Blijf in burka

[Gepubliceerd in Lover, juni 2008]

Al jaren erger ik me aan het debat over eerwraak. Ik ben nog van vroeger, van toen het feminisme breed leefde en er met grote inzet Blijf van mijn Lijf-huizen werden opgericht. Het gebeurde regelmatig dat een vrouw die systematisch door haar man in elkaar werd gebeukt, daar haar toevlucht zocht, maar na een paar maanden door manlief of zwager werd ontdekt. Soms – te vaak – betekende die ontdekking dat ze werd mishandeld tot de dood erop volgde, of dat ze werd doodgeschoten. Blijf van mijn Lijf zette dan een overlijdensadvertentie voor zo’n vrouw. Blijf deed dat deels uit verdriet, deels om het probleem van ‘huiselijk geweld’ (zoals de overheid het inmiddels was gaan noemen, een term die misplaatst gezellig klinkt) weer eens op de kaart te krijgen.

Over vrouwenmishandeling hebben we het tegenwoordig niet meer. Blijf bestaat nog wel maar is uit ons zicht, uit ons discours en uit ons besef verdwenen. Blijf van mijn Lijf gaat inmiddels namelijk in een burka gehuld, een burka die haar is opgelegd, een burka die het debat onzindelijk maakt.

Want tegenwoordig hebben we het alleen nog maar over ‘eerwraak’ – over islamitische mannen die hun vrouw, zuster of nicht te grazen nemen en mishandelen, soms tot de dood erop volgt. We doen daarbij alsof eerwraak een volkomen nieuw fenomeen is, iets dat wezensvreemd is aan ‘onze’ cultuur. Iets dat ‘wij’ nooit zouden doen of hebben gedaan. Iets dat bij ‘hen’ hoort, bij een groep die we hebben gekenschetst als ‘achtergebleven’.

In alle eerlijkheid: ik zie werkelijk het verschil niet tussen ‘eerwraak’ en die Nederlandse mannen van toen (die overigens helaas nog steeds bestaan). In beide gevallen vindt een man, of soms zijn familie, dat een vrouw zijn eer heeft bezoedeld en dat zij moet betalen om zijn goede naam te redden, dat hij daarvoor zijn vuisten mag gebruiken en in het ergste geval haar leven mag nemen. In beide gevallen wordt geredeneerd vanuit de gedachte dat een vrouw familiaal bezit is en dat je als man – als echtgenoot, of zwager of broer – lijfstraffen op haar mag toepassen.

Ook geboren en getogen Nederlanders doen aan eerwraak. Nederlanders in soorten en maten, maar altijd mannen. En het zijn altijd vrouwen die er het slachtoffer van zijn. Een term als ‘eerwraak’ vind ik uiteindelijk eerder versluierend dan verhelderend: hij maskeert dat het om ouderwets seksisme gaat en verpakt het originele probleem in termen van verlichting versus religie, van westerse waarden versus islam, van moderniteit versus achtergebleven geloof, van botsende beschavingen, terwijl het daar werkelijk geen flikker mee te maken heeft.

Wat het gebruik van de term ‘eerwraak’ doet, is een complex en helaas vrij universeel verschijnsel als vrouwenmishandeling reduceren tot een eendimensionale religieuze kwestie. De term ‘eerwraak’ verhuist de discussie: ineens gaat die niet langer over de verhouding tussen mannen en vrouwen in willekeurig welke cultuur en worden niet mannen geproblematiseerd, maar een geloof. Daarmee verwordt vrouwenmishandeling tot een instrument in het steeds idioter wordende islamdebat.

De Franse politicoloog Olivier Roy wijst erop dat dit een breder verschijnsel is. Wanneer een moslim in een van de banlieus iemand met een steen de hersens inslaat, heet dat prompt ‘steniging’ in plaats van moord. Daarmee zetten we het weg en nemen we afstand: zoiets is primitief, zoiets doen ‘wij’ nooit. Hetzelfde met meiden die provocatief met hoofddoek de school binnenstapt. Als ‘wij’ kleding aantrekken waarvan we weten dat-ie heftige reacties oproept, is het pubergedrag. Als ‘zij’ het doen, is het extremistische islam.

Eerwraak is niet islamitisch. Eerwraak is helaas van ons allemaal.

5 maart 2008 / Lover 2008-2, juni 2008

Koshere seks

[Gepubliceerd in Lover, maart 2008.]

Voor me stond een mevrouw die ook een boek kwam ophalen. De bestellingen stonden meters hoog en waren een wonder van inefficiëntie. Ik kon er althans geen systeem in ontdekken: ze stonden niet geordend op naam van de auteur, niet op die van de aanstaande koper en zelfs niet op titel, zodat elke klant de boekverkoper minstens tien minuten klimwerk met een ladder en krukjes verschafte. Er waren momenten dat ik voor zijn botten vreesde.

De mevrouw voor me had haar eigen naam en die van de auteur al gegeven maar dat hielp allemaal niet. ‘Hoe heet het boek?’ vroeg de inmiddels bezwete boekverkoper. ‘Kosher Sex, van rabbi Boteach,’ zei de mevrouw. Ik schrok. Bestond dat, koshere seks? Er ging subiet een licht op bij de verkoper, wat ik kon billijken: zo’n titel blijft je geheid de rest van je leven bij. Hij viste het boek rap van de planken en legde het bij de kassa. Ik keek tersluiks naar de mevrouw. Ze rekende af en ik, na flink wat gymnastiek van de zijde van de verkoper, ook. Einsteins dreams had kennelijk een minder onvergetelijke indruk op hem gemaakt.

Koshere seks. Het enige relevante koshere gebod dat ik kon bedenken was dat je vlees en melk niet mocht mengen – seks met vrouwen die borstvoeding gaven was vast uit den boze. Het onderwerp was bepaald veelomvattender, de rabbi had er maar liefst drie boeken over geschreven: Kosher Sex: A Recipe for Passion and Intimacy, Dating Secrets of the Ten Commandments en The Jewish Guide to Adultery.

Allemaal heel modern. Een beetje dan. Seks voor het huwelijk, nou nee, eigenlijk liever niet, maar seks op zich is uistekend want bindt man en vrouw spiritueel aan elkaar: ‘not just going through the motions but through the emotions,’ geestige woordspeling ook, rabbi! Orale seks is prima (behalve als dat het enige is dat je doet) en seksspeeltjes ook, abortus, hm, eh, nou ja, als de zwangerschap de moeder in gevaar brengt mág het maar anders niet (denk toch aan al die getrouwde joodse stellen die geen kinderen kunnen krijgen), en homoseksualiteit bespreken we maar liever niet. Dat koshere overspel dien je overigens gewoon met je huwelijkspartner te bedrijven, waarbij de truc dan is om te doen of-ie een vreemde is. It’s all in the mind, zullen we maar zeggen.

De hoofdthese van de rabbi: je hebt great sex en kosher sex, en het tweede is the real thing – wat als curieus neveneffect heeft dat great sex stiekempjes wordt neergezet als iets dat niet helemaal deugt. Maar het goede nieuws is dat ook niet-joden aan non-great sex kunnen doen. Koshere seks is zelfs een geweldig middel om te laten zien hoe tolerant het joodse geloof is, legt de rabbi uit. Oh joy. Seks als zendingsmethode, ik geloof niet dat ik die al kende.

Tot mijn verbazing bleken er tientallen sites te bestaan over koshere seks en al lezend kreeg ik nieuw respect voor de rabbi. Echte koshere sex – volgens de talmud, dan – is namelijk aanzienlijk strenger. Vrouwen mogen mannen na het begin van hun menstruatie zeven dagen niet aanraken; een vrouw mag geen nee zeggen tegen sex met haar echtgenoot; homoseksualiteit praktiseren is verboden en lesbiennes mag je kastijden, enzovoorts en zo verder. Rabbi Boteach blijkt een vrijgemaakt gelovige, hij kiest consequent de meest vrije-maar-toch-conservatieve interpretatie uit de torah.

Grasduinend in al die meningsverschillen vroeg ik me af wat nu precies de onderlinge verschillen zijn tussen de seksuele leefregels van strenge katholieken, moslims en joden, meer nog: of die er eigenlijk wel zijn. Als buitenstaander zie ik eigenlijk alleen de overeenkomsten: vrouwen zijn onrein, ze verleiden mannen, het huwelijk heiligt de seks, de vrouw moet haar man ter wille zijn – je ziet het in alle grote religies. En, minstens zo interessant, hoe groot zijn de overeenkomsten in de meer liberale interpretaties van die religies? Welke religie kent de grootste seksuele vrijheden aan haar aanhang toe?

Kan er eens iemand een vergelijkende studie uitvoeren van de seksuele normen van religies? Dan laat ik die voor me op de planken zetten.

6 december 2007 / Lover 2008-1, april 2008

*bloos*

Gisteren was de uitreiking van Het Roze Lieverdje, een tweejaarlijkse prijs ingesteld door GroenLinks voor mensen die zich hebben ingezet voor seksuele diversiteit. En ik heb ‘m gewonnen :) Daar had ik eerlijk gezegd niet op gerekend, zodat ik met mijn mond vol tanden stond toen ik daarna iets mocht zeggen.

De publieksstemming had ik ook gewonnen maar met die stemming was zoveel gerommeld – geregeld ging een van de kandidaten in een enkele nacht ineens ruim honderd stemmen omhoog – dat ik daar niet al te veel waarde aan had gehecht. Bovendien was het verschil met de andere kandidaten – Krzysztof Dobrowolski-Onclin en Marjan Sax – minimaal, het ging om enkele procenten.

Uit het juryrapport:


Karin heeft zich in woord en geschrift ingezet voor homo- en andere seksualiteit, voor alle genders enz. Bovendien is zij actief (geweest), vaak ook als bestuurslid in vele homogerelateerde organisaties. Zij heeft strijd gestreden tegen de Scientology-kerk, voor emancipatie van seksuele diversiteit in de meest brede vorm: juist ook voor transgenders, voor seksfeesten. Zij is de verpersoonlijking van de bevrijding van de seksualiteit. Ook biseksualiteit is niet het vakje waarin ze zou passen. Van alle kandidaten is zij bij uitstek seksueel divers. Haar leven is te beschouwen als een continue coming out. Ook met de manier waarop zij omgaat met haar ziektes MS en kanker is zij baandoorbrekend. Zij stelt zich kwetsbaar op, laat foto’s publiceren van haar afgezette borst. Haar strijd voor privacybescherming is uniek in Nederland en sluit naadloos aan bij het gedachtegoed van GroenLinks.

Ik moest erg blozen. Er waren erg veel fotografen die maar bleven klikken, ik kreeg er een heus Oscargevoel van.

Sunny en Gok

Gok Wan[Gepubliceerd in Lover, december 2008.]

Of het nu mijn opvoeding als feminist is, mijn wrakke gezondheid of mijn leeftijd weet ik niet, maar het geklaag van Sunny Bergman stuit me tegen de borst. Ze is recht van lijf en leden, ze heeft geweldig werk als documentairemaakster, er is niks mis met haar uiterlijk. En toch steeds die zeurtoon, dat klaaglijke over een rimpel hier of een kilootje daar. Als er í­ets is dat afbreuk aan haar doet, is het niet dat maar haar verongelijktheid.

‘Mens, krijg ‘s kanker,’ dacht ik venijnig, ‘dan heb je echt iets om je druk over te maken. Dan word je kaal en doorschijnend, dan dansen er stofwolken van huidschilfers om je heen, dan doen je kut, ogen, mond en neus zeer wegens kapot slijmvlies, dan heb je brandplekken van de bestraling, dan zitten voortaan al je jurkjes en t-shirts scheef. En dan weet je écht wat beperkt houdbaar inhoudt, want dan moet je leven met de wetenschap dat het bij een volgende controle echt foute boel kan zijn.’

Dat is natuurlijk vals van me. Maar toch: hoe kan het dat zij zich zo bekreunt om haar lijden onder een onbereikbaar en onmogelijk schoonheidsideaal, en mij dat geen lor interesseert? Deels is het een kwestie van leeftijd, denk ik. Mijn mate van tobben over uiterlijkheden bleek omgekeerd evenredig aan mijn jaren. Deels is het gewenning: wie eenmaal compleet kaal is geweest, maakt zich later minder druk als d’r haar ‘s niet goed zit. Het kan altijd slechter en nadien valt alles mee.

In gedachten vergeleek ik Bergman met de vrouwen die ik had gezien in het Britse tv-programma How to look good naked. Waar Bergman de cosmetische industrie aanklaagt (een categorie waar ze met een ferme zwaai alles onder schaart, van glossies en advertenties voor rimpelcrèmes tot plastisch chirurgen en de Playboy) kijken deze vrouwen ook naar hun zelfbeeld. Het is niet alleen de industrie, het is ook – en vooral – die verdomde onzekerheid over hun uiterlijk die zoveel vrouwen nekt. Sterker, juist die onzekerheid biedt een point of entry waarlangs al die vlekkeloze, gefotoshopte, alomtegenwoordige reclamedames binnenglippen en in onze koppen gaan rondspoken en er intieme schimpscheuten afvuren.

Wat de vrouwen in How to look good naked ontdekken is dat ze zichzelf veel dikker rekenen dan ze in werkelijkheid zijn. Wat ze merken is dat ze zich blindstaren op vermeende gebreken en zichzelf lelijker zien dan ze zijn. Wat ze ervaren is dat ze helemaal geen tien of twintig kilo hoeven af te vallen, niet herhaaldelijk onder het mes hoeven, geen dure garderobe hoeven te financieren. Wat ze beseffen – daartoe vaardig aangemoedigd door stylist Gok Wan – is dat ze niet dik zijn maar ‘real sized’. Wat ze ook ontdekken, tot hun immense verrassing, is dat mannelijke pasanten die een uitvergrote naaktfoto van ze zien hangen, vrijwel zonder uitzondering vinden dat ze er lekker uitzien. ‘A nice handful,’ zei iemand, en de ogen van de vrouw in kwestie puilden uit. Dat had ze nou nooit gedacht.

Zelfvertrouwen herstellen, dat is wat Gok doet. Hij zet de schaar in ruimvallende kleding, benadrukt rondingen en welvingen, hij plaagt en pest ze, hij paait en prijst ze, en kijk: gaandeweg gaan de dames meer rechtop staan en komt er fierheid en trots in hun houding.

Een van de betere scènes vond ik die waarin een vrouw, die aanvankelijk nauwelijks naar zichzelf in de spiegel durfde te kijken – de rode vlekken van agitatie en schaamte stonden haar in de nek – na een paar weken op Goks vraag of ze zichzelf sexy voelde, met verwondering constateerde: ‘Yes… I’ do me!’

Natuurlijk, het gaat toch weer om uiterlijk. Natuurlijk, we hebben niet allemaal een Gok bij de hand. Natuurlijk, je weet nooit hoe lang zo’n vrouw zich sterk en leuk blijft voelen. Maar ik heb er meer sympathie voor dan voor Sunny Bergmans aanpak, die wil dat diezelfde industrie die eerst haar zelfbeeld kapot heeft gemaakt, dat nu voor haar repareert.

7 sept 2007 / Lover, december 2008

Lust

De meest hilarische kop van de eeuw was die van de Volkskrant van deze ochtend: het kabinet vindt dat vrouwen geen lustobject zijn. Fijn. God wat een opluchting. Dat scheelt. Ik voel me meteen een stuk beter! Meer mens, zeg maar.

Stel je voor hoe dat er intern aan toe is gegaan. Hebben ze erover gestemd? Was er veel discussie nodig voordat men tot dit verheffende standpunt kwam? Wie stond tegenover wie? Namen en rugnummers wil ik hebben: welke ministers vonden dat vrouwen wel lustobject zijn en dat dat vooral zo moet blijven? Was er iemand die verzoend opmerkte dat dat lustobjectgedoe zich beperkt tot specifieke leeftijdsgroepen? Was het een grote meerderheid die de uitspraak ondersteunde, of spreken we over een nipte overwinning? Was het erop of eronder? Kun je zulke dingen wel per decreet besluiten? Is het niet zo dat als het kabinet zoiets besluit, de verzamelde ministers daarmee tegelijkertijd stelt dat de meerderheid van de bevolking wel vindt dat vrouwen lustobject zijn? Zetten ze ons daarmee niet precies in de hoek waar ze denken ‘ons’ uit te moeten halen? Bij analogie: stel je voor dat het kabinet ineens zou uitvaardigen: ‘Negers zijn niet dom.’ Het land zou te klein zijn. Terecht. Waarom kan deze wanstaltige opmerking dan wel? Realiseert niemand zich hoe stuitend deze uitspraak is?

En als we geen lustobject zijn, wat zijn we dan wel volgens datzelfde kabinet? Kunnen wij vrouwen wellicht nu aanspraak maken op mens zijn? En hoe moet dat dan met die promotie, in acht nemend dat vrouwen altijd tegen dat glazen plafond opbotsen wanneer ze hogerop willen? Kunnen wij vrouwen een dergelijke stap voorwaarts wel aan?

Op de wip

Over biseksualiteit en homo’s in schaapskleren
[Lezing voor de conferentie die LNBi in samenwerking met het COC op 22 september 2007 organiseerde.]

Wie voor het eerst verliefd wordt op – of zich fysiek aangetrokken voelt tot – iemand van de eigen sekse, is genoodzaakt zijn oriëntatie te herzien. Er moet worden nagedacht, in de ziel gegraven, piketpaaltjes worden verzet en aannames onderuit gehaald. De vanzelfsprekendheid van heteroseksualiteit komt op de tocht te staan. Wie dapper is – want hoe je het ook wendt of keert, en ook al is homoseksualiteit tegenwoordig veel minder ongewoon, onbekend en ongewenst dan dertig of veertig jaar geleden, tegen de vanzelfsprekendheid ingaan vergt altijd moed en inspanning – komt op enig moment tot de conclusie dat hij of zij ‘dus’ homoseksueel is. Je bent óm. Van de andere kant, zoals ze dat vroeger zeiden.

Ik kan niet genoeg benadrukken dat die stap, die ommezwaai, een grote is, en een moeilijke. Wie seksuele fascinatie voor de eigen sekse ontdekt, of dat nu op jongere leeftijd is of later, dient veel te herijken en heeft veel te bepiekeren. Zet je je gevoelens om in handelen? Hoe zit het met je toekomstplannen? Wat doe je met de verwachtingen van je ouders. Hoe verandert de omgang met vrienden, wat doe je met de angst van vrienden? (‘Oh hemel straks zit hij/zij nog aan me!’) Zien anderen het aan je? Zo ja, wil je dat? Hoe kom je in contact met gelijkgestemden? Hoe vind je een partner? Kun je die op dezelfde manier versieren als je gedacht had te zullen doen toen je nog een partner van de andere sekse zocht? Kun je op dezelfde manier met een partner leven? Moet je je anders gedragen? Wat doe je in bed, straks? Krijg je te maken met repercussies op straat, in je dorp of wijk, op school, op het werk, bij je sportclub, in je geloof, in je cultuur? Moet je voor je homoseksualiteit uitkomen, en zo ja, hoe doe je zoiets? Hoe gaat het later, met kinderen bijvoorbeeld? Wil je die wel, en kun je ze dan wel krijgen? Of: hoe moet het nu, met jou en je heteroseksuele partner? Kan die zich aanpassen aan de nieuwe situatie, mag je dat eigenlijk wel van hem of haar verlangen, en kun jij zo verder of draait het op een scheiding uit? Hoe moet het dan met je kinderen, je huis, je hypotheek, je leven? Het zijn stuk voor stuk verscheurende vragen, vragen die je leven op de kop zetten.

In de jaren zestig tot en met negentig van de vorige eeuw – dat klinkt ineens heel ver weg, maar ‘t is feitelijk heel recent – is homoseksualiteit sterk politiek ingekleurd. Dat was niet voor niets. Naarmate de acceptatie van homoseksualiteit kleiner is, is het belangrijker een vuist te maken. De barricades op! Maar ook nu zijn politiek en homoseksualiteit nog sterk met elkaar verbonden:

  • van Rooie Flikkers tot Paarse September;
  • van jongens die in roze tutu’s op de redactievergadering van Bluf! verschenen, tot ontzetting van andere krakers die nooit over he en ho hadden nagedacht;
  • tot vrouwen die zeiden dat elke vrouw lesbisch was behalve zij die het ‘nog niet wisten’;
  • van de grote groep mensen die in 2005 massaal op het Leidseplein ging staan zoenen nadat er weer een homo in elkaar was geslagen;
  • tot aan de organisatoren van het aanstaande congres over homoseksualiteit en ouderschap:

…ze doen allemaal aan politiek. Aan openbaarheid. Aan zichtbaarheid. Aan het weghalen van barrières. Aan het slechten van discriminatie.

Die politieke connotatie heeft echter ook nadelen. Juist wie zichzelf een minderheid weet, heeft behoefte aan medestanders en wil de eigen groep zo groot mogelijk houden. Soms wordt de eigen groep zo het hele het leven, uit een mengelmoes van noodzaak, behoefte, erkenning en opluchting, en zo ontstaat wat Jan-Willem Duyvendak ooit ‘de homoseksuele Bibelebonse Berg’ noemde: je hebt hoofdzakelijk homoseksuele vrienden, je gaat ‘s avonds naar een homoseksueel café, je koopt je boeken bij de homoboekhandel, je gaat bij voorkeur naar een homoseksuele kapper en je bezoekt alle homoseksuele films.

Gaandeweg – en deels is dat ontstaan uit een slecht doordachte maar zeer begrijpelijke politieke strategie – heeft het idee wortel geschoten dat homoseksualiteit ‘aangeboren’ is. Als homoseksualiteit aangeboren is, kun je er immers niks aan doen. Je bent zo gemaakt, het is geen keuze, het is je overkomen. En omdat jij het maar hebt te accepteren, hoort dat ook voor anderen te gelden. Anderen hebben niet het recht je te verwerpen. Het is immers je natuur en met de natuur valt niet te argumenteren noch valt eraan te ontkomen. Of, in religieuze termen, en om met de rooms-katholieke priester Fr. Franco Barbero te spreken: ‘Gays are gay by the will of God. God does not produce faulty parts. God is not Fiat.’ Een dappere man overigens, deze Barbero: hij verbond dertien homoseksuele stellen in de echt in zijn kerk en werd om die reden door paus Johannes Paulus II uit het ambt gezet.

Deze opvatting van homoseksualiteit – het is je lot, je aard, je natuur – gaat uit van een essentialistische opvatting van de mens. We zijn dit of dat en wat we ook zijn, er is geen ontkomen aan. Je kunt jezelf niet onderdrukken, en daarom mogen anderen dat ook niet. Onderdeel van deze essentialistische opvatting is de gedachte dat seksuele uitingen veel meer dan een type gedrag zijn: ze geven een wezenskenmerk weer. Homoseksualiteit is geen gedrag maar karakter. Diep geworteld, onvervreemdbaar en slechts op straffe van frustraties en trauma’s onderdrukbaar karakter. Je natuur. Alleen wie zijn natuur niet onderdrukt, kan waarlijk vrij zijn.

In het plaatje van seksualiteit als essentialistische geaardheid zitten echter barsten en haperingen. Hoe passen mensen erin die freelance homoseksueel zijn? Waar vallen de mannen onder die keurig heterosekseel getrouwd zijn en ‘s avonds op parkeerplaatsen langs de snelweg heimelijke contacten met mannen hebben? Hoe passen we de meisjes erin die op hun juf Engels of gymnastiek verliefd waren? Waar plaatsen we jonge islamitische mannen die zich, zoals Hafid Bouazza beschrijft, in verhalen die mij doen denken aan de oude Griekse cultuur, anale seks laten welgevallen met oudere mannen? Waar hoort de noodhomo, de man die in gemeenschappen zonder vrouwen – zoals het leger of de gevangenis – seks met geslachtsgenoten heeft? Veel historica’s waren ferm in zulke discussies: zij plaatsten vrouwen die hun emotionele banden vooral met vrouwen hebben en met hun man niet veel meer dan de huwelijkse status delen, met een grote zwaai onder het banier der homoseksualiteit.

In de essentialistische opvatting zijn deze mensen eigenlijk homoseksueel. Maar ze weten ‘het’ nog (?) niet, of ze durven ‘er’ niet voor uit te komen. Ze zijn kasthomoseksuelen, luidt de redenering. Onderdrukt door zichzelf, onderdrukt door de samenleving.

Wat doe je in dit model echter met uitgesproken homoseksuele mannen of vrouwen die tussendoor, of later, oog voor de andere sekse krijgen? Zo ken ik een lesbisch stel dat geregeld seks heeft met meneren – weliswaar gedrieën, en die meneer is dan vrijwel altijd homoseksueel, dus het blijft fijn onaangepast – maar toch: ze hebben de facto dan heteroseksueel verkeer. Toch zullen ze dat zelf nimmer zo betitelen. Daarnaast ken ik vrouwen die zichzelf jarenlang als lesbisch hebben betiteld en die daarover nooit enige publieke of politieke aarzeling hebben gehad, die zich nu volledig op het daten met mannen hebben gestort. Ook daarover wordt wel gepraat, maar nooit publiek. Ik bespeur enige gêne, voortkomend uit de vrees verraad te plegen aan de goede zaak. Dat je niet meer zuiver op de graat bent. Dat je afvallig bent. Dat je wellicht uitgestoten wordt. Of erger: dat je niet Echt bent, en al die tijd een homo in schaapskleren was.

*
Klik voor videofragment: Will & Grace, seizoen 2, aflevering 19. Will heeft een lapdancer uitgenodigd ter gelegenheid van het vrijgezellenfeest van een heteroseksuele vriend, maar niemand durft. Jack, een dijk van een nicht, offert zich op. Alleen kan hij niet voorzien wat er dan gebeurt.
*

Want over zuiver op de graat gesproken: daar kunnen we inderdaad wat van, in homoland. Een verhaaltje uit de oude doos, een column van vijftien jaar geleden uit de XL, het blad van het COC. De gebeurtenissen zijn gedateerd maar de gedachtegangen zeer zeker niiet:
Tekens

Tekens

Op de Feministische Boekenbeurs was nog een akelige rel. Iets met radicalesbo’s die begonnen te schelden op heterodames in het algemeen en mannen van beiderlei kunne in het bijzonder, en dat hetero enigszins vies was en lesbo witter waste en het programma van de beurs te bont was. U kent ze wel, dat soort discussies, vrees ik.

Er werd gescholden; er werd geschreeuwd. Er werd uiteindelijk zelfs gepord, getrokken en geduwd. Een vriendin van mij, Z, die die dag medeverantwoordelijk was voor het reilen en zeilen des beurzes en die nogal bedreven was in het omgaan met hinderlijke types, liet zich niet intimideren en greep in. Waarop een van de radicalezzies begon te krijsen dat Z zich er al helemaalbuiten diende te houden aangezien ze overduidelijk deel uitmaakte van het vijandelijk kamp: ze was hartstikke hetero, dat zag je zo met die laknagels van d’r, en Z had dus sowieso geen recht van spreken. Bek houden, oprotten, weg met dat heterogedoe, dat was het devies. Z, ook niet op haar mond gevallen, liep dreigend op de schreeuwlelijk af en voegde haar toe: ‘Wacht maar, straks pak ik je.’ De radicalesbo verbleekte en bond in.

Mevrouw W, die alom bekend stond als lesbisch, was iets erg moois aan het beleven met mevrouw X, een dame die voor heteroseksueel versleten werd. Je hoefde ze maar samen te zien om te weten wat er gaande was: ze waren vreselijk verliefd, het spatte hun ogen uit.

‘Hoe zit dat nu toch, met jou en X,’ vroeg een door de wol geverfde exclusieflesbo aan mevrouw W. ‘Is ze nu wel écht zo?’ Mevrouw W dacht aan haar mevrouw X; een lach van minnen en houden van en vertederd en verliefd zijn krulde zich om haar lippen. Ze zei niets; ze smolt alleen maar. ‘Ja maar hoe zit­ dat nu?’ drong de vragenstelster aan. ‘Ze is toch niet lesbisch?’ Mevrouw W dacht aan hun kozen & kussen en aan haar in de war geslapen bed en zei niets. Haar glimlach verdiepte zich nog. ‘Maar haar nagels dan?’ hield de vragenstelster aan.

Nagels. Daar is iets mee – het is de laatste grens die ingezet wordt om he van ho te kunnen onderscheiden, qua dames. Lippenstift mag weer, korte rokken en lingerie zien wij alom en zelfs hakken zijn tegenwoordig toegestaan, maar lange nagels en dan ook nog gelakt – nee, daar haakt men af. Dat kan niet. Dan is men Niet Echt Lesbisch.

Daartoe geprest wil iemand nog wel eens een poging doen de lange nagel ideologisch te kloven. Dan volgt er een uitleg in het genre dat zulke nagels pijn kunnen doen en tot verwondingen kunnen leiden wanneer men elkaar vasthoudt en kust en koost. Dat lange nagels gevaarlijk zijn, krassen achterlaten en naar aanvoelen.

Nog daargelaten dat eelt en ruwe nagelriemen volgens mij erger zijn, en esthetisch bovendien minder aangenaam: men overdrijft. Men overdrijft schromelijk. Dat het in werkelijkheid niet om de lengte der nagels gaat of deszelfder kleur, maar dat wij feitelijk spreken over de korte nagel als teken, als middel ter herkenning van De Damessectie van De Familie, begon mij te dagen toen ik eens een lief had dat per definitie kloeg over de lengte van de mijne. Hoe kort ik ze ook knipte, het was haar nooit kort genoeg. Zelfs wanneer ik mij in het vlees knipte en vijlde kloeg zij mij dat mijn nagels te lang waren en haar leed berokkenden. Ik vijlde en knipte; zij snibde. Het ging ook helemaal niet om mijn nagels, besefte ik. Het ging eigenlijk over mijn lippenstift en mijn kleren en mijn lange haren, met krullen bovendien. Het ging erover dat ik te damesachtig was, niet ‘zo’ genoeg.

Nu ben ik inderdaad niet zo genoeg, en meneren daar kan ik vreselijk veel en ook innig oprecht van houden, maar dat doet er even niet toe. Het ging erom dat alle onwennigheid over kleding en haar en lippenstift werd uitgevochten op de vierkante millimeters van mijn nagels. Kleren en haar en lippenstift zijn tegenwoordig namelijk politiek oké, ze mogen weer, of liever gezegd: ze moeten weer mogen. En de dames die daar nog over dubben grijpen de nagels aan als laatste verdedigingslinie. Opdat men elkaar Onderling dan namelijk toch nog érgens aan kan herkennen. Dat er een teken dient te zijn dat he van ho scheidt, en twijfelgevallen en overgangszones markeert.

Z deugt. Of Z lange of korte nagels heeft is haar zaak en desnoods die van haar geliefde, maar zegt absoluut niets over haar betrouwbaarheid in politieke discussies.

W en X zijn razend verliefd en vreselijk aan elkaar gewaagd. Of X pas bekeerd is indien zij haar nagels trimt en in de aceton doopt, betwijfel ik. Of X überhaupt bekeerd en tot Officieel Lid der Familie bestempeld moet worden, betwijfel ik al evenzeer. Belangrijker is dat W en X razend verliefd zijn en vreselijk aan elkaar gewaagd; met etiketten en Familie heeft dat niet veel uit te staan.

Ik wil niemand ooit meer iets horen zeggen over nagels. Nog één woord en ik sla ze uit.

Terug naar nu

Wat we hier zien, is de zucht naar Echt. De zucht naar Uitspreken. De zucht, uiteindelijk, naar conformisme, de zucht naar een partijlijn. Het is dezelfde zucht die spreekt uit woede over uitbundige kledij of gedrag tijdens de Gay Parade – ‘Maar niet alle homo’s zijn ZO!!, dit geeft een verkeerd beeld van ONS!’ – alsof er een allesoverkoepelend ‘ons’ is waar iedereen die homoseksuele gevoelens of oriëntaties kent, onder zou kunnen vallen.

Juist deze opvatting – er is een ‘natuur’ die ontdekt kan worden, er is een groep, ‘ons’, die deze natuur gemeen heeft – maakt biseksualiteit tot een lastig concept. We weten het allemaal: wie zegt biseksueel te zijn, wordt in homoland, op de Bibelebonse Berg, niet helemaal voor vol aangezien. Je durft niet te kiezen. Je eet van twee walletjes. Je schippert. Je gaat de discriminatie, de repressie, de niet-acceptatie uit de weg. Je schuwt de discussie. Je flirt met homoseksualiteit omdat het ‘modieus’ zou zijn (denk aan de discussie over ‘metroseksuele mannen’). Je bent eigenlijk wel homoseksueel maar je bent nog niet zover dat je daar honderd procent voor uit durft te komen. Je verzaakt de strijd, je past je aan aan de heteronorm. Je bent een homoseksueel in schaapskleren. Met gelakte nagels, ook dat nog.

Maar de ingeburgerde gedachte dat homoseksualiteit exclusief is, een aan/uit-switch – je bent het, of je bent het niet – is in de grond vals. Evenals de gedachte dat heteroseksualiteit voor homoseksuelen uitsluitend iets uit het verleden is, iets van toen ze ‘het’ nog niet wisten, of nog niet durfden erkennen. De werkelijkheid is aanzienlijk rafeliger en minder afgebakend, en vooral: minder gepolariseerd. Heteroseksualiteit is niet altijd een eens gepasseerd en nu achterhaald station, en homoseksualiteit niet altijd het eindpunt van de reis. Er zijn veel mensen die oscilleren. Die op de wip zitten: Now you see it, now you don’t. Die gedurende hun leven meerdere keren van voorkeur wisselen, of die soms relaties met beide seksen tegelijk hebben.

Is ‘biseksualiteit’ eenzelfde categorie als homo- en heteroseksualiteit? Moeten we de instelling van een derde categorie bepleiten en een nieuw hokje inrichten voor mensen die niet zo én niet zo zijn? Is er behoefte aan een derde weg in seksuele identiteit? Om die vraag te beantwoorden, sla ik even zijpaadje in, ingeleid door een tweede videofragment.

*
Klik voor het videofragment: Sex & the City, seizoen 2, aflevering 11. Charlotte gaat uit met een kennis, ‘a gay friend who caters parties for the gallery’, en raakt in de war.
*

Wat we gewoonlijk doen, is homoseksualiteit tegenover heteroseksualiteit stellen. Die twee sluiten elkaar vervolgens uit, zo gaat dat bij dichotomiën. Vandaar ook al die verhalen over moeten keizen, over of het een dan wel het ander zijn.

Dichotomiën houden zichzelf in stand doordat de ene helft de andere veronderstelt en beide delen niettemin niet zonder elkaar kunnen bestaan. (Een lichaam zonder geest is een lijk, een geest zonder lichaam is bijgeloof.) Zulke binaire opposities vormen een gesloten, zichzelf reproducerend systeem waarbij de ene helft de andere aanvult, of beter: construeert. Want dichotomiën zijn zelden vrijblijvende ordeningsprincipes, ze zijn hiërarchisch en asymmetrisch.

De wrangheid ervan is inderdaad dat het dominante deel – iemands witheid, iemands heteroseksualiteit, iemands mannelijkheid, iemands gezondheid, iemands menselijkheid – op voorhand wordt verondersteld tenzij het tegendeel bewezen is. Alleen de uitzonderingen en de afwijkingen van de norm hoeven te worden benoemd: de allochtoon, de homo, de vrouw. Het prerogatief van de macht is om niet in twijfel getrokken en geanalyseerd te worden: de macht is de vanzelfsprekendheid.

Belangengroeperingen en emancipatiebewegingen ondermijnen deze normerende vanzelfsprekendheden en bevechten tevens de vermeende neutraliteit ervan: ze wijzen op het gemak waarmee het een boven het ander wordt gesteld. Ze richten zich doorgaans op een beter evenwicht tussen beide helften van de tweedeling. Homo’s zouden dezelfde rechten moeten krijgen als hetero’s, mannen horen niet bevoorrecht te worden boven vrouwen, zwarte mensen doen niet onder voor witte en de mens zou de natuur niet horen te behandelen als iets dat naar believen gebruikt, gemanipuleerd en uitgeput kan worden, en ook dieren hebben rechten.

Emancipatiebewegingen willen kortom hun ‘rechtmatige’ deel en eisen daartoe betere omgangsvormen, gebaseerd op een gelijkwaardiger etiquette. Opdat men rekening houdt met het feit dat niet iedereen wit, man, heteroseksueel etc. is.

En juist hier lopen de dingen spaak.

Want wat lastig is, is dat zulke dichotomiën zichzelf voortplanten en zichzelf in stand houden – soms zelfs door de mensen die ze proberen aan te vechten. Immers, het simpele hanteren van de dichotomie heeft de zaak aan beide kanten dramatisch vertekend – en het is naar alle waarschijnlijkheid weinig zinvol te blijven denken in termen van ‘beide kanten’ die met elkaar ‘in overeenstemming’ of ‘in evenwicht’ moeten worden gebracht. De definities van wat zo’n kant behelst, zijn namelijk per definitie beïnvloed door het simpele feit dat er een tweedeling is geconstrueerd en dat we uitgaan van de gedachte dat er ‘dus’ een constituerend verschil moet zijn, dat vervolgens slechts gevonden en geuit dient te worden. Je moet je ‘ware’ aard vinden. (en dan goed je nagels vijlen).

De categorie ‘biseksualiteit’ tracht zich aan die tweedeling, aan die dichotomie te onttrekken. Maar het probleem is dat we daarmee een nieuwe categorie in het leven proeberen te roepen, een soort van bufferzone. Wat de categorie ‘biseksueel’ eigenlijk doet, is trachten het grensverkeer tussen twee Koude-oorlogsmachten te reguleren. Het is een nobel streven, maar ik denk niet dat het werkt. In de praktijk word je dan namelijk gewoon onder de voet gelopen, en over en weer als oorlogsbuit opgeëist. Dat is inderdaad precies wat biseksuelen, politiek en sociaal, altijd gebeurt: ze worden ingelijfd bij een van de twee kampen of erdoor vermalen.

Een stom, simpel en doeltreffend praktijkvoorbeeld. Veel mensen weten dat ik mezelf makkelijk met homoseksualiteit associeer. Ik schrijf in homoblaadjes, ik zit in het bestuur van een homoboekhandel, ik verschijn wel ‘s op homo-gebeurtenissen en ik schrijf geregeld in de krant over het denken over homoseksualiteit en bevecht dan domme vooroordelen. De meeste mensen zien mee echter niet als lesbisch. Dat heeft deels te maken met mijn uiterlijk en de daarmee gepaard gaande aannames, deels ook met het feit dat ik net iets vaker met mannen dan met vrouwen verkeer.

Sinds een paar maanden heb ik een vriendin. Ik geneer me absoluut niet om dat tegen wie dan ook te zeggen, en als het te pas komt doe ik dat ook. Maar de enige drie mensen op mijn werk bij wie ik ineens schuw word – nee erger: argwanend – om het te vertellen, zijn de drie homoseksuele mannen bij een van mijn opdrachtgevers. Omdat ik vermoed te weten hoe ze zullen reageren, en ik geen zin heb in een hartelijk ‘Dat had ik altijd al gedacht!’ of: ‘Welkom in de familie!’ Mijn bezwaar is dat ik het kennelijk eerst met een dame moet doen om effectief als lid van de familie erkend te worden.

Waarom tellen mijn politieke en sociale inspanningen voor de goede zaak eigenlijk minder dan de vraag naar de sekse van degene wie ik in het weekend in slaap val? Tel ik werkelijk minder mee als mijn enige bedpartner mijn kat zou zijn, of een man? Zou het zelfs niet meer winst zijn als ik in mijn liefdesleven een doorgewinterd heteroseksueel zou zijn, en politiek toch buitengewoon homoseksueel betrokken? Waarom zien we eigenlijk überhaupt een tegenstelling tussen die twee dingen? Waarom moet ik eigenlijk in een familie? En waarom zou ik het etiket ‘lesbisch’ wél accepteren als ik het etiket ‘heteroseksueel’ zowat mijn hele seksuele leven heb verworpen?

Noem ik mezelf dan biseksueel? Nee. In de regel noem ik mezelf niets, dat doen anderen voor me. Hooguit, bij wijze van grap en om verwarring te zaaien, noemde ik mezelf vroeger wel eens’hutspot’. Maar ik vind dat geen mooi woord dus ik heb die gewoonte laten vallen.

Er speelt nog iets anders: verzet tegen uitspreken. Pas toen een goede vriend van me mij vertelde over zijn wedervaren bij een buddytraining, drong dat tot me door. In de training – gegeven door de Schorer, het ging om mensen die werden geschoold tot buddy voor aidspatiënten en mensen die beginnende transseksuelen zouden bijstaan – werd een rondje gemaakt over ieders achtergrond, je moest vertellen hoe en wat. Toen het de beurt aan mijn vriend was, zette alles in hem zich schrap. Als hij ging vertellen over zichzelf, moest-ie dingen vertellen waarvan hij vond dat het anderen helemaal niet aanging. Of hij moest liegen, dat kon natuurlijk ook, maar dat voelde nog raarder. Zodat hij daar voor het oog van de zaal uitlegde over transseksualiteit en zichzelf daarmee nolens volens als ‘zo’ bekend maakte.

Wellicht was het goed voor de rest van de aanwezigen dat hij ze iets vertelde en liet zien over transseksualiteit, maar waarom werd hij eigenlijk verplicht dat te vertellen? Hij wil zich juist als man tonen en nu haalde de Schorer – de emancipatie nota bene van harte toegedaan – dat streven (waar hij overigens gewoonlijk altijd goed in slaagt) zonder meer onderuit.

Dat verplicht uitspreken – we vragen het steeds, en we vragen het altijd aan de mensen die de minderheid vormen. We vinden dat elke homoseksueel (of biseksueel) zich ten alle tijde moet uitspreken, zichzelf bekend moet maken. Waarom toch in hemelsnaam? Vanwaar toch die coming-out dwang? Om te bewijzen dat ‘wij’ ook heel gewone mensen zijn? Om te bewijzen dat we ‘er’ zijn, ook daar? Maar dat weet toch iedereen? En mag je niet gewoon seksistisch gedrag of heteronormen aanvallen, of gewoon maar beu zijn, zonder zelf een coming out te moeten doen? Of beter: zonder zelf bi of homo te hoeven zijn? Waarom eisen we altijd maar dat iedereen zuiver op de graat is? Waarom hanteren we ook zelf steeds maar weer die dichotomie, en verzanden we in loopgraven? Met dat zelf-etiketteren maken we van onszelf, waar we eerst ‘gewone’ mensen waren, onverbiddelijk ‘de ander’ en zetten we onszelf in een uitzonderingspositie.

De voornaamste reden dat ik biseksualiteit interessant vind is dat de praktijk ervan, meer dan die andere twee seksuele categoriën, zien dat seksuele oriëntatie een vlottend, veranderlijk en flexibel ding is, iets dat aan constante verandering onderhevig is. En dat geldt óók voor homoseksualiteit en heteroseksualiteit – dat zijn niet zulke rotsvaste, geaarde dingen als waar we ze wel voor verslijten. Het zijn oriëntaties, het zijn niets dan filters waardoor je de wereld bekijkt en seksuele partners beoordeelt. Het zijn richtingen, geen loopgraven vanwaar we elkaar over en weer bekijken en beoordelen.

Er is immers ook een andere opvatting over de mens dan de essentialistische, namelijk de flexibele. Mensen zijn meesters in aanpassing. Ze kunnen zich camoufleren, ze kunnen provoceren, ze kunnen inbinden of uitpakken, al naar gelang de situatie dat van ze verwacht of het hen mogelijk maakt. Ze kunnen veranderen. Ze kunnen wisselen, op hun stappen terugkeren, een ander pad kiezen.

Wellicht zijn we beter af wanneer we voortaan scheel kijken of licht loenzen, in plaats van onszelf blind te staren op het verschil of op een van de beide polen van de dichotomie; want kiezen behelst altijd, onverbiddelijk, ook delen.

Zeur niet!

Beperkt houdbaarSunny Bergman maakte een aanvulling op haar documentaire Beperkt houdbaar, en voor het gemak – de kijker is kort van memorie – werd voorafgaand aan de uitzending daarvan het origineel nog eens getoond. Weer ergerde ik me in triplo.

Aan de idiote Amerikaanse arts die inventariseert wat er allemaal aan mevrouw Bergmans lichaam moet veranderen, en die bijna opgetogen de prijskaartjes van alle ingrepen vermeldt. Nog drie jaar, dan kan-ie voorgoed op het strand liggen rentenieren. Dat-ie zelf niet mooi was interesseerde hem geen lor; dat Bergman verschrompelde onder zijn commentaar al evenmin. Uiteraard niet. Priorities, and first things first.

Aan dat Amerikaanse meisje dat haar verhaal over haar uitstulpende binnenste venuslippen met zichtbare gêne voor de camera vertelde en dat haar hoofd opgelucht afwendde toen mams het woord overnam. Ze doet erg haar best er niet te zijn terwijl haar moeder uitlegde dat het toch raar is dat de verzekering dit niet betaalde. Want uitstulpende venuslippen, nou, het was me wat. ‘Ongemak, hygiënische overwegingen…’ Maar ook ma schaamde zich dit te vertellen. Waarom ze het dan toch deden? Nou, dan kregen ze 2000 dollar korting van de arts, het was leuke reclame voor hem. Dat mams dochterlief daarmee hoereerde drong tot geen van beiden door.

Aan Bergmans, die zielig piekerend in haar eigen camera staarde, ergerde ik me nog het meest. Had die arts misschien gelijk? zuchtte ze, en kneep nog eens in haar hals, haar heup, haar bovenarmen. Ze zal het ongetwijfeld als retorisch stijlmiddel hebben bedoeld en zichzelf als Elckerlyk hebben willen neerzetten: dit is wat zulke beelden, zulke artsen, al dat gefotoshop en zo’n van de werkelijkheid losgeweekt ideaalbeeld met vrouwen doet. Kijk mij nou! Helemaal van de kook. En dat is de schuld van de cosmetische industrie, van de glossy’s, van de fotografen die hun modellen op de computer bewerken, van al die advertenties.

Ze slaagde er vooral in om vrouwen af te schilderen als hoogst impressionabele slachtoffers. Haar laatste plan – voorgelegd aan parlementariërs – om iedereen die een cosmetische ingreep wilde eerst verplicht naar de psychiater te sturen, benadrukte dat uitgangspunt nog eens: vrouwen zijn in haar ogen niet capabel om zelfstandig te besluiten wat goed voor ze is.

Er zijn momenten dat ik hevig verlang naar degelijk en ouderwets feminisme. Dit was zo’n moment. Liefst had ik Bergman en de vrouwen van haar stichting een schop onder derlui kont gegeven: mens, doe iets! Denk na! De crux is niet dat vrouwen een onhaalbaar schoonheidsideaal krijgen opgelegd, de crux is dat vrouwen geacht worden het ‘schone geslacht’ te wezen en hun sociale waarde aan hun uiterlijk wordt gekoppeld. Doorbreek die koppeling dan! Doe iets anders, leg je toe op je werk, scherp je verstand, haal je eigenwaarde uit je capaciteiten.

En haal die dubbele norm onderuit: waarom moeten vrouwen mooi zijn en komen mannen met alles weg? Wijs met zoete wraak elke bierbuik op zijn onappetijtelijkheid. Geef vals commentaar op wijkende haarlijnen, wijs bouwvakkers schamper op hun coupe bilspleet, en zeg tegen elke yup dat-ie z’n pak wel ‘s beter hadden mogen strijken. Lach mannen in dikke auto’s schaterend uit. Fluit alle mooie jongens theatraal na. Geef alle vrouwen een welgemeend compliment over hun houding, hun blik, hun verstand, hun werk, hun aandacht. Maar zeur niet, zeur niet, zeur niet.

Ziekte als morbide fantasie

Chatterton\'s deathZiekte is een raar ding. Soms – altijd maar eventjes, maar toch – verlang ik ernaar dat die kutkanker van mij zijn kop weer opsteekt, omdat ik dan tenminste weet waar ik aan toe ben en de huidige onzekerheid of ik echt genezen ben, achter me kan laten. Het is natuurlijk zelfbedrog, want er komt alleen maar nieuwe onzekerheid voor in de plaats en andere, ergere vragen doemen op: hoe lang heb ik dan nog, oh het zal toch niet naar mijn hoofd uitzaaien, hoe moet dat dan met mijn ouders.

Een dodelijke ziekte onder de leden hebben oefent, hoe bizar dat ook moge klinken, soms een zekere aantrekkingskracht uit. Een (gezonde) kennis vertelde me ooit dat hij wel ‘s verlangde aids te hebben: dat zou zijn beslissingen immers een zeker gewicht verlenen, ze werden onomkeerbaar. Het is een vals-romantisch beeld dat alle verdriet en viezigheid van de dood ontkent en de aanstaande dode als stralend middelpunt van liefhebbende vrienden veronderstelt.

Je kunt je stiekem laven aan de mooie etherische afscheidsscènes die in het verschiet liggen, maar in werkelijkheid wacht de zware taak het verdriet van anderen onder ogen te zien, je erbij neer te leggen dat je je familie en vrienden in rouw zult dompelen; dat je anderen onbedoeld maar onverbiddelijk beschadigt. De weg naar de dood heeft verder zelden iets verhevens: die gaat gewoonlijk gepaard met diarree, kotsen en doorligplekken, met onuitstaanbare beperkingen en wachten op verschoning, met incoherent worden, met pijn en panische kortademigheid. De aantrekkingskracht van ziekte is in de grond gebaseerd op een kortzichtige en egoïstische fantasie.

Wie uit een of andere zelfdestructieve hang zichzelf een fatale ziekte wenst, ontkent dat leed en die drek. Die zoekt misschien de bevestiging dat zijn dood inderdaad anderen zal raken; die misbruikt zijn eigen gefantaseerde dood als een manier om medeleven op te roepen, te voelen dat-ie er wel degelijk toe doet.

Wat mensen drijft die aids bewust opzoeken, moet iets vergelijkbaars zijn. De flirt met de dood. De zucht naar onafwendbaarheid. De onomkeerbare beslissing. Het voltrekken van het eigen lot. Maar het idee van ‘de gift’ is een volkomen geperverteerd ritueel dat, hoewel het kennelijk als magisch en beladen wordt ervaren, de nasleep volkomen ontkent – zo ongeveer als meisjes vroeger werden opgevoed om nooit verder te denken dan het moment dat ze de ring aan hun vinger kregen geschoven en hun huwelijk werd bezegeld.

Dat iemand zo gek is – voor mijn part. Andere gekken doen doodsraces, vechten blootsarms met krokodillen of willen de Mount Everest op. Dat we de ene groep gek noemen en de andere groep heldhaftig, heb ik nooit begrepen, wat mij betreft zijn ze allemaal gek. Maar met andermans leven spelen is van een andere orde, van andermans leven moet je afblijven, en anderen doelbewust de afgrond in storten is het hoogst denkbare vergrijp.

Al dagen pieker ik over het Groningse trio dat mannen stiekem injecteerde met besmet bloed en hun best deed ze aids te laten oplopen; inmiddels hebben zich al tien slachtoffers aangediend. Zag dat trio zichzelf als engelen des doods? Wreekten ze zich op kasthomo’s, de enige groep die ze binnenlokten? Wat, in godesnaam, bezielde ze? Ik weet het niet. Ik weet alleen hoe ik ze liefst zou willen bestraffen: door ze alle zorg en alle medicijnen te ontzeggen, tot in de eeuwigheid.

Ongelijke idealen

Mooi‘Dat schoonheidsideaal pakt toch anders uit voor vrouwen,’ zei ik. ‘Je moest ‘s weten,’ zeiden de mannen in het gezelschap. Maar ik denk dat ik het wel weet. Ook mannen vragen zich tegenwoordig af of hun haar wel goed zit en zijn met crèmes, gel en luchtjes in de weer. En toch is ‘t anders.

Vrouwen worden nog steeds streng op hun uiterlijk beoordeeld. Je kunt nog zo’n goede politica of directeur zijn, maar er zal altijd worden gezeurd over je roklengte, je handtasje, je kapsel en je kleur oogschaduw, en onderhuids: over de vraag of je ‘desondanks’ nog wel vrouw genoeg bent. Het spiegelbeeld van die opmerking zal een man zelden ten deel vallen, zelfs niet als-ie van oudsher vrouwelijke domeinen betreedt. Lelijke mannen kunnen hun onaantrekkelijkheid daarnaast altijd compenseren met status, geld of – hoe bizar – met ploert wezen. Al die dingen schijnen te erotiseren. Als je man bent, tenminste. Voor vrouwen bestaat zo’n uitweg niet.

De laatste weken ben ik op reclames gaan letten. Waar mannen in advertenties de stomste dingen doen (elkaar al klussend een hand doorboren) behouden ze hun cool, ze zijn niet van hun eigenwaarde af te brengen. Wanneer hun lichaam wordt getoond gaat ‘t over uiterlijke verfraaiing, over viriel en aantrekkelijker worden: van gladgeschoren kaken, luchtjes die vrouwen moordzuchtig van verlangen maken tot haar dat even stijf overeind staat als een penis op viagra (kijk! hij komt vanzelf weer overeind als je ‘m plat duwt).

Vrouwen jengelen in advertenties om bevestiging: ‘wat vind je van mijn lippen, wat vind je mijn mooiste plekje, wat vind je van mijn haar?’ Bij vrouwenlichamen gaat het in allang niet meer over mooier maken: reclames gericht op ons gaan nu vooral over het stelpen van verval dat kennelijk inherent aan ons lichaam wordt geacht. Grijze haren moeten worden geverfd, geverfde haren moeten een ‘natuurlijke’ glans krijgen, borsten dienen gestut, wimpers verlengd, rimpels weggewerkt, poepen kunnen we na ons veertigste alleen nog als we elke dag een duur drankje slikken en hardop lachen durven we alleen met inlegkruisjes erbij. Zonder kunst- en vliegwerk zijn we kennelijk een en al lek & gebrek.

Vorige maand heb ik mijn ogen laten liften. Na het kankergedoe van vorig jaar gingen mijn wimpers schuil onder een overvloed van los vel; nu heb ik mijn bovenoogleden terug en oog ik niet langer zorgelijk. Mij zul je dus niet horen zeggen dat cosmetische chirurgie verderfelijk is, integendeel, ik kan die chirurg wel zoenen.

Het gemak waarmee lippen en borsten worden vergroot, billen worden opgehesen of vagina’s worden omgewerkt tot iets wat met recht niets dan een snee is, jaagt me echter schrik aan. Niet alleen omdat we vrouwenlichamen letterlijk fotoshoppen en een ideaal nastreven dat geen wortel meer lijkt te hebben in de realiteit, maar vooral om wat al die vrouwen opgeven voor uiterlijk vertoon. Wat ik na die borstamputatie wist, is dat opereren niet kan zonder zenuwen door te snijden. Nu kun je met gevoelloze oogleden uitstekend leven, maar geen gevoel meer hebben in je lippen, je tepels, je heupen, je buik, je billen? Geen sensatie meer hebben in je venuslippen? Dat is absurd hoge prijs.

Ik geloof pas dat uiterlijk voor mannen even zwaar telt als voor ons wanneer mannen hun balzak laten fatsoeneren om er ‘leuker’ uit te zien en ze hun seksleven inleveren voor hun looks.

Pixelpopjes

Vanmorgen stond er een grote foto van een dame op de opiniepagina van de Volkskrant. Deze mevrouw, Amanda Lepore – ooit een meneer, overigens – had zich dusdanig laten verbouwen en vertimmeren dat onze eigen nationale ‘ambassadrice’ van de cosmetische chirurgie, Marijke Helwegen, in vergelijking warempel een toonbeeld van natuurlijkheid leek. Amanda heeft ziekelijk dikke lippen, idioot hoge jukbeenderen, borsten van gummi en Barbie-haar. Zo te zien is ze erg trots op zichzelf.

Ik keek en gruwelde. Dat iemand dit móói kan vinden. Dat iemand er zo uit wil zien. Ik kan er met mijn hoofd niet bij. En ik moest terugdenken aan die foto van Dolly Parton in (alweer) de Volkskrant. Ook zo opgelapt en opgepompt, ook zo kunstmatig, ook zo uit proporties getrokken: de verhouding tussen haar taille en heupen enerzijds en haar boezem anderzijds is van dien aard dat je denkt dat er ergens iets heel erg fout is gegaan en dat ze elk moment kan kiepen of knappen.

 

Er zit iets akelig karikaturaals in die twee mevrouwen, ze zijn een parodie van de schoonheidscultuur geworden, een uitvergroting van zichzelf en daarmee een lachspiegel. En ineens wist ik waar ik zulke mevrouwen eerder had gezien. Het zijn stripmevrouwen, pixelpopjes. Ze zijn Lara Croft come real, ze zijn Second Life avatars die neergestreken zijn in First Life.

De enige resterende vraag is of beide dames hun chirurgie hebben betaald met Lindendollars.