Boldly going where man has gone before

JE OP ONONTGONNEN terreinen begeven, ze gaandeweg verkennen en ze nauwgezet in kaart brengen, dat is een van de dingen waar wetenschap over gaat. Zulke witte plekken op de kaart tref je soms aan daar waar je ze het minst zou verwachten: pal onder je neus. Tussen vrouwenbenen, bijvoorbeeld.

“De clitoris? Onontgonnen terrein?” vraagt u zich nu vermoedelijk af, en het antwoord op die vraag luidt: “Inderdaad, de clitoris is onontgonnen terrein.” Let wel, ik heb het hier over wetenschap. Er is nog veel dat we niet weten over de klit en veel kennis is slechts bekend bij een relatief select gezelschap. Komaan, ik zal met u delen wat ik weet en als u dat nu veevee doet, komen we wellicht nog ergens.

Zestien jaar geleden publiceerden drie wetenschappers een boek over de vrouwelijke geslachtsorganen. Indertijd heb ik ‘t nog voor de Diva besproken. Ladas, Whipple & Perry hadden een serie oude handboeken en anatomische atlassen doorgespit, hadden zelf biologisch onderzoek verricht en voerden daarnaast een enquête uit onder een paar duizend vrouwen. Op grond daarvan kwamen ze twee herontdekkingen: nieuws dat voor sommige wetenschappers een aardverschuiving teweeg bracht, dat voor veel gegrijns en gemeesmuil in de populaire media zorgde en dat nog jarenlang voer vormde voor allerhande vrouwentijdschriften. Maar wat Ladas, Whipple & Perry meedeelden was voor veel vrouwen niets dan de bevestiging van iets dat ze allang uit eigen ervaring wisten:
» ja, het vaginaal orgasme bestaat inderdaad; en
» ja, ook vrouwen kunnen ejaculeren.

Wat het illustere drietal, deze koene ridders van de klit, hadden herontdekt was de G-plek. Of, om het preciezer te zeggen: de Gräfenberg-plek, vernoemd baar de Duitse gynaecoloog Ernest Gräfenberg die haar voor het eerst beschreef in een artikel dat hij in 1950 in een wetenschappelijk blad publiceerde. Deze G-plek bevindt zich vlak achter de ingang van de vagina, onder het schaambeen en de plasbuis, en bestaat uit zwellichamen die opmerkelijk veel gelijkenis vertonen met die zich in de penis bevinden.

Je kunt de plek met je vinger voelen. Wanneer het weefsel van de G-plek niet gezwollen is, lijkt de structuur ervan enigszins geribbeld. Indien deze plek met vinger, hand, penis of dildo wordt gestimuleerd, kan dat tot een vaginaal orgasme leiden, zelfs tot een ejaculatie. (Veel Engelssprekende vrouwen hebben het liever over squirting, en Nederlandstalige vrouwen verkiezen vaak de term sproeien.)

Dat deze ‘lozing’ niet uit urine bestond – zoals veel vrouwen enigszins gegeneerd geloofden – toonde het wetenschappelijk trio aan door proefpersonen een middeltje te laten slikken dat urine blauw kleurt; het geëjaculeerde vocht bleef transparant. Het voelt bovendien dikker en stugger dan urine. Het fenomeen is vaker beschreven, niet alleen wetenschappelijk maar ook in porno, maar wordt niet altijd goed geïnterpreteerd: vaak nemen ‘moderne’ lezers aan dat het wel om overdrijving zal gaan, een ‘komisch’ bedoelde of weinig accurate beschrijving van het klaarkomen des vrouws. In een artikel over de pornografische boeken die uitgeverij het Artistiek-Bureau tussen 1879 en 1900 uitgaf, wordt het klaarkomen van vrouwen echter consequent aangeduid met ‘lozing’ of ‘zaadvocht storten’, in zinnen als: “‘Ha! Nu, vriendlief!’ schreeuwde zij. ‘Ik loos al zaadvocht!'”

Ladas, Whipple & Perry formuleerden indertijd de hypothese dat de G-plek deel uitmaakte van de clitoris, en dat de clitoris derhalve aanzienlijk groter moest zijn dan de hedendaagse biologen en seksuologen menen.

[En natuurlijk: toen ik hun boek uit had ging ik naarstig op zoek naar mijn eigen G-plek. Zuiver uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid, dat hoef ik er niet bij te zeggen. Als rationalist geloof ik namelijk in de macht der kennis, en ja, ook ik wilde daar gaan waar wetenschappers grenzen verlegden. Binnen een paar minuten bleek uit mijn privéonderzoek dat de G-plek inderdaad bestond. Het was een duidelijk geval van senti, vidi, vici (ik voelde, ik vond, ik kwam). Latere naspeuringen wezen uit dat ik ‘ejaculati’ aan dit kleine doch kostbare lijstje van wetenschappelijke stadia kon toevoegen. Mijn record is dat ik mijn ejaculaat zo krachtig geloost heb dat het tot mijn kuiten reikte; zowel mijn matras als mijn geliefde kunnen daarvan getuigen.]

Afgelopen augustus kreeg deze hele kwestie van plek & kwak bevestiging uit twee onafhankelijke bronnen, die de zaak voorts in een geheel nieuw licht zetten. Helen O’Connor, een Australische urologe, ontleedde de geslachtsorganen van een aantal overleden vrouwen en gebruikte daarbij 3-D fotografie. Blijkens de gegevens die ze aldus verzamelde is de klit inderdaad aanzienlijk groter dan wetenschappers eerder vermoedden. Intern bestaat de clitoris uit een piramidevormig massa zwellichamen.

Uit de New Scientist waarin een artikel over haar onderzoek stond: “De hele clitoris, die verbonden is met de klier, is ongeveer zo groot als het eerste duimkootje. Er zijn twee vleugels van elk negen centimeter lang, die achterwaarts het lichaam in buigen; tussen die vleugels, aan weerszijden van de vaginale holte, bevinden zich twee bolvormige weefsels.” Het zichtbare deel van de klier die we gewoonlijk verslijten voor de hele klit is derhalve, en ik citeer opnieuw de New Scientist, “slechts de top van de ijsberg”.

En – nee, toeval bestaat niet – ijsbergen zijn de thuisbasis van de tweede bron die deze kwestie van groei, sproei en grootte in een nieuw perspectief plaatste. Diezelfde week bracht de Volkskrant namelijk het nieuws dat er in het afgelopen jaar zeven vrouwelijke ijsberen zijn aangetroffen die in het bezit bleken te zijn van kleine penisjes. Dit vreemde biologische verschijnsel kan, zo schreef de krant, veroorzaakt zijn door pcb’s: milieuvervuiling heeft mogelijk een genetische verandering teweeg gebracht bij deze vrouwelijke ijsberen.

Hmm. Klit of penis? En: natuur of cultuur? Dat is misschien niet goed uit te maken, en wellicht zelfs niet de allerbelangrijkste vraag. In elk geval bewijzen deze ijsbeerdames dat er achter elke wolk, ook indien-ie van pcb bezwangerd gaat, de zon schijnt.

De enige vragen waar ik nu over tob, zijn deze twee. Kunnen deze ijsbeermevrouwen ejaculeren? En: is die van hun groter dan die van ons?

Monarchie en mannen

TWEEMAAL PER JAAR, rond Prinsjesdag en Koninginnedag, flakkert het debat over de verdiensten versus de nadelen van de monarchie altijd eventjes op. Niet dat die ooit tot iets anders dan verhitte koppen leidt: de discussie volgt altoos dezelfde gebaande en uitgesleten paden.

De monarchie is een ondemocratisch instituut, menen de tegenstanders. Ze is onmenselijk jegens de leden van de koninklijke familie (die mogen immers, anders dan burgers, nooit gewoon mens zijn). De invloed die het staatshoofd uitoefent, gaat langs ondoorgrondelijke wegen en onttrekt zich aan parlementaire controle. Onuitstaanbaar is ook dat het geheim van Soestdijk geheim is – de majesteit kan informateurs, formateurs, ministers en minister-presidenten opdrachten geven waarover niemand over uit de school mag klappen – en zulks is eigenlijk achterlijk in een modern land als het onze. De koningin mag haar persoonlijke opinies nimmer ventileren, en tegelijkertijd is de regering verantwoordelijk voor alles wat ze buiten heur Kersttoespraak zegt; ook daar wringt iets. En tot slot kosten de Oranjes de staat veel geld, terwijl Beatrix riant hoog genoteerd staat op de lijst van de honderd rijkste mensen ter wereld.

De voorstanders pleiten dat de monarchie een vorm van stabiliteit biedt waarop geen enkele andere regeringsvorm kan bogen. Ze menen dat presidenten minstens even lastig zijn, en zich bovendien almaar wensen te bewijzen ten opzichte van hun minister-presidenten (godbewaarons voor een Nederlandse Mitterand). Dat de monarchie een onschuldig ceremonieel is, iets dat eerder geschaard moet worden in de categorie klompen en windmolens dan onder politiek bestel. Dat als de Nederlanders een president moesten kiezen, de zittende monarch bovendien de beste kans zou maken om te worden gekozen. Dat wij bovendien allemaal zo van haar houden, van Trix. En dat het doodzonde zou zijn als Koninginnedag teloor zou gaan.

Wat schittert door afwezigheid in zulke debatten over onze monarchie is het feit dat de Nederlandse staatshoofden sinds mensenheugenis vrouwen zijn geweest. In het parlementair stelsel zoals wij dat nu kennen, met aktief en passief kiesrecht voor alle Nederlandse inwoners ongeacht sekse en klasse en een parlement dat niet volgens coöptatie werkt, hebben we decennialang nooit anders dan vrouwelijke staatshoofden gehad: van Emma, Wilhelmina en Juliana tot Beatrix.

De koninginnen Emma, Wilhelmina, Juliana, Beatrix

Van Emma tot aan Juliana waren de dames tevree met hun ceremoniële status: ze dienden als nationaal ornament, en hebben zelden meer gedaan dan een occulte séance beleggen of het volk moed inspreken in hun uren des noods. Wilhelmina was altijd op haar best als ze zich in bontmantel en kaplaarzen kon hullen en de getroffenen van haar medeleven kond kon doen. (Eigenlijk was ze een Mies Bouwman avant la lettre, een moeder der natie uit het pre-tv tijdperk). Juliana was vooral ieders oma, zo iemand die je thee schonk als je kwam uithuilen over hoe gemeen de oppositie je pestte en dat je aftreden overwoog.

Beatrix is de eerste Nederlandse koningin die zich daadwerkelijk met het bestuur van het land bemoeit: iemand die de stukken leest, die weet wat er speelt en eist dat men haar vertelt wat de ins & outs zijn; iemand die de informateur niet alleen sherry schenkt doch hem tevens uithoort, en die – naar verluidt, maar dat is dus het geheim van Soestdijk – Wim Kok nog wel eens gispt over het hoe & wat van een regeringsbesluit.

Maar de mannen van onze monarchen, dat is een ander verhaal. Gezien de tijden waarin deze dames regeerden en de manier waarop in diezelfde tijden over de verhouding tussen echtelieden werd gedacht, bestond er een inherente discrepantie tussen de koningin en haar eega. De prins-gemaal hoorde enerzijds de man in huis te zijn, dat waren alle mannen immers, maar was anderzijds in alles officieel de mindere van zijn gade; wat deze mannen ook wilden, ze moesten het nolens volens achter de schermen doen. Het is een rode draad in de geschiedenis van de Oranjes, koninklijke echtgenoten die hun ambities moesten intomen en die, als ze invloed wilden uitoefen, dat via het bed of via gerommel en geritsel moesten doen. (Eigenlijk zijn koninklijke echtgenoten niets anders dan klassieke vrouwen.

De prinsen Hendrik, Bernhard, Claus en Willem-Alexander

Alle prins-gemalen hebben aspiraties gehad en stuitten daarbij op de grenzen van hun positie. Hendrik was nog wel de makkelijkste, aangezien zijn verlangens simpel waren: drank en vrouwen, beide liefst in ruime mate. Zolang-ie een en ander incognito deed was er niet veel aan de hand want bastaards hebben de Oranjes altijd gemaakt, dus dat gaf niet zo.

Bernhard, Juliana’s echtgenoot, was al lastiger. Dat hij lid was van de Bilderberg-groep – een gezelschap van industriëlen en bankdirecteuren die via hun old boys’ netwerk de politiek naar hun hand trachtte te zetten – was niet prettig en men verdoezelde dat liefst, maar steekpenningen aannemen teneinde de overheid ertoe aan te zetten straaljagers van Lockheed aan te schaffen, ging terecht te ver. Bernhard moest zijn uniform inleveren en bepaalde zich de rest van zijn leven mokkend tot de jacht.

Claus tenslotte kreeg een baantje in het ontwikkelingswerk teneinde hem zoet te houden, maar bleek daar tot ieders schrik goed in te zijn, reden waarom hij gaandeweg op een zijspoor werd gezet. Iets zeggen is leuk voor een prins-gemaal maar het moest vooral niet politiek worden. Ooit wilde uitgeverij Van Gennep Claus’ verzamelde redevoeringen uitgeven; zijn lezingen waren daarvoor immers interessant en intelligent genoeg. Claus’ toestemming had van Gennep al. Maar de Rijksvoorlichtingsdienst verbood de uitgave op de valreep: de prins mocht er eens omstreden door raken. Als ik hem was, zou ik ook depressief geworden zijn. Zoveel ideeën hebben en geen plek om ze uit te dragen.

Straks krijgen we Alexander als koning. Hij heeft te kennen gegeven liever in de voetsporen van zijn moeder dan van zijn oma te willen treden: hij wil geen koekjes uitdelen maar zich bezighouden met het staatsbeleid. Dat Beatrix zich werkelijk bleek te verdiepen in staatszaken, was nieuw: vrouwen deden dat immers nooit, en staatshoofden al helemaal niet. Helemaal serieus nemen we Beatrix er nog steeds niet in. Het gaat eerder over welk hoedje en ensemble ze draagt dan over de portée van haar Kersttoespraak, en serieuze studies naar Trix’ instructies van (in)formateurs zijn er niet geweest.

Als een man zich zout gedragen op haar manier, komt de monarchie denkelijk in een nieuw licht te staan. Dan zullen we die aanzienlijk serieuzer gaan bespreken, en komen we misschien tot de conclusie dat we allang een president hebben.

Boldly going where man has gone before

[Brief lecture for one of the meetings during the Gay Games Amsterdam.]

DELVING INTO UNKNOWN territories and meticulously exploring them is one of the things science is about. Sometimes, unknown territories are encountered where you would least expect to find them: right under your nose. For instance, between female legs.

“The clit? Unexplored?” you may well ask, and the answer is “Yes, the clit, unexplored.” I’m talking science here, mind you. There’s much we do not yet know about the clit. Please allow me to further your education.

Sixteen years ago, three scientists wrote a book about the female sexual organs. Ladas, Whipple & Perry had re-investigated old anatomical textbooks, had done some biological research of their own, had conducted a survey amongst a couple of thousand women and then came up with news that was earth-shaking to some scientists, caused a great number of jokes in the popular press and gave women’s magazines something to chew about for years and years to come. But what Ladas, Whipple & Perry found confirmed the experience of a vast amount of women:

» yes, there is such a thing as a vaginal orgasm;
» yes, women can ejaculate.

Their rediscovery was the G-spot – or, more accurately, the Gräfenberg spot, named after the German gynaecologist Ernest Gräfenberg who first described it in an article published in 1950. The G-spot is located just after the vagina’s entrance, behind the pelvic bone and the urethra, and consists of erectile tissue that is very similar to that of the male penis. When not erected, this tissue feels somewhat ribbed. Stimulating this spot with a finger, hand, penis or dildo will often lead to vaginal orgasm, sometimes even to ejaculation (or “squirting”, as many women prefer to call it). Ladas, Whipple & Perry suggested that the G-spot was actually part of the clit and postulated that the clit was thus far bigger than standard biology textbooks would have it.

[Of course, when I had finished reading their book, I tried to locate this G-spot; an endeavour born strictly out of scientific curiosity, I assure you. As a rationalist, I do believe in the advancement science, and yes, I too would like to go boldly where man has gone before. Within minutes my private research established that the G-spot existed. It was a classic, clear-cut case of senti, vidi, veni (I felt, I found, I came). Later investigations proved that I could add “ejaculati” to this small but important list of scientific assets. My personal record is ejaculating cum so forcefully that it reached my calves; both my lover and my mattress can testify to that.]

In the last week, this whole matter of spots and squirts was affirmed by two independent sources and put into a new, you might truly say larger, perspective. Helen O’Connor, an Australian urologist, did post-mortem research on the sexual organs of ten women, using 3-D photography. According to her findings, the clit is indeed far bigger than scientists have assumed. Internally, it consists of a pyramid-shaped mass of erectile tissue.

To quote from this week’s edition of the New Scientist: “The ‘body’ of the clitoris, which connects to the glans, is about as big as the first joint of your thumb. It has two arms up to 9 centimetres long that flare backwards into the body, lying just a few millimetres from the ends of the muscles that run up the inside of the thigh. Also extending from the body of the clitoris, and filling the space between its arms, are two bulbs, one on each side of the vaginal cavity.” The external tip or glans that we have always thought to be the whole of the clit is, and I quote again, “just the tip of the iceberg”.

And – no, there is no such thing as coincidence – icebergs happen to be the homestead of the second source that puts this matter of size and squirt into new perspective. Yesterday a major Dutch newspaper printed the news that in the past year seven female ice bears have been found that have small penises. These strange biological occurrences, the article states, are possibly caused by pcb’s: environmental chemistry may have affected these female ice bears’ genes. Clit or penis? And: nature or nurture? Whatever. It simply goes to prove that there’s a silver lining even to pcb-polluted clouds.

After having digested all this, there’s just two questions bugging me. Can these female ice bears ejaculate? And: is theirs bigger than ours?

Gay Games: Slogans & soap

[Article refused for the Gay Games Amsterdam Memorial Book, but XL – a gay magazine – did want to publish it.]

“FRIENDSHIP THROUGH Culture and Sports” – no matter how hard I try, I simply don’t get the Gay Games motto.

For one, you’d expect a slightly more prominent place for the ‘sports’ bit in a sports event. ‘Medals through sports’, ‘Fame through sports’, and similar slogans would perhaps have been more to the point. And yes, of course new friendships will be welded, affairs will be budding and chances are that there will be one-night-stands aplenty (now that would have made an interesting field of competition for games based on sexual preference; the prize could have been a golden dildo, a platinum condom case or a silver KY dispenser; ah, such assets for one’s bedside table!), but in general, the belief that sports stimulate peace, love and understanding seems a tad naive. A couple of French cities recently bore a horrifying resemblance to war zones after the soccer fans hit them, and the latent resentment that the Dutch carry against the Germans never fails to become painfully overt the moment that their respective national teams compete.

Besides, I hate it whenever organizations start promoting ‘friendship’. Putting it in folders and on banners turns what is basically a good concept into something unbearably tacky, and fills my head with an avalanche of despicable associations. Paul McCartney / Michael Jackson songs sung by kd lang or George Michael. Workers of the world uniting. World leaders kissing or stroking the heads of children kept in hostage. Yech.

So I’d rather be damned than buy any of the Gay Games merchandise. I’d feel like a softie wearing a tee or swimming suit that proudly announces this wacko slogan. And no thanks, I don’t want to buy merchandised soap either. Soap carrying slogans! Somebody must have been really desperate.

Besides, I don’t like doing sports either. There’s only one physically exhausting activity that I gleefully engage in, and although it does involve quite some bending & stretching, pushing & pulling, sweating & swearing, it’s not usually referred to as a sport. (But I bet it would attract a captive audience.) ((And yes, I delay washing afterwards for as long as I can. I like the smell of sex.)) (((So get thee behind me, Satan, with thy merchandised soap.)))

I NEVER GOT the gist of the Gay Games. They are neither gay, since straight people are invited to participate as well, nor are the matches serious: any amateur can register. There is no such thing as a gay sport or a gay way of playing tennis. The only obstacle for gay people to participate in regular sports is not the sport itself, it’s in the culture surrounding it; and any gay sports lover with a minimum amount of fantasy fan can turn spectatorship into a queer activity, provided that the players look attractive enough, roll their muscles, let their skirts jump, wear tight shorts and show their knickers.

Thus, all my hopes were invested in the cultural program. I remember a couple of rather interesting parties that were thrown in 1994, when Amsterdam was Gay Capital of Europe; especially the mixed party at the Melkweg was memorable enough for me to find myself starting the next day having to deal with a jealous lover and a pair of leather trousers that were somehow smudged with day-glow body paint, and I was looking forward to a reprise of those parties – minus the jealousy, of course, but that part I’d already taken care of: the lover who now graces my life is even more allergic to jealousy than I am. As a matter of fact, I was looking forward to the both of us hunting the scene.

That is, until I received the program and scanned it for the cultural section. The entrance fees are Olympic. Almost all tickets sell at fifty guilders or more, which is rather outrageous. Friendship does seem to have a prize, here.

Poppers, of de behoudzucht der dames

DAT ZE AVONTUURLIJK WAS in seks wist ik uit ervaring, en aangezien ikzelf kort tevoren iets nieuws had geleerd op dat vlak leek het me vanzelfsprekend – en gepast plagend – om haar dat cadeau te doen, zodat mijn lief en ik vlak voordat we haar verjaarspartijtje zouden binnenstappen nog even inkopen deden. We slaagden. We arriveerden kort daarna op ‘t feest. Ik feliciteerde haar, stelde haar mijn lief voor, we kusten elkaar hartelijk, en ik liet het flesje in haar hand glijden. “Je cadeautje.” Ze opende haar hand en keek. “Poppers!” zei ze, aangenaam verrast. “Uh-uh,” knikte ik, “probeer maar.” Ze keek me recht in het gezicht en lachte pesterig terug.

Later belde ik haar voor alle zekerheid nog even op om de gebruiksaanwijzing te geven. Niet op je vel morsen, vlak onder je neus houden, de ene neusvleugel dichtduwen en via de ander een paar maal diep inhaleren, de dop er zo snel mogelijk weer op want het spul vervliegt in een tempo waar ether niets bij is en bovendien raak je, als je eenmaal een paar maal flink hebt geïnhaleerd geheid de tel en ook de rest van de wereld kwijt, en dan – dan – – hoe het effect van poppers te beschrijven?

Ze bleek ze te kennen en in een ver verleden daadwerkelijk gebruikt te hebben. Zij vergeleek het met stoned zijn, razend stoned, maar dan slechts een paar seconden lang. Ik ben zelden stoned dus ik vergelijk het liever met beginnende dronkenschap en met het kwadraat van de uitdagende roekeloosheid die je dan kunt ervaren, de wegvliedende wegspoedende lichtheid in je hoofd, het gevoel dat je lichaam alle kanten op kan vallen en dat dat niets geeft want je wilt alleen maar meer, méér, MEER, MÉÉR – en dat dan samengebald in een korte krachtige periode en uitsluitend bestaand uit geconcentreerde seks en opwinding en lust en geilheid die je meevoert en opneemt en buiten jezelf brengt en die nog heftiger wordt en ohgodikwil en ohgodjaaméér en oh en – en dat daarbuiten even niets bestaat, de wereld mag best vergaan, dat doet er niet toe, je bent blind en er zit een vlek middenin je hoofd, in je brein, en die vlek is gefocuste lust en je volgt hem en gaat erop weg en dat je zowat barst en dat wi­l je ook want er is niets buiten die allesoverweldigende alomvattende alles alles alles is geilheid geilheid geil… En dan klaarkomen, klaarkomen, klaarkomen…

Dat doen poppers met je.

‘t Is aan te bevelen. Nee, niet elke keer, maar voor zo nu en dan zijn ze niet te versmaden, en een tamelijk aardschokkende ervaring. Uitputtend ook, ja.

IN DE AFGELOPEN WEKEN heb ik ‘t er met nogal wat dames over gehad. Niemand bleek ze ooit gebruikt te hebben. Ieder van degenen die ik ondervroeg had dezelfde reactie als ik eerder onuitgesproken vertoonde: poppers, dat is toch iets voor homomeneren? En niet voor vrouwen, ook niet als ‘t damesdames zijn? Zelfs mevrouwen die ik als tamelijk ondernemend beschouw, bleken ze nooit gebruikt te hebben. Poppers horen in een ander circuit, dat niet het onze is noch daarmee kruist of raakvlakken heeft.

Een wondere wereld toch, die der dames. Een waarin externe stimulatie bij seks kennelijk niet hoort. Poppers vallen – net zoals naar porno kijken – voor dames nog altijd onder de verboden middelen. Het hoort allemaal ‘uit onszelf’ te komen, seks en lust en opwinding; iets met ‘eerlijk gevoel’ enzo waarin niet bemiddeld mag worden, het dient puur natuur te zijn, en daar mag je niet in sturen of aan bevorderen of in ingrijpen. Alsof tien borrels drinken je niet losser en vrijmoediger zou maken, en alsof parfum dragen zo natuurlijk is (wat toch dingen zijn die dames, en damesdames, wel doen en gebruiken, en die eveneens hoogst bevorderlijk kunnen zijn voor de seksuele aantrekkingskracht of de soepelheid waarmee men wint, verovert, zich geeft, neemt of overlevert). En vermoedelijk: alsof seks en geilheid nooit op zichzelf mogen staan en niet gecultiveerd mogen worden, altijd ingebed dienen te worden in liefde en houden van, en alsof de liefde voorts zo breekbaar is dat pure lust haar zonder meer aantasten en bezoedelen zal, haar onrein maakt of minder prachtvol.

Wie zo denkt, onderschat op paradoxale wijze de liefde en overschat het belang van seks.

Het moet gezegd, bij sommige dames gingen de oogjes spontaan glanzen toen ik vertelde van mijn ervaringen met poppers. Er is vooruitgang, heus. De komende maanden hoef ik derhalve niet lang na te denken over geschikte verjaarscadeautjes.

Hij van wie ik ze geleerd heb, had minder last van schotten in z’n hoofd dan de dames die ik sprak. Hij deed ze op en ging ermee experimenteren simpelweg omdat ze in sekswinkels te koop waren, en het gebruik ervan stond wat hem betreft geheel los van seksuele voorkeur. Je hoefde immers helemaal geen homo te zijn om poppers te proberen, vond hij. Noch man, zo leerde hij mij daarna. Wat ik uiteindelijk wel weer komisch vind is dat ik via hem, mijn heteroseksuele lief, nu mijn steentje bijdraag aan de ontwikkeling van het seksuele lesboleven en meewerk om poppers het damescircuit in te brengen.

U mag deze column dan ook gerust beschouwen als zendingsliteratuur.

Voetnoot: Wie een lage bloeddruk heeft wordt dringend afgeraden poppers te gebruiken.

De toekomst is al oud

IEDEREEN WEET dat SF meer zegt over de tijd waarin zij gemaakt wordt dan over de toekomstige tijd die ze wil verbeelden. Terwijl SF pretendeert zich los te maken van het bestaande, klinken er – tegen wil en dank – tijdgebonden, op dat moment onaantastbaar lijkende waarheden in door. Zodoende zijn er modes in de monsters, griezels en vijanden. Elke tijd kent zijn eigen typische voorkeuren, of beter, antipathieën: trends in wat als terreur wordt beschouwd, als de ultieme bedreiging voor de beschaving zoals wij die kennen.

Gewoonlijk zijn die trends een weerspiegeling van maatschappelijke preoccupaties, van politieke kwesties, van algemene zorgen en angsten,. De waanzinnige wetenschapper met zijn gevaarlijke en dodelijke uitvindingen is er een, een even herkenbaar sjabloon als dat van buitenaardse indringers, gemuteerde insecten, virussen en bacteriële plagen, computers die op hol slaan of het van ons willen overnemen, of, de meest recente: de angst om cyberspace ingezogen te worden en er nooit meer uit te kunnen komen.

Zo waren de groene, eenogige monsters die in de SF van de jaren vijftig en zestig bij zwermen tegelijk van Mars, de rode planeet, naar de aarde kwamen, eerstegraads familie van de rode troepen die de Amerikanen achter het IJzeren Gordijn vermoedden. Hoewel ze beiden creaturen van de verbeelding waren, namen groene celluloid griezels en rode politieke monsters dezelfde vooraanstaande plaats in in de hoofden van veel westerse burgers: ze representeerden de kwaadwillende buitenstaanders, de binnendringers, de meedogenloze infiltranten, degenen die regeringen omver wilden werpen, die de beschaving wilden verwoesten, oppassende en deugdzame burgers in zombies en slaven zouden veranderen. En als je niet oppaste vermomden ze zich, en zagen ze er net uit als gewone mensen. Dat was nog het engste aan ze. De aliens waren altijd onder ons. Ze heetten afwisselend spionnen, commies of marsmannetjes. Het ging erom ze te leren herkennen. En ze te vrezen.

Eind jaren zeventig, toen de hippies hun love & peace hadden gepredikt en de Koude Oorlog over haar hoogtepunt was, konden buitenaardsen eindelijk een ander aspect verbeelden: in Close Encounters of the Third Kind (1977) muteerden ze van griezels tot goeroes. Ze werden de wijzen die ons een hoger bewustzijn kwamen bezorgen. Pas in 1996, met Independence Day en Tim Burtons Mars Attacks! begonnen SF-films de spot te drijven met de sindsdien ontstane, door naïeve New Age-opvattingen gevoede gedachte dat buitenaardsen voornamelijk bestaan om de mensheid te redden dan wel haar een bijzondere gift te brengen.

HET DOOMED-FESTIVAL in Kriterion bood afgelopen weekend Metropolis, de allereerste SF-film ooit gemaakt, en destijds de duurste film die in Duitsland was geproduceerd. Metropolis is een magnifieke film, en dat-ie ruim zeventig jaar oud is merk je eigenlijk vooral aan de rollende, zwart opgemaakte, expressionistische ogen der acteurs, aan hun soms curieuze lichaamstaal, hun brede gebaren – het leek soms wel moderne dans – en aan het ontbreken van geluid (als je het geknisper van de kopie niet meetelt).

Oud als hij is, oogt Metropolis uiterst modern. Fritz Langs toekomstvisioen van grote steden is nog steeds aantrekkelijk en overtuigend; zijn stad kan zo op posters met aankondigingen voor houseparties figureren of ingezet worden in Blade Runner II. De industriële scènes die Lang filmde, zijn weliswaar gedateerd – alle machines lopen er op stoom, raderwerken en fysieke energie, nergens een computer of een in steriel pak gehulde werker te bekennen – maar de architectuur van de fabriekshallen is aanzienlijk futuristischer dan die van de scènes die we kennen uit moderne ‘ouderwetse’ werkhallen, zoals de films 1984 en Brazil die presenteerden, of zoals Amstel en Grolsch ze ons per reclame voortoveren.

Madonna heeft in haar clips uit Metropolis geleend, en het origineel dat ze wilde verbeteren – de robot Maria, die de werkers moet opzwepen opdat ze hun eigen vernietiging zullen bewerkstelligen, gespeeld door de toen zestienjarige Brigitte Helm – verslaat Madonna op alle punten: in uitdossing, wulpsheid, sarcasme, geilheid, verlokking, onvervaardheid en venijn. Maria ziet zelfs haar eigen vernietiging met lustvolle blik en een opzwepende zwaai van haar heupen tegemoet. Die meid is echt nergens bang voor.

Kriterion had DJ Fidel ingehuurd die de film ter plekke van een soundtrack voorzag. Wonderbaarlijk te merken hoe naadloos de techno en house die hij draaide, op de film aansloten: zeventig jaar tijd werden schijnbaar ongedaan gemaakt. Dat techno bij de fabrieksscènes zou passen lag misschien voor de hand, de ritmische herhaling in de muziek was immers de auditieve variant van de stelselmatige bewegingen van de arbeiders, en veel geluidseffecten in techno en house baseren zich op metalige machines die vastlopen of op gang komen. Maar dat house zou passen bij al die expressieve, rollende ogen en dramatische gebaren was verrassend. Dansten er maar meer mensen zo, tegenwoordig.

Toch is ook Metropolis gedateerd. Niet in zijn beelden, maar in zijn impliciete uitgangspunten. Metropolis wil, zoals zoveel kunst uit die periode, iets zeggen over de toenemende industrialisering van die tijd, die werknemers steeds meer tot een radertje maakte in de grote machine die vooruitgang moest produceren. Veel kunst uit de Weimar-jaren hield zich bezig met het vinden van beeldtaal en verhalen daarover; er moest iets nieuws gevisualiseerd worden. Soms stond de fascinatie voor al die machinerieën daarbij centraal, soms de angst dat mensen aan betekenis zouden inboeten en hun plaats in de maatschappij zouden kwijtraken.

Dat de Duitse economie onderwijl half aan flarden was en grote delen van de nationale industrie overhoop en ondersteboven lagen vanwege de zojuist verloren Eerste Wereldoorlog, maakte die angst er niet beter op, en versterkte de wens of noodzaak daar ideeën over te ontwikkelen. Metropolis sluit daarop aan en baseert zich op de gedachte “dat arbeiders zelf onderdeel van de machine zullen gaan worden; in de film zijn arbeiders gezichtsloze massa’s die in gelid marcheren, slaven van de gigantische machines die onder de stad schuilgaan, koelies die taken moeten uitvoeren die hun verstand te boven gaan,” schrijft Metropolis-kenner Douglas Quinn.

In de wereld van Metropolis wordt arbeidskracht derhalve tot op de laatste gram benut en wordt alle vlees ingezet als industriëe grondstof. En daarom moet ik altijd plaatsvervangend giechelen wanneer de ploegen naar hun dienst gaan en je de arbeiders aan het werk ziet. Het zijn namelijk uitsluitend mannen; er is geen werkende vrouw te bekennen. Zodat ik visioenen heb van vrouwen die de deuren van hun paar vierkante meter huis dichtdoen achter hun echtgenoten om zich vervolgens binnenshuis met een fles sherry te gaan vervelen.

De gedachte dat ook vrouwen metaalarbeiders zouden kunnen zijn en in het zweet hunner aanschijn het grootkapitaal konden dienen, was in Fritz Langs tijd kennelijk ondenkbaar. Een moderne Metropolis zou dit potentieel aan vrouwelijke arbeidskracht niet hebben opgeofferd ten behoeve van een romantisch idee over mannelijkheid.

Lipstick lesbian

CHAGRIJNIG DRAAIDE ik me om. De papierafdeling was toch altijd beneden geweest? Waarom lagen daar nu dan handdoeken, tafelkleden en dekbedovertrekken en geen faxrollen? Och ja, dat nieuwe KalverPlaza. Of hoe het ook mag heten.

Zodat ik weer op de lift wachtte, de benedenverdieping van V&D doorstrompelde, de Kalverstraat overstak, voor het eerst van mijn leven het verse winkelcentrum betrad en per roltrap omhoog ging. Want het papier lag tegenwoordig daar, op eenhoog, had ik inmiddels ontdekt.

Zulke winkelcentra kom je doorgaans makkelijker in dan uit. Dat doen ze om de mensen vast te houden, denk ik wel ‘s: terwijl de entrée zo uitnodigend mogelijk is ingericht, een wijde, verlokkelijke sluis, vind je eenmaal binnen nergens bordjes die aangeven hoe je d’r weer uit kan, en uit zichzelf wijzen de dingen zich hier niet. Bij de glazen deur die ik na de roltrap was gepasseerd hing groot: ‘geen uitgang’. Waar die dan wel was, hield men stil. Ik trof een zoekend echtpaar aan. Ze meldden al een kwartier gezocht te hebben, en hadden ten einde raad hun drie zonen op verkenning uitgestuurd, elk in een andere richting. Zoon twee kwam terug, verhitte blossen op de wangen: “Daar!” riep hij wijzend. “Ik heb de uitgang gevonden!”

Verscholen achter de roddeltijdschriften vond ik een doorgang naar de benedenwaartse roltrappen, de opstap ervan zo ver mogelijk naar achteren verstopt, opdat de clientële die voornemens was het pand te verlaten, onderweg nog zo veel mogelijk winkels zou passeren.

Eenmaal beneden was ik elk richtingsgevoel kwijt. Was ik nu aanvankelijk van die kant gekomen, of juist daar vandaan? Nergens een oriëntatiepunt, nergens een pijl met ‘Kalverstraat’, ‘Heiligeweg’ of “Munt”. En aangezien ik met kruk en zonder rolstoel was, telde elke meter.

Een binnensmondse vloek onderdrukkend krukte ik herwaarts. Ha, daglicht. Wat zich daarbuiten bevond leek echter in niets op de Kalverstraat, en daar moest ik wezen – opdat ik V&D weer door kon en eindelijk kon gaan zitten, in mijn daar geparkeerde autootje. Omdraaien maar weer. Mijn loopje werd allengs slepender.

Mijn oog viel op een parfumeriezaak. Als ik nu toch aan ‘t lopen was: er was zo’n mooie donkerder-dan-donkere lippenstift van Dior had ik laatst gezien, en die wilde ik hebben. Het BoekenBal naderde immers, en dan dient men niet alleen mooi maar ook enigszins kissproof te zijn. Tegen een balie gaan aanhangen en onderwijl kleurtjes kijken dan maar? Right.

Ze hadden er krukjes. Hoe welkom. Ik nam er een en schoof met kruk & al langs de uitstalkasten. Dior. Yves St Laurent. Chanel. Allerlei andere namen die ik wel herken maar nooit uit het blote hoofd kan reproduceren – dat is de schuld van de branchevervaging. Wanneer schoenmakers van hun leest afstappen, raak ik altijd in de war. Toen Chanel tassen en schoenen ging maken, associeerde ik Nr 5 prompt met de lucht van leer.

Ha! Dior. Maar niet die ene hele donkere. Ik keek om me heen, zoekend naar een vrije verkoopster. Beet. Een hooggehakte slanke blondine, niet zo overdadig en perfect opmaakt als die mevrouwen van de Bijenkorf. Die durf ik nooit iets te vragen, uit angst dat ze me uitlachen, of me zorgelijk meedelen dat ik inderdaad wel iets aan m’n gezicht mag doen. Haar durfde ik wel iets te vragen. Ze zag er leuk uit. Nee, die van Dior was op, zei ze vriendelijk, maar ze wist nog wel een andere. Aangezien ik nog steeds moe was, nam ik haar aanbod die te showen dankbaar aan. Ze streek er iets van op mijn hand. Hmm, mja. Ik keek. Ik aarzelde. Zo op m’n hand leek het wel wat. Rouge Noir. Gave naam. Maar duur, erg duur.

“Zal ik hem voor U aanbrengen?” vroeg de verkoopster. Ik keek haar verbaasd aan. “Mag dat dan?” vroeg ik dommig. “Anders bood ik het niet aan,” zei ze met een glimlach. Ha. Een-nul voor haar. “Ehh, ja, da’s goed,” zei ik. Ze rommelde wat in kastjes en kwam terug met een lippotlood, een penseeltje, het testexemplaar en een tissue waarmee ze voorzichtig mijn mond schoonveegde. Weg was mijn vertrouwde Invite.

Ze boog zich dicht over me heen. Een lok van haar haar viel op mijn schouder. Met het potlood tekende ze een lijntje op mijn lippen. “Wat een mooie mond heeft U,” zei ze, “zo vol, en symmetrisch.” Ik bloosde en kon niets terugzeggen: daar kreeg je bibberlijntjes van, dat zou haar werk bederven – het aloude tandartsendilemma in een andere setting. Ze penseelde verder, haar gezicht dicht bij het mijne, haar aandacht strak op mijn mond gevestigd. Ik kon haar bijna kussen. Mijn blos weigerde weg te trekken. Wat duurde het lang… Ze keek. Ze werkte bij. Ze inspecteerde nogmaals. Ze knipoogde naar me. “Prachtig!” zei ze, en ik was verkocht nog voor ik in de spiegel keek. Ja die lippenstift wilde ik wel hebben. Doe er ook maar een potje van diezelfde nagellak bij.

Ik rekende af, kreeg allerlei cadeautjes van haar erbij – proefflesje dit, proeftube dat, proefdoosje weer iets anders en begreep ineens waar de term ‘lipstick lesbian’ vandaan kwam.

Op naar de hersenbank!

MIJ MAG IEDEREEN HEBBEN na mijn dood. Voor die tijd ben ik selectiever, maar zodra ik niets meer registreer, kan het me niet schelen wat ze met me doen. Mijn hersenen gaan naar Swaab, de directeur van de Nederlandse Hersenbank; dat staat al vast. Ze vergelijken daar de hersenen van mensen met multiple sclerose, Alzheimer en Parkinson met die van mensen die aan andere dingen zijn gestorven, in de hoop al doende dingen op het spoor te komen die de medische wetenschap dichterbij een goed begrip van die hersenziektes brengen.

Swaab heeft in de loop der jaren veel hersenen onderzocht in zijn instituut. Een van zijn onderzoeken leidde een paar jaar terug tot enige commotie: hij had, na de hersenen van homoseksuele en heteroseksuele mannen vergeleken te hebben, geconcludeerd dat bij de homoseksuele mannen de supra-chiasmatische kern (het onderdeel van de hypothalamus dat de biologische klok regelt) gemiddeld groter was en zag daar een biologische verklaring voor het ontstaan van homoseksualiteit in.

Nu zijn oorzaak en gevolg in zulke kwesties altijd lastig te onderscheiden, iets wat Swaab helaas jammerlijk negeerde: misschien was die supra-chiasmatische kern wel vergroot doordat de betrokken homomeneren een uitgebreider nachtleven kenden dan de onderzochte dode heteromeneren, of meer aan seks deden, of het licht erbij aanhielden in de slaapkamer. Je weet immers nooit of een lichamelijk verschil ander gedrag ingeeft, of dat ‘t andere gedrag juist de lichamelijke verandering inzet. Alsof-ie de verwarring nog groter wilde maken, had Swaab geen willekeurige homoseksuelen uitgezocht maar bepaalde hij zich tot homoseksuelen die aan aids waren overleden. Die vergrote supra-chiasmatische kern kon derhalve heel goed herleidbaar zijn tot aids, en niet tot homoseksualiteit.

Ook is het tamelijk lastig om te bepalen wie nu precies in de groep ‘homoseksuelen’ valt. Zijn dat alleen diegenen die zichzelf als zodanig afficheren? Maar wat te denken van de keurig getrouwde mannen die elke zondagavond de hond gaan uitlaten in parkjes waar ‘s avonds herenvertier plaatsvindt? Die cruise-parkeerplaatsen langs de snelweg bezoeken? De mannen die als jongeling opgewonden raakten van de gymleraar? De nicht die ‘t ook wel eens met mevrouwen doet? De hoerenbezoeker die vanwege zijn hang naar afwisseling, of gewoon omdat-ie dat eigenlijk heel spannend vindt, graag een man met borsten, gehuld in vrouwelijke kledij, anaal neemt? De homo wiens seksuele leven is ingeslapen, en die helemaal niet meer aan seks doet?

Misschien zijn de verschillen niet altijd zo helder als Swaab wel dacht. En zoals het hoort bij zulk onderzoek: meteen dienden zich wetenschappers aan die overtuigde heteromeneren hadden gevonden met een dusdanig vergrote supra-chiasmatische kern dat je d’r, als homo op zoek naar een biologische verklaring, subiet jaloers op zou worden. En vonden anderen vergelijkbare resultaten als Swaab, maar dan weer in heel andere hersengebieden (voor de kenners: in de INAH-3-kern).

Maar grappig vond ik de controverse wel, zodat ik me meteen aanmeldde toen mijn specialist later in datzelfde jaar onderzoek wilde doen naar de biologische klok van multiple sclerose-patiënten en dat deed in samenwerking met het Herseninstituut. Een week lang liep ik rond met een grote doos aan mijn arm vastgebonden en legde ik iedereen parmantig uit dat ‘t ding moest meten hoe lesbisch ik was. Dat het ding alleen registreerde hoeveel ik bewoog vond ik eigenlijk verdomde jammer. Want ik weet niet wat ik ben. Ik doe ‘t zowel met meneren als met mevrouwen, als ze maar leuk zijn.

Bovendien had ik dan meteen geweten wat ik nu moet doen. Ik heb zo’n folder gekregen waarin de overheid vraagt of ik mijn organen na mijn dood wil afstaan en donor wil worden. Alle Nederlanders boven de achttien ontvangen dezer dagen zo’n verzoek. Daar wil ik best aan voldoen, ik heb na mijn dood toch niets meer aan mijn lichaam, maar ik weet niet zeker of ze me wel willen hebben.

Want wat blijkt? De folder zelf vermeldt er niets over, maar in de kleine lettertjes van het contract – die je niet thuisbezorgd krijgt – blijkt dat homoseksuelen uitgesloten zijn van het donorschap. Vanwege aids. Op grond van dezelfde redenering als die waarop homoseksuelen thans min of meer collectief geweigerd worden bij de Nederlandse Bloedbanken: namelijk dat er een soort inherent verband zou bestaan tussen homoseksualiteit en de kans op een aidsbesmetting.

Dat het misschien slimmer is om aan potentiële donors te vragen of ze naalden delen, promiscue zijn zonder condooms te gebruiken of regelmatig naar de hoeren gaan, is een gepasseerd station bij de bloedbanken. Homoseksualiteit brengen ze er onverwijld in verband met aids – ook al heb je inmiddels stapels keurige homostellen die even netjes getrouwd zijn als heterostellen.

Een vriend van me die er nogal vrouwelijk uitziet, werd laatst terzijde genomen nadat hij, zoals hij al jaren deed, bloed had gegeven. Of hij misschien homo was vroeg men hem, want dan hadden ze hem, nu ja, hoe zouden ze het zeggen, ehm, eigenlijk toch maar liever niet. Hij was woest, en terecht, omdat ze op grond van zijn uiterlijk aannamen dat hij dus wel ‘zo’ zou zijn én omdat ze hem wilden weigeren was hij inderdaad ‘zo’ geweest. Hij is namelijk erg netjes, seksueel gezien. En zou dat ook zijn geweest indien homoseksueel.

Hoe de overheid, of in de praktijk: een ziekenhuis, denkt te kunnen nagaan of iemand bij leven homoseksueel was, lijkt me geen eenvoudige klus. Bij mijn weten zijn daar namelijk geen registers van, in Nederland. In de praktijk zal het er op neerkomen dat, zodra iemand overleden is en bij de donorregistratie aangemeld is, er wat wordt rondgevraagd bij de nabestaanden.

Wat betekent dat geslacht een rol gaat spelen (van vrouwen vinden ze dat namelijk minder erg, homoseksualiteit. Van vrouwen denken ze dat die minder promiscue zijn). Dat uiterlijk invloed heeft (moest je maar niet doodgaan in je leren broek en met je macho-snor nog op.) Dat je vriendenkring uitmaakt (snel kijken wie er aan je bed staan te huilen). En als ze dan denken dat je homomeneer was, val je alsnog af, geregistreerd donor of niet.

Ik denk dat ik het maar bij de Hersenbank laat.

M/V: doorhalen wat niet van toepassing is

Terwijl de meesten er zo langzamerhand van overtuigd zijn dat ‘geslacht’ een sterk cultureel bepaalde categorie is, lijkt het alsof ‘sekse’ vaststaat. Je bent nu eenmaal een man, of een vrouw. Maar blijft dat wel zo, nu de medische technologie op talloos veel niveaus in het lichaam in kan grijpen? De media tracteren ons op verhalen over vrouwen met baarden en mannen met borsten, over transseksuelen en transgenderisten, over illegale hormonen en eununchen. Kennelijk ben je niet noodzakelijk óf man óf vrouw. Wellicht kan dan ook de registratie van sekse bij de brgerlijke stand afgeschaft worden.
In M/V komen de gangbare opvattingen, de vooroordelen en de taboes aan de orde rond de indeling in seksen, kinderporno, geweld door vrouwen en seks op het internet.

Omslag M/VDetails:

M/V: doorhalen wat niet van toepassing is – Nijgh & Van Ditmar – Amsterdam 1998 – ISBN 90-388-6769-7 – 173 pagina’s

Bestellen:

Bol,com, tweedehands

Flaptekst:

Terwijl de meesten er zo langzamerhand van overtuigd zijn dat ‘geslacht’ een sterk cultureel bepaalde categorie is, lijkt het alsof ‘sekse’ vaststaat. Je bent nu eenmaal een man, of een vrouw. Maar blijft dat wel zo, nu de medische technologie op talloos veel niveaus in het lichaam in kan grijpen? De media tracteren ons op verhalen over vrouwen met baarden en mannen met borsten, over transseksuelen en transgenderisten, over illegale hormonen en eununchen. Kennelijk ben je niet noodzakelijk óf man óf vrouw. Wellicht kan dan ook de registratie van sekse bij de brgerlijke stand afgeschaft worden.

In M/V komen de gangbare opvattingen, de vooroordelen en de taboes aan de orde rond de indeling in seksen, kinderporno, geweld door vrouwen en seks op het internet.

Download inhoud:

Uit de recensies:

  • ‘De essays zijn juweeltjes van intelligentie, verontwaardiging en ironie. […] [Haar] kracht ligt in de actuele onderwerpkeuze, de prikkelende schrijfwijze en vooral in het feit dat Spaink niet koste wat kost politiek correct wil zijn.’ – Surplus
  • ‘…een ontzettend leuk boek. Alle artikelen zijn prikkelend en ook wie zich niet direct laat overtuigen, wordt allicht aan het denken gezet. […] Knap, een boek dat er werkelijk in slaagt de lezer telkens op het verkeerde been te zetten en haar de eigen zekerheden te doen ondergraven.’ – de Volkskrant

Recensies:

Toestanden

EEN RADIOSTUDIO te Amsterdam. Achter de microfoon: twee dames, Inge Diepman en ik. Aan de telefoon: de burgemeester van Barneveld. De enorme hoeveelheid achtergrondruis in de verbinding maakt duidelijk dat de burgemeester via de autotelefoon spreekt.

‘Goedemorgen, meneer Hardink,’ zegt de presentatrice.

‘Hardonk,’ zegt de burgemeester, ‘Hardónk.’ Kadam-kadam-makadam-kadam-kadam doen zijn wielen over het asfalt.

‘Pardon?’ zegt de presentatrice. ‘Ik versta u niet, meneer Hardink.’

‘Hardonk,’ zegt de burgemeester met nog meer nadruk, om de voorbij zoevende auto’s en het lawaai dat zijn banden op het wegdek maken, te overstemmen.

‘Hardónk,’ herhaalt de presentatrice. ‘Meneer Hardonk, u bent burgemeester van Barneveld. En de vijf ambtenaren van de burgerlijke stand van uw gemeente weigeren om een partnerregistratie te voltrekken wanneer het homoseksuelen betreft?

‘Nou, eh, weigeren…,’ zegt de burgemeester, ‘dat is te sterk uitgedrukt. Dat willen we best, zo’n partnerregistratie uitvoeren. Maar wel op voorwaarde dat het er rustig aan toe gaat.’ De stem van de man komt nauwelijks boven het autoverkeer uit, en je hoort aan zijn toon dat hij zijn aandacht verdeelt tussen weg en gesprek.

‘Hoe bedoelt u, rustig?’ vraagt de presentatrice. ‘En: over rust gesproken, zou u misschien even op de vluchtstrook willen parkeren? Dat praat wat gemakkelijker.’

‘Ja, u heeft gelijk…. wacht. Ja, ik sta nu aan de kant van de weg,’ zegt de burgemeester.

‘Ik vroeg me af wat u met “rustig” bedoelde,’ herhaalt Diepman.

‘Ehh… zonder ceremoniële toestanden en dergelijke. Als het een rustige registratie betreft, zonder gedoe of ceremoniële toestanden, heeft geen van mijn ambtenaren daar problemen mee en willen we die best uitvoeren.’

De presentatrice en ik wisselen een blik van verstandhouding uit. Toestanden, inderdaad, dat klinkt heel ernstig. Dat zouden wij ook niet willen, waren wij burgemeester. Laat staan toestanden van het ceremoniële soort, en in het gemeentehuis nog wel. Voor je het weet moet de ME er aan te pas komen. Nee, het spreekt voor zich dat toestanden hoogst onwenselijk zijn.

‘En uzelf, zou uzelf zo’n partnerregistratie uitvoeren? Zo een zonder toestanden?’ vraagt Inge Diepman.

‘Ehh, nee, nu ja, dat is een speciaal geval… Ik bedoel, ik doe dat namelijk nooit, een huwelijk voltrekken, dus ook partnerregistraties zou ik niet doen. Maar binnenkort voltrek ik eenmaal, bij wijze van uitzondering, een huwelijk. Het huwelijk van mijn eigen dochter. Dat vind ik toch wel heel bijzonder, om mijn eigen dochter te mogen trouwen.’

‘Als uw dochter nu niet met een vriend was thuisgekomen maar met een vriendin, had u in dat geval de partnerregistratie uitgevoerd?’ vraagt Diepman.

De burgemeester trekt zich nu ook mentaal terug op de vluchtstrook. ‘Mijn dochter? Oh, maar dat is zuiver hypothetisch. Mijn dochter zou immers nooit met een vriendin thuiskomen.’

Zijn dochter doet zulke dingen niet, moeten we weten. Daarvoor is ze namelijk te goed opgevoed, zegt burgemeester Hardonks onuitgesproken subtekst. Die trouwt gewoon netjes met een man en maakt geen toestanden. Op zo’n dochter kun je tenminste trots zijn als burgemeester van Barneveld.

‘Maar zou u er bezwaar tegen hebben om een homostel te registreren als partners?’ houdt Diepman vol.

‘Mits zonder ceremoniële toestanden, ja, dan zou ik dat misschien wel doen. Anders zeker niet.’

Ik kan het niet laten. ‘Wat bedoelt u eigenlijk met toestanden?’ vraag ik de burgemeester quasi-onschuldig.

‘Nu ja, gedoe met bruidsboeketten en zoenen en dergelijke,’ zegt de burgemeester van Barneveld, inmiddels licht verlegen met de situatie.

‘U bedoelt dat U niet wilt dat twee mannen elkaar publiekelijk kussen ten overstaan van de burgerlijke stand?’ vraag ik giechelend. Diepman doet er nog een schep bovenop: ‘Ah. U bedoelt dat ze wel homo mogen zijn maar dat ze er niets van mogen laten zien?’

We horen de burgemeester blozen over de autotelefoon. Hij herneemt zich:

‘Ze mogen het best laten zien, ik bedoel: we willen ze heus wel registreren, dat is ook een vorm van laten zien moet u begrijpen, maar wij willen dat zonder toestanden erbij.’

‘Geen kussen enzo?’

‘Ja. Geen kussen.’

Kussen is namelijk voor hetero’s.

LATER BESLOTEN WE dat het eigenlijk wel schattig was. Die Hardonk heeft namelijk geen poot om op te staan, en dat zijn ambtenaren van de burgerlijke stand in gewetensnood komen zodra er zich twee bruiden in vol ornaat melden of wanneer een herenstel hun formele band bevestigt met een tedere kus, is niet relevant. Ze moeten wel, die ambtenaren, want partnerregistratie is nu wettelijk geregeld in Nederland, een aanvraag tot partnerregistratie mag niet worden geweigerd en niemand kan het feestvierende stel verbieden de inschrijving van hun margarinebriefje op te sieren met uitbundige boeketten en een waterval van zoenen. Het enige verweer waarop Hardonk nog kan terugvallen is het uitspreken van zijn afschuw van ‘ceremoniële toestanden’ – maar hij heeft niets in handen om het te stoppen.

De burgemeester van Barneveld is op zoek naar twee nieuwe ambtenaren die wel tegen ceremoniële toestanden bestand zijn. Hij moet wel. Hij voert immers een achterhoedegevecht op de vluchtstrook.