Herintredende overheid

De kredietcrisis werkt enorm op mijn lachspieren. Al anderhalve week sla ik de ochtend- en avondkranten giechelend open: weer een bank door een staat gered, de zoveelste bank gestut door overheidsingrijpen. De kampioenen van de vrije markt zijgen ineen als soufflés met acuut luchttekort en klampen zich klauwend aan moeders rokken vast. Veilig tussen haar rokplooien schuilend roepen ze vervolgens heel hard: ‘Nee hoor, wij zijn heus niet bang, maar ‘t is fijn voor onze broertjes, want die zijn minder sterk dan wij.’

Er zit veel leedvermaak bij mijn vrolijkheid. De topmannen met hun graaibonussen, hun gouden handdrukken en hun riante vertrekpremies vallen eindelijk door de mand, Ploep, daar gaat er weer een. Hopla, nog een. Het zou tijd worden, opgeruimd staat netjes en ga je diep, diep schamen met het kredietrood op je wangen. Winst maken met opties en shorts is niets dan handel in speculaties en in andermens’ mogelijke schulden: het is metahandel. En net zoals praten over de liefde leuk is maar je nergens komt met liefde voor de liefde alleen, is ook metahandel hooguit tijdelijk tastbaar. De geldhandel had zich losgezongen van de realiteit. (Vult u verder nog maar wat kaartenhuis- en kleren-van-de-keizermetaforen in.)

Dat ik er zo opgewekt naar kijk, komt natuurlijk ook omdat ik er geen klap aan kan doen. Daar word ik altijd wat stoïcijns van: we zien wel, vriezen we dood dan vriezen we dood. (Ik raak alleen boos en ongelukkig waneer ik denk dat ik dingen zou moeten kunnen beïnvloeden en daar vervolgens niet in slaag. Om exact dezelfde reden ben ik zelden boos op anderen en vaak op mezelf.)

Ook gewone mensen worden geraakt, ik weet het: banen op de tocht, spaargeld onzeker, pensioen niet langer gegarandeerd. Maar de machinaties van de grote geldspeculanten raakten diezelfde gewone mensen ook en tastten al langer hun bestaanszekerheid aan; eindelijk krijgen de regionen aan de top ook eens de rekening geserveerd.

Maar waar ik vooral zo vrolijk van word, is dat de staat weer herintreedt. Ineens roept iedereen om overheidsingrijpen, en warempel: toen verzameld Europa het heft in handen nam, stegen de koersen voor het eerst sinds lange tijd weer. Oh moedertje staat, wat hebben we je gemist.

En wat heerlijk dat regeringen en kabinetten wereldwijd ineens wél over geld blijken te beschikken. Jarenlang trad de overheid terug, dat zou beter voor de markt zijn, en bovendien nodig vanwege dringend moeten bezuinigen. Nu toveren regeringsleiders de ene na de andere diepe geldbuidel tevoorschijn, en al die bedrijven die eerder vals riepen ‘Als jullie ingrijpen, gaan wij lekker puh naar een ander land. Moet je zien hoe je dan zult piepen!’ hullen zich ineens in deemoed.

Het enige wat ik hoop, is dat de overheid doorpakt. Niet alleen moet ze nu fiks belasting gaan heffen over over-the-topinkomens, maar bovenal moet zijzelf flink gaan investeren, in echte, tastbare dingen. In onderwijs. In zorg. In groene energie. In kinderopvang. In infrastructuur, in verstandig vervoer, in schone productie. Zelfs in Engeland en Amerika, de bakermat van de ideologie van de vrije markt, zeggen economen van links en rechts dat de enige manier om deze crisis bestendig te lijf te gaan, is door werk te scheppen.

En sinds dit weekend kan geen enkele overheid nog zeggen dat ze daar het geld niet voor heeft. Go, moedertje staat, go!

Prikkels

De bezuinigingen die het kabinet in spe voorbereidt, zijn immens. Het gaat om 15 miljard euro, en Zalm wil daar sinds deze week nog anderhalf miljard extra aan besparingen bij verzinnen. Wie zoals ik nog steeds euro’s terugrekent naar guldens, realiseert zich dat dit de grootste bezuigingsoperatie moet worden die een Nederlands kabinet ooit heeft voorgesteld: bij elkaar gaat het om bijna 34 miljard gulden, en Zalm is – zo valt te vrezen – nog lang niet klaar.

Een van voorstellen is om mensen met een uitkering ‘financieel te prikkelen’ om aan het werk te gaan. De premisse die daarin besloten ligt, is dat de hoofdoorzaak van werkloosheid luiheid is, of positiever gesteld: inertie. Vastgelopen geraakt in niets meer doen en vervolgens de fut ontberen ergens aan de slag te gaan, of zo gewoon zijn geraakt aan een arbeidsloos dagritme dat de discipline om te solliciteren weggevallen is. En bovendien, zo vervolgt de redenering, ontbreekt ook de aanmoediging. Die uitkering komt immers elke maand vanzelf binnen. Hoef je niks voor te doen. Kun je rustig bij blijven zitten.

Werkloos zijn klinkt in zo’n toonzetting bijna paradijselijk, maar de realiteit is harder. De uitkeringen zijn in de loop der jaren fors verlaagd en de uitkerende instanties zijn aanmerkelijk strenger geworden, maar prikkelen alleen volstaat niet. Nog maar kort geleden heeft Amsterdam haar Mega-Banenmarkt afgesloten, ook zo’n leuk prikkelprojekt: wie niet naar die banenmarkt kwam, verloor zonder pardon z’n uitkering. Duizenden mensen kwamen verplicht opdraven. De operatie betekende uiteindelijk vooral een opschoning van de bestanden van de Sociale Dienst en deed weinig qua werkverschaffing. Slechts een paar honderd mensen zijn er daadwerkelijk door aan een baan geholpen, meest mensen die nog maar kort werkloos waren en ook zonder Mega-Banenmarkt al een redelijke kans van slagen hadden. De rest moest onverrichter zake naar huis: er was onvoldoende werk.

Mij lijkt dat wie werklozen een duwtje in de rug wil geven om aan de slag te gaan, zichzelf daarmee verplicht hen daartoe ook een serieuze kans te bieden. Zonder reëel alternatief kun je iemand prikkelen tot zowel jij als hij een ons wegen, maar het zal niemand helpen. Het enige resultaat is frustratie bij de prikkelaar en getergdheid bij de geprikkelde: die kan immers geen kant op, hoe hard hij ook in de rug wordt gestoten.

Die serieuze kans is precies waar het aan schort. De economie raakte sowieso al in het slop – die zou je nu juist moeten prikkelen, maar dat is vloeken in het kabinet – en dat proces is na de beurscrashes, na september 2001, na de invoering van de euro en na het démasqué van teveel multinationals die financieel wanbeleid en bedrog gepleegd hadden, alleen maar versneld. Overal vallen massa-ontslagen en de aanstaande regering meent dat werklozen moeten worden geprikkeld om aan een baan te geraken?

Voorts zou juist een kabinet van VVD en CDA beter dan elke andere regering kunnen weten dat het ‘prikkelen’ van uitkeringsgerechtigden alleen niet helpt. Het kabinet Van Agt-Wiegel voerde indertijd met Bestek ’82 voor die tijd buitengewoon strenge bezuinigingen door en sneedt – precies zoals de huidige incarnatie dat wil – fors in de uitkeringen en in de begrotingen. Krappere en kortere uitkeringen bereikten ze, dat zeker. Prikkels zat. Maar sociaal en economisch gezien was het een dieptepunt. Bestek ’82 bracht de hoogste werkloosheidscijfers sinds de Tweede Wereldoorlog voort, en voor het eerst in decennia was er weer echte armoede in Nederland.

Het domste van de prikkeltheorie is de veronderstelling dat je kunt bepalen welke kant mensen oprennen als ze venijnig geprikt worden. Als je iemands uitkering voldoende verlaagt, zal hij heus wel iets gaan doen. Je weet echter niet wat. Ja, hij kan schoonmaker worden – maar ook de werkgelegenheid in die sector is eindig, en tegen de tijd dat alle hoger opgeleiden de lager opgeleiden uit de markt hebben geprijsd, zit de zaak potdicht en zit die werkloze nog steeds geprikkeld te wezen, zonder geld en zonder uitzicht. Wie weet springt hij wel voor de trein. Maar je hebt er ook rekening mee te houden – zeker in een maatschappij waar de rijkdom steeds ongelijker verdeeld raakt en de rijken s teeds meer pronken – dat zo iemand gaat stelen: oude mensen beroven, of juwelierszaken.

Abram de Swaan zei jaren gelden al dat de rijken, om hun eigen goed en veiligheid te beschermen, baat hebben bij een solide sociale zekerheid. Je moet kansloze mensen niet teveel prikkelen, al was het maar uit welbegrepen eigenbelang. Want wie niets meer te verliezen heeft, kan alleen nog maar winnen.

Prinsjesdag en welvaart

VOLGENDE WEEK IS HET Prinsjesdag. In augustus lekte er al van alles uit over de te presenteren begroting. Het gaat Nederland goed na jaren van inschikken, bezuinigen en hoogconjunctuur, bleek uit de berichten. Het Centraal Planbureau voorspelt opnieuw economische groei: dit jaar 2,75 procent en volgend jaar zeker 2,5 procent. De voorspoed is structureel. (In politieke verband wordt alles dat langer dan vier jaar duurt, meteen als ‘structureel’ betiteld. Wat regeringen daarmee eigenlijk bedoelen is dat iets hun eigen kabinetsperiode overschrijdt. Verder dan die nabije toekomst kunnen ze immers niet kijken, noch wensen ze dat, tenzij er binnenkort verkiezingen ophanden zijn.)

De regering verheugt zich op flinke meevallers. Zowel via de belastingen als via premies kwam meer geld binnen dan verwacht (in gewone mensentaal: het snoeien op aftrekposten en het verhogen van belastingen bleek uiterst succesvol; u en ik hebben braaf geholpen de staatsfinanciën te saneren), en de aardgasopbrengsten vielen eveneens hoger uit dan geschat. Het financieringstekort is dramatisch teruggebracht: voor komend jaar wordt dat geschat op een luttele halve procent, lager dan ooit. Derhalve is er, zo heeft het kabinet besloten, ruimte voor lastenverlichting.

Geweldig. Mooi. Eindelijk geld om wachtlijsten op te ruimen, klassen kleiner te maken, de thuiszorg uit te breiden, verpleegkundigen fatsoenlijk te betalen, verpleegtehuizen menselijker te maken, vervuiling op te ruimen, openbaar vervoer te verbeteren? Heu, erm, nee… Van de over het volk te verdelen zeven miljard gaat vijf miljard naar een al eerder in het regeringsakkoord beloofde belastinghervorming. Wat zoveel wil zeggen als: minder schijven hanteren, zodat iedereen die meer dan gemiddeld verdient minder belasting hoeft te betalen over het meerdere.

Van die zeven miljard gaat er één naar daadwerkelijke lastenverlichting. In augustus werd al meegedeeld in welke richting het kabinet op dat vlak dacht. De geventileerde ideeën stemmen pessimistisch: ze helpen bepaald niet om de welvaart beter te verdelen. De kinderbijslag zal verhoogd worden (ongerichter sturing in de inkomenspolitiek is haast niet denkbaar: ongeacht of iemand afhankelijk is van de bijstand of een ton per maand verdient, de kinderbijslag is een vast bedrag en de welvarenden krijgen precies evenveel extra als de armlastigen). Het arbeidskostenforfait zal worden verhoogd, zodat iedereen die werkt makkelijker iets van de belasting kan aftrekken; de regering hoopt, zo legde Wim Kok uit, op die manier looneisen te beteugelen. Mensen met een AOW-uitkering kunnen een kleine verbetering tegemoet zien. En de btw op sommige arbeidsintensieve werkzaamheden – schoen-, schoon- en kleermakers – zal worden verlaagd. Het CBS voorspelt al met al een inkomensverbetering van ongeveer één procent voor werknemers.

Voor werknemers. En de rest? Wat zal er gebeuren met iedereen die van een uitkering moet leven? Krijgen mensen in de WAO eindelijk iets meer ruimte? Zal de regering voorstellen de bijstand iets op te trekken? Zal ze bedrijven aanmoedigen, via subsidies – of zelfs verplichten, via wetten en boetes – om werklozen en mensen die afgekeurd zijn aan te nemen? Welnee. Werklozen en WAO’ers dienen strenger behandeld te worden, zal Beatrix ons straks namens het kabinet vertellen.

Ik zit al tien jaar in de WAO. Mijn uitkering is maximaal tachtig procent van mijn laatst verdiende salaris. In die tien jaar is mijn uitkering gestegen van zeventienhonderdnogwat naar negentienhonderdnogwat: een inflatiecorrectie van net iets meer dan honderdvijftig gulden. In diezelfde tijd is alleen al de huur van het huis waar ik woon met dik honderdvijftig gulden gestegen. In diezelfde tijd heeft de overheid de WAO-keuringen strenger en strenger gemaakt (maar ik ben nog steeds honderd procent afgekeurd). Van wat ik bijverdien – met columns als deze – gaat alles wat boven de honderd procent van mijn oorspronkelijke salaris komt, terug naar de uitkeringsgever, zodat ik soms een deel van mijn uitkering kan terugbetalen.

Werken kan ik wel, zij het bij vlagen. Maar niemand die me wil aannemen. Ik ben onbetrouwbaar, want vaak ziek en moe, en heb bovendien een ziektegeschiedenis en een slechte prognose. Met de huidige ziektekostenverzekering ben ik bovendien te duur voor werkgevers: ik ben een wandelend risico. Ik ben gedoemd de rest van mijn leven in de WAO te blijven en nooit meer te verdienen dan tachtig tot honderd procent van wat ik eind tachtiger jaren verdiende, toen ik dertig was en net aan een nieuwe baan was begonnen.

De regering koketteert onderwijl publiekelijk met de gedachte dat WAO’ers strenger dienen worden aangepakt: dat zou hun herintegratie stimuleren en het wegzakken in een uitkering minder ‘verleidelijk’ maken. In diezelfde maand augustus werden cijfers over de WAO bekend gemaakt: ondanks de strengere keuringen is de instroom van WAO’ers nauwelijks lager. Er zijn amper meer WAO’ers aan het werk gekomen dan voorheen – en als ze dat al deden, was dat doorgaans op eigen kracht, niet met behulp van overheidsinstanties. Die reageren altoos te traag en te bureaucratisch. De overheidsorganisatie die toezicht houdt op uitkeringen, de CTSV, berekende eind augustus voorts dat alle bezuinigingen van de afgelopen jaren op de WAO absoluut niet hebben geholpen om WAO’ers aan het werk te houden of aan een baan te helpen; het enige waar die bezuinigingen goed voor zijn geweest, is voor de overheidsfinanciën. De regering heeft zichzelf op deze wijze immers ruim zevenhonderd miljoen aan uitkeringen bespaard. (Kijk, zo kom je aan meevallers.)

Het meest pijnlijke feit is nog dit: diezelfde overheid die indertijd mordicus tegen het instellen van een verplichting was om een bepaald percentage (gedeeltelijk) gehandicapte werknemers in dienst te nemen, en die vond dat streefcijfers voldoende waren, neemt zelf nauwelijks gehandicapte of gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers aan. Geen enkele overheidsinstantie komt ook maar in de buurt van de nagestreefde vijf procent deels gehandicapte werknemers.

De uitkeringen zi­jn al verlaagd: dramatisch, zelfs. De werkloosheid in Nederland is tot normale proporties teruggebracht. Er is gezonde concurrentie op de arbeidsmarkt. Maar langdurig werklozen en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten zijn de laatsten die in aanmerking komen voor de banen die openstaan; zij kunnen slecht concurreren met jongeren die net van school en universiteit komen, of met herintredende vrouwen. De gedachte dat mensen vanzelf wel weer aan het werk gaan als je hun uitkering verlaagt is daarmee inmiddels grondig doorgeprikt.

De mantel in de jas houden

DE AFGELOPEN WEEK was gewijd aan chronisch zieken. (De week ervoor aan speculaas, vertelde iemand me. Geen week zonder bestemming, tegenwoordig, en elke dag staat wel in een teken: hetzij boterletters, hetzij depressiviteit.) Zaterdag werd er, vanwege die chronisch zieken, een forum gehouden over de verschillende vormen van zorg die inmiddels bestaan.

Een deel van de discussie ging over mantelzorg. Vroeger heette ‘mantelzorg’ nog gewoon liefde, trouw, plicht, vriendschap of goed nabuurschap. Maar sinds de bezuinigingen in de gezondheidszorg hebben toegeslagen, heeft de zorg die intimi en omstanders meestal vanzelfsprekend bieden, een pretentieuze naam gekregen en is zij officieel onderdeel van het overheidsbeleid geworden. Sterker nog, bestond die mantelzorg niet, dan donderde het hele systeem van gezondheidszorg subiet in elkaar, want de hoeveelheid mensen die uit arren moede en vanwege de ellenlange wachtlijsten voor hulp in vrij elementaire zaken aangewezen zijn op partners, kinderen en buren is schrikbarend groot.

Die onmisbare zorg wordt, het is helaas nog altijd niet anders, bij uitstek verleend door vrouwen. Het grootste deel van degenen die informele hulp bieden, zijn vrouwen van middelbare leeftijd die zelf geen betaald werk hebben: ze zorgen voor hun geliefde, voor buren, familieleden, kennissen en vrienden. De mannen die hulp bieden, verzorgen doorgaans uitsluitend hun partner.

(Er zat een meneer in het forum die de mantelzorg vertegenwoordigde. Hij sprak over zichzelf als ‘de mantelzorger’ terwijl hij het over zijn echtgenote had: ongeveer alsof hij in functie was en door haar ziekte gepromoveerd was tot directeur van een midden- en kleinbedrijfje. Hij zat ook al in de vakbond. Mensen gaan gekke dingen doen zodra de overheid er beleid van maken. “Ik zorg mantel,” zei een ander. De taal lijdt er ook meteen onder.)

Maar onderlinge steun is inderdaad een hoogst serieuze kwestie geworden. Er zijn momenteel in Nederland naar schatting anderhalf miljoen mensen die hulp nodig hebben bij alledaagse beslommeringen als boodschappen doen, wassen en aankleden, koken en het schoonhouden van het huis, en die daarvoor niet bij beroepskrachten terecht kunnen of willen. In 1994 al was vijfenvijftig procent van degenen die zulke hulp nodig hebben, totaal afhankelijk van informele zorg, eh, mantelzorg.

Het aantal mensen dat daar een beroep zal (moeten) doen, zal sterk toenemen: door de vergrijzing, door de grotere haast in ziekenhuizen waardoor mensen worden ontslagen ook al zijn ze nog lang niet hersteld, doordat jongeren weigeren zich in verzorgings- of verpleegtehuizen te laten opnemen, doordat de professionele thuiszorg met wachtlijsten kampt, doordat meer mensen er de voorkeur aan geven thuis te sterven en dergelijke. Volgens berekeningen van het Centraal Planbureau zal het aantal mensen dat informele zorg nodig heeft, binnen vijftien jaar toenemen tot bijna twee miljoen, terwijl het aantal mensen dat deze zorg verleent niet zal groeien.

Waar dat toe leidt, hoorde ik zaterdag. Er zat een lieve mevrouw in het forum – ze had van die zachte donshaartjes aan de zijkant van haar gezicht, je zou haar meteen als oma adopteren – die vrijwilligerswerk deed bij de Bezoekers Oppas Service. Dat is een Arnhemse dienst die zich toelegt op het aflossen van mantelzorgers: ze komen koffie drinken, of voorlezen, of in het park wandelen. Zodat vrouwlief eventjes een paar uur de deur uit kon en niet de hele godganse dag in haar eentje haar dementerende echtgenoot hoeft te begeleiden, of bezig te houden. Hoe je een beroep op haar oppasdiensten kon doen, vroeg ik deze lieve mevrouw. Waarop ze vertelde dat de huisarts een indicatie-formulier moest invullen dat dan naar de geëigende instanties ging die het in behandeling namen en dat je dan na twee maanden… “U bedoelt dat er wachtlijsten van twee maanden zijn voor vrijwilligers?” vroeg ik perplex. Ze knikte: “en bureaucratische formulieren.” Dat is heel normaal, tegenwoordig.

Gisteravond zond de VPRO een hartverscheurende documentaire uit over het echtpaar Schrage. Mevrouw Schrage was zwaar aan het dementeren, en meneer Schrage redde wat er te redden viel. Zelf had hij reuma, maar hij kon net wat meer dan zij. Hij kookte voor haar, hij kleedde haar aan en uit, hij bracht haar naar de kapper en naar de wc, hij verschoonde haar luiers, hij hield haar in de gaten en de hele dag moest hij haar gescheld aanhoren. “Rotzak. Zeikerd. Godverdommese klootzak!” zei ze, zodra hij het woord tot haar richtte. Hij begreep niet waarom ze zo op hem schelden moest (maar dat was, vermoed ik, omdat ze boos was op haar lot en hij nu eenmaal in de buurt. Ook was ze vast boos dat hij haar niet had kunnen redden van haar dementie. Dat deden echtgenoten toch, draken verslaan voor hun vrouw?).

Hij verzorgde haar uit liefde, en uit medelijden, en eigenlijk steeds meer omdat hij nu eenmaal met haar getrouwd was. Zijn vrouw was ze niet meer, die was altijd gezellig geweest en die schold niet op hem. Ze was een dwars, ongezeglijk kind geworden dat niets deed dan hem uitfoeteren, ongedurig heen en weer dribbelen en bij vlagen letterlijk alles voorlezen: de ondertiteling van de tv en alles uit Het Parool (dag mevrouw Schrage!), inclusief de mini-advertenties en de prijzen van auto’s met nu! nieuw! twee airbags.

Meneer Schrage heeft vijf jaar geredderd voordat zijn vrouw opgenomen werd. “Tegen de tijd dat zij kan gaan, kunnen ze mij er meteen bij nemen,” zei hij, en het was niet zeker of dit nu een cynische grap was of de voorzichtige klacht van een dodelijk vermoeid man.

Je zou meneer Schrage lieve oma-aflossers hebben gewenst, zonder wachttijden of in te vullen formulieren. Iemand die hem adem gaf. Iemand die zich inspande om het voor hem een uur lang gezellig te maken. Iemand die hem iets anders te overdenken gaf dan het gescheld van voorheen zijn echtgenote.

Op dat forum afgelopen zaterdag was ook iemand die op een verpleegafdeling voor kortdurende zorg werkte. Daar werden mensen als mevrouw Schrage soms een week opgenomen, teneinde mensen als meneer Schrage op de been te houden. Dat ze een weekje vrij hadden. “Zodat we de mantel in de jas kunnen houden,” zei de teamleidster welgemeend en zonder zich rekenschap te geven van haar wrange beeldspraak . Zo’n vakantie voor de intimi kost, afhankelijk van hun inkomen, ergens tussen de nul en twaalfhonderd gulden.

Meneer Schrage kon dat vast niet betalen. Volgens mij zijn mantels doekjes voor het bloeden.

Kloof

EEN GULDEN KUN je maar een keer uitgeven, zegt men in de politiek. Volgens mij is dat onzin, hij kan wel duizenden keren van eigenaar wisselen en zo snel slijt geld alleen rond Sinterklaas, wanneer de guldens van melkchocola zijn. Chocolade smelt en guldens moeten rollen. Zo eenvoudig zijn die dingen en je hoeft ze niet lastiger voor te stellen dan ze zijn.

Wat ze bedoelen, is dat er gekozen moet worden. En wat dat betreft komen de voorzieningen in de gezondheidszorg er niet best vanaf. De wachtlijsten voor thuishulp en dagverzorging zijn lang, eigen bijdragen worden op steeds meer gebieden gevraagd en worden hoger, de regels worden gaandeweg strenger en de toepassing ervan strikter en ondoorzichtiger. Wie iets aanvraagt moet dikwijls veel geduld betrachten en kan onderwijl de tijd verdrijven met het bijhouden van doorverwijzingen of met gigantische stapels in te vullen formulieren. Wachten, bellen en schrijven – voor een aantal mensen is dat momenteel de kern van de gezondheidszorg.

De invoering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten, waarbij voorzieningen en vergoedingen plaatselijk geregeld worden in plaats van landelijk, lijkt dat vooralsnog alleen te verergeren. Voor de uitvoering van de WVG zijn nieuwe gemeentelijke instellingen opgericht. Die hebben, zo gaan die dingen, allemaal ‘startproblemen’ (nergens is een choke te bekennen) en er zijn nieuwe regels bedacht die uit de aard van de zaak nieuwe uitzonderingen en problemen behelzen. En omdat niet alleen mensen met een handicap maar ook alle 65-plussers, ongeacht hun fysieke conditie, aanspraak mogen maken op de WVG is het contingent in een klap fors uitgebreid. Het budget echter niet. Om die reden is de WVG vermoedelijk het best samen te vatten als gesmolten Sinterklaasgeld: Minder Geld En Meer Papier.

Uit ontzetting en boosheid – en misschien in de hoop dat er dingen zouden kunnen veranderen – organiseerde de Federatie van Ouderverenigingen kortgeleden een avond over de invoering van de WVG. De mensen die aangesloten zijn bij de Federatie zitten in een extra lastig parket: ze hebben kinderen die verstandelijk en lichamelijk gehandicapt zijn, en zelf worden ze ondertussen wat ouder. Ze zouden derhalve best iets meer hulp kunnen gebruiken bij de zorg voor hun kinderen. Ze worden echter, zoals iedereen die met de WVG te maken heeft, bedolven onder eigen bijdragen en stapels formulieren, ze merken dat regelingen en voorzieningen tekortschieten en voeren daarover vruchteloze telefoongesprekken met ambtenaren die zich nog moeten inwerken of anderszins niet weten wat ze aan het doen zijn.

Daar zaten ze dan op het podium, de dames & heren politici. Ze luisterden beleefd naar het commentaar en de kritiek uit de zaal. Tsja, gut, nou het was me inderdaad wat, nee geen idee. En ze krabden zich nog eens op hun hoofd. Wie van de oppositie was, legde uit waarom ze van de oppositie waren en wie van de toenmalige regeringscoalitie was en derhalve indertijd had voorgestemd, legde uit waarom ze van de regeringscoalitie waren.

De meneer van de VVD vond de wet wat akelig uitpakken maar achtte decentralisatie niettemin een groot goed. De meneer van de PvdA zei dat zorg belangrijk was, maar ja, wat er hi­er bij kwam moest er daar af. De meneer van de VVD maakte zich zorgen om al die eigen bijdragen, maar voor je de bureaucratie op poten had om te inventariseren hoeveel die samen beliepen en waar de restitutie vandaan moest komen, nou dat duurde nog wel even. De meneer van de PvdA ging daarna, nog geheel in verkiezingstijdstijl, in debat met de meneer van de VVD en vroeg hem hoe hij, gezien het feit dat de VVD nog meer wenst te bezuinigen dan de PvdA, de dingen dan liever had gezien en daarna gingen ze samen formatietje spelen.

De zaal brieste inmiddels. Want daar vanachter die tafel kwam nog altijd geen zinnig woord. Veel woede richtte zich op de stadsmobiel, de taxibus voor gehandicapten die in de plaats is gekomen van eigen aangepast vervoer of van de taxikostenvergoeding. Het ding kwam regelmatig niet opdagen, of pas veel te laat; tevens meldden zich meer mensen aan dan er meekonden. Dat zou je allemaal onder aanvangsproblemen kunnen scharen, en inderdaad schijnen reserveringen nu met minder moeite verzilverd te kunnen worden. Dat neemt niet weg dat de voorwaarden waaronder de stadsmobiel geacht wordt te werken, zo krakkemikkig zijn als maar kan.

De bus rijdt niet voor negen uur ‘s morgens, terwijl poliklinieken, huisartsen, fysiotherapeuten en revalidatiecentra vanaf acht uur patiënten bestellen die geacht worden per stadsmobiel te komen. De taxibus mag per definitie niet buiten de stadsgrenzen rijden en wie voor een keuring, aanvraag of oproep bij het GAK/GMD in Amstelveen moet zijn, dertig meter over de gemeentegrens, mag daar derhalve niet per stadsmobiel naartoe. Wie gewoonlijk begeleiding nodig heeft, kan voor het openbaar vervoer een kaart krijgen waarop een gratis begeleider kan meereizen; die kaart blijkt – hoe krijg je het voor elkaar – overal geldig te zijn behalve in de stadsmobiel, zodat begeleiders apart moeten betalen. Ouders die met hun kinderen naar de fysiotherapeut gaan, zijn voor zo’n bezoekje ineens twintig gulden kwijt; een verkapte eigen bijdrage die op jaarbasis fors kan oplopen.

Deze problemen – en veel andere – zijn al maandenlang bekend, sterker nog: tal van organisaties en belangenverenigingen waarschuwden ver voor de invoering van de WVG in het algemeen en bij de beraadslagingen over de stadsmobiel in het bijzonder voor juist dit soort anomalieën. Indertijd meldde eerst de minister en later de wethouder heel serieus dat ‘dit zou worden meegenomen in de besprekingen’.

De problemen waar indertijd voor werd gewaarschuwd, bestaan nu metterdaad en veel mensen worden er mesjogge van. Wat meldden de politici achter de tafel? ‘Het zou worden meegenomen.’ Zonder een spier te vertrekken. Waar lacunes in de wet bestaan, zouden die worden gerepareerd, zei de meneer van de PvdA nog. Maar als commentaar leveren en gaten aanwijzen indertijd tot niets leidde, waarom zou iemand van de getroffenen er enige fiducie in hebben dat dit ‘meenemen’ nu wel enig resultaat zou hebben?

En zij daar achter de tafel zich maar afvragen waar die kloof tussen politiek en burgers vandaan komt. Ik geloof dat ik meer vertrouwen heb in chocolade. Of in Sinterklaas.