Onder ons

In een artikel in de Volkskrant over de zoveelste kostenstijging van de Noord-Zuidlijn (op hoeveel miljoen overschrijding zitten we nu al, alles bij elkaar?) maakt de verantwoordelijke wethouder, de VVD’er Mark van der Horst, zich boos op politici die de kwestie tot onderdeel van de verkiezingsstrijd maken.


‘Azijnzeikerij’, vatte hij woensdag de kritiek samen op een verdere kostenstijging met 14,7 miljoen van het miljardenproject.

Welja. Op een paar miljard is 15 miljoen natuurijk peanuts, daar heeft Van der Horst gelijk in. Je moet groot denken. Dan zegt hij:


Zonder namen te willen noemen liet Van der Horst er geen misverstand over bestaan wie het project naar zijn stellige indruk willen ondermijnen: de SP en GroenLinks, nog steeds tegenstanders van de tweede metrolijn. ‘Je moet er niet aan denken dat die partijen mogelijk bestuursverantwoordelijkheid gaan dragen.’

Van der Horst: ‘Hier zie je een scheiding tussen de mannen en de jongens.’

Ah. Mannen en jongens. Verhelderend. Van der Horst hoort volgens zichzelf natuuurlijk bij de mannen. Maar de vrouwen in de politiek: waar horen die bij?

Vastgepind, of vlinderen

‘Maar vrouwen aan de top hebben toch niks veranderd?’ zei hij. ‘Kijk naar Neelie Smit-Kroes, kijk naar Thatcher.’ ‘Ja hallo,’ zei ik. ‘Die hadden het veel druk met aan de top komen om nog veel meer te kunnen doen. Mannen die alleen maar hard werken om bovenaan te komen, bekritiseer je niet, waarom vrouwen dan wel? Moeten zij soms betere mensen zijn dan mannen? Daarnaast, als jij vindt dat er in het bedrijfsleven of de politiek iets veranderd moeten worden, is het toch mal dat je vrouwen daarop afrekent? Doe het dan zelf, of stel die mannen aan de top verantwoordelijk!’

Het was vriendelijk gekibbel, daar niet van. Boris Dittrich, die laatst in Opzij had gemeld dat vrouwen de politiek zo weinig hadden veranderd zong in mij na. Wellicht veranderen vrouwen er minder dan we hadden gehoopt, maar haalde dat hun recht op deelname aan de politiek onderuit? Welnee. Als dat het argument was, kun je bovendien heel D66 wel opdoeken, maar die conclusie trok hij niet. Dittrichs argument had trouwens evengoed kunnen luiden dat de aanwezigheid van homoseksuelen weinig in het reilen van het parlement had veranderd, dus volgens zijn eigen logica deed hijzelf er dubbelop niet toe.

Een avond later stond ik in Paradiso bij La nuit du Maroc, ik in Arabische kleding, mijn metgezel in prachtig pak. We waren eerder geblinddoekt op het podium in de grote zaal gezet en waren daar vergast op een voetwassing, religieuze liederen, muziek, wierook en geblaas op blote schouders. Nu stonden we in de bovenzaal te luisteren naar zang. Een vijftienjarig meisje had loepzuiver een westerse cover gezongen, en nu zong Rajae el Mouhandiz, de diva van de avond.

‘Hm, ‘t is wel mooi maar bepaald geen Arabisch,’ fluisterde ik tegen mijn metgezel; ik houd erg van Arabische muziek en had me op een overdosis verheugd. Pas toen we naar een andere zaal liepen, zag ik de parallel. Ik was in dezelfde val gelopen als mijn gesprekspartner de dag ervoor. Waarom wil ik musicerende Marokkaanse Nederlanders of Nederlandse Marokkanen in hemelsnaam vastpinnen op het maken van Arabische muziek? Zingen ze heel geïntegreerd westerse muziek, staan ze nota bene in Paradiso en dan is het weer niet goed. Wil ik dat ze leuk iets etnisch doen, voor mijn plezier, en moeten ze aan mijn smaak voldoen.

Ik veegde de betrapte blos van mijn wangen en zette mijn vooroordeel van me af. De bovenzaal van Paradiso veranderde langzaam in een disco waar Arabische muziek met pop werd gemengd. De vrouwen lokten met hun heupen, een meisje met oranje hoofddoek nog het wildst. Links voor ons vormde zich een cirkel: steeds werd de volgende naar het midden gehaald om daar een minuut of wat te dansen, terwijl de rest eromheen klapte; ook mannen lieten zich heupwiegend in het midden trekken. Beneden werd kasbah-muziek gespeeld. In een zijzaaltje rolde iemand tapijten uit en gaf ons kussens om op te zitten; de waterpijp ging langs.

Er liepen Nederlanders van allerlei origine: Spaans, Marokkaans, Berbers, Egyptisch, Gronings, Hollands, Surinaams. Alles vlinderde door elkaar heen. Iedereen leek te roken en het werd een prachtig gemengd feest. Met een Spaanse had ik een gesprek over ondernemerschap, met een Berber over zelfmoord, met een Groninger over Japan. Dat ik later die avond opnieuw blossen had, was zuiver van plezier.

Demonstratief zoenen

Op het Amsterdamse Leidseplein wordt vanavond tussen half zeven en kwart voor zeven zo ongeveer de liefste demonstratie ooit gehouden: allemaal mensen die elkaars hand vasthouden en elkaar zoenen. Verder niks. Geen leuzen, geen spandoeken. Alleen openlijke liefkozingen en publiek vertoon van affectie. Van lesbo’s, homoseksuelen en transgenders, dat dan weer wel.

Amsterdam is minder homovriendelijk geworden. De laatste jaren zijn homo’s weggepest, bedreigd en in elkaar geslagen. Voor een stad die de reputatie van gay capital hoog houdt, is dat dood- en doodzonde en voor iedereen die ooit het doelwit van dergelijke rancune is of dreigde te worden, is het ronduit traumatisch: ze zijn immers vaak juist naar deze stad gekomen omdat ze er vrijer konden zijn. Die vrijheid is het verdedigen meer dan waard.

Het is niet nieuw, zulke homohaat (net zoals eerwraak geen nieuw verschijnsel is, ook al wordt het vaak zo voorgesteld). Potenrammen is abject gedrag van opgeschoten rotjongens die zich stoer maken door mensen te intimideren die in hun ogen afwijkend zijn en denken zich op hen te mogen uitleven. Potenrammen is gedrag van angstaanjagend ouderwetse jongemannen die zichzelf tegen de klippen op, met voledig voorbijgaan aan de rechten van derden, denken te moeten (en mogen) bewijzen.

Dat je zulke gekken hebt is één ding, dat zo weinig mensen zich ertegen uitspreken is uiteindelijk fnuikender. Schoolbesturen zijn geregeld te bescheten om pal te staan voor hun homoseksuele leraren en leerlingen, ze gaan het onderwerp tegenwoordig maar liever uit de weg. Zulk zwijgen lost niet alleen niets op, het versterkt het probleem. Zwijgen over homoseksualiteit maakt het opnieuw tot iets dat je ‘gerust wel’ mag zijn maar waarvan niemand verder iets mag merken. Alsof homoseksualiteit uitsluitend in de privésfeer thuishoort, alsof blijk geven homoseksueel te zijn inderdaad aanstootgevend is. Politie-agenten zijn intussen collectief hun bijscholingscursussen over het tegengaan van homohaat vergeten, lijkt het, terwijl dat – samen met seksueel geweld – ooit nog alle aandacht had van het korps.

Er is momenteel een soort misverstand gaande dat potenrammerij iets met moslims of Marokkaanse Nederlanders te maken zou hebben, maar het fenomeen is in de Nederlandse cultuur bepaald niet onbekend: in de jaren zeventig en tachtig werden er in Amsterdam zelfs zelfverdedgingingscursussen voor homoseksuele mannen en vrouwen opgezet omdat dergelijk geweld zo vaak voorkwam. Maar we spraken en schreven er toen meer over, we zeiden er meer van, we deden er meer tegen. We waren alerter. Misschien ook omdat Nederland toen net collectief een boel had bijgeleerd over homoseksualiteit en het eindelijk wat gewoner was gaan vinden, al was (en is) die acceptatie geregeld flinterdun, zoals soms pijnlijk duidelijk werd in de discussies over het homohuwelijk.

Dat moesten we maar weer eens gaan doen: zorgen dat homoseksualiteit gewoner wordt gevonden. Meer publiek zoenen en vaker op straat elkaars handen vasthouden is daarvoor een mooi begin. Niet zo dom zijn om te denken dat het een wij-zij kwestie is, een goede tweede. Ook in de Nederlandse bible-belt worden homoseksuelen weggepest, en bovendien ontkent zo’n wij-zij interpretatie de dappere stappen die homoseksuele moslims al hebben gezet.

Ik hoop dat er straks enorm veel mensen komen. Flirtende, handkussende, zoenende, omhelzende, handenstrelende homoseksuele Nederlanders, van welke origine dan ook. En veel dito heteroseksuelen die ons dan komen beapplaudisseren.

Vrouwenpraat

Snappen hoe je lichaam werkt vind ik niet minder belangrijk dan snappen wat je hoofd of de wereld doet, zodat ik op zoek wou naar informatie toen ik vorig jaar vermoedde dat ik in de overgang raakte. Want vol verbazing constateerde ik dat ik daar weinig van weet. Over vrouwenbloed en baarmoeders hoor of lees je zelden iets, alle huidige – relatieve – openheid over seks en lichamelijkheid ten spijt.

Was zesenveertig niet wat jong? Begon de menopauze tegenwoordig misschien vroeger vanwege goede voeding, net zoals meisjes steeds op jongere leeftijd gaan menstrueren? Als je nooit veel last hebt gehad van je menstruatie, heb je dan ook een betrekkelijk probleemloze overgang? (De natuur is zelden rechtvaardig, en in dit geval zou dat me goed uitkomen: dan zou ik ook hier moeiteloos doorheen fladderen.)

Geen antwoord op te vinden. Het was hoogleraar vrouwengezondheid Marli Huijer die me in een gesprek de basics uitlegde: ja, vrouwen raken steeds eerder in de overgang, en nee, dat heeft niks met voeding te maken maar alles met die vroegrijpheid van meisjes. Je hebt namelijk een beperkt aantal eitjes, een kleine vijfhonderd: hoe vroeger die aan hun rijping en reis beginnen, hoe eerder je door je voorraad heen bent en de overgang zich derhalve aankondigt. En nee, er was geen correlatie tussen menstruatie- en overgangslast.

Ik vroeg vriendinnen en kennissen naar hun verhalen. Gek dat ik daar expliciet naar moest vragen, op één vriendin na had niemand ooit eigener beweging gemeld dat ze middenin dat overgangsgedoe zat. Waarom meld je wel terloops in een gesprek dat je zeurpijn hebt van je menstruatie maar niet dat je last had van de menopauze? Waarom had ik daar zelf eerder nooit naar geïnformeerd, uit interesse voor hen, en waarom moest er eigenbelang aan te pas komen alvorens ik het onderwerp aansneed?

De antwoorden die ik kreeg waren vrij eenduidig: ‘Breek me de bek niet open.’ Bijna iedereen vond het een rotperiode. De een blééf bloeden, de ander zat in een emotionele roetsjbaan, de derde werd mal van die opvliegers. Dat maakte de stilte rond het onderwerp eens zo bevreemdend: er zijn momenteel grofweg een miljoen vrouwen in de overgang en kennelijk gaat dat bij veel van hen gepaard met gedonder, maar je hoort er zelden iemand over. Niet in de kranten, niet op tv, niet in de bladen, en niet onder je vriendinnen. Tenzij je er doelgericht naar vraagt.

Als het onder vrouwen zelf een drukbesproken onderwerp was, kon je nog speculeren dat de media de menopauze niet interessant genoeg vinden: een vrouwenkwestie. (Over een toestand is het altijd moeilijker te berichten dan over een gebeurtenis, dat helpt ook niet.) We houden er echter ook zelf onze mond over. Waarom is dat?

Hebben we angst weer tot vrouwenkwaaltjes gereduceerd te worden? Willen we niet voor zeur worden versleten? Zijn we bang dat als we vertellen van die roetsjbaan en over wekenlang zonder aanleiding huilend opstaan, we inboeten aan moeizaam verworven respect? Dat we worden afgedaan als emotionele vaatdoek, terwijl we eindelijk het stereotype van de irrationele, onberekenbare vrouw een beetje achter ons hebben gelaten? Het zou me niet verbazen.

Alleen donderen we van de weeromstuit in een andere valkuil: het zwijgend gedragen lot. Tanden op elkaar en doorgaan. De fout die we maken is te denken dat praten gelijk staat aan klagen en zeuren.

Excuus-Truus en Alibi-Ali

Hirsi Ali – het gaat haar goed, ze is ondanks de bedreigingen aan haar adres onverdroten strijdbaar, liet ze laatst per brief aan het VVD-congres en per interview in NRC Handelsblad weten – werkt momenteel aan Submission 2 en aan een nieuw boek, waarin ze zal aantonen dat de islam vrouwen onderdrukt. Haar afwezigheid uit de kamer, zo liet ze volk en partij tezelfdertijd weten, is ‘uit vrije wil’.

Me dunkt dat die laatste opmerking tegen de klippen op strijdlustig is, uit vrije wil duikt niemand onder. Zeggen dat ze onder haar vrijheidsbeperkingen lijdt beschouwt ze mogelijk als een zwaktebod: ze wenst voor alles te laten zien dat ze ongebroken is. Maar juist met die overdreven stoerheid roept Hirsi Ali nieuwe vragen op. Ze hoort haar werk in de Tweede Kamer te doen, ze hoort niet niet ‘uit vrije wil’ afwezig te zijn en een boek te schrijven. Had ze gezegd dat ze van de nood een deugd maakte, dan was haar schrijverij meer dan te billijken geweest, maar nu is de enige vraag die ik heb of de royalties van dat boek dan aan het parlement zullen toekomen: ze schrijft immers in werktijd.

Dat is echter kibbelarij. Belangrijker is de vraag wie Hirsi Ali met dat boek denkt te helpen. Ze blijft unverfroren volhouden dat haar doel is de moslima’s te bevrijden, maar wie een beetje heeft opgelet – en dat zijn helaas te weinig mensen – moet constateren dat Hirsi Ali, ondanks de massieve publiciteit voor haar ideeën in de afgelopen jaren, nog steeds amper aanhang heeft onder moslima’s. Hoewel Opzij haar juichend inhaalt als de stem van de derde feministische golf, heeft Ali (anders dan voortrekkers van de eerste en de tweede golf zoals Aletta Jacobs en Joke Smit) geen golf onder vrouwen teweeg gebracht, laat staan een van feministische herkenning.

Sterker, Hirsi Ali zoekt helemaal geen aansluiting met vrouwen. Niet met de organisaties die al jarenlang strijden voor een zelfstandige verblijfstitel voor buitenlandse vrouwen (de afhankelijkheid van de verblijfsvergunning van hun man betekent dat zij moeten kiezen tussen mishandeling dan wel uitzetting naar hun land van herkomst). Niet met de islamitische vrouwen die in Blijf-van-mijn-lijfhuizen zitten. (Ik schrok erg toen Hirsi Ali in een tv-gesprek met hen al hun gedegen bezwaren tegen Submission zonder argumentatie terzijde schoof.) Niet met de Marokkaanse vrouwenorganisaties. Niet met Nederlandse feministen. Hirsi Ali zoekt – en vindt – alleen aansluiting bij de VVD (waar ze momenteel vooral fungeert als een dam tegen de wassende overloop naar ‘de groep’ Wilders), bij de Vrienden van Van Gogh, nu niet bepaald mannen die bekend staan om hun warme feministische gevoelens, en bij Cisca Dresselhuys, die hoofddoekjes en integratie al langer tot speerpunt maakt.

Zijn die moslima’s soms te dom – oh, sorry: te ‘achterlijk’ – om Hirsi Ali te kunnen begrijpen en haar te steunen? Of speelt er wellicht iets anders? Bijvoorbeeld dat Hirsi Ali zich inzet voor een strijd die helemaal niet om het feminisme en vrouwenbelangen draait, maar over wij-tegen-zij, het zogenaamde verlichte Westen tegen hullie-van-daar? Een strijd waarbij met de mond beleden feminisme wordt ingezet als neo-kolonistisch argument: dat ‘wij’ die inboorlingen wel eens flink zullen gaan opvoeden, en hen – eindelijk – beschaving zullen bijbrengen?

Ik vrees het laatste. Hirsi Ali is niets dan een excuus-Truus voor de VVD. Het erge is dat haar lawaaierige optreden ons verhindert echt te luisteren naar moslima’s.

Ladies, goodnight!

TV-kijken werd weer leuk toen ik een groter toestel kreeg. Eerder had ik door mijn slechte ogen – blinde vlekken vanwege de ms – vaak moeite te zien wat ik zag. Prompt raakte ik verslingerd aan Sex & the City. Dat was rijkelijk laat, de serie begon net aan zijn vijfde seizoen, en heel toepasselijk: ik had net besloten dat mijn vriendje zijn zesde seizoen niet mocht afmaken.

Wat een geweldige serie. Heel verfrissend ook om een ander Amerika te zien dan dat van de natie die in de war raakte toen Janet Jackson per ongeluk een blote borst toonde: in Sex & the City zag je de hoofdrolspelers zonder omhaal vrijen. (Het enige wat ik nooit heb begrepen is waarom ze in bed altijd hun beha aanhielden. Een tegemoetkoming aan Amerikaanse preutsheid kon dat niet zijn, want verder zagen we zowat alles. Uiteindelijk hield ik het er maar op dat het een kwestie van product placement van sjieke lingeriemerken moest wezen.) Lavend aan de serie was dat die vier dames werkelijk alle lastige zaken van het moderne leven bespraken, van werk en vriendschap tot liefde en seks, en daarbij niet alleen hun vriendjes fileerden maar ook elkaars gedrag en motieven onderhanden namen.

Natuurlijk waren de hoofdrolspeelsters licht overtrokken: Samantha leek werkelijk aan niets dan seks te denken (maar wist ondertussen een goedlopend PR-bedrijf op de been te houden), Carrie vond ik te meisjesachtig met teveel poppenkleertjes, Charlotte was al te romantisch en snobistisch. In Miranda kon ik me nog het meest vinden, minus kind dan: licht cynisch, adrem en professioneel. Met die vier karakters kon je elke situatie vanuit verschillende standpunten bekijken.

Maar dan nog kun je een flauwe serie maken. De kracht van Sex & the City was juist dat ze alle heimelijkheden op tafel legden, niet alleen seksuele kwesties. Zoals Miranda die zich wekenlang te buiten ging aan taart eten toen ze zich rot voelde, de zoetigheid uiteindelijk wanhopig maar manmoedig in de vuilnisbak flikkerde en toen zo laag zakte dat ze uit de vuilnisbak vrat. (Bevrijdende lach aan mijn kant: oh god ja been there done that, ineens slaat oude gêne over in zelfleedvermaak, wat veel gezonder is.) Charlottes gedoe met een echtgenoot die impotent blijkt, en haar aanvankelijke pogingen de schone schijn van een gelukkig huwelijk op te houden. Samantha die zich soms afvraagt hoe dat nu moet met haar versierdrift als ze oud wordt (want oudere mannen zijn aanzienlijk meer in tel dan oudere vrouwen).

En tussendoor steeds weer die belangrijke vragen, die nooit sluitend beantwoord kunnen worden en zich telkens opnieuw aandienen: wat wil ik in een verhouding, tot waar ga ik om iemand te houden, waar slaat liefde om in gewenning en kun je daartegen, wat geef je op als je iemand de bons geeft, kun je liefde en vrijheid combineren? Het prettige was dat al die vragen gesteld werden tegen de achtergrond van een volkomen vanzelfsprekendheid van werken en blijven werken (dat ze allemaal zulke riante inkomens hadden was minder realistisch, maar in de context vergeeflijk) en in het besef dat vriendschap de enige constante is in een wereld waar liefdes komen en gaan. In die zin was Sex & the City een glamourversie van het feminisme: wees financieel onafhankelijk, slik niet alles, zorg voor jezelf, neem je eigen motieven onder de loep en blijf slim.

Dames, ik zal jullie missen.

Pedofielen doorgaans in familiekring te vinden

“Pedofielen doorgaans in familiekring te vinden”, schreef de Volkskrant verstopt op 8 september 2003. Het was zo’n pietepeuterig klein stukje, weggeborgen in de kantlijn van de krant:


DEN HAAG – Kinderen die slachtoffer zijn van pedofielen, worden in bijna 80 procent van de gevallen misbruikt door daders afkomstig uit de dagelijkse omgeving, veelal het gezin. Slechts in 10 procent van de gevallen zijn dader en slachtoffer onbekenden van elkaar. Dat blijkt uit een onderzoek van het Ministerie van Justitie.

Het is wel vaker beweerd: het gezin is gevaarlijker voor kinderen dan het voorhanden zijn van kinderporno op internet. Of de vaders en broers die hun kinderen of zusjes misbruiken nu inderdaad pedofiel zijn, is overigens zeer de vraag. Uit ander onderzoek blijkt dat de aanleiding voor het misbruik gewoonlijk niet in de geneigdheid van de dader ligt, maar in de beschikbaarheid van het kind: pa of zoon heeft zin in seks en pakt botweg het makkelijkste slachtoffer.

De vrouw met de baard

Het pornofilmpje had iets geks: er zaten kijkers om de mevrouw geschaard en de man die haar met een dildo bevredigde, gaf van te voren uitleg. ‘Als ik nu hier dit en dat, dan zie je zometeen zus en zo.’ Wat prompt gebeurde: de klaarkomende mevrouw spoot met een boog een straal vocht weg. Het publiek juichte en joelde terwijl zij nog nazinderde: Jee! Nou hee! Dat dat bestaat! En wat veel! (Daar konden die mannen inderdaad nog een puntje aan zuigen, dacht ik thuis achter de buis.)

De scène hield het midden tussen aanschouwelijk onderwijs en een ouderwetse kermisact, met haar als de pornoversie van de vrouw met de baard. Het publiek hield zich keurig aan de rol waarin ze waren gecast: mensen die hun ogen niet kunnen geloven terwijl ze er toch heus met hun neus bovenop hadden gezeten. Was dat weesmeisje nu echt doorgezaagd?

Zomergast Heleen van Royen hitste de kijkers op voorhand leuk op – ‘Sms je vrienden! Dit wordt het fragment waar iedereen het morgen over heeft!’ – maar wist alleen aan het filmpje toe te voegen dat ze er niet helemaal in geloofde. Dat mag, maar dan heb je als zomergast toch meer te doen dan giechelig te zeggen dat het vast nep is. De crux van het programma is immers om commentaar te leveren op je zelfgekozen fragmenten. Spreekstof genoeg: over de rol van illusies in porno, of over het mechanisme dat goochelacts aan overtuiging winnen wanneer je er meekijkende ongelovige Thomassen naast zet. Of Van Rooyen had erop kunnen wijzen dat penisnijd bij vrouwen hier kennelijk tot vergaande kopieerdrang had geleid, of hoe ongelovig-enthousiast mannen zijn – getuige de reacties van de kijkers in het filmpje – als vrouwen iets doen dat zij hun prerogatief achten.

Gastheer Joost Zwagerman had zich beter voorbereid op het fragment over vrouwelijke ejaculatie. Hij noemde wat feiten en verwees de sceptici thuis naar de zomergastenwebsite. Alwaar tot mijn verrassing uitsluitend naar een artikel van mij werd verwezen (ik ben ook een vrouw met een baard) en helaas niet naar het grondige item dat Noorderlicht, nota bene ook een VPRO-programma, een paar jaar terug aan het fenomeen had gewijd.

In Van Royens plaats had ik me afgevraagd hoe het komt dat kennis over vrouwelijke ejaculatie maar niet doordringt tot het dagelijks bestaan. Waarom lijken spuitende vrouwen steeds opnieuw te moeten worden ontdekt? Omdat mensen niet willen weten dat ze bestaan? Daar geloof ik geen zier van: ik ken teveel vrouwen die het ook doen, en krijg teveel post van mannen die er razend nieuwsgierig naar zijn. Omdat er gêne omheen zit? (Martin van Amerongen, hoofdredacteur van de Groene toen mijn stuk daar in 1999 verscheen, zei me in het voorbijgaan dat dit een ‘heel vies stuk was, mevrouw Spaink’ en meende dat meer dan me lief was.) Omdat het te pornografisch is? Beelden van spuitende mannen zijn ook pornografisch, en daar weten we niettemin alles van. Omdat mensen denken dat het ‘gewoon’ urine is? Wie het spul voelt of proeft weet dat dat niet klopt: het is dikker en zoetig.

Het enige dat ik kan bedenken is dat mensen snel in de war raken van ongebreidelde lust van vrouwen. Reden waarom het me tegenviel dat juist Van Royen er besmuikt over deed: die wordt door haar geëtaleerde seksleven zelf neergezet als een vrouw met baard, en zou derhalve beter moeten weten.

Verstandige vrouwen

Jane Austen is altijd een van mijn favoriete auteurs geweest. Haar boeken worden tegenwoordig als onversneden romantisch beschouwd: ze gaan immers altijd over het aangaan van relaties en wie wie krijgt, dus dat moet welhaast soft geneuzel wezen. Dat de dames in verfilmingen van haar werk altijd Empire-jurken dragen en de heren kuitkousen helpt ook al niet: dat maakt haar werk gedateerd.

Austen is echter allesbehalve gedateerd. Ze beschikte over groot psychologisch inzicht en een vaak vileine humor, maar wat haar werk zo intrigerend maakt is dat ze een buitengewoon scherp oog bezat voor de sociale structuur van verhoudingen, voor de moraal achter de liefde. In haar tijd – twee eeuwen geleden – konden vrouwen niet erven of een vak uitoefenen (behalve als ze uit de lagere klassen kwamen, dan konden ze bediende worden).

In Austens eigen middenklasse en de sociale strata daarboven waren de opties voor vrouwen zeer beperkt. Wie geen bruidsschat had, kon geen man krijgen; ging je man dood, dan ging zijn geld naar zijn zonen of zijn broer, niet naar de weduwe. Zonen hadden iets ruimere opties dan dochters: als ze niet erfden, konden ze tenminste nog werken, of desnoods het leger in of dorpsdominee worden. Voor vrouwen was het huwelijk de enige weg uit het ouderlijk huis en naar relatieve autonomie. Dan moest die man echter niet vroegtijdig overlijden, want in dat geval was je terug bij af, maar dan zonder het startgeld van jeugd en schoonheid.

Binnen die context krijgt Austens fascinatie met de liefde al een andere inzet. Niet voor niets begint elk van haar boeken met een opmerking over de financiële status van haar hoofdpersoon: die bepalen immers goeddeels hun kansen. Haar boeken gaan niet over de liefde alleen, ze gaan over verstandige keuzes.

Maar Austen doet meer. Ze rekent telkens opnieuw af met drie soorten vrouwen. Degenen die uitsluitend om het geld trouwen, krijgen met haar vileine spot van doen: die hebben geen moraal. Met de vrouwen die slechts hun passie volgen en niet nadenken over de consequenties daarvan, loopt het gemeenlijk slecht af (of ze moeten eerst een louterende ziekte doorstaan): die hebben geen verstand. De vrouwen die überhaupt niet nadenken zet ze consequent neer als hemeltergend domme wichten.

Gesteld voor de keuze tussen romantische verdwazing en calculerende huwelijken bepleit Austen een – voor die tijd ongewone, zelfs revolutionaire – derde weg. Haar sympathie gaat consistent uit naar de vrouwen die nadenken, naar vrouwen die hun gevoel nooit volgen zonder ook bij hun hoofd te rade te gaan. Juist daarin is ze buitengewoon modern en nog steeds bijzonder leesbaar: haar hoofdpersonen paren romantiek aan rede in plaats van die twee als tegengestelde (of elkaar uitsluitende) grootheden te zien. Ik ken geen auteur die zo scherp de prijs van passie en berekening weet te tonen en die er zo op hamert dat je je hoofd bij je hart moet houden, en vice versa.

Het wrange is dat die gedachte nog steeds fris is, ook al kunnen vrouwen tegenwoordig erven en werken. Legio zijn de meisjes die denken dat de liefde hen zal redden en dat je kunt ophouden na te denken zodra de passie je treft, die geloven dat verstand en gevoel elkaar uitsluiten. Dat is een ongezond romantisch ideaal, waarvoor je – zeker als vrouw – uiteindelijk altijd een prijs betaalt.

Maak ons mooi

Je kunt makkelijk skeptisch zijn over Make me beautiful. Mensen die zich de kop breken over een wipneus of dodelijk ongelukkig zijn over hangende borsten zijn een makkelijk doelwit: hoe oppervlakkig toch om je over zulke zaken te bekommeren! Schoonheid komt toch sowieso van binnenuit? Daarnaast is het licht pervers om geld aan zulke zaken uit te geven: zolang er kindjes in Afrika verhongeren en er dagelijks duizenden mensen aan aids sterven, horen Westerse wipneuzen bepaald geen prioriteit te zijn.

De ellende met dat standpunt is dat als iemand geen neuscorrectie laat uitvoeren, dat uitgespaarde geld niet naar die hongerende kindjes of verre aidspatiënten gaat maar eerder naar een vakantie naar Tenerife. Ook zit er een ingebakken arrogantie in dat standpunt, hoe mooi en ethisch het verder ook moge klinken. De mensen die ergens mee zitten, namelijk met die wipneus, wordt voorgehouden dat aids hebben of ondervoed zijn erger is. Alsof ze dat niet al wisten. En alsof het voor hun eigen gevoel uitmaakt dat een anoniem en abstract iemand aan de andere kant van de wereld slechter af is dan zij. Dat een ander elders het aanzienlijk rotter heeft dan jij, maakt jou niet gelukkiger of tevredener; hooguit schuldbewuster. (Juist wie leed zo op een schaal wil afzetten, maakt geluk tot materialisme en plicht: omdat zij het slechter hebben dan wij, hoort u gelukkig te zijn. Dat moet. U mag niet klagen.)

Je kunt aantekenen dat zo’n programma de schoonheidscultus bevordert, benevens de gedachte dat het lichaam maakbaar is, plooibaar in de handen van de medische wetenschap, die ons kan maken waar de natuur ons heeft gebroken. Zo’n serie doet niets dan het verlangen naar een voor de meesten onhaalbaar ideaal aanwakkeren, zodat de kijkers nog ontevredener worden over hun eigen puilende buik dan ze al waren. In plaats van fysiek verschil te accepteren, leren we dat je het weg kunt opereren, terwijl de markt voor cosmetische chirurgie ondertussen een forse impuls krijgt.

Allemaal maar. Maar nadat ik drie keer een parade van hangbuiken, lege borsten en grote of wippende neuzen had gezien (‘zullen we nu we toch bezig zijn die mond meteen nog maar wat opvullen, mevrouw?’) viel mij iets heel anders op. Al die mensen – vrouwen, in overgrote meerderheid: aan hun uiterlijk worden strengere eisen gesteld dan aan dat van mannen, en ze voelen dat tot in hun merg – die zo naar die ingrepen hadden gehaakt, h adden weinig geld. Ze hadden hun geluk en ongeluk aan die fysieke… – janee gebreken waren het niet eens, maar als je zegt ‘onvolkomenheden’ doe je de mensen in kwestie onrecht, want dat klinkt al te luchthartig voor wat zij als een probleem ervoeren dat hen daadwerkelijk in hun dagelijkse bezigheden beperkt – aan die fysieke makke opgehangen en konden zelf zulke chirurgie niet bekostigen.

En plotseling snapte ik waar het programma over ging. Niet over de zin en onzin van cosmetische chirurgie en de vraag of er nu echt iets verandert als je neus anders oogt. Want als de eerste de beste soapster of presentatrice haar oogleden corrigeert of iets aan haar borsten laat doen, hoor je niemand poeha’en dat zulk geluk toch maar oppervlaktediep is en het streven naar zulk uiterlijk vertoon een bewijs van onoverkomelijke domheid. Dan wordt er hooguit gegrapt over de vraag of die gooi naar grotere schoonheid wel is gelukt.

Er zit een vals klasseding in de kritiek op Make me beautiful. Vanessa mag haar borsten vergroten en Emma Brunt haar gezicht liften omdat ze dat zelf kunnen betalen, maar als Mien uit Appelscha zulke dingen ook wil en Net5 betaalt, gaan we plots allemaal hypocriet giechelen over zoveel kortzichtigheid. Je kunt Net5 bekritiseren over het exploiteren van andermans (al dan niet misplaatst) ongeluk en misbehagen, maar wat ze doen is mensen met weinig geld een keer laten mee-eten van de ruif van welgestelden. Of dat gekochte geluk vervolgens beklijft, doet er niet zo toe. We vragen ons toch ook nooit af of de nationale lotto wellicht een vals kapitalistisch streven promoot?

In een van de afleveringen ging een mevrouw in de revisie die tweemaal op eigen houtje was afgekickt: eerst van de heroïne, daarna van de drank. Haar lichaam had zwaar te lijden gehad van haar verslavingen, en ze beschouwde het aanleggen van een platte buik als de kroon op haar jarenlange strijd. Moet je iemand die zo hard gevochten heeft om haar leven te herscheppen nu voorhouden dat de maakbaarheid van het lichaam een illusie is? Welnee. Ze heeft hoogstpersoonlijk het tegendeel bewezen.