Vijftien keer vouwen

([xtra], een nieuw blad van XS4all, is zojuist verschenen en is hoofdzakelijk gewijd aan het vijftienjarig bestaan. Bij deze mijn column voor het blad. [xtra] staat ook online, op www.xs4all.nl/xtra/editie1/.)

Op YouTube zwerft een filmpje van een Oosterse kok die een lange deegsliert uitrekt en dan behendig dubbel vouwt, door de bloem haalt, uitrekt, dubbel vouwt, door de bloem haalt, uitrekt, dubbel vouwt – en zo verder. Hij doet dat in totaal twaalf keer, het hele proces duurt hooguit een paar minuten. Met gereserveerde trots laat hij daarna het resultaat zien. In zijn handen houdt hij vierduizendzesennegentig meeldraden, elk deegsliertje zo fijn als engelenhaar.

Elke keer opnieuw ben ik verbaasd. Elke keer opnieuw roep ik mezelf daarna wiskundig tot de orde: oh ja natuurlijk, twee keer twee is vier, maal twee is acht. Dat klinkt allemaal nog overzichtelijk, maar vervolgens gaat het ineens vreselijk hard: acht maal twee is zestien, maal twee is tweeëndertig, maal twee is vierenzestig. Bij twee tot de twaalfde macht zit je al op 4096 en een stap verder warempel op 8192.

Mensenhoofden zijn niet ingesteld op exponentiële ontwikkelingen. We denken liever lineair, in lijnen die rustig schuin omhoog lopen. We horen: ‘elk jaar een verdubbeling’, we denken: ‘twee vier acht tien veertien’, en vinden dan van onszelf dat we heel genereus calculeren. Dat die zo ruim geachte schatting mijlenver achter de feiten aanloopt, is elke keer stof tot verbazing. Dat is precies wat internet en computers zo intrigerend en zo absurd onvoorspelbaar maakt. Want daar is de ontwikkeling exponentieel. Als we mazzel hebben, tenminste – want meestal gaat-ie nog harder dan dat.

Toen XS4ALL begon, was internet klein. Niet dat we internet toen klein vonden: integendeel. Het voelde als een nieuw werelddeel dat opengelegd werd: alles was nieuw, er was zoveel te ontdekken, zoveel te doen.

Pas als je terugkijkt, zie je hoe idioot hard alles is gegaan. Websites bestonden indertijd uit pagina’s bijna onopgemaakte tekst waar je met je pijltoetsen doorheen moest lopen, plaatjes had je nog niet. In 1993 waren er 50 Nederlandse domeinnamen, eind 1995 al 600, en een jaar later bijna 10.000. De driemiljoenste Nederlandse domeinnaam werd in juli 2008 geregistreerd. Belde je in 1993 in met een modem dat 1440 bytes per seconde deed, tegenwoordig meten we onze snelheid in megabits: duizend keer zo snel, en staat internet altijd aan.

Ooit handelde XS4ALL haar internetverkeer af op een server in iemands gangkast, nu zijn daar datacentra voor nodig die zo groot zijn dat ze eigen aggregaten behoeven en alleen al voor de koeling van de servers een apart gebouw nodig is. De hoeveelheid mail die we krijgen stijgt exponentieel (om over de spam maar niet te spreken), de snelheid van computers en de opslagruimte van de gemiddelde harddisks verdubbelt elk jaar – het is voor een gewoon mensenhoofd amper te bevatten.

En da’s nog maar de buitenkant. Wie had, toen internet in 1993 eindelijk publiek toegankelijk werd, ooit kunnen bedenken dat we vijftien jaar later via datzelfde medium zouden telefoneren, tv konden kijken, boeken bestellen, muziek afspelen, onze geldzaken regelen, oude vrienden zouden terugvinden, producten konden vergelijken, vakantiereizen boeken en kijken of het zo meteen gaat regenen? Wie had ooit bedacht dat willekeurige mensen die elkaar helemaal niet kennen, wekenlang gratis en voor hun plezier zouden samenwerken aan allerlei wiki-pagina’s die uiteindelijk bijna even degelijk blijken te zijn als artikelen in de Winkler Prins of de Encyclopedia Britannica?

Ik niet. Niemand niet. Ook de internetmensen van het eerste uur niet. Zelfs – zo denk ik – die rustig doorvouwende Oosterse kok niet, terwijl die man beter dan veel anderen snapt wat de macht van de verdubbeling is. En hij hield na twaalf keer vouwen al op.

*

Correctie: Piet Beertema, de man die het weten kan – hij deed immers jarenlang eigenhandig de domeinregistratie in Nederland – mailde me zojuist de precieze cijfers:

– eind 1992: 270 domeinnamen
– eind 1993: 443 domeinnamen
– eind 1994: 945 domeinnamen
– eind 1995: 3019 domeinnamen
– eind 1996: 9215 domeinnamen
– eind januari 1997 (overdracht aan SIDN): 10204

We kunnen het regelen

Wetenschappers die beleid onder de loep nemen: dat leidt vaak tot grote vrolijkheid bij de lezer en tot schrik en acute leesblindheid bij de makers van dat beleid. Zo ook bij het rapport dat een aantal wetenschappers opstelde over de effectiviteit van het kinderpornofilter, dat door de politie wordt opgesteld en door een paar providers wordt gehanteerd.

Een paar maanden geleden toonde ik aan dat het filter niet alleen een ratjetoe was – de ene site werd geblokkeerd, de andere, volkomen vergelijkbare site juist weer niet – maar vooral dat het filter onder valse voorwendselen werd gepropageerd. Alleen sites die geparkeerd stonden in landen waarmee Nederland geen justitiële contacten had, zouden erop belanden, bezwoeren minister en politie het parlement. Ik trof echter uitsluitend sites aan die vanuit Engeland, de VS en Nederland werden ontsloten. Nadat daarover Kamervragen waren gesteld, bleek dat de politie de standplaats van de sites op het kinderpornofilter maar eens in de twee maanden controleerden. Een rare luiheid: het is iedereen die iets van kinderporno afweet, bekend dat zulke sites om de haverklap verhuizen om ongrijpbaar te blijven.

Enfin. Nu is er dus een wetenschappelijk rapport over de kwestie, en de geleerden maken mootjes van het beleid. Je richten op websites heeft niet zoveel zin, want uitwisseling van kinderporno vindt hoofdzakelijk elders plaats: in nieuwsgroepen, via chats, op virtuele harde schijven (ruimte bij een provider die niet algemeen toegankelijk is en die met anderen kan worden gedeeld), en via peer-to-peer programma’s. De procedures en de criteria voor opname op de lijst zijn bepaald niet duidelijk en er wordt niet getoetst. Het onderhoud van de lijst is slecht en traag.

Erger: niemand weet of websites wegfilteren überhaupt helpt en niemand wil het eigenlijk weten. We verwachten dat het effectief is, maar daar is eigenlijk weinig indicatie voor. Nog erger: er is geen wettelijke grondslag voor het huidige convenant tussen politie en enkele providers. Dergelijke afspraken zijn niet rechtsgeldig, ook al heeft het parlement nog zo hard geroepen dat zo’n filter verplicht door alle internetproviders gevoerd zou moeten worden. Nog erger: het Meldpunt Kinderporno weet te vertellen dat klachten over in Nederland gehoste kinderpornosites sinds 2006 zijn verzevenvoudigd.

Hoorde u die knal? Dat was het geluid van een minister onder wiens vloer het fundament werd weggetrokken.

Hirsch Ballin – de minister in kwestie – had vier maanden nodig om te bekomen van zijn kwetsuren en een triplex vloertje te leggen. Het rapport werd gisteren na vier maanden gepubliceerd, en thans wist hij wat hem stond te doen. Particulieren zouden filters moeten instellen om te vermijden dat zij per ongeluk worden geconfronteerd worden met kinderporno, er komt een onafhankelijke stichting die de lijst gaat beheren en controleren, en de politie houdt zich er voortaan buiten. Waarna hij juichend riep: ‘…en die zullen de zo vrijgekomen tijd besteden aan de opsporing van kinderporno!’

Nu is dat laatste een mooi ding, maar dat Hirsch Ballin de politie van een oneigenlijke, ja zelfs onwettelijke taak ontslaat en de KLPD weer haar echte werk laat doen , hadji beter met deemoed dan met vreugdegejoel mogen aankondigen. Intussen zit ik met die in allerlei toonaarden herhaalde opmerking uit het rapport: ‘We kunnen vast wel een acceptabele versie van het kinderpornofilter regelen. Alleen wil niemand weten of dat ook maar een spat helpt.’

Links:

Citaten uit het WODC-rapport:

  • Of er onschuldige internetters zijn die op webpagina’s (daarop zijn de filters gericht) ongewild in aanraking komen met kinderpornografisch materiaal is overigens een goed bewaard geheim.
  • Concrete, meetbare doelstellingen om kinderpornografie op internet te filteren en te blokkeren ontbreken veelal. Veel genoemde doelstellingen zijn: het tegengaan van seksueel misbruik van kinderen, het onaantrekkelijk maken van het commercieel aanbieden van kinderporno en het beschermen van argeloze gebruikers tegen kinderporno op internet. Er zijn geen studies gedaan naar de maatschappelijke effectiviteit van filteren en blokkeren van kinderpornografisch materiaal op internet. Wie onder welke omstandigheden op het filter stuiten en wat dat tot gevolg heeft, is onbekend. De grond voor toepassing van filteren en blokkeren van kinderpornografisch materiaal wordt dan ook voornamelijk gevonden in de verwachting dat de maatregel effectief is.
  • Ook de huidige regering wil een daad stellen in de bestrijding van kinderporno en daarmee gehoor geven aan de morele verontwaardiging in de samenleving. Aangezien er, zoals gezegd, geen onderzoek beschikbaar is naar de effectiviteit van filteren en blokkeren, is de huidige inzet van filters door of namens de Nederlandse overheid niet gebaseerd op onderbouwde kennis omtrent de effectiviteit van deze maatregel.
  • Uit dit onderzoek blijkt dat de inhoud en de wijze van samenstelling van de blacklist van het KLPD op basis waarvan ISP’s kinderpornosites blokkeren een aantal onvolkomenheden bevat. De lijst heeft betrekking op circa 100 websites, terwijl de totale omvang van kinderpornosites die vallen binnen de reikwijdte van art. 240b Sr hier vermoedelijk een veelvoud van is. Bovendien bevat de lijst websites die (inmiddels) niet meer bestaan of die (inmiddels) geen kinderporno meer bevatten. Ook komen sites op de lijst voor die in Nederland worden gehost en wordt een belangrijk deel van de vermelde sites gehost in landen waarmee Nederland een rechtshulpverdrag heeft (vooral de VS). Voor het beheer van de lijst zijn door het KLPD geen procedures vastgelegd en zijn geen toetsbare criteria geformuleerd op basis waarvan tot toevoeging aan de lijst wordt besloten. Het onderhoud van de lijst is onvoldoende frequent.
  • Het KLPD gaat met private partijen convenanten aan ter uitvoering van een veronderstelde publiekrechtelijke taak, namelijk de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Aangezien het filteren en blokkeren van internetverkeer een inbreuk maakt op het grondrecht van vertrouwelijke informatie [..] behoeft een dergelijke maatregel een formeelwettelijke grondslag. Zo de wet al in een dergelijke bevoegdheid zou voorzien [..] komt deze niet toe aan de politie en aan het KLPD als onderdeel daarvan. [..] Deze convenanten vormen daarom een onaanvaardbare doorkruising van publiekrechtelijke bevoegdheden en daarmee van publiekrechtelijke waarborgen. Deze convenanten zijn daarom in de Nederlandse rechtsleer niet rechtsgeldig. Vanuit het oogpunt van rechtstatelijkheid is het niet aanvaardbaar dat de overheid zich bedient van instrumenten zonder deugdelijke juridische grondslag ter bereiking van een overigens legitiem doel.

De vraatzucht van Picnic

Picnic heb ik altijd allejezus duur gevonden. In 2006 kostte deelname aan het hele congres al 750 euro, nu – twee jaar later – is dat maar liefst verdubbeld tot 1480 euro. Reden om maar niet te gaan. Bovendien begrijp ik die hoge toegangsprijzen niet: Picnic krijgt buitengewoon veel subsidie (dit jaar 1,6 miljoen euro) en wordt door tal van grote bedrijven gesponsord.

Er gaat zelfs zoveel subsidie naar Picnic toe dat bijna alle andere aanvragen voor ondersteuning van projecten en plannen op het gebied van technologie en media in Amsterdam sneuvelen: Picnic zuigt al het geld naar zich toe. De gemeente subsidieert daarom vrijwel niets meer op dit vlak. Die vraatzucht heb ik altijd naar gevonden.

Deze week werd ik gevraagd of ik op Picnic Clay Shirky zou willen interviewen na afloop van zijn lezing. Leek me erg leuk, zijn boek Here comes everybody: the power of organizing without organizations heb ik met veel plezier gelezen, en ik wist nog wel wat fijne kritische noten om te kraken.

Ik vroeg welk honorarium ze in gedachten hadden. Alleen al aan voorbereiding kost zoiets zeker een dag: Shirky’s boek herlezen, een paar video’s van z’n eerdere lezingen bekijken, andere kritiek opsporen, vragen voorbereiden. Het antwoord:


We bieden helaas geen honorarium. Om eerlijk te zijn, wel aan Shirky, maar verder aan geen van de sprekers in het congres.

Toen brak mijn klomp. Picnic heeft een begroting van 3,6 miljoen, krijgt 1,6 miljoen subsidie, ontvangt handenvol sponsorgeld en de sprekers – die toch de inhoud van het congres maken of breken – worden geen van allen betaald voor hun werk en inspanning (nu ja, op Shirky na, dan)? Wat een gotspe. Tegen de mevrouw van de belichting of tegen de meneer van de catering zeg je toch ook niet: ‘Sorry, maar we hebben besloten niemand uit uw branche te betalen. U moet het maar als reclame voor uw product zien dat wij u hier uitnodigen gratis iets voor ons te komen doen’?

Dus ik ga niet naar Picnic. En sinds dat mailtje van vanmiddag vraag ik me af

  • waar dat al geld dan in hemelsnaam naartoe gaat,
  • waarom optreden op Picnic – dat als een ‘professioneel’ congres wordt neergezet – als vrijwilligerswerk wordt beschouwd,
  • hoe het kan dat het duurste mediacongres in Nederland haar sprekers niet betaalt maar wel enorme toegangsprijzen vraagt,
  • waarom het publiek niet weet dat de sprekers hun optreden uit eigen zak moeten bekostigen,
  • of de organisatie zelf ook voor niks werkt,
  • waarom Picnic a free lunch én subsidie wil.

Klacht Raad voor de Journalistiek

Naar aanleiding van mijn column over het falende kinderpornofilter – ondanks alle beloftes van de minister dat er uitsluitend sites op de zwarte lijst zouden belanden die niet via justitiële weg zijn aan te pakken, bleken er in Nederland gehoste sites op de lijst te staan – heeft hosting provider Leaseweb een klacht ingediend bij de Raad voor de Journalistiek tegen mij, tegen Addie Schulte (de journalist die navraag deed over mijn bevindingen bij de KLPD en de twee providers die websites hostten op de zwarte lijst bleken te staan, te weten Leaseweb en Webazilla) en tegen Het Parool.

De klacht luidt dat beide artikelen feitelijke onjuistheden bevatten (zo zouden Schulte en ik hebben gesuggereerd dat Leaseweb willens en wetens kinderporno host, maar dat zeggen we nergens en dat denken we ook helemaal niet) en dat er geen wederhoor is toegepast. De zaak wordt vrijdag 12 september om 13:30 behandeld.

Update:

We hebben er ongeveer drie kwartier gezeten: eerst een praatje van de ene advocaat, daarna een praatje van de andere advocaat, tenslotte vragen van de leden van de Raad aan de advocaten en aan mij. Op het eind zei de voorzitter dat het ‘een lastige zaak’ was en dat de Raad over vier tot zes weken uitspraak zal doen.

Verdragsklem

De crux van vrijheid van meningsuiting is niet dat jij mag zeggen wat je wilt, maar dat je andermens recht ondersteunt opinies te ventileren die jijzelf abject vindt. Jezelf rechten toekennen is makkelijk; de werkelijke toets is of je andersdenkenden aan het woord wilt laten. Wat dat betreft heeft Wilders – zijn oproep tot een verbod op de Koran indachtig – bepaald een slecht trackrecord, ook al werpt hij zichzelf nog zo luidkeels op als eerzame underdog die als laatste het fort bewaakt.

Wilders mag van mij zeggen wat hij wil: dat recht is immers ten diepste verbonden met het mijne om te schrijven dat ik zijn brainfarts abject vind. (Wel had ik graag dat de kranten minder kwijlend achter hem aanliepen en niet elke gedachtekronkel van hem tot opiniestuk bombardeerden.)

Om diezelfde reden baart het me grote zorgen dat Jordanië een arrestatiebevel tegen de man heeft uitgevaardigd, een bevel dat krachtens internationale verdragen ook elders uitvoerbaar is. Wilders is Nederlands staatsburger en doet hier iets wat hier mag, en geen enkel ander land heeft dan nog het recht zich daar buiten haar eigen grondgebied tegenaan te bemoeien. Jordanië zou uitsluitend het recht mogen hebben Wilders de toegang tot het land te ontzeggen; de mogelijkheid hem door anderen te laten aanleveren, schendt niet alleen zijn rechten maar in dezelfde manoeuvre die van alle wereldburgers.

Een paar maanden geleden speelde eenzelfde kwestie, ik schreef erover in
januari. Een aantal Nederlanders hing een opsporing via Interpol en uitlevering aan India boven het hoofd. Een Indiaas bedrijf had in Bangalore een zaak aangespannen tegen Schone Kleren, een Nederlandse actiegroep die op haar website verslag deed van wangedrag van dat bedrijf. Volgens de Nederlandse wet deed Schone Kleren niets verkeerd, maar dat maakte Bangalore niet uit. Ook de directeuren van de provider die de website hostte (Antenna) en van de provider die hun internetverbinding leverde (XS4ALL) hing arrestatie boven het hoofd, wat helemaal bizar was: providers worden in Nederland niet aansprakelijk geacht voor wat hun klanten doen, behoudens een aantal nauwgezette uitzonderingen, waar dit geval bepaald niet aan voldeed.

India had godlof het Cybercrimeverdrag niet ondertekend. Was dat wel het geval geweest, dan was Nederland verplicht geweest de ondernemers uit te leveren. Maar andere landen, die andere verdragen met India hadden – bijvoorbeeld alle landen van het oude Gemenebest – hebben die verplichting wel. Kortom: de directeuren in kwestie hadden een reisverbod, op risico van uitlevering.

Het kostte XS4ALL en Antenna enorm veel moeite om Economische Zaken en Buitenlandse zaken voor hun probleem te interesseren. Zelfs toen eindelijk op hoogambtelijk niveau was doorgedrongen dat het absurd was dat Nederlandse ondernemers dreigden te worden uitgeleverd voor iets dat a) hier legaal was en b) iets dat zijzelf niet eens deden, weigerde Economische Zaken de kwestie te berde te brengen tijdens al geplande handelsmissie naar India, zodat Beatrix daar vriendelijk handenschuddned rondliep en elke lastige discussie meed. (Wat dat betreft krijgt Wilders helderder en oprechter steun van de regering. En nog klaagt-ie.)

Het gaat niet om Wilders versus Jordanië, meneer Wilders. De kwestie is dat onze eigen overheid in de loop der jaren allerlei verdragen heeft getekend die het mogelijk maken dat wij onze eigen onderdanen moeten uitleveren voor zaken die hier volkomen legaal zijn. In die zin doet het me deugd dat ditmaal een politicus in de klem zit: een koekje van eigen deeg.

TNTY 4: Beter internet

Internet lijkt soms van hype naar hype te gaan. Interactiviteit en participatie zijn het laatste jaar opnieuw in zwang geraakt. Zowat elke krant heeft tegenwoordig blogs en discussiefora voor hun lezers, hippe fabrikanten willen consumenten bij hun product betrekken; alles onder het motto ‘de consument wordt nu ook producent’. Wie écht modern wil zijn begint over creatieve collaboratie en wikicratie, en wie al langer meeloopt bromt dat al die nieuwe technieken niets anders zijn dan oude wijn in nieuwe zakken.
Nu gebeurt er inderdaad ineens razend veel interessants op internet. Veel technieken die eerder alleen door doorgewinterde nerds waren te gebruiken, zijn nu drastisch vereenvoudigd en daarmee voor iedereen ontsloten. Maar juist wie denkt met iets nieuws bezig te zijn, loopt een groter risico op blikvernauwing dan gemiddeld.

Morgen verschijnt Beter internet – welgeleerde buitenstaanders over web 2.0. Het is het vierde deel van The Next Ten Years, de serie die ik voor XS4ALL maak.

Details:

Beter internet. gesprekken met welgeleerde buitenstaanders – Nijgh & Van Ditmar – Amsterdam, juni 2008 – 80 pagina’s – ISBN: 978-90-388-6966-7
Inleiding: Karin Spaink; geïnterviewden: Paul Schnabel, Abram de Swaan, Bernt Hugenholtz, Michiel Schwarz.

Bestellen:

BolBrunaSelexyz

Flaptekst:

Internet lijkt soms van hype naar hype te gaan. Interactiviteit en participatie zijn het laatste jaar opnieuw in zwang geraakt. Zowat elke krant heeft tegenwoordig blogs en discussiefora voor hun lezers, hippe fabrikanten willen consumenten bij hun product betrekken; alles onder het motto ‘de consument wordt nu ook producent’. Wie echt modern wil zijn begint over creatieve collaboratie en wikicratie, en wie al langer meeloopt bromt dat al die nieuwe technieken niets anders zijn dan oude wijn in nieuwe zakken.

Nu gebeurt er inderdaad ineens razend veel interessants op internet. Veel technieken die eerder alleen door doorgewinterde nerds waren te gebruiken, zijn nu drastisch vereenvoudigd en daarmee voor iedereen ontsloten. Software is meer op gezamenlijk gebruik toegesneden dan vroeger. Onder veel professionele gebruikers en ontwikkelaars bestaat om die redenen een nieuw en aanstekelijk enthousiasme over de mogelijkheden van het net. Samengevat is de gedachte dat we momenteel middenin de overstap zitten van een statisch web naar Web 2.0: de vernieuwde, verbeterde versie van internet. Maar juist wie denkt met iets nieuws bezig te zijn, loopt een groter risico op blikvernauwing dan gemiddeld.

Daarom willen we de blikrichting eens omdraaien. Wat denken welgeleerde buitenstaanders van de ontwikkelingen op internet? Zijn de dingen die nieuw zijn op internet ook nieuw daarbuiten? Is internet de motor van verandering die de optimistische aanhangers van de Web 2.0-gedachte erin zien, of is het eerder zo dat veranderingen die elders al langer gaande waren, nu ook hun beslag vinden op internet? En wat kunnen internetliefhebbers leren van andere vakgebieden?

Vraaggesprekken met Bernt Hugenholtz (hoogleraar recht), Paul Schnabel (directeur Sociaal Cultureel Planbureau), Abram de Swaan (hoogleraar sociologie) en Michiel Schwarz (consultant technologische cultuur).

Uit de recensies:

  • ‘…plaatst de ontwikkelingen op het wereldwijde web in een relativerende context…’ – NRC.next, 17 juni 2008
  • ‘Nieuwe voltreffer van Spaink .. Spaink en haar interviewers hebben een onwaarschijnlijk boeiend werkstuk afgeleverd dat intellectueel zindert van de allereerste tot en met de allerlaatste pagina. Een aanrader. Tast toe, geniet en leer bij.’ – De Automatiseringgids, 4 juli 2008

Power in numbers

[Originally published in Het Parool; translation by Anonymous, at Enturbulation.org.]

The unexpected effect of the internet is, organizing becomes easy. The costs of gathering information and getting people together have been reduced alarmingly: no printing is required, no shipping, no “snowball” list of phone numbers, no member administration, no desk clerk. Apart from that, internet enables evenly distributed participation and variety in different kinds of contribution, without anyone having to direct, or plan or distribute tasks. Mary will start an article, John adds to it, Ann edits it and Carl can use it.

Clay Shirky describes the phenomenon in his wonderful book Here comes everybody: the power of organizing without organizations. Because doing something has become so easy and costs so little – whatever that “something” may be: setting up a website for birdwatchers in Amsterdam, gathering costumer reviews of hotels, TVs or vacuum cleaners, e-mailing al your friends you’ll be at bar X that night – suddenly it’s become relatively easy to get projects off the ground that would previously have been too costly. And some of those new, formerly too expensive activities turn out pretty advantageous.

Shirky doesn’t describe the current protests against Scientology, those are too recent, but they would seamlessly fit in his book. After Scientology attempted to take a video off the net in which Tom Cruise, in a confused speech, sounds Scientology’s praises, Anonymous rose up and told the cult by “video letter” it had gone quite far enough. “Duh”, I thought, as an old time Scientology critic, “that’s gonna need a whole lot more.”

But it works. Anonymous has by now held four worldwide protests against Scientology in about fifty cities, and more people are drawn to it every time. The participants all wear masks. That makes their protests a sensational spectacle, and at the same time accentuates their criticism that the cult regularly makes the lives of their critics miserable. Each protest is extensively documented on Flickr and YouTube. For example, the video in which a Scientologist last month in Amsterdam willfully destroyed a camera belonging to a member of Anonymous found its way: because of it, it quickly became apparent who that aggressive cultist was, and consequently he’ll be presented with the bill for a new camera this week.

Anonymous is making Scientology very nervous indeed. The funniest part is that Anonymous is not an organization: Anonymous is an ever-changing group of people who plan openly for protests on a number of websites, without knowing who will show up. Anyone can join in the discussion on those websites, including Scientology itself. And that won’t help Scientology one bit. The most they can do is organize their own counter-demonstration (which they’ve in fact tried once) which only got Anonymous more attention from the general public and the press. Ouch.

As an old time critic, I look on with amazement. More people are protesting Scientology now than ever. Anonymous is lobbying to undo Scientology’s tax exempt status. Anonymous is so many – and so ever-changing – that the cult can’t even begin to trace people, let alone intimidate them. And meanwhile, more and more of Scientology’s documents are leaked. Whereas I had to endure ten years of trouble and lawsuits from the cult over twenty pages from OT3 – the most secret piece from the cult – now all of OT3 has been on the internet for months, and there’s nothing Scientology can do.

Anonymous understands the internet. Scientology does not, and it will be their Waterloo.

Massa geeft macht

Het onverwachte effect van internet is dat organiseren makkelijker wordt. De kosten van informatie verzamelen en mensen bij elkaar halen zijn schrikbarend gedaald: er is geen drukwerk nodig, geen porto, geen sneeuwbaltelefoonlijst, geen ledenadministratie, geen bureaumedewerker. Daarnaast maakt internet verspreide deelname en variëteit in soorten bijdragen mogelijk, zonder dat iemand de regie hoeft te voeren en taken hoeft te plannen of verdelen. Marie begint een artikel, Jan vult het aan, Anna verbetert het en Kees gebruikt het.

Clay Shirky beschrijft het fenomeen in zijn prachtige boek Here comes eveybody: the power of organizing without organisations. Doordat iets doen zo makkelijk is geworden en weinig kost – wat dat ‘iets’ ook moge zijn: een website opzetten voor vogelspotters in Amsterdam, gebruikersrecensies verzamelen van hotels, tv’s of stofzuigers, al je vrienden mailen dat je die avond in café X bent – is het nu ineens verhoudingsgewijs eenvoudig om dingen van de grond te krijgen die eerder te kostbaar zouden zijn geweest. En sommige van die nieuwe, eerder te dure activiteiten blijken een boel op te leveren.

Shirky beschrijft de huidige protesten tegen Scientology niet, die zijn daarvoor te recent, maar ze zouden er vlekkeloos in zijn boek passen. Nadat Scientology een video van het net trachtte te krijgen waarin Tom Cruise in een verward betoog de loftrompet over de sekte steekt, rare lachuitbarstingen afwisselend met priemend kijken, stond Anonymous op en vertelde de sekte per videobrief dat het welletjes was geweest. ‘Duh,’ dacht ik, als oude Scientology-criticus, ‘daar is wel wat meer voor nodig.’

Maar het werkt. Anonymous heeft inmiddels vier maal wereldwijd demonstraties tegen Scientology gehouden in steeds zo’n vijftig steden, en elke keer komen er meer mensen op af. De deelnemers dragen allemaal maskers. Dat maakt hun demonstratie tot een aandachttrekkend spektakel en benadrukt tegelijkertijd hun kritiek dat de sekte critici geregeld het leven zuur maakt. Elke demonstratie wordt uitgebreid gedocumenteerd op Flickr en YouTube. Zo ook vond het filmpje waarin een Scientoloog vorige maand in Amsterdam moedwillig de camera van een Anonymouslid vernielde, overal zijn weg: daardoor werd snel duidelijk wie dat agressieve sektelid was, zodat hem deze week de rekening voor een nieuwe camera gepresenteerd kon worden.

Scientology wordt erg nerveus van Anonymous. Het grappigste is dat Anonymous geen organisatie is: Anonymous is een steeds wisselende groep mensen die op een aantal websites openlijk plannen maken voor demonstraties, zonder zelf te weten wie erop af komen. Iedereen kan op die websites meepraten, iedereen kan meelezen, inclusief Scientology zelf. En aan dat laatste heeft Scientology helemaal niets. Hooguit kunnen ze een tegendemonstratie organiseren (wat ze ook eenmaal heeft geprobeerd), waardoor Anonymous alleen maar meer aandacht van publiek en pers kreeg. Auw.

Als oud-criticus kijk ik verbaasd toe. Er demonstreren nu meer mensen tegen Scientology dan ooit is gebeurd. Anonymous is een lobby aan het opzetten om de belastingvrijstelling van Scientology ongedaan te maken. Anonymous is met zoveel – en zo wisselend – dat er voor de sekte geen beginnen aan is mensen te traceren, laat staan ze te intimideren. En intussen lekken er steeds meer documenten van Scientology uit. Waar ik tien jaar lang heisa en rechtszaken van de sekte moest verduren om twintig pagina’s uit OT3 – het geheimste stuk van de sekte – staat heel OT3 nu al maandenlang op internet, en Scientology kan niets doen.

Anonymous snapt internet. Scientology niet, en dat wordt hun Waterloo.

Antwoord aan Andrew Keen

Bespreking van Andrew Keens The cult of the amateur

[De Engelse versie is prettiger leesbaar want minder staccato – mijn lezing moest voor publicatie met meer dan de helft worden ingekort.]

Andrew Keen stelt dat internet vooral gevuld is met onzin. Blogs, filmpjes op YouTube – allemaal persoonlijke riedels, exponenten van een narcistische tendens die onze cultuur verziekt, uiting van onze verheerlijking van amateurisme. ‘Zoals niet iedereen dokter, onderwijzer of astronaut hoort te zijn, kan niet iedereen een auteur zijn. De meeste mensen hebben niets interessants te melden.’ Keen wil de expert in ere herstellen en meer smaakbewakers zien.

Hij heeft gelijk: er staat veel slecht proza op internet, veel foto’s zijn amper interessant, veel filmpjes flauw. Maar wat Keen over het hoofd ziet, is dat alle privé-uitingen in de loop der jaren meer publiek zijn geworden. De wens je leven aan anderen mee te delen met de middelen die voorhanden zijn, is eeuwenoud; alleen de schaal waarop dat momenteel gebeurt, is nieuw. Het is absurd te verlangen dat mensen daarmee nu ophouden.

De generatie voor mij staat de verplichte dia-avondjes bij vrienden nog scherp voor ogen, inclusief het moeizame zoeken naar commentaar bij alweer een nietszeggend plaatje. En mij mijn schrik toen ik als puber bij een bezoek aan de nieuwe buren ineens getrakteerd werd op de video van haar bevalling, terwijl het stel alle details toelichtte. ‘Kijk, dat is de placenta,’ wezen ze, terwijl ik wit wegtrok. Dat zulk spul tegenwoordig op het net staat, betekent dat je kunt wegklikken als het je niet zint. Het betekent ook dat je het kunt opzoeken als je wel alles wilt weten van bevallingen.

Keens verontrusting over al dat amateurisme is misplaatst. Je beoordeelt de tekening die je kind voor je maakt niet op z’n artistieke verdienste, de berichten die je voor vrienden en bekenden neerzet niet op journalistieke pretenties. Internet is een alledaags communicatiemiddel geworden, een hedendaagse versie van de brief.

Interessanter is waarom zo’n publiek kanaal zo persoonlijk aanvoelt. Een verklaring is dat je opinies en smaak bekendmaken de weg is om gelijkgestemden te vinden: mensen met dezelfde voorkeuren of hobbies, mensen die met dezelfde vragen zitten. Wat een andere manier is om te zeggen dat mensen zo hun sociale plaats of de politieke dimensies van hun leven verkennen. Inderdaad, zoiets kan uitsluitend plaatsvinden via een publiek proces, wat internet tot een logische en legitieme keuze maakt.

Een pessimistischer verklaring is dat we nog slecht kunnen bevatten hoe groot en publiek internet eigenlijk is. Er is simpelweg geen precedent. We beschouwen de plekken op internet waar we vaak komen al snel als privé of semipubliek: mijn blog, ons forum, jouw hangplek.

Maar verlangen dat mensen hun mond houden tenzij ze iets interessants voor buitenstaanders hebben te melden, zou ze beroven van het verhaal van hun eigen leven.

Keen vreest dat al die zelfexpressie de fragmentatie van onze cultuur inluidt, en vindt dat we experts nodig hebben die ons vertellen wat waardevol, belangrijk en waar is, en wat niet. Dat pleidooi voor een uniformerend perspectief is niet alleen bevoogdend, erger: het is dodelijk voor de cultuur. Cultuur is nooit stabiel, noch iets dat door een elite van bovenaf uitgedeeld kan worden. Cultuur wordt geboren uit de botsing van traditie en verandering, publieke verhalen en verschillen zijn haar mest, ze wordt gevoed door commentaar en conflict, en zodra ze stabiel is, sterft ze bij gebrek aan zuurstof.

Keen doet me denken aan Allan Bloom. In The Closing of the American Mind betoogde die in 1987 dat de populaire cultuur de beschaving bedreigde, en dat de pogingen van zwarte mensen en vrouwen om hun culturele en historische mijlpalen in de canon opgenomen te krijgen, de hoge cultuur om zeep hielp. Bloom zag culturele strijd als een oorlog en koos partij. Keen echter weigert te erkennen dat er verschillende gezichtpunten en dus partijen zijn: hij vat cultuur op als een monoliet. Wat hij fragmentatie noemt, noem ik sociale diversiteit. Wat hij codificatie noemt, noem ik cultuurverschillen wegpoetsen en debat en diversiteit verdoezelen. Wat hij onnozel narcisme noemt, noem ik het weefsel van andermens’ dagelijks leven.

Door internet verliezen de kranten terrein aan bloggers, betoogt Keen. Hij beschrijft de pers als deskundige autoriteiten: ervaren journalisten die gedegen keuzes maken, die toegang hebben tot goede bronnen, wederhoor plegen en feiten controleren. Hij heeft gelijk – maar alweer: slechts voor een deel. Een fikse portie van de pers is slordig, neemt ongecontroleerd berichten van anderen over, publiceert roddel, plaatst persberichten zonder commentaar, siert advertenties op tot advertorials en infomercials, en bekommert zich meer om sensatie dan om research of diepgang. (En ook respectabele media vallen voor hypes, zoals Fitna toonde.) Kortom: een deel van de pers gedraagt zich precies zoals volgens Keen alleen bloggers doen.

Met instemming citeert Keen een Amerikaanse hoofdredacteur volgens wie het cruciale verschil tussen bloggers en journalisten is dat alleen de laatste bereid zijn omwille van hun artikelen in de rechtbank of de gevangenis te belanden. Dat inmiddels tientallen westerse bloggers vanwege hun berichtgeving voor de rechter hebben gestaan, en daarbij – anders dan journalisten – nauwelijks financiële steun krijgen, weten ze kennelijk niet. Erger is zijn onkunde over de rol van internet in minder democratische landen. In veel landen in Centraal Europa, het Midden-Oosten, Noord-Afrika, Azië en Zuid-Amerika is de reguliere pers veelal op de hand van de overheid. Waren ze dat niet, dan konden ze niet verschijnen; ze hebben zich aan die trieste realiteit aangepast. In die landen zijn het juist de bloggers die van geen muilkorf willen weten en echt nieuws publiceren. De prijs die ze daarvoor betalen, is vaak vervolging, de cel, of soms de dood. Reporters Sans Frontiers houdt voor zover mogelijk de statistiek bij, en die stemt niet vrolijk.

Kranten verliezen ook ander terrein, stelt Keen: adverteerders en lezers vertrekken naar internet. Maar kranten verliezen al sinds de jaren tachtig abonnees – aan de tv. Indertijd losten ze die dalende inkomsten op door meer advertenties te plaatsen en daartoe extra katernen te verzinnen. De krant werd dikker, de spoeling dunner. Keen vergeet daarnaast dat veel kranten zwaar door hun eigenaar werden gesubsidieerd; niet uit liefde voor goede journalistiek, maar om andere kranten van de markt te drijven. Hij vertelt niet hoe trouwe lezers van hun krant werden beroofd omdat de uitgever zijn titels ‘hergroepeerde’. Hij ziet over het hoofd dat kranten door ‘durfkapitalisten’ zijn verhandeld en zonder reserves achterbleven – zoals PCM heeft ervaren.

De crisis van de pers heeft een lange en complexe achtergrond; internet is hooguit de laatste druppel. Maar op datzelfde net kan ook de oplossing liggen. Kranten die daar naartoe verhuizen, besparen fors op druk- en distributiekosten en kunnen met aanzienlijk minder omzet toe. Een deel van de pers zal het helaas niet redden, en ja, er gaan banen sneuvelen.

Maar van uitvinding van de drukpers zeggen we ook niet dat het zo zonde was dat de monniken hun werk verloren. Waar we indertijd wél bezorgd om waren, was het verlies van autoriteit en cultuurbewakers. Nu kon iedereen de bijbel lezen en zijn eigen idee erover vormen, in plaats van afhankelijk te zijn van de interpretatie en selectie van de pastoor. De drukpers schiep de wens te lezen, lezen schiep keuze en meningsverschil.

Ja, we verliezen autoriteit en cultuurbewakers. Dat doen we al eeuwen. Meestal bleek dat een goede ontwikkeling, ook al soms raakten we er soms tijdelijk van in paniek. Anders dan Keen geloof ik niet dat we ooit door enige technologie sec dommer zijn geworden of van onze cultuur beroofd. Integendeel: we hebben elke nieuwe communicatietechnologie altijd weten om te zetten in een nieuwe manier om cultuur te produceren en te delen.

A bad case of nostalgia

Critique of Andrew Keen’s The cult of the amateur

Deciding upon the manner of my response to Mr Keen’s book required much, much more time than composing the response itself. It’s truly seductive to be scathing about the The Cult of the Amateur. Making an inventory of the book’s sloppy argumentation, its fallacious reasoning, its myopic stance, its uncritical praise of copyright, its unwitting foot soldiery of the entertainment industry, its selective choice of facts and its misquotations would be quite to the point – especially since Mr Keen accuses ‘today’s internet’ of being unwitting foot soldiers, sloppy, myopic, uncritical, selective, misrepresentative and fallacious.

But I’d rather not. Many of these points have been raised elsewhere, and rather convincingly so – by amateurs and professionals alike, I might add. Instead, my endeavour will be to come up with a series of points that I haven’t seen addressed elsewhere: the public and the private sphere, the press and impartiality, and commercials.

Keen argues that many blogs and most submissions on YouTube are trite. They are not artistic, they are not interesting, they are not worth anybody’s time. The net is gradually being filled with nonsense. Keen describes this development as narcissistic, and labels it the Cult of You: everybody is broadcasting themselves.

He’s actually right. There is an abundance of nonsense, of non-artistic clips, of badly written prose, of dreary streams of photographs. Some people argue that this is a necessary by-product of the open structure of the internet, and that we need to suffer this for a few pearls to surface. As Clay Shirkey wrote in his review of Keen’s book: ‘One of the many great things about the net is that talent can now express itself outside traditional frameworks; this extends to blogging, of course, but also to music, [..] or to software [..] and so on. The price of this, however, is that the amount of poorly written or produced material has expanded a million-fold. Increased failure is an inevitable byproduct of increased experimentation.’

To which Keen counters: ‘In the same way that not everyone should be doctors or teachers or astronauts, not everyone should be an author. Most people do not have anything interesting to say.’

What both Keen and Shirkey disregard, is that we are witnessing the private going public. People increasingly use the internet to capture, comment upon and share their lives. And while I’m not always sure what to make of that, in itself there’s nothing new about the phenomenon, only about its scale. People have always kept diaries, wrote updates for their friends and family, made snapshots documenting their life. The manner in which they did so changed whenever technologies changed, but the urge to share has always been present. It is ridiculous to demand that people in general should shut up, as Keen does, even though sometimes the urge to share is really annoying.

My parents’ generation poignantly remembers those long evenings during which they were forced to watch reels of slides of their friends’ vacations; they remember groping desperately for polite comments to make while inwardly growing more bored with every passing picture. And I vividly remember the shock, when I was sixteen and paid my second or third visit to our new neighbours, upon being made to watch a video of Mrs Neighbour giving birth to their kid while the couple sat next to me, proudly pointing out details that I tried to ignore. ‘See, that’s the placenta,’ they said, helpfully and happily, while I was trying not to vomit.

The good thing about this stuff being on the net is that you can easily click away when you happen to run into videos like this. The good thing about it being on the net is also that if you are interested what it entails to give birth, you can easily find videos like this and learn from them. Suddenly, witnessing somebody’s private life has become a choice, while before it was a social obligation.

The debate that Keen and Shirkey are conducting – whether these public expressions of private lives could carry some pearls, or it’s just a bunch of narcissistic monkeys hammering on their typepads – is simply misplaced. You don’t judge the drawings that your kid makes you by aesthetic criteria. The missive to family and friends that serves to update them about your vacation or your cancer treatment is not meant to compete for a Pulitzer, and should not be judged by its newsworthiness. The pictures of your new house are just that: pictures of your new house, and not intended to be of interest to others. What is interesting – and that question merits a discussion of its own – is why people nowadays find it so easy, nay: so self-evident, so natural, to publish details of their life for all to see.

One explanation is that people increasingly use their own private material (pictures, videos, blogs) as a means to find the like-minded. To find people who share their taste in politics, film, music, food, clothes, gardening, travelling, wine, cars, books; or to find people who are going through similar life events. People use one another’s private life to connect and to learn. In those cases, they are actually exploring the social fabric – and sometimes political dimensions – of their life. Indeed, that can only happen through a public process, which in turn makes a public place a logical and legitimate choice. A second explanation, and a slightly more pessimistic one, is that we simply have not managed to wrap our minds around the notion exactly how huge and how public the internet really is. We’re not yet used to thinking on such a grand scale; there is no precedent. Public places are often perceived as private or semi-private: my blog, our forum, our neighbourhood café. But gradually, social network sites are adjusting and are adding tools that allow users to define layers of intimacy: outsiders see hardly anything, acquaintances a bit more, and only to friends all is revealed.

But you can’t demand that people just shut up unless they have something interesting to say. That’s tantamount to robbing them of the narrative of their own life.

Next, Keen argues that all these people broadcasting about themselves represents the fragmentation of our culture, and that we need experts and gatekeepers to show us what’s worthy, valuable, and true and what is not. I would argue that insisting on a uniformed or codified point of view is not only patronising, but worse: it kills culture. Culture is never stable, nor is it something to be handed down by the few to the many. Culture is born of the clash of tradition and change, it grows and expands through public narratives and social conflicts, it is shaped by comments and clashes, and once it’s stable and preserved, it dies of undernourishment and poverty.

In some ways, The Cult of the Amateur reminded me of Allen Bloom’s book The Closing of the American Mind. In that 1987 bestseller, Bloom argued that pop culture was erasing high culture and that the effort of women and black people to have the literary and historical canon revised to include some of their experiences and milestones, was tantamount to dethroning good taste. But while Bloom saw social change as a war he was losing and chose sides, Keen regally disregards that there are, indeed, sides. In other words: Keen completely ignores the politics of culture and perceives culture as a monolith. What he calls fragmentation, I call social diversity. What he calls fragmentation, I call political argument. What he calls codification, I call cultural ostracizing and the smothering of dissent and diversity. What he calls trite, I call the fabric of other people’s daily life.

On to the second point: the press and impartiality. Keen holds the press in high esteem and applauds them as knowledgeable authorities with trained journalists in their employ and fact checkers at hand, who make responsible choices and cover the whole gamut. Thus, they have become institutes that have gained enough respect to get some special treatment: they are granted interviews with the high & mighty, they have their sources, they are granted impunity; all of which in turn improves their reporting.

Again, Keen is absolutely right. However, he’s only right for a tiny part of the press and television news, and thus, he presents us with a highly idealised and romanticised description of the press. Many newspapers and news shows are simply sloppy, copy or parrot one another, broadcast stuff that is just short of being gossip, consider news as an impure commodity (no longer good if touched by anybody else), are not impartial by a long stretch, publish press releases or syndicate news without any research, care less about truth than about sales, care more about sensationalism than about backgrounds or aftermaths, dress up ads as ‘infomercials’ or ‘advertorials’, and consider tidbits about an actor divorcing (or maybe not) to be prime news. (Even respected newspapers occasionally fall for hypes, as we have recently seen in the Netherlands with all the Fitna bruha.) In short, many newspapers and news programs behave exactly as Keen claims that only bloggers do.

Furthermore, his view of the press is unforgivably Western. With glee, Keen quotes a newspaper editor who states that the difference between newspapers and bloggers is that journalists , other than bloggers, are prepared to go to court – or to jail – for what they write. Never mind that quite a number of bloggers have been sued in Western countries for the news that they published and that Keen chooses to completely disregard them. (I do suggest however that he could do with a subscription to the Electronic Frontier Foundation’s news feed and familiarise himself with my own ten-year lawsuit.) With his outspoken approval of that editor’s statement, Keen shows a severe lack of understanding of the press and of the internet in struggling countries. In many Central European, North-African, Middle-East, Asian and South-American countries, newspapers are in cahoots with the government. If they weren’t, they couldn’t publish at all, and as it is, they are severely curtailed. In those countries is it bloggers who courageously escape censorship and find means to publish real news, and who often find themselves being persecuted or jailed, and sometimes worse, on account of that. Reporters Without Borders publish a yearly tally, and it’s a very uncomfortable picture that they paint: blogging can be fatal. Yet, even then – or perhaps especially then – people blog. Because they care enough about their country’s condition to tell the truth – albeit another kind of truth than the one that their governments cares to hear.

Next, Keen describes how newspapers are losing subscriptions and advertisements. Again, it’s the internet’s fault, according to Keen. Craigslist and Google now attract all the ads, and readers cancel their subscription because they can find the news on the net anyway, and hence have grown to believe that the news is or should be ‘free’.

However, newspapers have been going down in circulation ever since the 1980’s, and for the bigger part, they lost their readership to television. At the time, newspapers tackled the problem by focusing on their ad revenues – to the point where they created specialised supplements and weekend magazines in order to garnish more commercial space – and by devoting pages to more frivolous subjects such as life-style-news, in the hopes of regaining some readers. That is to say: newspapers countered their crisis by becoming less newsy and by moving away from their core business.

Keen also conveniently forgets that commercial television has cannibalised public channels. He ignores that some newspapers have been heavily subsidised by their owners not for the love of quality news but in order to kill off a competing paper and thus to get a bigger piece of the market. He fails to mention how newspapers that were loved by their readers were robbed of their identity because their owner ‘reshuffled’ some titles. He disregards that groups of newspapers have been bought and resold by venture capitalists looking for a quick buck, leaving the papers bleeding – as happened in the Netherlands.

In other words: their crisis has a longer standing and is much wider than Keen cares to admit, and its roots far precede the advent of the internet. And while Keen is rightly worried over the newspapers’ dwindling circulation in as far as it equates the downfall of investigative journalism, he fails to see that alas, that pitfall has perhaps more to do with the rise of commercial television and its perceived ‘free’ dissipation of news than with the rise of the internet or of Web 2.0.

We might want to discuss ads here. Keen regards commercials as the breath of life of the press, radio and television. But the main reason that I have completely given up on radio and almost stopped watching television is that I can no longer stand the barrage of ads. In newspapers, you can just flip the page or toss out the supplement, but in broadcasting media, you can’t. You have to suffer them. Everything that you’re trying listen to or watch and immerse yourself in, is being poisoned by yelling people trying to sell you something that you don’t want or need. By and large, it feels like broadcasting media are using content as a mere wrapping for ads.

I’m not the only one who is quite fed up. Hence the immense popularity of TiVo for television and of ad blockers in web browsers, and I am quite sure that some people’s habit of downloading episodes of series (whether on BitTorrent or on iTunes) or of waiting for the DVD release, can at least be partially explained by the fact that in these formats, the program comes ad-free. Oh, the relief. No ads. Unhampered content. At last. Mr Keen, making money by selling ad space is not a media-saving strategy. It is its nemesis. (It’s helpful to note that in the Netherlands, box office numbers rose after cinemas dropped the ads.)

If the printed press wants to reconsider its role and place – and I certainly hope that it will – it should place more weight on its content and its readership, less on ads. And while we’re at it: if they move to the internet, which many in the end will to do, they can cut on printing and distribution costs, thereby freeing a considerable part of their budget. Money that can be used to pay journalists and editors with. Yes, parts of the newspaper industry will suffer and people will lose their jobs – from paper producers and printers to newspaper delivery boys.

But we don’t lament the implementation of printing technology because it put scribes out of work. We did however decry the implied loss of authority: suddenly, everybody could read what the bible said and form their own opinion about its content, instead of having to patiently wait for the priest to give his selection, his interpretation, his guidance and his verdict. Printing created the wish to become literate; literacy created choice and dissent. And I’m quite sure that when the first novels were printed, some people complained that this was not what we had invented that wonderful technology for.

Yes, we are losing gatekeepers. We actually have been doing so for centuries. Almost invariably, that was a terribly useful and liberating development. Indeed, sometimes – but usually for brief periods only – we were confused, at times frighteningly so. These changes have certainly not always been uniformly positive, but unlike Keen, I don’t think for one second that any technology has made us dumber per se or has robbed us of our culture. We tend to turn any and all communication technology into a means of cultural production, with or without our being paid to do so, and Keens self-professed nostalgia is just that: a bad case of nostalgia.

[In de Volkskrant verscheen een Nederlandse samenvatting van deze lezing, een beetje staccato want met meer dan de helft bekort.]