Wie van de acht

‘MAAR HOOR NU EENS,’ zei iemand ernstig tegen me, ‘tegenwoordig hóef je toch geen aids meer te krijgen? Je kunt nu toch niet meer zeggen dat je van niets wist? Je kunt het toch voorkomen?’

Dat was zo ongeveer de derde die ik dat die maand hoorde zeggen. De spreker in kwestie was een lieve, betrouwbare man die liever op zijn tong zou bijten dan willens & wetens te discrimineren, die veel vrije tijd spendeert aan vrijwilligerswerk en ziekenzorg, die van ferme discussies houdt, die nadenkt en gereserveerd religieus is. Hij heeft alleen niet altijd in de gaten wanneer zijn opvattingen op vooroordelen zijn gebaseerd. Daar ruziën wij dan over.

Je kunt aids toch voorkomen. Ja, dat kan, wanneer je keurig en monogaam getrouwd bent, zoals hij. Dan kun je inderdaad doorleven zoals je dat altijd al deed en hoef je je nergens zorgen over te maken. Maar mensen die niet monogaam leven? Die niet kunnen of willen trouwen? Of wier partners niet monogaam zijn?

Aids is in de publieke opinie verbonden met snelle, vluchtige seks, met exuberant leven, met wisselende sekscontacten, met eigen schuld, dikke bult. En dat je homoseksueel bent vinden veel mensen tot daar aan toe, maar dat je het dan ook nog doet met een andere homoseksueel is al snel een stuk viezer.

Ik ken een gezin met vier kinderen, waaronder twee lesbische dames. Het heteroseksuele zusje kreeg twee jaar geleden op vakantie verkering met een zomerliefde. Ze kreeg aids.

Ik had een vriendje dat veel coke gebruikte en ineens hier kwam met de heugelijke mededeling dat hij die avond met wat vrienden heroïne gedeeld had. O jee, en de naald dan, dacht ik.

De meeste mannen die prostituées bezoeken, zijn getrouwd en hun echtgenotes weten van niets. Veel mannen die prostituées bezoeken, willen zonder condoom; vooral verslaafde prostituées zijn bang bijna geen inkomsten te hebben wanneer ze niet toegeven. Veel keurig getrouwde echtgenotes weten niet eens dat ze risico lopen.

Ik ken een herenstel dat al jarenlang bij elkaar is. Ze zijn niet seropositief. Maar ze hebben in de afgelopen vijf jaar al tien vrienden begraven die aan aids zijn overleden.

Niet alle tandartsen werken met handschoentjes aan of steriliseren hun gereedschap tussen twee patiënten door. Een paar jaar geleden ontdekte men dat de gemeenschappelijke link tussen twintig seropositieve mensen hun tandarts was.

Ik ken een vrouw wier voormalige geliefde seropositief is. Ze heeft nog jaren met haar gevreeën, veilig, en dat ging goed.

Ik kende een jongen die verkracht werd. Hij raakte besmet en is nu dood.

Ik had een vriendje bij wie het condoom, als we vreeën, bijna steevast kapot ging. Het waren niettemin goeie. Maar vanwege die sneuvelende condooms vroeg ik hem toch een aidstest te doen. (Zelf doe ik er eens per jaar een. Voor de zekerheid.) Ik had geluk.

Ik ken veel mensen die vanwege hun eigen keurigheid – getrouwd, monogaam – geborneerd raken. Dat je aids krijgt is in hun ogen je eigen schuld. Je had het immers kunnen voorkomen. Had je maar moeten leven zoals zij.

*

IK KEN EEN GEZIN met drie zoons; twee ervan, Jan en Piet, zijn homoseksueel. Jan en zijn vriend hebben alletwee wat gerommeld voordat ze uiteindelijk elkaar troffen; ze blijken nu alletwee seropositief te zijn.

Piet, de jongste zoon, heeft altijd uiterst kuis geleefd en trof een paar jaar geleden zijn eerste en enige liefde, met wie hij nu samenwoont. Piet heeft nooit een ander gekoosd & geliefd dan deze ene. Piets geliefde heeft eerder twee of drie vriendjes gehad. Piets vriendje heeft nu aids en Piet zelf is seropositief.

Een kwartet seropositieve jongens in één familie. En nooit rondgeneukt op de baan of in darkrooms en sauna’s, ze zijn allemaal altijd heel keurig serieel monogaam geweest. Vier besmette jongens. Vier drama’s. Vier levens die drastisch onder de loep genomen moeten worden en te vroeg zullen ophouden, en aan elk van die levens is een hele ketting van ouders en vrienden en geliefden verbonden die mee lijden en eveneens beschadigd zullen raken. Als dominosteentjes vallen de intimi mee om, sommigen letterlijk meegesleept en daarna ook het graf in. Die jongens vormen een seropositief kwartet. Het woord krijgt meteen een nare klank, het gaat op zwarte pieten lijken maar alle kaarten spelen vals, of iemand heeft aan de dobbelstenen zitten rommelen.

Vier jongens in één familie, dat mag toch niet? Dat moest toch verboden worden? Ze worden een aftelrijmpje, ze zullen samen een canon worden, de familie zal elegieën zingen op de wijs van Vader Jacob: zieke zohoon, zieke zohoon, zieke zohóón, zieke zohoon. Ze worden allevier ziek en zullen dan, wranger kan haast niet, verdomme ook nog elkaars verdriet onwillekeurig in de weg zitten of versterken. Omdat je bij de eerste niet alleen vanwege hemzelf moet huilen maar ook omdat er nog drie zullen gaan, en wanneer je inmiddels bij de derde bent aangeland, je moe wordt van het gedoe en het verdriet en de zorg en de angst en gaat denken: we zijn er nu bijna, nog even volhouden. Mensen kunnen hard worden uit zelfbescherming bij zoveel verdriet en ellende.

Inmiddels kent een van de acht Nederlanders iemand met aids.

Een cyborg manifest

Dit boek bevat een vertaling van Haraway’s bekendste essay, Een cyborg manifest. In dat artikel toont ze aan dat allerlei oude tweedelingen achterhaald zijn en doet ze een loffelijke voorzet om een nieuw politiek perspectief te creëren. Ze gebruikt daartoe de cyborg, een kruising tussen mens en machine. Zoals ze zelf ooit in een interview zei: ‘De cyborg is voor een deel een grap. Je kunt in deze tijd geen manifest voor communisten meer schrijven – wel voor cyborgs. Maar het is een serieuze grap.’
Aangezien dit de eerste keer is dat er iets van Haraway in het Nederlands wordt gepubliceerd en haar essay geen lichte kost is, is de vertaling licht bewerkt en wordt die voorafgegeaan door een uitgebreid essay van Karin Spaink. Het eerste deel daarvan traceert de verwikkelingen tussen techniek en mensen; in het tweede deel wordt Haraway in het feministische debat gesitueerd; het derde deel tenslotte bevat een aantal hoogst particuliere variaties op het cyborg-thema.

Omslag Cyborg manifestDetails:

Donna Haraway: Een cyborg manifest, met een uitgebreid essay van Karin Spaink – Uitgeverij De Balie – Amsterdam 1994 – ISBN 90-6617-139-1 -171 pagina’s

Bestellen:

Probeer het eens bij Tweedehands-boeken

Flaptekst:

Donna Haraway is wetenschapshistorica, biologe en professor in de ideeëngeschiedenis aan de Universiteit van Santa Cruz. Ze is tevens een van de weinige mensen die een alomvattende nieuwsgierigheid en een scherpe geest weten te paren aan radicaal engagement, kritisch feminisme, onrustbarende ideeën plus verstand van moderne technologieën en hun consequenties. In haar werk staat de gedachte centraal dat de natuur er niet zonder meer is (als iets dat klaarligt om ‘ontdekt’ te worden) maar telkens weer opnieuw wordt uitgevonden. Ze onderzoekt daartoe hoe in wetenschappelijke verhandelingen allerlei sociale verschijnselen – zoals het verschil tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid, tussen zwart en wit, de impact van technologie – tot ‘natuurlijke’ fenomenen worden omgevormd. Waarheden worden in haar ogen gemaakt en zeker niet zonder meer aangetroffen.

Dit boek bevat een vertaling van Haraway’s bekendste essay, Een cyborg manifest. In dat artikel toont ze aan dat allerlei oude tweedelingen achterhaald zijn en doet ze een loffelijke voorzet om een nieuw politiek perspectief te creëren. Ze gebruikt daartoe de cyborg, een kruising tussen mens en machine. Zoals ze zelf ooit in een interview zei: ‘De cyborg is voor een deel een grap. Je kunt in deze tijd geen manifest voor communisten meer schrijven – wel voor cyborgs. Maar het is een serieuze grap.’

Haraway gebruikt de meest uiteenlopende bronnen, variërend van science fiction en ethnografie tot verhandelingen over de computer-industrie en feministische klassiekers.

Aangezien dit de eerste keer is dat er iets van Haraway in het Nederlands wordt gepubliceerd en haar essay geen lichte kost is, is de vertaling licht bewerkt en wordt die voorafgegeaan door een uitgebreid essay van Karin Spaink. Het eerste deel daarvan traceert de verwikkelingen tussen techniek en mensen; in het tweede deel wordt Haraway in het feministische debat gesitueerd; het derde deel tenslotte bevat een aantal hoogst particuliere variaties op het cyborg-thema.

Recensies:

De kus

HET KWAM ZO.

Mattias Duyves belde me op met de mededeling dat hij had gehoord dat ik een deel van de slotmanifestatie van Roze Zaterdag zou presenteren; klopte dat? Ja, zei ik, daar ben ik inderdaad voor uitgenodigd, en of het doorgaat weet ik niet zeker. Maar hoezo? Nou, zei Mattias, hij had een idee – beter gezegd: iets wat een idee kon worden. En hij vertelde:

Rond 500 voor Christus, nu dus 2500 jaar geleden, bestonden er in het oude Griekenland kusspelen tussen mannen. In de Dorische stad Megara kwamen tijdens de lentefeesten mannen bijeen om lofliederen op de herenliefde ten gehore te brengen. Tijdens deze bijeenkomsten werden de aanwezige mannen uitgenodigd elkaar te omhelzen en te kussen. Dit leidde tot de kusspelen van Megara, waarbij het ging om de sierlijkste omhelzing, de welluidenste kus en de luidste pakkerd.

Volgens de Griekse beginselen gold de mannenkus als een uitingsvorm van schoonheid; en om schoonheid werd gestreden, net als om kracht, snelheid of behendigheid. Op de velden rondom het stadje Elis (oftewel op de Elyseïsche velden) werden daarom ook schoonheidswedstrijden tussen jongens gehouden; de prijzen waren wapens, een myrtekrans, plus een kus van een andere mooie jongen. Deze Elyseïsche Spelen zijn later, in de negentiende eeuw, nieuw leven ingeblazen en werden toen omgedoopt tot de Olympische Spelen. Maar helaas zonder deze wedstrijden in schoonheid of in gepassioneerd kussen daarbij te betrekken, en al evenzeer zonder dat homoseksuele element. Eigenlijk zijn de Olympische Spelen, zoals we die nu kennen, een heteroseksuele geschiedvervalsing en eigenlijk vormen ze maar een armzalige bedoening.

Misschien dat ik hier iets mee kon, suggereerde Mattias. Voorstellen de Gay Games aan te passen. Of…

Wie het daarna precies bedacht heeft, weet ik niet meer. Terwijl Mattias zijn verhaal vertelde schoten mij beelden door het hoofd van Dynamo, een spetterend tweedaags metalfestival waarvan ik net terug was. Daar had Life of Agony, een groep die zich specialiseert in NewYorkse hardcore, de gemoederen – en de lichamen – dusdanig in beweging weten te krijgen dat zo’n beetje het hele veld op en neer sprong; en wie zich realiseert dat er zestigduizend mensen aanwezig waren, beseft dat dit mag gelden als the biggest pogo ever.

Wedstrijden. Kussen. The biggest something. We organiseren gewoon de grootse kus uit de geschiedenis, zeiden Mattias en ik tegen elkaar, en het hele gesprek was met die ene zin in één klap geregeld. Als ik daar nu op dat podium ga staan en het hoe & waartoe uitleg, bedachten wij, en ik iedereen op dat Museumplein vraag om de dichtstbijzijnde gelijkgeslachtelijke mededemonstrant vol op de mond te kussen, dan kunnen we daar die middag met een simpel verzoek aan alle aanwezigen een statement afleveren waar niemand van terug heeft. Als iedereen meedoet, hebben we daar die middag duizenden kussende mensen. Dat wordt de grootste kus van de geschiedenis – de grootse homosuele kus van de geschiedenis. Een kus van Guinness-Book-of-Records proporties. Doen we, zeiden Mattias en ik tegen elkaar, en opgetogen legden wij na dit gesprekje van zeven minuten de telefoon neer.

Pas later daagden mij de proporties ervan. Kussen. De kus is immers het alfa en omega – of liever gezegd: het ooh en aah – van de passie en van de liefde, en wat de maatschappelijke en psychologische verschillen tussen heteroseksuele en homoseksuele passies ook mogen zijn, welke historische of subculturele vormen de gelijkgeslachtelijke liefde ook heeft aangenomen, de kus vormt het gemeenschappelijke element. De kus bindt al wie deelneemt aan de liefde. De kus kent geen hokjes, grenzen, geboden of verboden; hij wil slechts gesmaakt worden.

En tegelijkertijd is diezelfde kus de steen des aanstoots. Homoseksueel of lesbisch mag je ‘heus wel’ zijn in de ogen der verheven niet-homosuelen, maar er iets aan doen is vaak een ander verhaal. In die zin is de homo- of lesbo-kus te beschouwen als de voortzetting van de strijd met andere middelen. De goegemeente die verbaal haar tolerantie jegens homoseksualiteit belijdt, schrikt zich immers het apezuur wanneer twee vrouwen elkaar openlijk en verlangend kussen. Het meest provocerende onderdeel van een avondvullend programma rondom homoseksualiteit dat de VPRO jaren geleden uitzond, zo herinner ik me, was een close-up van een minutenlang volgehouden tongzoen tussen twee meneren. Bij de eerste homolesbische straatacties in Amsterdam, vijfentwintig jaar geleden, kusten twee meisjes en twee jongens elkaar in het openbaar – en dat hoorde niet.

Je mocht nog wel ‘zo’ zijn maar daar moest niemand verder iets van merken; handjes vasthouden naderde de gevaargrens al akelig dicht. En die vuistregel geldt in zekere zin nog altijd: publieke kussen tussen meneren of tussen mevrouwen zijn in Engeland uitdrukkelijk verboden, en in films voor het grote publiek zie je ze al evenmin (wat Philadelphia tot zo’n idiote en te keurige film maakte: ze kústen elkaar nooit, die twee minnaars. Dat zou te shockerend zijn. Aids hebben, accoord, maar kussen… No way.)

De gelijkgeslachtelijke kus is even teder, dwingend, gracieus, verlangend, zacht, nat, heet en liefdevol als de heteroseksuele kus. De publieke gelijkgeslachtelijke kus is het meest gepassioneerde strijdmiddel dat men kan inzetten. Want hoezo: make love, not war? Fuck John Lennon. Liefde i­s oorlog. Laten wij onze wapens wetten!

Dus vandaar. Over drie dagen hoop ik iedereen op het Museumplein te mogen oproepen tot de meest provocerende, de meest innige, de meest omvattende en de allergrootste kus aller tijden. U weet inmiddels hoe het is afgelopen. Ik ben nog effies in blijde verwachting.

Het geheime seksleven van de techniek

MARKETINGDESKUNDIGEN BEPALEN DE mate waarin nieuwe technologieën zijn ingeburgerd aan de hand van de penetratie van specifieke apparaten in huishoudens: men relateert de verkoop aan het aantal mensen en maakt daar sommen mee. De gemiddelde Nederlandse woning biedt, zo luiden de uitkomsten van dergelijke exercities, ruwweg onderdak aan bijna tweeënenhalf mens, twee telefoons, anderhalve televisie, driekwart videorecorder en cd-speler, een halve computer, een kwart magnetron en een tiende cd-i. (Zulke berekeningen dienen overigens vooral ter staving van allang bekende feiten, zoals dat mensen meer in huishoudens gepenetreerd zijn dan cd-spelers.) Het is nogal gemakszuchtig om acceptatie van technologie te meten via de verkoop ervan; kijken naar het gebruik dat mensen ervan maken, lijkt zinniger.

Hoe vertrouwder een apparaat of toestel is, hoe minder heilig het is; hoe minder heilig, hoe veelvuldiger en veelzijdiger het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Waar men zich in lang vervlogen tijden naar verluidt stipt om zeven uur en vol ontzag voor de televisie schaarde om te zien wat Hilversum weer voor wonderen in petto had, het voltallige gezin vol spanning afwachtte tot de heer des huizes zich over de aan/uit-knop boog en de uitzending van gisteravond de conversatie tijdens lunchpauzes, koffievisites en speelkwartieren domineerde, laat niemand zich nu veel gelegen liggen aan de tv. Hij is onderdeel van het dagelijks leven geworden en daar is niets heiligs meer aan. Hij is alles en niets.

De tv is afwisselend babysitter, haardvuur, oorlogsreporter, psychotherapeut, spelletjesmachine, buurvrouw, cultfilmhuis, stem in de eenzaamheid en muziekweekblad, en zodra er echt iets aan de hand is lees je dat morgen wel in de krant en daarna pas zet je CNN aan. De televisie is waarlijk gedemocratiseerd, want uit zijn voorgeschreven rol gevallen. Hij is tegenwoordig multifunctioneel en de bezitter maakt zelf uit in welke hoedanigheid het ding van keer tot keer wordt aangezet.

Een interessanter inburgeringscriterium dan de penetratiegraad is derhalve de vanzelfsprekendheid waarmee mensen high-tech produkten ook benutten voor praktijken die de fabrikant aanvankelijk in het geheel niet op het oog heeft gehad. De televisie die als behang fungeert, heeft zijn pendant in de computer die invalt voor de vierde man bij het klaverjassen; de walkman speelt niet alleen teepjes maar zingt ‘s nachts slaapliedjes voor rusteloze lieden en houdt buitenshuis een effectief scherm op tegen ongewenste praatjes en opdringerige meneren, de fax treedt sinds kort naar voren als de distributeur van een handgeschreven tijdschrift en een elektrische tandenborstel kan ook best een vibrator zijn.

De magnetron slaagde wat mij betreft twee jaar geleden voor deze surplus-test, toen iemand me vertelde dat hij zijn magnetron gebruikte om er z’n zelfgekweekte nederwiet in te drogen. (Twee minuten op vol vermogen, als ik me zijn aanwijzingen goed herinner.) Het wachten is op het moment dat iemand dat deel van de cd-collectie dat wegens veranderende modes en smaken toch niet meer beluisterd wordt, zal recyclen tot bijvoorbeeld servies. Cd’s zijn namelijk heel goed te gebruiken als taartbordje, als kaarsenhouder of als onderzetter.

Techniek is pas goed wanneer zij flexibel is en de gebruikers ervan hun eigen toepassingen voor de bijbehorende apparatuur kunnen verzinnen – en langs slinkse wegen loopt die eigen toepassing bijna altijd uit op seks. Hoe dat precies komt, is vooralsnog een raadsel; het zal wel iets met mannen te maken hebben. Die verlustigen zich door de bank genomen meer dan vrouwen aan hightech snufjes, hebben een ruimere portemonnee om tot de aanschaf van dergelijke apparatuur over te gaan en maken zich, wanneer ze het spul eenmaal in hun bezit hebben, doorgaans sneller vertrouwd met moderne technologieën dan vrouwen dat doen. Voor moderne mediatechniek geldt in ieder geval als vuistregel: If it doesn’t make you come, it doesn’t stay.

Fabrikanten snappen dat niet altijd. Philips ontwikkelde zo’n twintig jaar geleden een uiterst vernuftig videoapparaat, de V2000, en sloot contracten af met filmmagnaten teneinde voorbespeelde software beschikbaar te hebben voor de kersverse videobezitters. Philips weigerde echter in zee te gaan met pornoproducenten, zodat de videotheken voor dit systeem alleen min of meer kuise speelfilms op de schappen hadden staan, wat weer als gevolg had dat de V2000 in de zo belangrijke introductiejaren sterk aan marktpotentie inboette. Juist pornovideo’s werden opvallend vaak gehuurd, vooral door mensen die er nieuwsgierig naar waren maar geen zin hadden in vieze bioscopen in achterafstraatjes. Betamax, een ander videosysteem dat de concurrentie aanging met VHS, stortte zich wel op de porno en hield het aanzienlijk langer uit. Het V2000-systeem, een superieure techniek volgens mensen die het weten kunnen, ging in zekere zin ten onder aan preutsheid.

*

SEKS HEEFT VAKER de introductie van nieuwe media vergemakkelijkt. De Franse PTT ondernam dertien jaar geleden een proef om te onderzoeken of sommige dure diensten (zoals het kosteloos verstrekken van telefoongidsen en het instandhouden van inlichtingencentrales) konden worden vervangen door een systeem waarbij de burgers zelf informatie opzoeken via een on-line verbinding. Minitel werd, om de attractiviteit ervan te verhogen, opgetuigd met een onbenullig bulletinboard en de inwoners van Bretagne kregen bij wijze van proef allemaal een gratis setje met beeldscherm en toetsenbord thuis geïnstalleerd. Behalve telefoonnummers konden de gebruikers tegen een geringe vergoeding ook het weer, de uitgaansagenda en de veilingprijzen raadplegen.

Het animo voor Minitel nam pas traceerbare proporties aan toen de gebruikers ontdekten dat ze, in plaats van uitsluitend ‘naar boven’ te bellen, ook berichten voor elkaar konden achterlaten. En binnen de kortste keren fungeerde Minitel als een streekkrant in eigen beheer die bovendien grossierde in hobbycontacten: wie toevallig liefhebber was van nudistisch dauwtrappen en dat wegens gebrek aan belangstelling helaas altijd alleen had moeten doen, of wie postzegels verzamelde met afbeeldingen van kolibri’s of van doodgeschoten staatshoofden en de dubbele exemplaren graag eens wilde ruilen, vond via Minitel meestal wel een lokale lotgenoot.

Zulke onderlinge netwerken bracht de Franse PTT tot haar onnoemelijke verdriet niet bijster veel geld op; er werd hooguit iets meer gebeld dan anders (de verbinding met Minitel wordt via de telefoon gelegd). Minitel dankte zijn verdienste vooral aan het feit dat het kon worden ingezet als een aardig tegenvoorbeeld wanneer er weer eens een dogmatische mediaprofessor kwam aanzetten met nachtmerriescenario’s waarin moderne telecommunicatie gelijk werd gesteld aan sociale verarming en vereenzaming; immers, in Bretagne bloeide het maatschappelijk leven juist op onvoorziene wijze op als gevolg van deze nieuwe manier om contacten te leggen.

In financieel opzicht werd Minitel echter pas succesvol nadat een paar pientere jongens seks- en dating-bulletinboards opzetten en een paar franken per minuut vroegen voor hun service; binnen de kortste keren liep het storm en kwam het geld met bakken binnen. Sex sells.

In Nederland is rond de 06-nummers iets vergelijkbaars gebeurd. Toen de 06-lijnen werden ingevoerd, bestond er geen duidelijk beeld van de diensten die geboden zouden kunnen worden. De PTT had zelf niet veel meer in de aanbieding dan het weerbericht, de tijdmelding of Max Tailleurs geinlijn, en deed schuchtere pogingen andere bedrijven te interesseren voor deze nieuwe optie. Een jongeman kocht in een opwelling vijfentwintig 06-lijnen, plugde een telefooncentrale in waarop een opname werd afgespeeld van een hitsige vrouwenstem die suggestieve teksten uitsprak, plaatste wat advertenties voor nulzesseks en zag tot zijn onmetelijke verbazing dat zodra het 06-net in werking werd gesteld, alle lampjes van zijn apparaat tegelijkertijd aanfloepten.

Het duurde nog maanden voor de PTT zover was dat hij kon uitbreiden naar honderd lijnen; toen hij ze kreeg waren ook die vrijwel permanent in gebruik. Door de publiciteit over zijn noviteit wist heel Nederland op slag wat een nulzes-nummer was; de PTT had zich geen effectiever introductie kunnen wensen. Telefoonseks sloeg dusdanig aan dat sommige bedrijven ertoe overgingen de nulzes-nummers te blokkeren om zo hun werknemers het bellen ervan te beletten, tenminste tijdens kantooruren. De jonge ondernemer in kwestie is nu overigens miljonair.

Nulzes-lijnen kennen twee varianten. Bij de luisterlijnen krijgt de beller – al dan niet live – een dame te horen die voor veel dingen in is (tenminste: dat zegt ze). Er zijn tal van specialisaties: wie verhaaltjes wil horen over billekoek dient een ander nummer te draaien dan wie vooral houdt van schooljuffrouwen, meesteressen of mevrouwen met grote borsten. Bij de belboxen kunnen diverse mensen tegelijkertijd met elkaar praten (maximaal tien); zodra twee mensen elkaar vinden en vertrouwelijkheden willen uitwisselen, kunnen ze op een aparte lijn worden gezet. Ze komen dan terecht in een telefonische versie van de darkroom, en kunnen daar elk onder wederzijdse verbale aanvuring overgaan tot masturbatie. Een klassiek probleem bij deze belboxen is het schrijnende gebrek aan deelnemende meisjes: het schijnt niet ongewoon te zijn dat acht mannen door elkaar heen schreeuwen, wachtend op dat ene meisje. Sommige belboxen betalen daarom vrouwen om deel te nemen aan gesprekken; ze fungeren als lokkertje voor de mannen, net zoals vroeger in de studentendisco de meisjes voor nop naar binnen mochten en de jongens moesten betalen.

Nulzesseks is inmiddels een zo wijd verbreid fenomeen en opmerkelijk genoeg zoveel gewoner en meer geaccepteerd dan prostitutie of pornografie dat RTL er ‘s avonds spotjes voor uitzendt en vrijwel elke omroepgids advertenties opneemt. Uit de Varagids: ‘Bel nu! Direkt privé. Hier vind je de leukste meisjes waarmee je lekker privé mee kunt kletsen. Bel snel, ze wachten op je!!! Direct apart afspreeklijn 06-xx, Flirten met z’n tweeën 06-xx, Stoute afspraakjes 06-xx, Gay direct apart per regio 06-xx.’

*

OOK DE COMPUTER, lange tijd het domein van puberjongetjes en technofreaks (die dan ook prompt werden omgedoopt tot ‘bitneukers’), bood nieuwe mogelijkheden voor seksuele expansie en exploratie. Via een modem kunnen computergebruikers met elkaar bellen en op bulletinboards berichten of programma’s voor anderen achterlaten of juist ophalen voor eigen gebruik. In Nederland bestaan momenteel honderden van die bulletinboards (BBS’en), waarvan sommige uiterst gespecialiseerd zijn: er worden programmeertechnische vragen behandeld, je kunt er tips krijgen om bugs te repareren, er zijn handige programmaatjes te vinden, je kunt on-line met elkaar ‘praten’ en dergelijke.

Internet is een internationaal computernetwerk dat aanvankelijk bedoeld was om documenten overal beschikbaar te stellen; op Internet worden nu wetenschappelijke, politieke en culturele discussies gevoerd waaraan miljoenen mensen deelnemen. Er lopen discussies over aids, hacken, literatuur, virtual reality, de kunst van het theezetten, de nieuwste film van Spielberg en over de stand van zaken in Sarajevo. Via lokale verbindingen is elke gebruiker aangesloten op het hele netwerk, en een Internet-verbinding met New York kost evenveel als een plaatselijk telefoontje.

Ook op Internet vinden seksgesprekken plaats, soms tegen wil en dank. In de Digitale Stad, een plaatselijke vertakking van Internet, hebben verschillende vrouwen zich erover beklaagd dat ze, wanneer ze wat rondhingen in de diverse gespreksruimten, hitserig benaderd worden door mannelijke datareizigers. Sommigen spreken al van ‘cyber-rape’ oftewel digitale verkrachting. En cyberspace kent tevens haar eigen Casanova’s: Francisco van Jole heeft al in diverse tijdschriften de analoge wereld kond gedaan van zijn digitale viriliteit met cyberliefjes. Anderhalve week geleden trachtte hij de Volkskrantlezers te overtuigen van het superieure karakter van deze vorm van contact, waarbij hij omstandig doch geheel overbodig uitlegde dat een simpele conversatie tot fysieke sensaties kon leiden. Hij verbaasde zich, met de naïviteit van de bekeerling, over de seksuele openhartigheid die hij en zijn gesprekspartners wisten te bereiken zonder elkaar ook maar te zien.

Nicholson Baker had al een charmant boek gewijd aan de directheid die anonimiteit kan opleveren. Zijn boek Vox (1992) is opgezet als een telefoongesprek via een sekslijn; een man en een vrouw spreken drie of vier uur over hun fantasieën, hun ervaringen en hun wensen, en larderen deze verhaaltjes met recepten voor pastagerechten en discussies over de merites van pornoboeken versus die van pornofoto’s. De twee personages constateren een paar keer verrast dat ze elkaar zoveel vertellen en vinden daarvoor meteen een adequate verklaring: ‘It doesn’t go beyond this conversation. Out here we say everything, but in our lives, nothing. Out here you can tell me.’ Bovendien hebben ze een gemeenschappelijk doel – hun lust. Wanneer ze alletwee een orgasme hebben gehad, hangen ze op en is het boek afgelopen.

*

OP BULLETINBOARDS VALT meer te doen dan praten. Veel mensen bezoeken ze uitsluitend om er free-ware te sponzen (sponzen is rondschuimen op een BBS om er spelletjes en andere programma’s vanaf te halen zonder zelf ooit iets aan te leveren). Tegenwoordig heeft bijna elk BBS een seksafdeling; sommige BBS’en doen zelfs uitsluitend in seks.

BBseks is flauw en primitief, en bestaat hoofdzakelijk uit plaatjes van blote meisjes (blote jongens bestaan niet in cyberspace) en stupide spelletjes. Wanneer je zo’n BBS bezoekt, rollen er lijsten als deze over het scherm:

Kortom, vergelijkbare rommel als de plaatjes in een gemiddeld pornoblad maar met een aanzienlijk lagere resolutie. Het enige plezier dat er mogelijkerwijs in schuilgaat, is de toegevoegde waarde van het medium zelf, de computer: wie in het bezit is van een tekenprogramma kan de opgehaalde plaatjes naar believen wijzigen en het hoofd van Rosanna Arquette op het lichaam van Demi Moore zetten, proberen de genitaliën der dames extra te arceren of ze een keursje en naaldhakken aan te trekken. Het hoogtepunt van dergelijk knip-en plakgenot is alleen weggelegd voor wie in het bezit is van een fotoscanner en een retoucheerprogramma; daarmee kun je de Tight Butt Asia Girl zo manipuleren dat ze middenin de gezinskiekjes van het uitstapje naar Artis belandt, kan de Huge Hairy Pussy opa’s toupet vervangen of blijkt tante Petra mee te doen met de Yng Ladies Engaged In Lezbo Action.

De spelletjes zijn van hetzelfde elementaire niveau. Bij sommige krijg je bij elk behaald niveau de beschikking over een dame waarmee dingen gedaan kunnen worden (hoofdzakelijk heteroseksuele dingen, lesbische of homosuele computergebruikers veronderstelt men veelal niet), en hoe dichter men het eindspel weet te naderen, hoe dichter men inderdaad het eindspel nadert. Andere spelletjes, die met een groots gebaar ‘interactief’ worden genoemd, vergen een muis of een joystick om ze te kunnen spelen. Door met de muis te klikken, loop je een beeldverhaal door en treft daar meisjes op banken en in bedden die een flagrante poging doen de speler te verleiden hen te bevredigen. Door met de muis hun kledingstukken aan te wijzen, verdwijnen die in het niets; door met de muis op kleine langwerpige voorwerpen te klikken, verdwijnen die in de dames. Met de joystick kan de hand van een masturberende mevrouw worden bewogen, en op het laatst scoort ze; of er moeten twee figuurtjes bijeen gebracht worden, een kwestie van goed mikken.

*

DE LAATSTE PAAR jaar wordt geëxperimenteerd met een nieuwe vorm van computerseks: cybersex. Via datasuits, kleding met sensoren die reageren op impulsen die vanuit de computer worden opgewekt of via Internet doorgegeven, zou een geheel nieuwe beleving kunnen worden opgewekt. Cybersex is momenteel hoofdzakelijk een technofantasie, maar zou ooit realiteit kunnen worden. De bedoeling is een pak en een programma te ontwerpen die bij de drager ervan sensaties teweegbrengen als had hij of zij een lustige partner. Het ontwerp van het datasuit is verhoudingsgewijs het meest eenvoudige deel van de onderneming, hoewel gezegd moet worden dat de meeste pakken die nu ter promotie worden gebruikt, uiterst summier zijn. Via een hoofddeksel annex bril en koptelefoon wordt de gebruiker visueel de virtuele wereld ingeleid; op het beeldscherm verschijnt een partner, gebaseerd op een fotomodel, een filmster of een heus lief. Handschoenen (datagloves) en een peniskoker of teledildo moeten de rest doen. Prikkels worden elektrisch aan het betreffende lichaamsdeel doorgegeven en lopen uiteen van minimaal 3,5 volt voor een lichte aanraking tot maximaal 49 volt voor de voorstanders van een hardere aanpak.

De aspiraties van de cybersex-adepten variëren: sommigen speculeren op programma’s met een ideale virtuele partner die de drager op van te voren aangegeven manieren zal opwinden en uiteindelijk bevredigen, anderen gokken op cyber-orgies waarbij honderden mensen ingelogd zijn en elkaar elektronisch stimuleren. Kortgeleden werd een demonstratie gegeven van een Duits prototype, waarbij twee proefpersonen trachtten elkaar fysiek te behagen over een afstand van zeshonderd kilometer. Claude stond in Keulen voor een scherm met vijftien afbeeldingen van onderdelen van een vrouwelijk lichaam en moest dan met zijn muis een preferente erogene zone van Emanuelle te Parijs prikkelen. Het had iets van de twee koningskinderen die vruchteloos poogden de rivier die hen scheidde, weg te denken:

‘Voel je iets?’ vraagt Claude.
‘Ja, een streling… tussen mijn benen,’ zegt Emanuelle.
‘…’
‘Wat doe je nu?’ vraagt Emanuelle even later.
‘Ik doe niets,’ zegt Claude, ‘ik wacht op jou.’

*

DE VALKUILEN VAN cybersex zijn evident. Aangezien de reacties van de telepartner vooralsnog niet zichtbaar te maken zijn (tenzij er weer iets extra’s gedaan wordt met video en microfoons), is het niet zonder meer duidelijk hoe het andere koningskind reageert. De lichaamsstreken die onder het bereik van cybersex vallen, lijken tamelijk beperkt: eens aan iemands haar trekken, een been fixeren met een goedgeplaatste knie of een touw, met een nagel over rugwervels krassen of zachtjes een mondhoek kussen – het zit er allemaal voorlopig niet in. Cybersex doet hoofdzakelijk denken aan een hoogst omslachtige variant op masturbatie en in voorgeschreven ‘lekkere’ plekjes.

Het voornaamste probleem is echter dat het onnoemelijk veel gedoe lijkt en dat alles wat gewone-mensenseks zo aangenaam maakt erin ontbreekt: de onhandigheid, het gestuntel, het gefluister en gegiechel, het heimelijk koesteren van fantasieën en verlangens, en vooral: de verliefdheid. Bovendien zijn reëel bestaande mensen ook buiten bed hardstikke veelzijdig.

Seks mag dan technologie helpen verkopen, om seks te verkopen is verliefdheid nodig – of tenminste de illusie daarvan.

Identificatie

HET GROTE VOORDEEL van een etiket vinden, van het gaan aanleunen tegen een groepsidentiteit, is dat er eindelijk een focus voorhanden is die al dat wisselvallige en onsamenhangende gedoe binnenin kan richten en een nieuwe context biedt voor onbegrijpelijke wensen en verlangens. Oh, dus dat was het, daa¡rom voelde ik me nooit thuis bij de mensen bij wie anderen zich thuis leken te voelen – ik was gewoon anders. Want homoseksueel. Of punk. Of joods. Of transseksueel. Of sm. Of anarchist. Of… vul maar in. En even is het alsof je opgelucht de vinger kunt leggen op het verschil, op datgene dat veroorzaakt dat je niet zonder meer spoort met andere mensen.

De meeste mensen staan ambivalent tegenover homoseksuelen, punkers, joden, transseksuelen, anarchisten of vul maar in. Omdat ze anders zijn en afwijken van de meerderheid, en daarmee vermeende zekerheden in twijfel trekken, en tegelijkertijd omdat diezelfde meerderheid ervan is doordrongen dat het geen pas geeft dat verschil meteen maar om te buigen in afwijzing, bevoogding, discriminatie en achterstelling of verplichte aanpassing. Men belijdt de tolerantie en bepaalt zich derhalve tot onverschilligheid, onhandigheid of vage angst. Een enkeling die de status quo met kracht wenst te handhaven en niet buiten de eigen oogkleppen kan kijken, gaat zich te buiten aan stupiditeiten, flagrant burgertruttendom of ijdele zelfgenoegzaamheid. Gevaarlijk worden de zaken pas wanneer die kortzichtige enkelingen zichzelf ook een etiket aanmeten, hun ongenoegen bundelen en zich neo-fascist gaan noemen. Dan gaan ze ineens Turkse of joodse mensen uitroken, slaan ze punks dood, kerven ze hakenkruizen in het gezicht van invalide meisjes en willen ze aids-patiënten in kampen stoppen.

Dat is allemaal waar. En tegelijkertijd ga ik telkens steigeren wanneer iemand spreekt over iets als ‘geënternaliseerde homohaat’, oftewel de gedachte dat degene die zich aan de gelijkgeslachtelijke liefde laaft, stiekempjes een onvermijdelijke tik van de molen heeft meegekregen en dat zijn of haar ongenoegen over zichzelf het rechtstreekse en verwijtbare gevolg is van de algemene ambivalentie die de omringende maatschappij tentoonspreidt. Ik weet niet hoe het met U zit, maar persoonlijk heb ik altijd te maken gehad met zelfhaat & -hekel; ik vrees eerlijk gezegd dat zulks een doodnormale menselijke conditie is die bovendien zijn vruchten kan afwerpen. Haat & hekel stuwen een mens voort (mits ze niet al te massief zijn, want dat verlamt): indien goed gedoseerd is een portie eigenwoede op zijn tijd brandstof voor zelfverbetering.

Maar geïnternaliseerde homohaat… Ik weet het niet. Alsof je opnieuw een extern etiket hebt gevonden voor alles wat ongericht in je rondzingt en voor de manieren waarop je jezelf met jezelf lastig valt. Het grote voordeel van zo’n label plakken op een vaag gevoel van onbehagen over wie & hoe je bent, is dat je de oorzaken ervan op de buitenwacht kunt afschuiven (‘het is de haat van de maatschappij die mij me zo doet voelen, i­kzelf zou het in mijn natuurlijke staat heel goed met mezelf kunnen vinden’) en in zekere zin verleent dat de geïnternaliseerde homohater tevens een mate van glorie. Ik lig niet met mezelf overhoop doch ik, onschuldige, word door de anderen Niet Gewaardeerd Zoals Ik Ben. En dan verontwaardigd met een priemend vingertje wijzen en tegen mammie gillen: ‘Hullie hebben het gedaan!’, terwijl je uit jezelf evengoed over jezelf gevallen zou zijn of last had gehad van het leven. Oh de glorie van de homohaat: je kunnen aanscharen bij een traditie van onderdrukking, van slachtoffers, van martelaars… Jezus stierf ook voor jou. Eigenlijk. Een beetje.

Ik ken veel mensen die destructieve of depressieve neigingen hebben. Sommigen leven die uit, anderen doen erg hun best ze weg te masseren en er een modus vivendi voor te vinden. Maar aan die akelige gevoelens op zich is niets geïnternaliseerds te ontdekken, het is geen kwestie van buitenaf opleggen, ze waren er al en zullen er altijd blijven. De crux is om er een vorm voor te vinden: ze zo vruchtbaar mogelijk aan te wenden en er profijt van te trekken.

De enige keer dat ik graag zou willen geloven in geïnternaliseerde zelfhaat, is wanneer ik iets lees over de neo’s. Ik zou ze uit de grond van mijn hart een onverteerbare dosis geïnternaliseerde fascistenhaat toewensen. Maar ik geloof niet dat zi­j daar ooit last van hebben.

Oude oma’s

NATUURLIJK IS HET onnatuurlijk, maar dat is geen argument. ‘Nature has gotten away with far too much’, constateerde Ruth in Fay Weldons boek The lives and loves of a she-devil al, en trok haar plan om de natuurlijke orde en alles wat men daarvoor versleet, te ondermijnen. Ze complotteerde, ze fraudeerde en intrigeerde er op los, met als netto resultaat dat ze haar leven en haar omgeving volledig naar haar hand wist te zetten en op magistrale wijze wraak nam op de man die haar had versmaad. Ze vertimmerde haar lichaam, ze verzamelde kapitalen en ze vermorzelde mensenlevens. Ethisch was het in het geheel niet verantwoord wat ze deed, maar dat werd ruimschoots gecompenseerd door het genoegen een zo doelgerichte dame aan het werk te zien. Bovendien heeft Ruth gelijk: de natuur krijgt al te vaak haar zin, of anders geven we haar wel de schuld van onze eigen tekortkomingen.

Natuurlijk is het onnatuurlijk, maar wat is dat tegenwoordig niet? Vliegtuigen zijn onnatuurlijk, evenals voorverpakt brood. Elektrisch licht is onnatuurlijk, en televisie, rolstoelen, condooms, haarverf, zonnebanken, giro-afschriften of AKO-prijzen ook. Dus mij zult u niet horen tegensputteren wanneer mijn dode oma zwanger blijkt en draagster is van de succesvolle versmelting van Einsteins diepgevroren sperma en de eicellen van een geaborteerde foetus. (Eerder nog zou ik pleiten voor het instellen van een eicelbank van vrouwelijke genieën. Van veel beroemde mannen ligt ergens een dotje zaad in de diepvries, maar van al die vrouwen van Nobel-waardige allure bewaren we niks. Over eenzijdigheid gesproken.)

Nee, zulke argumenten doen me allemaal niets. Het zijn heel andere aspecten die ik lastig vind aan die discussie over zwangerschap op leeftijd. Dat zijn trouwens dezelfde als die voor de inmiddels wel geaccepteerde vormen van ivf gelden. Waarom, om de ingewikkeldste maar meteen bij de kop te vatten, vinden vrouwen het zo allejezus belangrijk om een kind van zichzelf te krijgen? Als je een kind wilt kun je er toch een adopteren? Het tegenargument is dat een adoptiekind ‘niet van jezelf’ is, en dat dat kind zich bovendien niet in je eigen buik van foetus tot baby heeft ontwikkeld; juist de zwangerschap zelf zou een belangrijk deel van de band met het kind voorbereiden.

Maar ho: mannen dragen het kind evenmin zelf, en ook al besef ik dat er op hun ouderlijke liefde valt af te dingen (vooral omdat die vaak verbaal wordt beleden en zich in de praktijk gewoonlijk niet uit in de vorm van enige zinnige bemoeienis met het kind, zoals ‘s nachts opstaan en luiers verschonen of later pleisters plakken en fijn bij de theepot zitten wachten tot de nazaat van school komt), ze kunnen het wel en er zijn er zat die het nog waarmaken ook. Je hoeft niet zelf zwanger te zijn geweest om veel van je kind te houden.

En dat argument van ‘eigen’ – ach, soit. Veel mensen voeden kinderen op die niet van henzelf zijn; die ontwikkeling neemt alleen maar toe naarmate meer mensen scheiden en nieuwe liefdes vinden die vervolgens meewerken aan de opvoeding van de vruchten van de vorige verhouding, en bij homoseksuele ouderparen komt er per definitie vreemd materiaal aan te pas. Voor mannen bestond hier sowieso al een probleem: ze weten nooit zeker of hun kind wel hun kind is, een fundamentele onzekerheid die vastzit aan de mannelijke functie in de voortplanting. De enige zekerheid die mannen in deze hebben is dat hun kind het kind van de moeder is, en daar weten ze over het algemeen heel goed mee te leven, desnoods door een handige vorm van zelfbedrog te plegen. Zouden vrouwen nu heus niet in staat zijn een dergelijke vorm van liefde op te brengen voor een kind dat de eerste fase elders heeft doorgemaakt?

En waarom, om de zaak op de spits te drijven, gaat alle medische aandacht zo unaniem uit naar de vruchtbaarheid en zwangerschap van vrouwen? Bijna elk orgaan is momenteel transplanteerbaar: levers, nieren, harten, huid, longen en netvliezen kunnen zo’n herplaatsing goed doorstaan, en ik maak me sterk dat er in het geheim geoefend wordt op hersenen. Afgerukte handen en afgesneden penissen kunnen worden teruggezet. Waarom is er nu geen enkele onderzoeker te bekennen die probeert een man een baarmoeder te implanteren? Dat zou pas revolutionair zijn, en getuigen van visie en durf. Hormoonaanpassing is goed mogelijk, getuige de successen die bij transseksuele operaties zijn geboekt, en de vrucht kan er via een klein sneetje in en via een keizersnede weer uit. Zelfs borstvoeding geven is met het slikken van hormoonpreparaten waarschijnlijk geen probleem. Zijn baardgroei zal stokken, maar ach, dat scheelt mooi tijd ‘s morgens bij het wassen & aankleden.

Nature has gotten her way with things far too often. Vermoedelijk ligt er een groter taboe op zwangere mannen dan op zwangere oma’s.

Niet over de lijntjes

BIJNA ELKE WEEK ga ik sneaken in Kriterion. Bij de Sneak Preview zie je films die nog niet in roulatie zijn genomen, en je weet op voorhand nooit welke. Je kunt alleen gissen: bij de kassa krijg je naast je toegangskaartje een dropsleutel met een cryptische omschrijving van de titel van die avond.

Sneaken is leuk. Je kijkt minder vooringenomen, de film is immers nog niet gerecenseerd, of opeens zit je naar een maffiafilm te kijken terwijl je die gewoonlijk mijdt, en vanwege de ingebakken verrassing herwint de bioscoop iets van de magie die hij vroeger had. Wanneer de reclames zijn doorgedraaid, doet iedereen zijn best om te raden wat er zal komen. Er valt een verwachtingsvolle stilte wanneer de film inzet: nou, wat?! wat komt er? Bij sommige acteurs klinkt er gejoel op in de zaal: jottum, vanavond Nicholas Cage! Dan nestelen we ons dieper in de stoelen. Bij slechte films gaat het publiek langzamerhand over op collectief commentaar en gaan we ons met de regie bemoeien, zo ongeveer als horrorpubliek dat gewoonlijk doet, of geven we de acteurs tips. We leven allemaal erg met elkaar mee in de zaal wanneer de sneak tegenvalt en troosten elkaar na afloop.

Deze keer trof ik het bijzonder. We kregen Walt. Ik ben verslingerd aan Disneyfilms en ga daar altijd speciaal met mijn hartsvriendin naartoe, omdat wij de enigen zijn die wij kennen die ook van zulke films houden. Meestal zitten Lies en ik dan in de matinee, tussen de mamma’s met de kinders, en zijn wij de enige volwassenen. Ik was aangenaam verrast toen ook de rest van de zaal uitgelaten joelde nadat bleek dat we Aladdin te zien zouden krijgen.

Van Oom Walt zijn ondertussen de vreemdste dingen bekend, zoals dat hij tussen het plaatjes kleuren door – oppassen! niet buiten de lijntjes gaan! – zijn werknemers en collega’s bespionneerde en dikke vrinden was met J. Edgar Hoover, topcat van de FBI die op zijn beurt in zijn vrije tijd graag de travestiet uithing en orgieën met meneren hield. Nu, zulke gedragingen, die laten geheid hun sporen na in het oeuvre, dus U begrijpt dat ik met die wetenschap in pacht extra oplettend naar Aladdin keek.

Aladdin is niet voor kleine kinderen, zoveel was al snel duidelijk. Veel te eng. De zaal loeide, we krompen ineen en je kon de spanning in de rijen voelen toen Aladdin, door de vuige listen van de grootvizier in een grot gelokt waar hij vervolgens niet meer uit kon, golven van vuur aan zijn hielen voelde likken en achtervolgd werd door moordzuchtige rotsblokken. Gelukkig ontmoette Aladdin in het uur zijner nood een bevriend vliegend tapijt dat hem zijn diensten aanbood. Het was pure horror, die ontsnappingsscène, Hellraiser was er niets bij. Overal instortende muren, wenkend vuur, nauwe doorgangen en dat tapijt onderwijl maar slalommen, we werden er misselijk van. Ik hoop werkelijk niet dat U Uw kinderlogéetjes tijdens de feestdagen op Walt heeft getracteerd, daar gaan ze maar akelig van dromen.

Het was inderdaad een nogal vreemde film, seksueel gezien. Mijn hypothese was dat de boef in de film, de grootvizier, niet zozeer achter de wonderlamp zou aanzitten als wel achter Aladdin zelve. Nu was dat ook zo, en QED, maar er was meer. De hoofdrolspelers, Aladdin en Jasmine, die toch eigenlijk verliefd zouden moeten worden op elkaar, zijn zo’n beetje de hele film door hoofdzakelijk in de weer met hun respectieve dieren.

Aladdin heeft een aapje tegen wie hij de hele tijd aanleutert en die hij getraind heeft om als zijn partner in crime te opereren; samen jatten ze brood en vruchten en halen ze streken uit. En altijd wanneer een missie succesvol is verlopen, omhelzen ze elkaar innig en wrijft het aapje zijn kop liefdevol tegen die van Aladdin aan. Het ontbrak er nog maar aan dat ze elkaar kusten. Jasmine heeft een huistijger die haar vergezelt. Hij slaapt bij haar, zij krult zich tegen hem op, hij likt haar gezicht en zij zoent hem warempel een paar keer vet op de bek terwijl ze zijn kop aanminnig tussen haar handen vasthoudt. Je reinste bestialiteit! En de grootvizier doet het met een papegaai.

Dat dat verder niemand opvalt komt omdat ze onderwijl de heteroseksuele liefde bezingen. Aladdin is op haar en Jasmine op hem, dat zeggen ze tenminste, maar in de praktijk zie je daar weinig van terug. Ja, één keer zitten ze met hun hoofden beaat tegen elkaar aangeleund op dat vliegende tapijt, ze weten verdomd goed hoe ze de schijn kunnen ophouden en de film geschikt voor onder de zes kunnen houden, maar zodra ze zijn afgestapt storten ze zich weer in de armen van hun heuse liefdes. Zingen over de ware en ondertussen doen waar ze zin in hebben. Zolang je de schijn ophoudt dat je niet buiten de lijntjes zit, kun je elke kleur nemen die je hebben wilt.

Binnenkort komt Sneeuwwitje opnieuw uit. Hoe zou die tegen deze achtergrond gezien moeten worden? Ik gok op een stiekeme geronto-pedofielenfilm in orgie-setting. Zeven kinderen met baarden. En die heksenstiefmoeder blijkt vast een valse nicht in travestie. Ze lijkt ook veel op Hellun Zelluf, vindt U niet?

Kleur bekennen

ZULKE DINGEN VOLG ik nooit zo goed, daarvoor moet U eigenlijk bij Sjuul Deckwitz wezen want die weet werkelijk alles van Het Koningshuis en zij kan het ene smakelijke verhaal na het andere opdissen, dus wellicht dat mijn gebrekkige kennis er de oorzaak van was dat ik het faliekant mis had. Ik dacht dat Friso degene was die, dat hij… eh… nou ja dat Friso niet Oranje was maar Roze. Blijkt inenen dat Alexander, dat ook hi­j ook zo!

In de kranten werd al een tipje van de sluier opgelicht. Ochtend- en avondbladen meldden dat onze aspirantkoning die avond per NOS zijn aanstaande volk zou meedelen dat hij zich ‘volledig vrij voelt’ in zijn partnerkeuze en dat hij zich, wanneer het eenmaal zo ver zou zijn, ‘absoluut niet’ tegen zal laten houden door de noodzakelijke goedkeuring van het parlement. Mijn roze zintuig sprong op red alert. Verhip, dacht ik, wat een heftigheid, hoezo zijn kont zo hard tegen de krib gegooid; zou Alexander soms bedoelen dat hij…? Dus dat werd kijken, die avond. En jawel.

Al in zijn eerste zinnen tijdens het introotje was het raak. ‘Op een gegeven moment aanvaard je je toekomst,’ sprak de prins, ‘dan verzet je je er niet meer tegen. Als je niet honderd procent weet te kiezen, weet je dat het later niet goed gaat.’ Doorgewinterd en bedreven als ik inmiddels ben in het ontcijferen van crypto-homo’s, begreep ik bij van deze woorden natuurlijk in één klap waar de kroonprins op doelde. Eigenlijk hadden we het allang kunnen weten. Hij had de goede verstaander de laatste jaren hints te over gegeven: steeds dat openlijke geflirt met uniformen, bij de marine gezeten, nu weer dat gedoe met de luchtmacht, hij heeft een praatgroepje met lotgenoten alwaar men ‘ervaringen uitwisselt’, kortom hij doet alles mits het maar iets met veel mannen erbij is.

En wij maar denken dat al dat koninklijk gepraat over hoe zwaar soms maar ja je moet wel, het is immers geen keuze maar iets in de genen, over tronen & kronen ging. Welnee. Over heren en deszelfder liefde, dáár ging het in dit interview om. Aanvaarding, lot, voorbestemming – mijn vocabulaire zou het niet zijn maar in zijn positie kan ik me voorstellen dat hij zijn liefde in een wat ouderwets jasje presenteert. ‘De symboolfunctie is heel belangrijk,’ zei hij nog, de identificatietheorie indachtig, ‘maar het gaat om de inhoud.’ Ik had het hem niet kunnen verbeteren.

‘Als je niet honderd procent weet te kiezen.’ Nou en of de troonopvolger inmiddels had gekozen. Alexander ging werkelijk all the way, hij wilde deze beker van ganser harte en dronk hem tot op de laatste druppel leeg. Zijn bekentenissen volgden elkaar in vlot tempo op. Hij vertelde Van Westerloo, die onbegrijpend maar desalniettemin geboeid aan zijn lippen hing, hoe hij op vroege leeftijd al het koninklijk huis had moeten verlaten wegens strubbelingen met zijn ouders (zie je wel, dacht ik opgetogen) en toen hup naar een Brits college was vertrokken om zich aldaar fijn te verpozen tussen de andere jongens. ‘Het was niet echt een Spartaanse opvoeding geweest,’ antwoordde hij de interviewer; proefde ik daar iets van teleurstelling in zijn stem? Misschien had hij, zo begon ik onderhand te geloven, verlangd naar een straffe meester die met een spaans rietje zijn bolle billen geselde.

Van Westerloo begreep niets of anders hield hij zich van de domme – oh had ik daar maar gezeten, ik had doorgevraagd en doorgevraagd: op tafel ermee, je aanvaardt tenslotte je symboolfunctie of niet – en van de weeromstuit werd Alexander driester en gaf hij tussen neus en lippen door blijk van zijn onstuitbare interesse in sm-achtige affaires. ‘Ik heb in Den Helder bij de marine gezeten. Dat was schoolser dan ooit. Ik ben niet meer gestraft dan anderen, maar ook niet minder. Het is mijn vorming geweest, dit had ik nooit willen missen. Het was noodzakelijk voor mij om goed aangepakt te worden. Ik heb het gevoel dat ik daar een mán geworden ben.’

Vrij en onverveerd.

Van Westerloo informeerde nog naar zijn vriendschappen. ‘Ik heb echte vrienden, dat is belangrijk in mijn positie,’ antwoordde Alexander tactvol, en voegde daar aan toe: ‘Deze vrienden heb ik zelf uitgekozen.’ Bij Van Westerloo begon het nu eindelijk te dagen: ‘Zijn dat jongens, jonge mannen, met wie u in vertrouwen kunt omgaan en ook helemaal uzelf kunt zijn?’ ‘Ja,’ beaamde de prins volmondig. Bij zijn vrienden kon hij hélemaal zichzelf zijn.

Dus als er binnenkort een wet in het parlement wordt behandeld waarin het homohuwelijk mogelijk wordt gemaakt, begrijpt U hoe de vork in de steel zit. ‘Ik ben tegen samenwonen,’ zei Alexander flink. ‘Ik heb niets tegen mensen die samenwonen maar i­k zal het nooit doen.’ Alex wil trouwen.

Oranje boven!

Sekse en gender in de letteren

[Lezing voor Surplus op de Amsterdamse Feminist Book Fair.]

Man of vrouw, vrouw of man. Soms lijkt dat de fundamentele scheidslijn te zijn waarlangs alles wordt ingedeeld. De eerste vraag die over een pasgeboren kind wordt gesteld, is – beluister de huiver in de stem – ‘Is het gezond?’ En zodra die angst voor dood & bederf of lek & gebrek is weggevaagd en het leven kan worden gevierd – het kind is immers ter wereld gebracht, het heeft bovendien voldoende tenen en vingers, het gezichtje loopt mooi rood aan en de longen schreeuwen de eerste hap adem die ze genomen heeft meteen weer uit, op volle sterkte – volgt de indeling. Het leeft. Dus: is het een jongen, of een meisje?

Is het een jongen, is het een meisje. Het grootste verwijt dat respectabele burgers op de moderne jeugd van de jaren zestig afvuurde was niet dat ze onbeleefd, oneerbiedig, vies, indecent, politiek afwijkend of moreel te licht bevonden zouden zijn. De klacht die het meest ten aanzien van hen werd geuit was ‘dat je niet eens meer kon zien of het een jongen of een meisje was.’ Nu was er in de jaren zestig, zoals sommigen van U waarschijnlijk maar al te goed weten, werkelijk geen sprake van het opheffen van seksescheiding of m/v stereotypen. Onder de toenmalige moderne jongeren waren ze weliswaar anders maar ze waren er, en ze lagen tevens akelig vast. Lees Meulenbelt er maar op na. Niettemin reflecteerde deze uitspraak in al zijn eenvoud de wezensangst die opflakkert zodra de uiterlijke verschijnselen van mannelijkheid en vrouwelijkheid beginnen te bewegen. Oh hemel, al dat lange haar, je kunt niet eens meer zien óf.

Mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn ook onder feministische dames problematisch. In onze pogingen in kaart te brengen wat aan beide seksen wordt toegeschreven op het vlak van gedrag, verschijning, biologie, biochemie, sociale scenario’s, reproductie en verzorging, werk en liefde, denken en leven, verwachtingen en patronen, dromen en verlangens, vallen we regelmatig met animo in de kuil die we juist met onze theorieën hoopten dicht te kunnen gooien. We schrijven aan mensen gedragingen toe alsof die biologisch verankerd zouden zijn, of beroepen ons op sociale constructies waarlangs mensen zich vormen en identiteiten tot stand brengen, en ontwerpen al doende zelf nieuwe definities van vrouwelijkheid en mannelijkheid. Maar niet alles wat mensen doen of zijn of verbeelden laat zich door dat tweesnijdend zwaard doormidden klieven. Doorgaans gaan ook wij dan proppen en dingen op maat snijden zodat ze alsnog in de voorbestemde hokjes passen.

Een typerend voorbeeld, uit het leven gegrepen; om preciezer te zijn, uit het mijne. Laatst was er weer zo’n fijne discussie over pornografie en ik liet daar ter lering en vermaak een aantal scènes zien uit mijn favoriete damespornofilm, Suburban Dykes. In een van deze fragmenten komt een escort op bezoek bij onze heldinnen; zij onthult hen haar voorbinddildo, waarvan de escort en haar beide klanten vervolgens werkelijk alle ins & outs plus nog wat andere toepassingsmogelijkheden verkennen. Na afloop van de vertoning kwam een dame naar mij toe. Gut ja, een interessante film, inderdaad ook aardig gefilmd voor damesporno, maar tsja nou hoe zou ze het zeggen, zo’n voorbinddildo, dat was toch… nou ja was dat niet – hier kwam het hoge woord eruit, en het klonk als een vloek in de kerk – was een voorbinddildo niet erg mannelijk? Kopieerden deze dames niet de klassieke mannenfantasie dat dames alleen plezier konden beleven met een jeweetwel?

Ik had haar kunnen vertellen dat het verschil tussen een voorbinddildo en een penis is dat er in het eerste geval nu juist geen meneer aan vastzit maar een dame. Ik had haar kunnen vertellen dat, wanneer je eist dat damesporno recht doet aan de verlangens en fantasieën van dames, het bizar is om juist deze fantasie te censureren. Ik had haar kunnen vertellen dat veel damesparen een voorbinddildo gebruiken. Ik had haar, Freud indachtig, kunnen zeggen dat het een politiek statement van de eerste orde is om de fallus te laten circuleren onder dames, dat kan immers wanneer je hem alleen maar hoeft voor te binden, en dat zulks wellicht een grote stap voorwaarts is en daarenboven een uiting van een meer op democratische leest geschoeide biologie, namelijk een van plastic en leer en niet van bloed en cellen.

Ik deed dat allemaal niet. Ik moest lachen en zei: ‘Hoezo mannelijk? Ik gebruik mijn voorbinddildo niet alleen met dames maar ook bij mijn vriendjes.’ Ik kon het gekletter in haar hoofd bijna horen, ze was in een klap dwars door haar stereotypen heengeslagen. Voorbinddildo’s zag ze als de manier waarop lesbische vrouwen onderling de heteropatronen herhaalden en ongewild de zo verfoeide mannelijkheid nastreefden. Maar die ene opmerking volstond om verwarring te scheppen en haar tweedeling op te blazen, of misschien wel te kwadrateren. Ik was ineens alles tegelijk in haar ogen. Vrouwelijk, vanwege mijn kleding die dag, en mannelijk, vanwege die dildo. Heteroseksueel en lesbisch. En dan, indien met vriendjes, met hen op mijn voorbinddildo geprikt. Ze ging met nieuwe ogen heen en ik moest erg giechelen – meisjesachtig bijna – toen ze wegliep.

Nu kunt U op Uw beurt natuurlijk diepzinnig gaan pruttelen en peinzen en zeggen dat als mijn vriendjes hun hart ophalen aan mijn dildo, er kennelijk ongeconsumeerde homoseksuele verlangens hunnerzijds in het geding zijn die ik per ongeluk mobiliseer en dat ze me in dat geval niet langer als vrouw zien maar als verkapte medehomosueel en dat ik tijdelijk ingelijfd ben in de hogere orde der mannen, juist vanwege die nu ineens circulerende fallus; of dat ze zich laven aan een ander klassiek en al even vermaledijd beeld, namelijk dat van de dominatrix, maar dat is flauw. Waar het om gaat is dat veel werkelijkheid zich niet aan de indeling mannelijk/vrouwelijk of heteroseksueel/homoseksueel houdt. En dat wij zo geneigd zijn dan terstond te gaan proppen.

Nog een voorbeeld. Uit andermens’ leven ditmaal. Een vriend van mij was vroeger een meisje en heeft zijn borsten en baarmoeder laten weghalen maar weigerde een kunstpenis te laten construeren. Hij viel vroeger, toen hij een meisje was, op jongens maar achtte zichzelf indertijd nooit heteroseksueel; hij was als jonge maagd actief in het Roze Front en associeerde zichzelf met de flikkerbeweging.

Nu heeft hij baardhaar, littekens waar zijn borsten zaten, hij heeft zijn allereigenste vagina behouden en een mooie ring door zijn linkertepel laten prikken, hij draagt glanzende zijden hemdjes en ook graag leer, en hij is nog altijd verliefd op jongens met wie hij zeer regelmatig en tot beider genoegen vrijt ook al is hij een flikker zonder penis. Hij heeft, toen hij na de voltooiing van zijn operaties een nieuwe naam moest kiezen, er een genomen die niet bestaat. Omdat hij geen man en geen vrouw wilde zijn. Volgens de categorieën die het genderteam van de VU hanteert is hij derhalve een homoseksuele, onvoltooide vrouw/man-transseksueel. Hij paste kortom nergens in en past nog steeds nergens in. Hij wil dat ook helemaal niet, ergens in passen. Hij houdt van zijn Cryptic gender, oftewel Crygender.

Crygender is een wezen waarvan niemand de herkomst kent. Cry, zoals gemakshalve de afkorting luidt, is rijk en heeft Cry’s lichaam laten opereren en verfraaien. Cry is niet de klassieke androgyne mens zoals die eerder in feministische pamfletten of romans is beschreven, en die toch altijd meer op vrouwelijkheid dan op mannelijkheid was geënt; Cry is een science-fictionwezen dat weigert om het midden te houden tussen een man en een vrouw omdat Cry er de voorkeur aan geeft om beide opties in gelijke delen te belichamen. Cry houdt niet van de term ‘wezen’, Cry geeft de voorkeur aan de term ‘schepsel’ aangezien Cry zichzelf in de meest letterlijke zin heeft geschapen. Cry’s ene helft is gespierd en harig en beweegt zich scherp en doeltreffend; de andere helft is zacht, molliger en donzig en maakt vloeiende bewegingen (Cry traint daartoe op speciaal aangepaste work-out toestellen.)


Maar hoe te lopen? Met twee verschillende benen moest Cry dat opnieuw leren. En dat bracht een lastige keuze met zich mee. Elke arm en elk been, elke heup en elk deel van Cry’s borstkas mocht dan wel een eigen karakter hebben, eigenschappen teweeg gebracht door lasersneden, hormoonbehandelingen en siliconeninjecties, door fysieke training en onvermoeibare lichaamsverzorging. Maar het totaalbeeld moest samenkomen in de wijze van lopen. Je kon rechts een man zijn en links een vrouw, met een penis voor en een vagina achter, maar je kunt niet bij de ene stap een man zijn en bij de volgende stap een vrouw. Niet zonder te haperen. Niet zonder onevenwichtig te lopen. En het zou alleen ieders lachlust en spotzucht opwekken.

Cry had overwogen zich een zelfbewuste pas aan te meten, met de voeten licht uit elkaar geplaatst, om zo de kordate, schaar-achtige loop van een man na te bootsen. Cry had gedacht aan een gracieuze slentering, de voeten voor elkaar geplaatst, met naar binnen gedraaide tenen, teneinde de verleidelijke heupzwaai van een vrouw te imiteren.

Maar Cry besloot het probleem op te lossen door een eigen manier van lopen te ontwikkelen. Cry danste. Een oplettend kind dat Cry oor het eerst voorbij zag gaan, zou kunnen zeggen dat Cry sprong. Eén voet recht vooruit de andere met een lichte boog, met een kromming die tegelijkertijd glijden was, bewoog Cry zich met hooggeheven hoofd als een Yankee clipper die, met alle zeilen gehesen, de golven trotseerde. Het was een elegante manier van lopen, met complexe bewegingen die voor het ongeoefende oog te snel en te subtiel waren om ze te kunnen onderscheppen. Het was cryptisch. Het was multi-gendered. Het was Crygender. [..]

Cry’s ogen en wenkbrauwen waren terughoudend gestileerd en geverfd, zonder overtrokken kleuren maar juist iets expressiever en verleidelijk dan de natuur in gedachten had gehad. De lippen waren licht omlijnd om ze beter te definiëren tussen de goudkleurige, zacht golvende snor en het gouden, licht krullende puntbaardje. Wat er verder zichtbaar was van de wangen en de kaak, was glad geëpileerd en werd soepel gehouden met vochtinbrengende crèmes. [..]

Crygender was er in geslaagd een persoonlijkheid tot stand te brengen die even uniek en gemêleerd was als Cry’s gezicht of manier van bewegen: snedig en ongekunsteld, agressief en toegevend, met een scherpe tong en zoete woordjes, zelfbewust en in zichzelf gekeerd. Maar bovenal was Cry kalm, rustig, gelijkmatig en mysterieus.

– Thomas T. Thomas: Crygender, Baen Books, 1992.

Crygender. Je kon niet eens meer zien óf, zelfs al stond Cry naakt voor je. Je kon alleen maar zien dát.

Cry bestaat niet. In het boek gaat Cry overigens veel te snel dood en vervalt het boek in een ouderwetse detective waarin men speurt naar de moordenaar. Maar een inspirerend beeld vind ik het wel, deze Crygender. Omdat je niet meer kunt zien óf, en die vraag ineens niet zo belangrijk blijkt.

Zelf heb ik eens een poging gedaan het lichaam te beschrijven van iemand die mijn grootste liefde ever is. Het was me in dat verhaal niet te doen om man of vrouw of heteroseksueel of homoseksueel, wat telde was hem en mij en dingen met liefde en dood, en tevens de constatering dat wij soms samen zo volledig een of inwisselbaar konden zijn dat alle categorieën vervielen en irrelevant bleken omdat we elkaars lichaam of elkaars hoofd waren. Juist omdat het niet ging om hij of ik, maar uitsluitend om de bijzondere combinatie die wij samen vormden, heb ik een passage geschreven waarin ik elke referentie aan mannelijkheid of vrouwelijkheid wilde omzeilen en ons beider lichamen abstraheerde

Die passage luidt als volgt:


Van lichamen weet ik niets meer.

Ik weet alleen dat het mijne het jouwe tot op het bot herkent. Je gezicht vult me met de blauwe smaak van je ogen. Ik ruik je aanrakingen zilverwit op mijn huid en kan je stem tussen mijn vingertoppen vasthouden.

Van lichamen weet ik niets meer. Ik weet alleen maar van jou en van mij, en dat het verschil tussen jou en een bodemloze oceaan minimaal is. Ik drink, en verheug me in het water dat zich boven mijn hoofd sluit; mijn staart schuurt langs de rotsen en verstoort daar de garnalen, die dapper terugbijten. Ik verdrink en ben niet bang. Jij kunt goed zwemmen. En je moest toch die kant op.

Van lichamen weet ik niets meer. Ik weet alleen dat jij in het gelukkige bezit bent van een duikplank die naar je diepten leidt. Glijdend vanaf je borst, voorzichtig over je ribbentreden stappend, laat ik me in je water zakken en zwem tot naar het ravijn van je buik. Hand in hand met je maag daal ik de afgrond in. Ik vlei mijn hoofd op je bekken neer, streel het koraalrif en droom van krabben en kreeften.

Ik weet alleen dat ruggen geteld en haren in vingers gedompeld kunnen worden. Dat onze botten soms in de klit raken, zodat we ons rib voor rib moeten ontwarren en ze daarna weer in model kammen. Dat mijn ogen opeens zacht worden als ik aan je denk en dat ze dan niets meer kunnen, behalve wat in vertes staren en zich innig wensen jou te mogen zien. Ik weet alleen dat ogen er zijn om in te gaan hangen en in ten onder te gaan. Dat je ze het beste van binnenuit kunt bekijken.

Ik weet alleen dat je een eindeloze lus in mijn hart schrijft en mijn muren behangen zijn met jouw ogen. Dat er een gat in mijn hart zit ter grootte van jou, en het een onvoorstelbare opluchting is je aan te raken. Dat je huid balsem voor me is, een warme verademing; een na tergend lang doelloos en onverklaarbaar wachten op niemand weet eigenlijk wat ingeloste belofte.

Dat ik soms een bad in alletwee je linkerblauwe ogen tegelijk neem, dat weet ik, en me schoonboen aan de vlekjes in je irissen. Water raak ik daarna slechts dan pas aan wanneer ik zeker weet dat jouw geur snel weer op mijn lichaam aangebracht kan worden. Met lijm.

Dat kussen de toekomende tijd is van kozen, en andersom, dat weet ik. Dat lichamen er niet toe doen omdat ze maar buitenkant zijn; dat jouw lichaam alles is omdat het de liefde tastbaar en aanraakbaar en vasthoudbaar maakt, dat weet ik.

Ik weet dat je, na mij gedronken te hebben, zo klein was geworden dat je dagelijks mijn hoofd kon binnensluipen, wat je dan ook deed. Ik weet dat je, na mij gedronken te hebben, zo groot was geworden dat je me van binnenuit overstroomde; mijn ogen borrelden over, mijn mond werd vloeibaar en met een zacht scheurend geluid barstte de spiegel in mijn blik. ‘Jij. Hier. Gelukkig,’ schreven de scherven op de grond.

Dat je met wat handen en een paar lippen cirkels tot diamanten kunt kwadrateren weet ik. Dat ik met wat handen en nauwelijks lippen samen met jou een van onze hoofden in kan kruipen om ons daar te verstoppen en alles kwijt te maken weet ik. Dat je me met een mond en wat handen kunt laten ontploffen op twee plaatsen, het zwelt aan van twee kanten, wordt groter en groter en omspoelt me. Ik ben een cirkel van gekwadrateerde pijn en liefde. Met binnenrijm. Dat je je in mijn aderen gebrand hebt, dat weet ik.

Verder niets.

De rest is onzin.

Lichamen, ach wat. Er bestaat geen meervoud. Alleen maar enkel. Jij. Het jouwe. Jouw lichaam, en wat het belichaamt.

De rest is onzin.

– Uit ‘Lichamen’, in Stokken en stenen, Van Gennep 1993.

Die passage viel niet overal goed. Maar het bontst maakte de recensent het wel die het volgende commentaar gaf: ‘Het duurde een tijdje voor ik in de gaten had dat dit eigenlijk een lesbisch verhaal was. Dat kwam door die duikplank.’

Hij las niet. Hij las alleen maar óf.

Een duikplank. En dus lesbisch. Want daarvan zijn wij natuurlijk allen doordrongen: dat er een onlosmakelijk en inherent verband bestaat tussen lesbianisme en duikplanken, net zoals tussen stereotypen en Procustusbedden. Wist U trouwens dat je met een voorbinddildo aan nooit moet gaan zwemmen, omdat je anders geheid kou vat en een snotneus krijgt, wat tamelijk onerotisch (hetero of homo) is?

Maar gelukkig is het verschil tussen herenzakdoeken en dameszakdoeken – geruit of met kant erlangs – eindelijk opgeheven, sinds wij allen in papier snuiten. Dat scheelt alweer.

kd vs PJ

TOEN LAATST DE horrorfilm die ik op Filmnet bekeken had, afgelopen was en ik nog niet wilde slapen, schakelde ik gewoontegetrouw even over naar MTV. Daar werden die nacht toevallig de MTV Awards uitgereikt.

De prijs voor de beste muziekclip ging naar Pearl Jam vanwege hun nummer Jeremy. Jeremy vertelt het verhaal van een eenzaam en geplaagd jongetje dat met niemand contact krijgt en uiteindelijk ten einde raad – misschien is het maar een droom – zijn klasgenoten met een machinegeweer te lijf gaat. Het is een tamelijk romantisch beeld van seriemoordenaars dat hier wordt neergezet, dat geef ik ogenblikkelijk toe (als we nu maar zorgen dat niemand een nare jeugd heeft…), maar als je het nummer hoort en ziet begrijp je waarom in die situatie de gedachte aan moord in iemands hoofd kan opkomen.

Het nummer is prachtig en beklemmend gefilmd: in zwartwit wordt de jongen door de camera belaagd, hij tracht zich tegen die opdringerigheid te verdedigen maar zijn pogingen zijn vruchteloos, de achtervolging houdt nooit op. Af en toe wordt het filmpje onderbroken door scènes waarin Eddie Vedder zijlings in beeld verschijnt; hij zingt geprangd en is zichtbaar aangedaan door de machteloosheid van dat kind en al dat opgekropte verdriet. Hij snapt de nood van dat kind, hij wil helpen maar hij kan de jongen niet bereiken: die zit immers in een ander filmframe. Het enige wat hij kan doen is heel hard zingen, in de hoop dat dan tenminste zijn stem de jongen bereikt. Je hart breekt als je het ziet.

Eddie Vedder kwam naar voren om de prijs in ontvangst te nemen; aan zijn zijde stond een jongen van een jaar of vijftien, zijn zoon of de jongen uit de clip, dat werd niet duidelijk. Vedder zette het zojuist veroverde beeldje neer, keek er een paar seconden naar, legde zijn arm beschermend om de jongen heen en boog zijn lange lichaam over het spreekgestoelte. Hij haalde adem, stopte, keek even naar de jongen naast hem, haalde opnieuw diep adem, veegde de haren uit zijn gezicht en zei: ‘Als ik vroeger geen muziek had gehad, was ik waarschijnlijk net zo geworden als Jeremy. Music saved my life.’ Hij zweeg, liet zijn haar terugvallen over zijn ogen, pakte het beeldje op en overhandigde dat aan de jongen en liep samen met hem weg. Armen om elkaar heen.

Het was het meest oprechte statement dat ik in jaren over muziek heb gehoord. Music saved my life. Te weten dat ook anderen soms hard willen schreeuwen; meehuilen om het verdriet van een ander terwijl je je eigen sores erin terug hoort; je prangende vragen en problemen verklankt zien, maar eindelijk eens buiten jezelf en daardoor al een stuk getemder. Music saved my life. Ik juichte, om het gelijk van Pearl Jam.

Vlak daarvoor was de prijs voor de beste damesclip uitgedeeld. Tot ieders verrassing ging die naar kd lang. Ze was opgetogen en volledig overrompeld, dit had ze nooit gedacht, zei ze: opgenomen te worden in de rangen van Janet Jackson, Madonna en Annie Lennox. Thanx! En ik wist dat op dat moment tal van lesbo’s zouden juichen, omwille van kd.

Ik heb het niet op kd. Ze heeft weliswaar een goeie kop, maar die liedjes stemmen me diep treurig. Country & western is qua tekst en qua muziek zo ongeveer het meest behoudende genre dat je je kunt voorstellen, op drankliederen en psalmen na wellicht, en ook haar huidige softpop heeft niets maar dan ook niets te vertellen – het is allemaal vreselijk lief en rustig en braaf en voorspelbaar. Ze zingt over dames in plaats van heren, dat is een punt in haar voordeel. Maar ik heb nooit van iemand kunnen houden uitsluitend omdat ze in een of ander ideologisch plaatje paste.

Haar immense populariteit in dameskringen is buiten kijf. De Stopera was razendsnel uitverkocht toen kd daar zou optreden. Dat animo verbaast me, juist omdat haar muziek zo buitengewoon onbijzonder is; ik vrees dat ze vooral gewaardeerd wordt omdat ze van de club is. En zich uitgesproken heeft over ‘zo’ zijn. En telkens weer die vreselijk flauwe grap maakt: ‘I have a confession to make. I am a l… l… a Liberace fan!’ Maar dat maakt haar muziek niet beter. Zelfs Anneke, die mijn muziek vaak te onrustbarend vindt en nieuwsgierig was naar kd life, meldde dat ze moeite had moeten doen niet in slaap te vallen.

Vlak nadat kd in Amsterdam was geweest, zag ik PJ Harvey in Paradiso. Ook een dame, ook iemand die wij alleen bij haar initialen kennen – maar mijn hemel, wat een meid! Ze zingt, ze schreeuwt, ze fluistert, ze kermt, ze smeekt, ze vloekt, haar stem kruipt over de vloer en klimt tegen de muren, ze rammelt je oren door elkaar en plukt aan de zenuwen in je buik, en ze kan gitaar spelen als de beste. Haar muziek gaat alle kanten op, plus nog een stuk of drie richtingen waarvan je nog nooit eerder had gehoord. PJ zingt over de liefde; over de schoonheid en de vuigheid ervan, over van twee mensen tegelijk houden, over nevernooitniet meer verliefd willen zijn, over jaloezie, hunkering, wraak en vertedering.

In haar teksten is ze een stuk boeiender dan kd, en het aardige is dat ze met evenveel gemak dames bezingt als meneren. Maar wanneer zij over de damesliefde zingt durft ze datgene waar kd zich in al haar vermeende stoerheid van haar levensdagen niet aan zal wagen: schelden. Woedend zijn. Laaiende kwaadheid ventileren. In het nummer Snake vuurt ze bijvoorbeeld een drie minuten durende vloekkanonnade af op haar lief die haar heeft verlaten – you slut, you snake, you tore right through my heart; een scheldpartij die ze halverwege met een klein stemmetje onderbreekt om haast huilend te zingen hoe afschuwelijk ze diezelfde geliefde mist. Een nummer om nooit te vergeten.

Music saved my life. Maar ik houd me liever vast aan PJ dan aan kd.