Hoe ik me voel nu mijn moeder net is gestorven, vragen mensen me. De vraag is lief en attent, maar brengt me in verwarring – want ik weet het antwoord niet. Ik voel me hoofdzakelijk niksig. Of eigenlijk als een prutje: iemand heeft van alles in mootjes gesneden en in een hapjespan gegooid, die op een zacht vuurtje gezet en vervolgens de hele mikmak een tijdlang laten sudderen totdat alles moes was geworden, en niets nog echt herkenbaar.
Een flinke scheut opluchting dat haar lijdensweg (want dat was het voor haar) nu voorbij is. Een handvol bezorgdheid: hoe zal het mijn vader de komende weken en maanden vergaan? Een flinke dosis tevredenheid, ook dat, want hij en ik hebben – hoe raar dat ook moge klinken – veel mooie dagen gehad, vorige week, en eindeloos gepraat. Een snufje perplex: binnen een jaar is de helft van ons gezin gestorven, eerst mijn broer en nu mijn moeder. Een tikkie verloren – ook dat. Wat raar is, want ik was mijn moeder inmiddels al jaren kwijt, en zij zichzelf al helemaal. Een eetlepel moe. Een pietsie wazig. En, om het af te maken, een schep niet helemaal hier.
Of dat een smakelijke maaltijd is? Ik vraag het u af, meneer Sonneberg, ik vraag het u af. (Beter meneer Sonneberg ondervragen dan mezelf: van mij valt voorlopig geen helder antwoord te verwachten.)
Hoe lang duurt het voordat haar oude zelf weer voor dat beeld van dat verschrikte mensje schuift, en ze in mijn hoofd weer wordt wie ze altijd in mijn hart is gebleven? Hoe lang voordat haar fiere karakter en haar pronte verschijning in mijn geestesoog het hulpbehoevende wezen uitwissen dat ze ongewild was geworden?
Ik heb heimwee naar mijn moeder, maar dat had ik al zo lang. Nu hunker ik ineens naar oude herinneringen, herinneringen van ver voor de Alzheimer. In mijn slaapkamer hangt sinds dit weekend een kinderfoto van haar, genomen toen ze drie of vier was. Ze had een blond krullenkopje, mollige armen en beentjes, een bolle toet, en haar witte kniekousen waren tot net boven haar enkels afgezakt. Zo heb ik haar evenmin gekend. Ergens in het midden – tussen dat prille begin en het geploeter van haar weg naar het einde – beweegt zich mijn moeder.
Kinderfoto, genomen op het dak van het huis waar mijn moeder indertijd woonde (Balboastraat, Amsterdam)
Ook mijn vader zoekt naar oude beelden en grasduint in zijn herinneringen. In haar laatste dagen zag hij plots niet haar in haar bed liggen, moeizaam ademend; hij zag in haar het lijdzame gezicht terug van haar moeder, zijn schoonmoeder.
Mijn oma was geen gelukkige vrouw – haar eigen man maakte haar het leven zuur. Logisch dat dat beeld niet bij mijn moeder past. Waar opa zijn vrouw bedroog en kneiterjaloers werd als iemand eens aardig tegen haar was, viel mijn vader elke man die gecharmeerd was van zijn vrouw enthousiast bij: allicht waren ze enigszins verliefd, wie zou dat nu niet zijn, op een vrouw als zij?
In mijn huiskamer hangt al bijna dertig jaar een portret van hen tweeën. Stralend, verliefd, en in elkaar opgaand. Zo zag ik ook ik haar het liefst.