betogingsrecht? Is het zinnig een recht op internettoegang en op het gebruik van cryptografie in te stellen?

Grondrechten zijn, zoals Frank Kuitenbrouwer in zijn kritiek op de voorstellen van de commissie “Grondrechten in het digitale tijdperk” begon, in de eerste plaats bedoeld als afweerrechten voor burgers, rechten waarmee zij de overheid op afstand kunnen houden en van al te veel bemoeienis en inmenging kunnen weerhouden. De overheid mag niet zonder meer je post lezen, je telefoon aftappen, je gangen nagaan; indien zij dat wel wil, moet de overheid daar goede redenen voor hebben en dient er een rechter-commissaris toestemming te verlenen. Die voorwaarden scheppen een redelijke garantie dat de burger een redelijke vrijheid geniet.

Maar de tijden veranderen, zoals tijden dat nu eenmaal gewoon zijn te doen. En de tijd heeft meer gedaan dan alleen de communicatietechnologie moderniseren. Een aantal grondrechten betreft zaken die ondertussen — door privatisering — niet meer in overheidshanden zijn en waarbij de overheid tegenwoordig over aanzienlijk minder middelen beschikt om de eerbiediging ervan te waarborgen. Toen de postbezorging en de telefonie nog onder het monopolie van de PTT vielen en de PTT een staatsbedrijf was, was het eenvoudig om het constitutionele recht van brief-, telegraaf- en telefoongeheim in de praktijk te verankeren: de grondwet bond de overheid eraan en de overheid, op haar beurt, bond haar eigen PTT eraan.

Maar grondrechten zijn zogeheten verticale rechten: ze regelen de verhouding tussen overheid en burgers; niet de verhoudingen tussen burgers onderling of tussen burgers en bedrijven. De PTT bestaat niet meer en KPN is een gewoon bedrijf geworden. Er zijn inmiddels talloze telefoonaanbieders en internet providers op de markt. Hoe kan de overheid het briefgeheim garanderen als zij geen (of weinig) greep heeft op telecommunicatieondernemingen? En burgers kunnen zulke ondernemingen niet aanspreken op het naleven van de grondwet: de constitutie heeft immers geen horizontale werking.

Waarmee we bij het bezwaar van de oud-PTT’er komen: zonder horizontale werking devalueren grondwetten tot onderdeel van een vergunningenstelsel. Met andere woorden: privatisering erodeert en degradeert grondrechten. Dat kan niet de bedoeling zijn.

*

BIJ SCHENDING VAN het briefgeheim kan iedereen zich eenvoudig iets voorstellen: een brief onderscheppen, de envelop open stomen, de informatie lezen en kopiëren, de envelop weer dichtplakken en de brief alsnog in de bus doen. Dat zulke dingen tegenwoordig met meer technisch vernuft gedaan worden, doet daar niet aan af: het concept van schending is duidelijk.

De nieuwe voorstellen voor de grondwet zijn minder helder. In plaats van “Het briefgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij wet bepaald, op last van de rechter” zou dit artikel volgens de commissie Digitale Grondrechten veranderd moeten worden in “Ieder heeft het recht vertrouwelijk te communiceren. Dit recht kan bij wet worden beperkt, op last van de rechter…” Echter, ‘onschendbaar’ is een veel kordater en objectiever begrip dan ‘vertrouwelijk’; het eerste is solide: afblijven, onder alle omstandigheden (behalve met toestemming van de rechter), terwijl het tweede steunt op verwachtingen en veronderstellingen, mitsen en maren, nee’s en tenzij’s.

De praktijk gaat inmiddels al lang aan zulke vertrouwelijkheid voorbij. Echelon, het grootscheepse afluisterproject waarbij de Verenigde Staten en Engeland samenwerken en zoveel mogelijk fax- en e-mailverkeer trachten te onderscheppen, scant berichten op ‘verdachte’ woorden en trekt kopietjes van wat interessant lijkt. Hoeveel verkeer Echelon precies aftapt is onduidelijk, maar het gaat vermoedelijk om miljarden berichten per dag. Er komt geen mens aan te pas, het origineel wordt niet aangetast, en aan niets is te zien dat je mail of fax gescand is. Maar het gebeurt wel. En Echelon is niet van onze overheid.

Zulke vormen van scannen raken ingeburgerd. bedrijven doen het vaak, sommige universiteiten beginnen ermee. Het idee is om spam (reclame e-mail), porno en het uitwisselen van mp3’s te weren, maar de effecten van zo’n scan zijn hoogst onvoorspelbaar en leiden soms tot regelrechte censuur. Een kennis van me stuurde laatst een bijdrage in een discussie over wetgeving en pornografie naar een groepje mensen, en zag tot zijn verbazing zijn mail even later als onbestelbaar terugkomen: de software van een bedrijf waar een van de medediscussianten werkte (K+V adviesbureau), had de e-mail volautomatisch geweigerd en geretourneerd, omdat het woord ‘porno’ erin voorkwam. Dat betekent dat het betreffende bedrijf alle e-mail die de werknemers verzenden en ontvangen, op inhoud controleert. Dat een bedrijf vaststelt waar haar werknemers op hun werk over mogen schrijven is een ding; bepalen waar anderen het over mogen hebben, iets heel anders — namelijk censuur, en schending van hun briefgeheim.

Maar ja, grondrechten hebben geen horizontale werking. En binnenkort eroderen ze daarom wellicht tot een vergunningenstelsel.

Zie ook:

Zelfmoord gaat niet op recept III

Er is al maandenlang een mooie, bijzondere en soms hartverscheurende discussie over zelfmoord gaande op deze site, waarin mensen die de zelfmoord dichtbij zijn met elkaar spreken en mensen die zelfmoord niet begrijpen met veel respect meepraten over hun eigen reserves en hun eigen leed, hoeveel moeite dat ze ook kost. Ik vind het een klein en te koesteren wonder dat al die mensen hier zo in gesprek raken over hun problemen, hun aarzelingen, hun angsten en hun woede. Meestal gaat het goed, hoewel een enkele keer de emoties hoog oplaaien of ineens iemand niet echt meer luistert maar vooral met ‘adviezen’ komt.

Dit is het derde deel van deze discussie.

Daarna heb ik besloten er een forum voor te maken:

Zelfmoord gaat niet op recept II

Er is al maandenlang een mooie, bijzondere en soms hartverscheurende discussie over zelfmoord gaande op deze site, waarin mensen die de zelfmoord dichtbij zijn met elkaar spreken en mensen die zelfmoord niet begrijpen met veel respect meepraten over hun eigen reserves en hun eigen leed, hoeveel moeite dat ze ook kost. Ik vind het een klein en te koesteren wonder dat al die mensen hier zo in gesprek raken over hun problemen, hun aarzelingen, hun angsten en hun woede. Meestal gaat het goed, hoewel een enkele keer de emoties hoog oplaaien of ineens iemand niet echt meer luistert maar vooral met ‘adviezen’ komt.

Dit is het tweede deel van deze discussie.

Daarna heb ik besloten er een forum voor te maken:

Zelfmoord gaat niet op recept I

English preface:

If you’re looking for the Suicide Methods File that used to be on my website, I’m not hosting a copy any more. The Methods File was too sloppy and too inaccurate, and thus not worth the hassle (read: being tarred by sloppy journalism) that it caused me. If you’re interested in methods, you’re better off studying wikipedia.org/wiki/Suicide_methods. Meanwhile, I redirected the old url for the Methods File that I hosted to an article that I wrote about the benefits of open-minded discussion about suicide. That column has become the starting point for an amazing discussion amongst people who ponder suicide, people who can’t understand suicide, and people who have suffered because of the suicide of their nearest and dearest. You’ll find that discussion in the comments. It’s all in Dutch, however.

Nederlands voorwoord:

Op mijn oude site stond een kopie van de Methods File, een overzicht van manieren om zelfmoord te plegen. Na de reorganisatie van mijn site (zomer 2008) heb ik besloten de Methods File niet langer te hosten, om twee redenen:

  • De Methods File was op veel punten onnauwkeurig of onvolledig
  • Ik heb er geregeld gedoe over gehad (nare publiciteit en dergelijke), en als de tekst goed & degelijk was geweest had ik dat gedoe graag voor lief genomen, maar vanwege al zijn gebreken was-ie me dat niet langer waard. Wie een alternatief voor de Methods File zoekt, kan beter terecht op http://en.wikipedia.org/wiki/Suicide; die informatie is aanzienlijk degelijker.

Omdat de Methods File niettemin nog steeds veel werd opgevraagd op mijn site en die bezoekers ervolgens op een dode pagina belandden, heb ik een redirect gemaakt die naar een column leidt die gaat over nut & risico van het openlijk praten over zelfmoord; die column staat hieronder. In de maanden daarna is deze tekst getransformeerd tot een lang en openhartig gesprek tussen allerlei mensen over zelfmoord: een gesprek tussen mensen die er na aan toe zijn (of zijn geweest), mensen die zelfmoord niet begrijpen of afwijzen, en mensen die te maken hebben met de gevolgen van andermens’ zelfmoord. Het is de meest gelezen en drukst bezochte discussie op mijn website, en ik vind het een parel. Ik wil iedereen die hier leest en schrijft bedanken voor hun eerlijkheid: ze helpen allemaal om een breekbaar maar imposant monument op te richten voor openlijke discussie over moeilijke en erg pijnlijke kwesties.

 

Zelfmoord gaat niet op recept

JE ZOU SOMS ÉCHT denken dat mensen niet weten waarover ze het hebben. “Als mensen nu een recept vinden in zo’n discussiegroep over zelfmoord, dan is dat misschien het laatste duwtje voor ze. Je maakt het ze te makkelijk.” Zulke argumenten vlogen over tafel toen in januari van dit jaar bekend werd dat er een ‘zelfmoord site’ op het Nederlandse deel van het Internet stond, en worden nu opnieuw aangehaald nu er plannen zijn voor de oprichting van een Nederlandse discussiegroep over zelfmoord.

Zelfmoord is nimmer makkelijk en niemand doet luchthartig een poging daartoe. De betrouwbare middelen zijn meer dan bekend, je hebt geen webpages of farmaceutische repertoria nodig om die te weten te komen. Vrijwel alle effectieve manieren om dood te gaan zijn gruwelijk cru ophanging, verstikking, verdrinking, koolstofvergiftiging, kogels en arsenicum. En alle zachtere middelen, in de vorm van medicijnen, zijn vrijwel onbereikbaar. Aan een overdosis barbituraten gaat haast niemand dood, hoewel je de ongelukkige pubers niet de kost moet geven die denken dat je met moeders valium of een doosje aspirine een heel eind komt.

Ooit, ik was midden twintig en diep en langdurig ongelukkig, wilde ik dood. Ik sprak daar ternauwernood over. De mensen tegenover wie ik daar uiteindelijk voorzichtig iets over losliet, wilden er niet op reageren. “Kop op meid, zo erg is het vast niet,” zeiden ze, of “het gaat wel over, wacht maar af”, of “zelfmoord is egoïstisch, het is een schreeuw om aandacht”. Dan hield ik mijn mond verder maar.

Op een avond besloot ik dat het heus genoeg was geweest. Curieus genoeg gaf die beslissing enorme verlichting ik kon in de paar weken daarna beter doen alsof, en vond tijdelijk de kracht om allerlei dingen te regelen. Ik bezocht mijn vrienden en deed opgewekt (uitsluitend om hun latere gedachte dat het aan hen had gelegen, voor te willen zijn en die in de kiem te smoren). Ik attendeerde een woningzoekende kennis op het feit dat ik binnenkort ging verhuizen, en gaf hem het adres van mijn verhuurder. Ik schreef brieven en legde die klaar. Ik betaalde rekeningen en zegde de huur op.

Op een koude maandagmiddag heb ik bij vijf verschillende apotheken vijf doosjes aspirine gekocht en alle honderd pillen doorgeslikt, waarna ik op bed ging liggen. De nacht ervoor had ik expres niet geslapen, in de hoop dat de uitputting in combinatie met de aspirines zou maken dat ik in slaap viel voordat mijn maag zou gaan opspelen. Ik werd gruwelijk ziek. Binnen een half uur kroop de kots omhoog bij elke beweging die ik maakte, zodat mezelf ijselijk stil hield. De uren kropen voorbij, ik ijlde half, en als ik na een halve dag op de klok keek bleken er hooguit vijf minuten verstreken te zijn.

Zes uur nadat ik die aspirines had geslikt en nog geen spoor van slaperigheid vertoonde, heb ik – verslagen, het was een nederlaag – de telefoon gepakt en een ambulance gewaarschuwd. Waarna het leegpompen der maag volgde, de verplichte gesprekken met een psychiater, de boze reacties van ouders en vrienden. Maar niemand die me vroeg waarom ik nu zo hard dood had gewild en hoe het was om daarin mislukt te zijn.

Toen wist ik niet dat aspirines niet helpen. Nu wel. Later – de gedachte aan zelfmoord blijkt een onvervreemdbaar deel van me – leerde ik over andere, effectiever methodes. Het opmerkelijke is die kennis helpt. De wetenschap dat ik zelfmoord kan plegen als ik dat onontkoombaar acht, heeft me nadien al meermalen door langdurige depressies heen gesleept het kan namelijk altijd nog. Te weten dat er een uitweg is maakt donkere periodes aanzienlijk draaglijker.

*

WAT IK SINDSDIEN (en daardoor) heb geleerd is dit het helpt immens om te weten dat je doodsdrang serieus wordt genomen en niet onbespreekbaar is of terzijde wordt geschoven. Sterker du moment dat iemand daadwerkelijk weet hoe eventueel een einde aan zijn leven te maken, wordt het relatief makkelijker om onder ogen te zien wat hem dan nog wel aan het leven bindt.

Voor wat betreft informatie die op websites – sinds jaar en dag ook op de mijne – te vinden is en de angst dat die mensen net dat duwtje geeft wat ze zoeken het is nimmer bewezen (hoe graag sommige wetenschappers dat ook zouden willen) dat het voorhanden zijn van adequate informatie tot meer zelfmoorden leidt. Er lijkt eerder sprake van een verschuiving in gekozen methodes mensen die toch al dood wilden kozen een minder pijnlijke of effectiever methode.

Ik overleefde mijn poging, serieus als hij was. Mensen die zelfmoord overleven, zijn vaak later blij dat ze er niet in geslaagd zijn, beweren onderzoekers regelmatig. Echter, zulk onderzoek is niet alleen uit de aard der zaak bevooroordeeld – de doden spreken niet, en zij die opgelucht zijn dat hun poging is gelukt komen per definitie niet in de statistieken voor – ook is het evident dat zij die overtuigd dood wilden, hardere methodes kiezen dan degenen die vooral een signaal willen geven, die willen zeggen dat ze het niet meer aan kunnen, maar wellicht, ergens, in een hoekje van hun geest, niet echt dood willen.

Met andere woorden: de overlevingskans onder de mensen die zich hebben toegelegd op hun dood is kleiner, terwijl die van degenen die in een opwelling of uit ernstige, doch onvoorbereide drang een poging doen, klein is. En ingewikkelder nog had ik toen het loodje gelegd, dan had ik later überhaupt geen spijt kunnen hebben. Ik was dan immers nu dood.

De grootste vergissing van iedereen die zich verzet tegen het verspreiden van informatie over zelfmoord (en over hoe dat vooral niet te doen), is dat ze denken dat potentiële zelfmoordenaars zo labiel zijn dat ze alles aangrijpen. Deden ze dat inderdaad, dan reed er geen trein meer op tijd en waren alle treinmachinisten overspannen.

Zelfmoord en internet

De Volkskrant zat kennelijk verlegen om een hype of journaliste Ellen de Visser om een manier om eenvoudig te scoren: een andere reden kan ik niet bedenken voor de publicatie van het artikel van zaterdag 29 januari over Thisbes zelfdestructie-site. Zelden heb ik zo’n kortzichtig artikel in de Volkskrant gezien. Daarenboven stond het stuk vol eenvoudig te ontzenuwen fouten en uiterst eenzijdige informatie. Maar laat ik niet in debat gaan met de journaliste in kwestie: die kan immers, zo heeft ze zelf helaas bewezen, niet goed lezen en weet haar bronnen slechts selectief te vinden. Visser laat zelfs haar doelwit niet aan het woord. Sinds wanneer doet de Volkskrant niet aan hoor- en wederhoor, en waarom laat Visser iemand die aangevallen wordt niet haar kant van het verhaal vertellen?

Een cruciaal en in de discussie volkomen over het hoofd gezien punt is dat alle informatie die in de zogeheten Suicide Methods File staat, afkomstig is uit openbare en legale bronnen: uit medische boeken, geneeskundig repertoria, chemische handboeken, boeken over zelfmoord en euthanasie, brochures van de Hemlock Society etc. Vinden degenen die nu zo geschokt reageren op de Methods File dat dergelijke boeken uit openbare bibliotheken verwijderd moet worden? Zo ja, waarom heb ik een dergelijke oproep dan nimmer gehoord? De tegenwerping zal luiden dat de informatie die in de Methods File wordt aangeboden, hier samengebald is, en dat de piekerende zelfmoordenaar die plots voor het grijpen heeft, zonder veel moeite te hoeven doen. Ah. Maar de Nederlandse Vereniging voor Euthanasie geeft vergelijkbare informatie aan haar leden: goed gedocumenteerde do’s and don’ts over zelfmoord. De Vereniging voor Vrijwillig Leven doet dat eveneens. Moeten hun brochures ook verboden worden?

Op welke grond eigenlijk? Informatie verstrekken over zelfmoord is legaal. Zelfs mag je instructie over zelfmoord geven, in tegenstelling tot wat Vissers bronnen beweren. Wat niet mag, is iemand daadwerkelijk helpen: pillen verschaffen, gevulde spuiten aanleveren. Noch mag je iemand aanzetten tot zelfmoord. Tsja. Als Thisbes pagina’s niet strafrechtelijk kunnen worden aangepakt, meent Arensman, een wetenschapper die in het artikel uitgebreid aan het woord komt, “dan moet dat maar op ethische gronden”. Heeft die wetenschapper nooit geleerd dat iemand niet op ethische gronden voor de rechter te slepen valt? Dat ethische meningsverschillen stof voor discussie zijn, doch voor de maatschappij, niet voor rechters?

Maar aanzetten tot zelfmoord doet deze site nu juist wél, beweren Vissers bronnen, en suggereren daarmee dat Thisbe inderdaad strafrechtelijke vervolging verdient. Visser citeert ter onderbouwing van die stelling iemand die beweert dat wankelmoedige pubers soms slechts een heel klein duwtje nodig hebben om zelfmoord te plegen. Dat laatste is waar. Maar zoals Francisco van Jole in een debat over de kwestie opmerkte: Kurt Cobain hoeft zich maar een kogel door de kop te jagen, Take That hoeft zich maar op te heffen, of tientallen jongeren — al dan niet voordien depressief — willen zich plots het leven benemen, en sommigen slagen daar helaas in. Moet je Cobain of die puberpopgroepjes daar dan verantwoordelijk voor houden? (Of wellicht dienen we te pleiten voor een verbod op opheffing van puberbandjes. Nee, beter nog: laten we de oprichting van puberbandjes verbieden. Dat is voor iedereen beter.)

Als een depressieve puber of makkelijk beïnvloedbare volwassene na lezing van de site zelfmoord pleegt, betekent dit inderdaad dat deze website hem daartoe heeft aangezet? Thisbes pagina’s laten hoofdzakelijk zien dat zelfmoord een vrij gruwelijke en vooral erg pijnlijke aangelegenheid is. Wie een romantisch idee van zelfmoord heeft, ziet zich die illusie door Thisbes pagina’s wreed ontnomen. Zelfmoord is een doodserieuze zaak, blijkt eruit, iets dat niet zonder goede voorbereiding kan en dat een forse mate van koelbloedigheid veronderstelt.

Mensen die op deze pagina stuitten wenden zich niet meer tot de hulpverlening, meent voorts een andere deskundige die in het artikel aan het woord komt. Dat is niet alleen een opmerking die van zelfonderschatting van de branche getuigt (en wie wil er nu hulp van een instantie met zo’n lage zelfdunk, vraag je je af), ook klinkt er een curieuze vorm van broodnijd in door. Alsof mensen niet allebei kunnen raadplegen; alsof de psychiatrie het monopolie eist op gespreken met mensen die met zelfmoordplannen rondlopen. De zaak ligt veel ingewikkelder. Er zijn mensen die al jaren bij psychiaters en psychologen onder behandeling staan, die al langer dan ze lief is anti-depressiva gebruiken, en het helpt ze geen zier. Ze willen nog steeds oprecht dood. En serieuze vragen daarover worden door de hulpverlening helaas meestal uit de weg gegaan.

Thisbe doet dat niet. Dat siert haar, en om die reden verdient ze eerder een pluim dan een slecht beargumenteerde woede-aanval. Temeer daar uit ander onderzoek — dat de Volkskrant niet citeert — blijkt dat suïcidale mensen tegen de verwachting (inclusief die van henzelf) in soms ineens opknappen indien hun doodswens openhartig besproken kan worden. Soms omdat er dan ineens een fixatie uit de weg is geruimd; soms omdat ze, wanneer de dood eindelijk minder onbereikbaar lijkt, ze onder ogen kunnen te zien wat ze toch nog aan het leven bindt.

De volgende deskundige die aan het woord komt, de eerder genoemde Arensman, beweert dat tachtig procent van de mensen die een mislukte zelfmoordpoging doen daar later spijt van heeft en uiteindelijk blij is niet in hun opzet geslaagd te zijn. Werkelijk, ik had de wetenschap hoger aangeslagen dan dit. De controlegroep kan immers niet meer spreken, wat elk onderzoek naar satisfactie over slagen versus mislukken tot giswerk reduceert. Het is evident dat mensen die halfhartig zijn in hun doodsverlangen — en wier zelfmoordpoging derhalve eerder als noodkreet, als hulpvraag of als opwelling beschouwd moet worden — minder effectief zullen zijn dan zij die hun zelfmoord lange tijd grondig hebben voorbereid. De overlevingskans bij een goed voorbereide zelfmoord is klein, terwijl de overlevingskans bij een noodkreet of opwelling gewoonlijk groot is. Onder de overlevenden zijn degenen die niet echt dood wilden daarom vrijwel zeker oververtegenwoordigd. De zeventig, tachtig of negentig procent van mensen die opgelucht zijn over hun succesvolle suïcide, zijn uit de aard der zaak niet in Arensmans statistieken terug te vinden. Ze zijn dood. En wilden dat van ganser harte.

In alt.suicide.holiday — een Internet nieuwsgroep over zelfmoord, en tevens de bron van de Methods File — komen met regelmaat mensen aan het woord wier poging mislukt is. Ik zou willen dat Arensman ook hen in zijn onderzoek betrekt. De boosheid, de wanhoop over hun mislukking is tastbaar. Ze willen nog steeds. En sommigen zullen daar binnenkort in slagen. Anderen echter komen in alt.suicide.holidays tot de ontdekking dat ze uiteindelijk ní­et dood willen, of ontdekken dat ze — nu ze weten hoe ze zichzelf eventueel van het leven kunnen beroven — zich al een stuk rustiger voelen. Van hun uitstel komt soms afstel. Dat is een verdienste van de discussie, ni­et van een verbod erop of van een verbod op informatie over zelfmoord.

De commotie over Thisbes site is overigens opmerkelijk: het lijkt haast alsof haar pagina de enige ter wereld over zelfmoord zou zijn. Er zijn er echter honderden, al dan niet goed gedocumenteerd. Thisbes site bestaat al twee jaar. De Suicide Methods File wordt al jarenlang elke twee weken in de betreffende nieuwsgroepen gepost en staat op tientallen plaatsen op het net. Op mijn eigen internetpagina’s staat hij al ruim vier jaar… Zie www.spaink.net/varia/suicide_methods.html

Een andere misvatting die uit het Volkskrant artikel spreekt, is dat Thisbes pagina ook de middelen toegankelijker zou maken. Dat is pertinent niet het geval. Alle huis-, tuin- en keukenmiddelen waarnaar mensen in hun onwetendheid regelmatig grijpen, worden op Thisbes site ten stelligste afgeraden: ze zijn simpelweg niet effectief. Met mazzel maken ze je slechts erg ziek voor een paar dagen, met pech houd je er blijvende fysieke beschadigingen aan over. Alle wel als effectief — en pijnloze — methoden aangeduide manieren zijn uiterst ingewikkeld. Je hebt er medicijnen voor nodig waar bijzonder lastig aan te komen is, en die — in tegenstelling wat de goegemeente vreest — niet zomaar “op Internet te bestellen” zijn.

Ik heb het ooit eens uitgezocht voor iemand, bij wijze van experiment. Ik kreeg de namen op van twee of drie medicijnen, en heb drie dagen lang op het net gezocht of ze ergens te vinden waren. In India misschien? In Mexico dan? Bij een groothandel wellicht? De speurtocht leverde niets op — en ik weet de weg op het net. Voor alles is een doktersrecept nodig dan wel een bewijs dat je arts bent.

De enige niet-medische en toch effectieve manieren van zelfmoord die er bestaan, zijn koolmonoxide-vergiftiging (wat met alle CO2-filters op moderne auto’s nog zo simpel niet is), ophanging en je van een hoog gebouw storten. Dat nu kan elk mens zelf bedenken; daar hebben ze Thisbe niet voor nodig. Om dan op je achterste benen te gaan staan wanneer zij dat ergens opschrijft, is zacht gezegd nogal dom.

Anonimiteit op het net

BIJ MONDE VAN KAMERLID Cherribi gaf de VVD vlak voor het Kerstreces te kennen dat anonimiteit op het internet strafbaar gesteld zou moeten worden. Eerder al verklaarde een woordvoerder van de Landelijke Politiedienst (KLPD) dat alle internet-gebruikers een soort ‘kenteken’ op het net zouden moeten hebben, opdat eenvoudiger te achterhalen zou zijn wie wat doet en waar uithangt.

Zulke uitspraken zijn niet alleen een rechtstreekse aanval op de privacy, maar ook in tegenspraak met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarin privacy gewaarborgd wordt. Veel internet-gebruikers vinden dat het recht op privacy eerder uitgebreid dan ingeperkt moet worden, juist omdat op het net zoveel sporen worden vastgelegd. Het is vrij makkelijk om te achterhalen wie waarvandaan post en wat hij of zij nog meer geschreven heeft in de loop der jaren. Zelfs wie alleen maar een webpagina opvraagt, geeft al veel gegevens vrij: van het soort machine en besturingssysteem dat hij gebruikt tot de plaats waar hij zich bevindt, zijn inlognaam, en soms zelfs zijn wachtwoorden. Zelf heb ik eerder in Het Parool verslag gedaan van de schat aan gegevens die ik vergaarde toen ik iemands netgeschiedenis natrok.

Anoniem het net op gaan – de anonimiteit die de KLPD en de VVD nu aanvallen – betekent dat je surft, e-mailt, nieuws leest of post, programma’s ophaalt of chat zonder dat je identiteit meteen zichtbaar is voor derden. Er zijn heel simpele manieren om een zekere mate van anonimiteit te behouden. Je kunt remailers gebruiken: die verwijderen alle persoonlijke data uit de verzendgegevens van e-mail en nieuwsgroepberichten, en herversturen ze onder een pseudoniem. Je kunt anonymizers gebruiken: die zorgen ervoor dat voor de beheerders van webpagina’s verborgen blijft waarvandaan hun pagina’s worden opgehaald.

Soms is een zekere mate van anonimiteit prettig of belangrijk. Niet iedereen wil voor zijn omgeving weten dat hij kanker heeft of verslaafd is aan wat voor middelen dan ook en daar informatie over zoekt. Datzelfde geldt voor informatie en discussie over homoseksualiteit, veilig vrijen, weg willen bij je baas of kritiek hebben op de bedrijfsvoering, een contactadvertentie zetten of vragen of je, als je belastingpapieren zus-en-zo invult, er misschien een voordeeltje uit kunt slepen. Allemaal vreselijk legaal en allemaal dingen die de meeste mensen liever niet voor het oog van de buitenwereld doen.

Cherribi maakt een totaal andere afweging en vindt dat het recht op privacy het onderspit moet delven ten gunste van een groter goed: veiligheid. Volgens hem wordt het net namelijk alleen maar gevaarlijker met veel anonieme websurfers: “Als je in een vliegtuig stapt word je ook gecontroleerd. Dat geeft een gevoel van veiligheid. (..) Het gaat om de veiligheid van de staat.”

Uit die uitspraak blijkt dat de VVD niets van het net begrijpt. Cherribi spreekt over het gevaar van anoniem surfen: alsof men niet het recht heeft op vrije informatiegaring (overigens eveneens vastgelegd in het EVRM; misschien moet Cherribi de tekst van dat verdrag even op het net opzoeken?). Surfen is niets dan homepages bekijken en informatie verzamelen: surfen is van de ene openbare pagina naar de andere openbare pagina gaan. Je leest en bekijkt informatie die andere mensen of instituten vrijwillig, en met het doel om breed geraadpleegd te worden, op het net hebben gezet.

Die pagina’s zijn zelden illegaal (uitgezonderd de pagina’s met kopieën van commerciële programma’s, of pagina’s met mp3’s, nummers van cd’s) en voor zover ze dat wel zijn, overtreden ze hooguit het auteursrecht. Maar daar is werkelijk niets staatsgevaarlijks aan. Bovendien: zulke pagina’s mag iedereen bekijken, het is slechts het distribueren ervan dat strafbaar is. En het lijkt me niet dat de gebrekkige beveiligingsoftware van allerlei softwaremakers opgelost moet worden door iedere net-gebruiker zijn anonimiteit te ontnemen: daar zijn betere, en doelgerichter methoden voor.

Desgevraagd wil Cherribi vermoedelijk niet zozeer het anoniem surfen tot delict verklaren, maar vooral het anoniem posten en e-mailen. Maar waarom? Iedere Nederlander mag anoniem – en niet traceerbaar – bellen. Of moeten alle publieke telefooncellen volgens de VVD worden opgeheven? Mogen mensen ook geen brief meer verzenden zonder de afzender erop te zetten? Stel nu dat ze er een valse afzender op zetten. Moet de PTT eigenlijk niet van elke brief de personalia van de afzender controleren vooraleer de brief aangenomen en besteld mag worden? Waarom? Sinds wanneer is het zo dat je bij elke transactie, bij elke communicatie jezelf bekend moet maken en traceerbaar dient te zijn? Je mag toch anoniem over straat lopen, een krant kopen zonder jezelf te legitimeren, een kop koffie bestellen zonder je papieren te laten zien, iemand aanspreken zonder je paspoort te laten zien? De legitimatieplicht geldt alleen in enkele zeer nauw omschreven gevallen. Waarom dan zouden mensen hun doopceel moeten lichten om ‘legaal’ het net op te mogen?

Vanwege de algemene veiligheid en de staatsveiligheid in het bijzonder, zegt Cherribi – zonder overigens uit te leggen hoe anonimiteit die schaadt. Misschien is hij geraakt door het kinderporno-virus en is hij, net zoals veel andere mensen die voor hypes vallen, gaan geloven dat het net vergeven is van de kinderporno en dat het immens lastig is die criminelen te achterhalen. Dat is het niet: het vergt alleen wat deskundigheid. Ik ken mensen die in een middagje verschillende kinderporno-verstuurders hebben achterhaald, en als ze dan met die gegevens naar de politie liepen deed die er niets mee.

Het gaat de VVD en de LKPD vooral om het uitbreiden van justitiële en politionele bevoegdheden, vrees ik. Twee weken geleden pleitte het parlement immers ook al voor het massaal afluisteren van GSM’s. De burger dient bewaakt, zijn gangen transparant gemaakt, zijn handelingen traceerbaar en opvraagbaar te zijn. Maar mag ik de VVD en de LKPD eraan herinneren dat telefoontaps in Nederland – en hier zijn er meer dan in welk ander land ter wereld dan ook – zelden doorslaggevend zijn in het oplossen van strafzaken. In de IRT-affaire werden van een verdachte zo’n driehonderdduizend gesprekken afgeluisterd, en de man kon nog altijd niet veroordeeld worden.