Papa plus

[Gepubliceerd in Lover, maart 2009.]

De papa’s laten van zich horen. Een aantal mannen heeft bij hun werkgever – soms na veel gehannes – een papadag weten los te peuteren, en zij roepen nu anderen op hetzelfde te doen: ‘Wij hebben onze plek opgeëist in de levens van onze kinderen. Wij hebben onze papadag veroverd en toch zijn we niet op een zijspoor beland.’ Het gaat ze niet alleen om ‘leuke dingen doen’ met de kinderen. Er is sprake van echte bevlogenheid: ‘Door onze papadag te claimen, geven we onze vrouwen en vriendinnen de kans om juist meer te werken. Zodat zij meer uit zichzelf kunnen halen.’

Aandacht voor de haken en ogen hebben ze ook: ‘Wij begrijpen het heel goed als mannen die keuze nu niet durven te maken. Want het kan ten koste gaan van je loopbaan. De cultuur in het bedrijfsleven is nog steeds die van het kostwinnersmodel. De man werkt, de vrouw blijft thuis. Maar heren werkgevers, wake up. Dit is de 21e eeuw! Zorg voor kinderen is geen vrouwentaak. Mannen eisen hun plek op in het gezin. [..]Niks geen kostwinners- of anderhalfverdienersmodel. Als we al moeten kiezen, dan kiezen we voor twee keer vier. Twee partners die allebei vier dagen werken.’

Daar word je toch helemaal vrolijk van? Mannen die zich eigener beweging buigen over iets dat ten onrechte alleen als een vrouwenprobleem wordt gezien. Mannen die een plaats in het gezin opeisen en die poepluiers willen verschonen. Mannen die boos worden over de bezuinigingen in de kinderopvang, en over halfhartige woorden in slappe emancipatienota’s. Mannen die één lijn trekken met hun dames. Mannen die werk willen maken van hun gezin. Mannen die het kostwinnersmodel aanvechten, en die zich boos maken over het gemak waarmee vrouwen in het gezin worden gedacht en zij, vice versa, buitenshuis aan het werk,

Het kan trouwens best, een dag minder in de week. Ook op hoog niveau. Bij een bedrijf dat ik goed ken, hadden zowel de voormalige directeur als de voormalige technisch directeur een mama- respectievelijk papadag; ik meen dat indertijd van het hele managementteam een kleine 40% zo’n thuisdag had, en het bedrijf leed er niet onder. De enige vereiste was dat ze die dag wel telefonisch bereikbaar waren, maar met een mobieltje is dat geen probleem.

Met werk op lager niveau lijkt het me lastiger te onderhandelen over een dag minder, reden waarom de overheid hier gerust beleid op mag loslaten. Als een bedrijf je graag wil hebben (of houden) heb je een stevige onderhandelingspositie, maar bij vrachtwagenchauffeurs of loodgieters zal de baas eerder redeneren: voor jou tien anderen. Ook voel je die dag minder dan verhoudingsgewijs harder in je portemonnee. Wat wel weer een fijne stok achter de deur is voor hun dames om meer werk van hun werk te maken.

Wat hard nodig is. Werk, zorg en inkomen zijn slecht verdeeld over de seksen: 80% van de vaders werkt fulltime, tegen 17% van de moeders. Van de vrouwen van 27 jaar staat een kleine 70% financieel op eigen benen. Daarna gaat het steil bergafwaarts: als ze 37 zijn, is nog maar 44% economisch onafhankelijk. Er is een heel klein oplevinkje rond hun 48e, dan is de helft van alle vrouwen eventjes financieel onafhankelijk, en daarna stort de lijn vrolijk verder in: op hun 65e is minder dan 25% van alle vrouwen economisch zelfstandig. (Cijfers van het CBS, dat ‘economische zelfstandigheid overigens heel minimaal definieert: met 860 euro in de maand tel je al als zodanig. De meeste economisch zelfstandige mannen verdienen een stuk meer dan die karige 860 euro.)

Papaplus maakt mamameer.

7 december / Lover, maart 2009

Kosmopolis

Dinsdag 16 december ben ik te gast in Den Haag, bij Kosmopolis, in hun debatserie over film en tv: ‘Don’t Look Now’. Het is de derde aflevering in de serie en deze gaat over seksualiteit en intimiteit:


…een avondprogramma over de grenzen van de verbeelding van het intieme. Samen met het publiek zoeken we deze grenzen op. Hoe wordt ons gedrag door beelden beïnvloed, leidt seksuele confrontatie tot jaloezie, tot schaamte of tot apathische verveling, waarbij de dagelijkse porno ons telkens weer visueel moet ophitsen?

Deze avond wordt ingeleid door de primatoloog en gedragswetenschapper Jan van Hooff. Hij vertelt over de effecten op ons gedrag van beelden van intimiteit en naar reactiepatronen van jaloezie en schaamte die mens en dier vertonen op onverhulde confrontatie met seksualiteit. Daarna kijkt u mee – of kijkt u weg – met de beeldkeuze van een van de vier gastheren en -vrouwen. Vanuit hun verschillende culturele achtergronden hebben zij een keuze van beelden gemaakt: zo zullen de grenzen van het intieme telkens weer anders ervaren worden.

Schrijfster Karin Spaink en gespreksleider Elles de Bruin gaan daarna met het publiek in op hun ervaringen. Aan het eind van de avond weten we misschien hoe beelden van seksualiteit op ons gedrag inwerken, wat gevoelens van ongemak ons kunnen leren over onszelf en welke diepere evolutionaire processen die schuilgaan onder culturele taboes.

Net als bij de eerdere Kosmopolis-avonden in deze serie Don’t Look Now (over ‘Beeld en Religie’ en ‘Beeld en Geweld’) is uw actieve deelname van belang. Meepraten dus, maar ook mee-eten: u kijkt mee met een maaltijd op schoot.

Vaccinatie

[Gepubliceerd in Lover, december 2008.]

Iets bevalt me niet aan de discussie over de HPV-vaccinatie. Het vaccin beschermt tegen de voornaamste varianten van het humaan papillomavirus, dat de veroorzaker is van baarmoederhalskanker. Nederland heeft, net als veel andere Westerse landen, besloten deze vaccinatie in te voeren en wil vanaf september 2009 alle meisjes van 12 jaar inenten. Er wordt nog nagedacht of het doenlijk is een soort van ‘inhaalprogramma’ voor oudere meisjes te starten.

HPV is een veel verbreid en erg besmettelijk virus. Bijna driekwart van alle vrouwen loopt het ooit op, altijd door seksueel contact. Meestal ruimt je lichaam het virus uit zichzelf op, maar als dat niet gebeurt ontstaan ‘onrustige cellen’ (dysplasie) die zich tien tot vijftien jaar later tot baarmoederhalskanker kunnen ontwikkelen. In Nederland overkomt dat per jaar ongeveer 600 vrouwen; per jaar sterven tweehonderd er aan. De ziekte openbaart zich vooral tussen je dertigste en je vijftigste; vandaar dat vrouwen na hun dertigste elke vijf jaar worden opgeroepen voor een uitstrijkje.

Fijn dat er wat aan gedaan wordt, denk je dan: kanker voorkomen is toch mooi, en wie wil zijn dochter zo’n rotziekte niet besparen?

Onomstreden is het besluit niet. De vaccins die voorhanden zijn, voorkomen ongeveer 70% van alle dysplasiën en tumoren aan de cervix, maar de overige 30% worden door andere HPV-varianten veroorzaakt. Er is gerede vrees dat de reguliere uitstrijkjes in het geding zullen komen. Voor die 30% die buiten het vaccin valt, is een uitstrijkje echter het enige opsporingsmiddel.

Meisjes inenten tegen een seksueel overdraagbaar virus stuit voorts op heftig commentaar uit confessionele kringen. Wie net als Sarah Palin de leus abstinence, not education voert, zal extrapolerend vinden: abstinence, not vaccination. Geen seks voor het huwelijk hebben en daarna nooit van je leven meer met een ander kussen en kozen is inderdaad een probaat voorbehoedsmiddel tegen alle SOA’s, maar de praktijk is minder recht dan de leer, en je kunt je dan maar beter op de praktijk richten (en ik vermoed dat Palins dochter dat ook denkt). Dus met die kritiek zit ik niet zo.

Verder komt er nogal wat oppositie uit de hoek van mensen die sowieso niet van vaccinaties houden – een groep die breed is samengesteld en die zowel religieuze als antroposofische leden kent, alsook mensen die vrezen dat vaccinatie het immuunsysteem verstoort en een natuurlijke ontwikkeling verstoort. Tenslotte zijn ook de ziektekostenverzekeraars niet blij: elke injectie met het vaccin kost 125 euro, en in het eerste jaar moet je er drie hebben en daarna elke vijf jaar een herhaling. Vooralsnog willen ze ‘m alleen vergoeden via de aanvullende verzekering.

Mijn eigen aarzeling is drieledig. Ten eerste pushen de makers van de vaccins ze wel heel hard. Ze lijken een geldmachine: met al die herhaalprikken zit je al snel op 1000 euro per vrouw. Oh en ook jongens zouden eigenlijk allemaal moeten worden gevaccineerd, pleiten de fabrikanten nu al publiekelijk. Want wie meer dan vijf seksuele partners heeft gehad, heeft 250% meer kans op keelkanker! Nu komt keelkanker in Nederland weinig voor, zo’n 400 gevallen per jaar, en slechts een klein deel daarvan is HPV-gerelateerd. Heeft het bij een dergelijk lage incidentie werkelijk zin om iedereen tegen keelkanker te vaccineren? Mij dunkt van niet.

Ten tweede zijn de vaccins die nu voorhanden zijn, apert te kort getest: slechts vier jaar. Zeker bij een kankersoort die zich zo langzaam ontwikkelt is dat bizar: baarmoederhalskanker doet er tien tot vijftien jaar over om te rijpen. Niemand heeft nog enig idee wat deze vaccins op lange termijn doen, noch wat het betekent als je zo vroeg en zo lang vaccineert.

Mijn belangrijkste aarzeling is deze: moeten we werkelijk alle vrouwen inenten voor iets dat ze in alle waarschijnlijkheid sowieso niet zouden krijgen? Is ons preventieparadigma al zover voortgeschreden? We gaan nu jaarlijks circa 100.000 meisjes vaccineren in de hoop 450 van hen baarmoederhalskanker te besparen. Maar om dat te doen, geven we alle meisjes een vaccin dat niet fatsoenlijk is getest

9 september / Lover, 1 december 2008

Transgender gedenkdag

[Afgelopen zaterdag werd voor de vierde keer in Nederland de Transgender Memorial Day gehouden. Ik had de eer een van de sprekers te mogen zijn, waarvoor – nogmaals – veel dank. Onderstaand mijn bijdrage.]

Inmiddels zijn we tamelijk vertrouwd geraakt met mensen die om niet-medische redenen een ander lichaam willen. Bladen en televisie-programma’s staan er bol van en op vrijwel alle onderdelen van de verschijning blijkt kritiek geleverd te kunnen worden. Mensen zijn ongelukkig omdat hun neus te groot, hun buik te dik, hun haar te dun, hun gezicht te rimpelig, hun kaak te fors of juist te wijkend is, hun borsten te klein, hun oogleden te zwaar of uitgezakt.

Maar wat als het ideaal dat je er op nahoudt het andere geslacht is, en je dát zou willen belichamen? Wanneer je ten diepste voelt dat je eigenlijk, ondanks alle fysieke tekenen van het tegendeel, behoort tot de andere sekse dan die waarin je bent geboren? Dat je eigenlijk helemaal geen jongetje bent maar een meisje had horen te zijn, of andersom?

Die laatste vragen zijn uiterst interessant, ook al gaan ze strikt genomen weinig mensen aan; zo heel veel travestieten en transseksuelen zijn er nu eenmaal niet. De reden dat ze me boeien, is dat deze weinig gestelde vragen tot op het bot verknoopt zijn met zaken die veel mensen voor lief nemen en die tegelijkertijd aan het hart van het feminisme en van de homostrijd raken: namelijk de gangbare opvattingen over sekse, geslacht en seksuele voorkeur. De houdbaarheid van die opvattingen is beperkt, sterker: de uiterste houdbaarheidsdatum ervan is wat mij betreft allang verstreken.

De meeste mensen begrijpen inmiddels dat vrouwen niet per se vrouwelijk hoeven te zijn, noch mannen mannelijk. Voorts ziet iedereen wel in dat er verschillende ’stijlen’ van mannelijkheid en vrouwelijkheid bestaan, en staat het mensen redelijk vrij hun eigen versie daarvan te ontwikkelen.

Wat we minder goed weten, is dat ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’ ook op fysiek vlak veel vlottender fenomenen zijn en helemaal niet zo scherp zijn te onderscheiden. Onze perceptie van sekse als een zuiver polaire aangelegenheid – waarbij er slechts twee opties bestaan – is misplaatst. Eerder is er een glijdende schaal van fysieke kenmerken, waarbij ‘man’ en ‘vrouw’ zich op de uiteinden bevinden. Daartussen bevindt zich een rijk scala aan mogelijkheden: mensen wier chromosomen niet overeenstemmen met hun genitaliën, mensen die genitale eigenschappen van beide sesken hebben. Bij elkaar gaat het naar schatting om circa 1,7% van alle mensen.

Dat is niet veel, wellicht. Maar vergelijk die behoudende 1,7% eens met andere chromosomale of genetische verschijnselen die als afwijking te boek staan, en bedenk hoeveel aandacht daaraan wordt besteed: per miljoen kinderen zijn er 4 Siamese tweelingen, 1000 met Down, 1400 met een hazelip en 17.000 zijn in enige mate interseksueel.

En die zeventienduizend per miljoen zijn nergens aanwezig. We weten meestal niet eens dat ze bestaan. We horen zelden over ze, we lezen amper over ze, we zien niks van ze, zwangerschapsboeken noemen ze niet, medische programma’s behandelen ze niet. Het besef dat mensen ambivalenter geboren kunnen zijn dan óf als jongetje óf als meisje, lijkt volledig non-existent. Het lijkt warempel een authentiek taboe: iets wat de cultuur koste wat kost verzwijgt.

En stel nu – stél nu – dat sekse inderdaad eenduidig is, en er werkelijk maar twee seksen zijn, van god en nature gegeven. In dat hypothetische geval rest er een ander probleem. Namelijk dat uiterlijk, lichaamsbouw en lichaamstaal regelmatig niet sporen met hoe wij die twee seksen hebben gedefinieerd. Voor zover het onderzoek naar zulke groepen mensen reikt, zijn ze genetisch, hormonaal en anatomisch volstrekt eenduidig, maar voldoen ze op andere lichamelijke kenmerken niet aan sekse-definities.

Er is een groep vrouwen die als she-males wordt aangeduid. Ze zijn in alle opzichten biologische vrouwen, maar hun lichaam oogt ambivalenter: ze worden (op onderdelen) voor ‘mannelijk’ versleten. Zes hebben een lagere stem, een gedrongener lichaam of juist een dat langer en breder geschouderd is, en een andere lichaamstaal dan ‘gewone’ vrouwen. Met hun geslachtsrol hebben ze vaak ruzie, mogelijk als gevolg van hun uiterlijk, en jurken staan hen niet, zodat ze liever broeken en pakken dragen – ook toen dat ongewoner was dan het tegenwoordig is. Lang niet al deze vrouwen zijn lesbisch, ook al neemt de buitenwereld dat voetstoots aan.

Er zijn mannen die uiterlijk zeer ‘vrouwelijk’ zijn: voor hen geldt het omgekeerde als voor she-males. Sommigen zijn homo (de klassieke nicht), anderen hetero; bijna allemaal hebben ze te maken met pesterijen, intimidaties en geweld op straat. Er zijn mannen met borsten, en vrouwen met baardhaar en een snor.

En tenslotte zijn er mensen die tot de ene sekse behoren, en die fysiek op alle punten volmaakt aan de definitie voldoen, maar zich opgesloten voelen in de mogelijkheden die voor hen openstaan. Sommige van die mensen noemen we feministen. Anderen heten transseksueel, transgender of travestiet.

Allemaal zijn dat groepen die lichamelijk grosso modo uitstekend binnen de definities passen die voor hun sekse gelden, maar die daar desondanks graag uit willen breken: juist omdat ze er niet mee overweg kunnen en de do’s and don’ts van het gender waarbinnen ze zijn opgevoed als een culturele dwangbuis ervaren. Dat er op grensoverschrijdend gedrag meestal straffen staan, dat zoiets derhalve nooit eenvoudig is, en dat feminisme als een politieke strijd gezien wordt, mag ik bekend veronderstellen; daarom: soit. Wat curieus is, dat de andere twee groepen – transen en travo’s – tegenwoordig uitsluitend als psychiatrische of medisch-psychiatrische gevallen worden beschouwd en zelden als strijders in een cultureel of politiek gevecht.

Die beperkte interpretatie is opmerkelijk, aangezien travestie bij uitstek gebruikt werd (en wordt) als een manier om je vrijheden te verwerven die anders niet of moeilijk te verwezenlijken zouden zijn, en travestie daarmee van oudsher een sterk politiek-culturele component heeft. Travestie kan immers alleen tieren in een maatschappij die strenge regels stelt aan het uiterlijk, het gedrag en de taakopvatting van de seksen die zij onderscheidt: anders valt er simpelweg niets aan sekse-gebonden rollen en parafernalia over te nemen.

Wat we nu onder travestie verstaan – je in kledij hullen die voorbehouden is aan het andere geslacht – heeft zelden verband gehouden met psychiatrische aberraties. Nog geen eeuw geleden is er een complete culturele oorlog uitgevochten over het recht van Westerse vrouwen om een broek te mogen dragen: die gaf ze meer bewegingsvrijheid, en je kon er tenminste in sporten. Natuurlijk werden ze bespot, deze vrouwen in bloomers: in cartoons, in de krant, in gesprekken, op straat. Ze werden ten tonele gevoerd als belachelijk en hysterisch, als een afschuwwekkend en onvrouwelijk spektakel, en neergezet als schrikbeeld voor de eerzame burgeres, die er natuurlijk niet over zou piekeren een ander dan haar man te laten zien dat ook zij onder haar rokken twee benen had.

Er zijn zoveel mensen die niet ‘kloppen’, die afwijken van de stereotypen waaraan we collectief vasthouden. Er zijn zoveel coalities te smeden: niet alleen transgenders lopen op tegen de grenzen van hun lichaam.

Laat ons sekse minder serieus nemen, en gender serieuzer. Laat ons zorgen dat mensen zichzelf mogen benoemen; opdat zijzelf vrijelijk kunnen bepalen of ze man of vrouw zijn, of iets daar tussenin, en iets makkelijker van positie kunnen veranderen als ze dat willen. Laat ons ervan doordrongen raken dat gender een rol is die mensen kunnen kiezen, een rol met politieke dimensies, onderdeel van een culturele strijd. Laat ons de dragers van die strijd beter beschermen, of het nu de nicht is die heupwiegend de supermarkt inloopt, de vrouw met de baard die weigert zich te scheren, de feminist die zich er niet bij neerlegt dat de straat ’s nachts minder van haar is, of de transgender die zijn of haar lichaam wil aanpassen aan de gevoelde realiteit. Laat ons hun verhalen – onze verhalen – vertellen en daar ruimte voor claimen.

En tenslotte lijkt het me een goed plan in kwesties van sekse en geslacht niet langer te redetwisten over natuur versus cultuur, over biologie versus opvoeding. Die twee begrippen zijn recursief en gaan bezwangerd van vooronderstellingen. Er is geen onbevlekte, ‘pure’ natuur. Er is geen natuur versus cultuur. Er is alleen mixtuur – de plek waar mensen van vlees en bloed leven.

Noot: Twee mensen hebben me er – terecht – op gewezen dat ik de term ’she-males’ in deze tekst verkeerd gebruik; daar worden immers mensen mee aangeduid die als man zijn geboren en daarna borsten heben gekregen/genomen. ‘Tomboys’ zou een beter woord zijn geweest, hoewel die term vooral voor jongere vrouwen wordt gebruikt. Ik zoek nog verder naar het juiste woord :)

Schrijver of schrijfster?

Boingboing had vandaag een link naar de Gender analyzer, een stuk software dat zou kunnen bepalen of de auteur van een stuk een man of vrouw is. Dol op gendertesten als ik ben, heb ik tien Engelse teksten van mezelf door het ding heengehaald. Heel systematisch: het nieuwste Engelse spul eerst en dan terugwerken. Wat denkt u, ben ik een schrijver of een schrijfster?

  • Power in numbers, over Anonymous, hun strijd tegen Scientology en actievoeren via internet: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • A bad case of nostalgia, over Andrew Keen, web 2.0 en wereldbeelden: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Child pornography: fight it or hide it, over het kinderpornofilter dat nogal te wensen overlaat: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Casinos no cash cow, mijn eerste artikel als journalist binnen Second Life: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Orkut pirates privacy and copyright, over Google’s Orkut en hoe vreemd het was dat half privacy-lievend Nederland zich subiet aanmeldde: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Freedom of the internet, our new challenge, over vrijheid van meningsuiting (de zompige titel was omdat het een erg formeel stuk was voor een erg sjieke club): vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Unbiased Columnism 2001-7, slotstuk van een serie rechtbankverslagen over de zaak van Scientology tegen Zenon Panoussis in Stockholm: vrijwel zeker geschreven door een man (de andere zes afleveringen heb ik maar overgeslagen in deze test).
  • Grimm 2.0, over horrorfilms als sprookjes voor volwassenen, en waarom gruwelen niet altijd erg is: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • The Tupperware trade in happiness, over de tamelijk akelige verkoopmethoden van Landmark: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Boldly going where man has gone before, over de G-spot en de top van de ijsberg: vrijwel zeker geschreven door een man.

Er is geen ontkomen aan, de conclusie is klip en klaar: ik ben een schrijver. Een man. Aangenaam kennis te maken [reikt hand]: Karel Spaink.

Wat moet je eigenlijk doen om door deze software als vrouw gezien te worden? Veel over gevoel schrijven? Veel kwebbelen? Misschien deugt die software niet erg, da’s ook nog een mogelijkheid. Blijkens de testresultaten heeft-ie het immers in ongeveer 45% van de gevallen fout. (Misschien zegt de software gewoon standaar dat de auteur een vrouw is, dan kom je immers op vergelijkbare foutmarges uit. Iemand die me een url kan geven waarvan de tekst door Gender Analyzer als waarchijnlijk geschreven door een mevrouw wordt aangemerkt?

Koninginnetje

Kort na het aantreden van Palin als McCains running mate zeiden mensen dat haar benoeming een geweldige opsteker voor het feminisme was: er was met één mep een ferme barst geslagen in het glazen plafond waar vrouwen altijd tegen vastlopen. Het was inderdaad een slimme zet van McCain: met Palin aan zijn zijde bood hij een alternatief voor alle aanstaande stemmers die hun zinnen op een vrouw hadden gezet en Hilary aan hun neus voorbij hadden zien gaan. Maar Palin een opsteker voor het feminisme? Nou nee.

Haar schandalige positie over abortus nog daargelaten – niks de vrouw beslist: wie zwanger is, ook al is het door een verkrachting, zal baren; daarmee vergeleken steekt zelfs onze eigen aartsconservatieve Balkenende als een halve Dolle Mina af – is Palin eerder een blamage voor het feminisme. Ze lijdt aan mateloze zelfoverschatting, is blijkens de paar interviews die ze heeft gedaan werkelijk van niets op de hoogte, denkt zich uit elke netelige situatie te kunnen redden met een flirterige knipoog of een stralende glimlach en heeft meer belangstelling voor haar kledingkast dan voor een stevig debat. Alle nepstoerheid van op elanden jagen doet daar niets aan af.

Palin lijkt te denken dat wereldpolitiek voeren niets anders is dan een wat groot uit de kluiten gewassen huishouden bestieren. Soms vrees ik werkelijk dat ze, mocht McCain onverhoeds winnen en zij over een paar maanden ergens bij een topconferentie aanzit, haar kemphanende collega’s zal toespreken als waren het koters die om een bal vechten of ze zonder eten naar bed wil sturen. (Mijn allergrootste angst is dat ze oprecht gelooft dat die aanpak nut zal hebben.)

Zo’n vreselijke vrouw die denkt volledig op haar charmes te kunnen varen, in noodgevallen een kwinkslag maakt en denkt haar huid daarmee te redden. Zo’n vrouw waardoor je denkt: gut, die mannen hebben misschien toch gelijk. Dit exemplaar kan beter in de keuken. Vort jij. Bek houden en plastic mooi wezen.

Nu we Palin in actie hebben gezien, blijkt het allemaal nog een graadje erger. Ze heeft een ambtenaar ontslagen omdat-ie haar ex-zwager niet de laan wilde uitsturen, loog daarna glashard dat in het rapport over het geval geconcludeerd werd dat ze niet onethisch had gehandeld (het rapport meldde precies het omgekeerde), ze schafte via de partijkas een exorbitante garderobe aan en toen ze werd betrapt, giechelde ze dat die kleren van de partij waren en ze die alleen maar leende.

Een enkele vrouw die een hoge positie verwerft, maakt nog geen zomer en een glazen plafond slaat niemand in haar eentje kapot. (Anders was in Nederland na Neelie Kroes alles in kannen en kruiken geweest: diens hele carrière bestaat uit doorbraken, en ze brengt het er beter van af dan menig man.) Maar een enkele vrouw kan meer kapotmaken dan je lief is. Bij Thatcher kon je als feminist nog denken dat die zoveel vrouwelijke stemmen trok omdat al die dames zich plaatsvervangend aan haar optrokken, maar iedereen die zich aan Palin optrekt kan zelf niet veel meer diepgang hebben dan een centimeter of twee. Maximaal.

De Republikeinen schijnen een paleisrevolutie voor te bereiden. Als McCain verliest, wil een deel van de partij Palin als nieuwe leider. Wedden dat ze voor die strijd op kosten van de partij een hermelijnen mantel aanschaft en dan roept: ‘Off with his head’?

(Foto: Punditkitchen.com – Finally, a beauty queen who doesn’t want world peace.)

Mensen met makke

[Op 9 september 2008 werd in Amersfoort een groot congres gehouden over seksualiteit en ziekte of beperking. Aan het eind van de dag werd een dik boek over het onderwerp gepresenteerd, samengesteld door Woet Gianotten, Greet Meihuizen en Nel van Son: Seksualiteit bij ziekte en lichamelijke beperking. Ik mocht het eerste exemplaar in ontvangst nemen en een toespraak houden. Bij deze mijn bijdrage.]

Het is alsof alles in één keer goedgemaakt en rechtgezet moest worden, alsof alle teksten, alle informatie die elders mist, verzwegen, weggeschaamd of bijna onmerkbaar tussen neus en lippen door gelispeld wordt, nu is vergaard en geordend. Een vuistdik boek is het geworden, met een waarlijk encyclopedische breedte: 650 pagina’s over seksualiteit en intimiteit bij ziekte en lichamelijke beperking. Het boek reikt van CVA en Parkinson tot kanker, epilepsie en diabetes; van amputatie tot brandwonden; van jong tot oud, van kind tot bejaarde, van coïtus tot kussen en strelen, van homo tot hetero, van praten tot klaarkomen, van cultuur tot religie, van erfelijkheid tot zwangerschap, van leven tot dood.

Het is een prachtig en bitter noodzakelijk boek. Intimiteit en seksualiteit worden immers zo zelden besproken als het gaat om medische condities en om lichamen die niet helemaal goed werken. Artsen denken al snel dat het hun vak niet is en realiseren zich vaak onvoldoende dat niet alleen een ziekte, maar ook hun eigen therapeutische interventies gevolgen kunnen hebben voor iemands seksuele functioneren en beleving. Patiënten denken vaak dat ze niet mogen mopperen: hun ziekte wordt behandeld en ze mogen blij zijn dat ze nog leven. Partners durven vaak niets te zeggen of vragen: hun lief heeft al zoveel meegemaakt, of: er valt toch niets meer aan te doen. Mensen die al van jongs af aan gehandicapt of ziek zijn, hebben vaak het gevoel dat hun lichaam is onteigend, alle intimiteit is er vanaf gehaald omdat aanrakingen professioneel, therapeutisch en verzorgend zijn in plaats van liefdevol of sensueel. Ouders weren denken over seksualiteit af, in de hoop zo bij hun kinderen de teleurstelling van afwijzing te voorkomen: ‘dat is voor jou toch niet weggelegd’.

Uiteraard vind ik dat dit boek verplicht materiaal zou moeten worden in alle medische en paramedische studies. Kennis helpt. Kennis is het alfa en omega. Maar tussen A en Z zitten nog een heleboel letters, en zelfs een boek als dit kan nooit het gat vullen die door ziekte en handicap in iemands leven en seksualiteit wordt geslagen. Willen we verder komen op dit vlak, dan zijn minstens twee dingen nodig: tijd (en dus geld), en: beelden.

*

Tijd, omdat in een normaal medisch consult zelden ruimte is voor een rustig gesprek over zoiets complex onderwerp als seksualiteit en seksueel functioneren – zeker niet omdat zowel de patiënt, zijn of haar eventuele partner maar ook de arts vaak eerst drie keer naar adem moet happen vooraleer ze het onderwerp te berde durven te brengen. Onze cultuur is vergeven van beelden over seks maar er echt over praten, doen we maar zelden – en al helemaal niet met mensen met wie onze verhouding functioneel is, zoals artsen. Artsen op hun beurt hebben volle wachtkamers, stapels af te handelen paperassen en formulieren, en in DBCs is geen plaats ingeruimd voor een lang gesprek over seks.

Seks komt – zo is mijn ervaring, en die van veel anderen die ik ken – eigenlijk nooit aan bod. In mijn tweeëntwintigjarige loopbaan als MS-patiënt is er maar een keer gevraagd naar mijn seksuele reilen en zeilen, en dat was in een uitgebreide enquêe waar verder niemand ooit op terugkwam. In mijn tweeëneenhalfjarige carrière als borstkankerpatiënt is het onderwerp zelfs nooit ter sprake geweest, behalve dan in de vorm van de feitelijke mededeling dat het in de dagen pal na chemo niet verstandig was om seks te hebben. (Mag je dan trouwens wel zoenen, vroeg ik me later af? Als mijn urine zo giftig was dat ik steeds twee keer moest doortrekken met gesloten deksel, hoe venijnig was dan mijn speeksel? Geen idee. Nergens te vinden ook, die informatie.)

Toen ik een voorstadium van baarmoederhalskanker bleek te hebben – PAP 3B, in 1994 – was de voorlichting ook al zo summier. Ik moest na twee verdachte uitstrijkjes en een biopt aan de cryo – mijn baarmoederhalsweefsel zou worden bevroren – en de arts beschreef wat er daarna zou gebeuren, een verhaal vol afstervend weefsel en stinkende afscheiding. Daarna zou ik weer menstrueren, ‘en dàn kunt u ook weer gewoon seks hebben!’, zei hij opgetogen.

Wat men niet al bij implicatie kan mededelen. De crypto van de cryo: ‘en dán kunt U ook weer vrijen,’ zonder eerst te vertellen dat dat voor die tijd kennelijk niet de bedoeling was. Ik vroeg me een seconde lang af of ik hem zal vragen wat hij onder ‘vrijen’ verstaat en wat in hemelsnaam het verband is tussen kussen, strelen, tepels, heupen, monden, ogen, clitorissen, kijken, andermens’ genitaliën, vingers, klaarkomen, handen enerzijds en kapotte baarmoedermonden anderzijds is, maar ik liet het maar zo.

Misschien moeten we, naar analogie van de taakverdeling die bijvoorbeeld is ontstaan in de oncologie en de revalidatie, zulke dingen niet bij artsen parkeren, hoewel ik denk dat zij de eerst aangewezenen zijn om te vertellen wat een conditie, ziekte of behandeling voor consequenties hebben voor ons seksuele lichaam. In kankercentra, diabetescentra, reumacentra en MS-centra worden tegenwoordig veelal gespecialiseerde verpleegkundigen ingezet, die deels aan consult-nazorg doen – heb je alles begrepen, zijn er nog dingen niet aan bod gekomen, heb je nog vragen, wou je eigenlijk nog iets anders bespreken, en belangrijker: hoe gaat het nu met je, hoe ziet je leven er nu uit en trek je het nog?

Zulke verpleegkundigen zijn hun gewicht in goud waard. Ze vormen een brug tussen art en patiënt, ze betrekken je leven bij de behandeling, ze kijken breder dan je ziekte of gebrek, ze effenen de weg naar diëtisten, fysiotherapeuten, maatschappelijk werk, naar — naar praten in plaats van alleen informeren. Zij lijken me, meer nog dan de neurologen, de aangewezen professie om zulke gesprekken te voeren. Zulke verpleegkundigen, maatschappelijk verpleegkundigen, zouden we vaker moeten instellen. Medici (en paramedici) die er hun vak van maken te vragen, te praten en te luisteren, en die ziekte en handicap niet los maken van de rest van iemands lichaam en leven.

Maar daar moet dan wel tijd voor zijn, en dus geld. Geld voor opleidingen, geld voor studieboeken als deze, geld voor patiëntenfolders waarin ook seksualiteit als een normaal aandachtspunt wordt beschreven, geld voor tijd, plaats in de DBCs.

*

Ten tweede: beelden. Visuele beelden, verbale beelden. We hebben verhalen nodig en voorbeelden. Mensen met wie iets is, wat dan ook, vallen heel makkelijk – ik heb het al vaak betoogd – uit het maatschappelijk verkeer, uit de zichtbaarheid, en daarmee ook uit ons maatschappelijk denken. En dat we in het sociale verkeer zo weinig mensen zien waarmee zichtbaar iets is en zo weinig echte verhalen horen over hoe het nu werkelijk is om fysieke makke te hebben – van sporters tot nieuwslezers, van collega’s tot bazen, van leraren en klasgenoten tot muzikanten en congresgangers, van passanten op straat tot geïnterviewden of interviewers in de media – helpt allemaal niet. Mensen met makke zijn slecht zichtbaar, we horen en zien ze te weinig, zodat makke altijd een uitzondering blijft en al snel tot heroïsch verhaal verwordt: hoe ik mijn kanker overwon, hoe ik met één been toch de Mont Blanc beklom. En zelfs zulke heldenverhalen, verwrongen want half als ze zijn, zijn een uitzondering.

We zien geen handicaps, we zien geen ziekte, we zien geen gebreken. Die zien we alleen thuis, in familiale kring, in onze kennissengroep. Maar sociaal en maatschappelijk zien we ze niet: niet op straat, niet in het museum, niet in de winkels, niet op tv, niet in de film, niet op de sportschool, niet in de sauna en niet in het zwembad. We zien ze hooguit in het park, als de lente aanbreekt en de gehandicapten worden uitgelaten. (Wat dat betreft is de invoering van de scootmobiel al een enorme verworvenheid: tegenwoordig zie je meer gehandicapten in soorten en maten op straat. Ik word daar altijd erg blij van. Om mij, om hen. Om ons.)

Die onzichtbaarheid zorgt voor een lacune. Niet dat alles opgelost is met zichtbaarheid, maar het helpt immens. Als we meer voorbeelden zien van mensen met makke die sociaal functioneren, wordt het eenvoudiger te bedenken dat ook jij, met jouw makke, misschien wel kunt blijven doorgaan te zijn wie en wat je was. Dan zijn er voorbeelden om je aan op te trekken, voorbeelden van hoe je aangepast en licht gewijzigd door kunt gaan, voorbeelden om vooroordelen te verbreken. Dan leren we dat een chronische ziekte hebben niet per definitie betekent dat je chronisch buitenspel staat, dat een handicap of beperking hebben niet betekent dat je inherent afgeschreven bent, dat er anders uitzien misschien flink wennen is (voor alle partijen) maar dat het niet tot afzichtelijkheid leidt.

Daar is iedereen mee geholpen. In de eerste plaats wie zelf iets heeft, want voorbeelden verbreden je perspectief, ze reiken opties aan, ze geven je iets om je aan op te trekken of tegen af te zetten. En er is onder mensen met makke ook een enorme beeldhonger, iets wat ik voor het eerst merkte toen ik met Gon Buurman het boek Aan hartstocht geen gebrek maakte, een boek over handicap en lichamelijkheid: mensen met wie iets is willen gezien worden, voor elkaar en door elkaar, maar ook, en wellicht vooral: door de buitenwereld.

In de tweede plaats maken beelden makke normaler en vertrouwder, en dat is wat we nodig hebben – een realistischer beeld van lek & gebrek, ziekte & zwakte, beperking & aanpassing, handicap & inventiviteit. Vandaar ook die foto van mij in Opzij met chemo-kaal hoofd en met geamputeerde borst. Het is belangrijk dat zulke beelden in omloop komen. In de derde plaats: langs de weg van beelden en verhalen vinden we aanknopingspunten om ons eigen verhaal te doen, onze eigen beelden te fantaseren, onze eigen wensen en verlangens te verwoorden.

*

Seksualiteit loopt – het is een open deur – langs woord en beeld. Onze hersenen zijn ons grootste seksuele orgaan. Pas na de blik, pas na de eerste woorden, komt de aanraking, komt het verlangen. Laat ons praten, kijken, lezen, horen en luisteren. Daarna gaan we zoenen.

Peters principe

[Gepubliceerd in Lover, september 2008.]

We hebben het altijd maar over dat glazen plafond waartegen vrouwen hun hoofd stoten en dat ze tegenhoudt om hogerop te komen in hun werk. Die discussie bevalt me slecht. Als er één ding is dat ik heb geleerd van het feminisme, is het dat je moet leren de goede vragen te stellen en dat je zaken altijd van twee kanten moet bekijken. Elke ouderwetse probleemstelling heeft een pendant. De kunst is die tegenhager naar boven te halen. Dat nu doen we zelden in die glazen-plafonddebatten.

Allereerst: de vraag is niet alleen waarom vrouwen minder vaak promotie wordt aangeboden, waarom ze minder voor commissariaten en directeurschappen worden gevraagd en vaak een lager salaris krijgen voor hetzelfde werk als hun heren collega’s. De corresponderende vraag is waarom mannen zoveel vanzelfsprekender promotie, commissariaten en hoger loon wordt aangeboden: waarom mannen verhoudingsgewijs makkelijk op hun carrièreladder stijgen; waarom vrouwen tobben met een glazen plafond, terwijl mannen een glazen lift hebben die ze met aanzienlijk minder hoofdbrekens omhoog voert.

Er is een oude sociologische wet die zegt dat een hiërarchie geneigd is werknemers net zolang te promoveren totdat ze hun niveau van incompetentie hebben bereikt. Dat is geen genderneutrale wet, hij heet niet voor niks ‘The Peter Principle’. Het is een mannending: je doet je werk goed en dus word je min of meer automatisch opgewaardeerd, ongeacht of je de volgende verdieping beheerst of aankunt, en dat net zolang totdat je blijft hangen omdat je ooit een niveau bereikt dat boven je macht blijkt te liggen. De verwachting van competentie werkt totdat je incompetent blijkt. De vaste – en cynische – aanvulling op het Peter Principle is dan ook dat na verloop van tijd elke positie binnen een bedrijf wordt vervuld door iemand die daar incompetent voor is, terwijl het echte werk onderwijl wordt verzet door degenen die hun niveau van incompetentie nog niet hebben bereikt

Nu wil ik bepaald niet zeggen dat de mensen die hun incompetentieniveau hebben bereikt alleen mannen zijn en dat de tweede groep, die van de echte werkers, hoofdzakelijk uit vrouwen bestaat, maar het Peter Principle komt bij vrouwen amper voor en bij mannen is het een veelvoorkomend doch maatschappelijk genegeerd verschijnsel. Volgens mij is het ‘t missende onderdeel in de discussie over dat glazen plafond, en een invalshoek die we beter moeten benutten. Vrouwen hebben een ingebouwde anti-Peter. Wij stijgen minder vanzelfsprekend tot incompetente hoogten. Wij zijn minder riskant voor onszelf en voor een bedrijf. Wij prijzen onszelf niet te ver de lucht in, ins blaue hinein.

Ook het eindeloze gevraag aan vrouwen hoe ze werk en gezin combineren is zo’n valse, want eenzijdige kwestie. Waarom wordt die vraag alleen op vrouwen van toepassing verklaard? Waarom vragen we dat nu nooit ‘s systematisch aan mannen? Waarom is Cisca Dresselhuys de enige journalist die mannen die vraag voorlegt? Mannen hebben toch ook een huis, en geliefden, en soms kinderen naast hun werk?

Juist de aanname dat het combineren van werk en gezin een vrouwenprobleem is, is het probleem. De vraag zou juist, en principieel, vooral aan mannen moeten worden gesteld. Want de maatschappelijke aanname dat zulks niet hun probleem zou zijn, is het werkelijke venijn in de staart. Die aanname pint vrouwen immers vast op iets waarvan ze los willen. Die aanname is onderdeel van het glazen plafond, en laat mannen lustig doorPeteren.

26 mei 2008 / Lover 2008-3, september; foto: Nuglass bouwbedrijf

Mankement

[Dolly Bellefleur mocht, net als Ronald Plasterk en Albert Verlinde (eww), een special maken voor het 600e nummer van de Gaykrant. Dolly koos ‘Betwixt and between’ als thema en vroeg mij om een bijdrage. De foto’s werden gemaakt door Harald Seiwert.]

Of ik niet ‘s een meneer wou worden…? Oh reken maar, geen zee te hoog en geen kerel te laag, het was de hoogste tijd voor een avontuur, en als Dolly je iets vraagt doe je dat. Bovendien ben ik altijd benieuwd geweest hoe ik er als jongen of man had uitgezien. Rob Spaink zou ik hebben geheten: die naam hadden mijn ouders me bedacht als ik niet Karin was geweest. Zou mijn gezicht net zo bonkig breed zijn als dat van mijn broer nu is? Hoe zou hij er trouwens hebben uitgezien als-ie een vrouw was geworden?

Maar mannen op foto’s, ik weet het niet. Ze zijn uiterlijk vaak saai, tenzij ze voor deodorant adverteren of iets monotoons rappen, maar dan hebben ze meteen enorme kaken en een wijde borstkas en die krijg je er bij mij met geen mogelijkheid aan gefotoshopt. Van die overdreven machomannelijkheid en broeken met een laag kruis hou ik trouwens niet, evenmin als van een te feminien uiterlijk en naveltruitjes: zulke extremen stoten me af, ik val meer op betwixt and between, wal en schip, vlees met vis. En dan liefst met een bite.

Wie te worden? Bowie was natuurlijk een grote kanshebber, hij is een prachtige middenman, maar Vera Springveer had hem al onvergetelijk en onverslaanbaar gedaan en na haar dood moet iedereen voortaan met d’r fikken van Bowie afblijven. Een latino met een ragfijn gezicht wellicht, zo’n zinnelijke verleider met een glanzend pommadekapsel en een broeierige blik? Of meteen maar voor de macht gaan, als vroede vader met hoed, kantkraag, druipsnor en sik? Maar aan Hertog Alva & co is niks spannends te zien…

Het werd Edward Scissorhands. Edward die door de ontijdige dood van zijn maker onaf de wereld in werd geparachuteerd, en die zijn best doet de pastellerige, geordenende slaapstad waar-ie beland te begrijpen. Edward is eigenlijk een beetje Alice. Maar terwijl Alice een heus meisje is, weet Edward niet goed weet hoe je dat moet doen: jongen wezen – voor mens doorgaan vindt-ie al een hele klus – en die bovenal zo’n prachtig, onhandig, onvoltooid en een beetje kapot schepsel is. Met scherpe scharen in plaats van handen, met een verbaasde puppieblik in z’n ogen, met overal krassen en krabben en met haar als een uitgefladderd vogelnestje.

Alice belandt in een curieuze wereld waar konijnen horloges dragen en katten spreken. Edward belandt in onze wereld en snapt daar geen hout van – een aantrekkelijk concept: je kunnen verbazen over wat anderen gewoon vinden acht ik een grote gift. Enerverend en soms slopend, ook dat ja, maar niet passen, niet ingevoegd zijn is een groot goed. Alle verandering in de wereld wordt immers veroorzaakt door mensen die zich verwonderen over de vreemdheid der dingen, door mensen die zich te pletter lopen op wat anderen voor vanzelfsprekend verslijten, door mensen die boos of zelfs een beetje ongelukkig zijn over wat is en die iets anders dan dat nastreven, ook al weten ze niet goed wat precies. Edward draagt zijn kleerscheuren op zijn lichaam.

 

Mensen die nergens passen en onderweg licht beschadigd zijn geraakt, die zijn het mooiste. Ze zijn wel ‘s een gevaar voor hun omgeving: wie gewond is bezeert een ander ook snel en met scharen als vingers prik je zo iemand lek. Maar ja, ‘t is niet voor niets dat een litteken op een mannelijke wang iedereen doet smelten. De combinatie van wond en gevaar is ijzersterk.

23 juli 2008 / Gaykrant, 15 augustus 2008 , Dolly Special

Oh fuck. Dag Vera…..

Zojuist las ik dat Vera Springveer – ook wel bekend als Charles Lücker – is overleden aan de gevolgen van aids.

Vera zag, hoorde en ontmoette ik voor het eerst bij de Gay Dating Show in Mazzo, toen ze in het gevolg van Hellun Zelluf verkeerde. Vera had een stem als een klok and an attittude to match. Een paar jaar geleden timmerde ze een hommage aan David Bowie in elkaar en ik wou er niet naartoe: dat kon immers alleen maar fout gaan. Op aandringen van Janssen ging ik alsnog en ik stond paf. Ze flikte het ‘m. Vals, venijnig, scherp, sluw, sexy, over the top, en buitengewoon overtuigend, absoluut absorberend: je dacht niet meer aan Bowie maar alleen nog maar aan Vera zelf. Ze was geweldig. And It ain’t easy.

Dag schat.

Godverdomme.