Felipe op de BBA2015

Bij de Big Brother Awards 2015 sprak ik onderstaand in memoriam uit voor vriend en internetpionier Felipe Rodriguez.

Meteen na mijn speech kondigde Hans de Zwart, de directeur van Bits of Freedom, aan dat de positive prijs die regelmatig tijdens de BBA wordt uitgereikt, wordt hernoemd: die heet nu niet langer de Winston Award, maar de Felipe Rodriguez Award. Een prachtige geste.

***

In Memoriam Felipe Rodriguez

Zonder hem geen XS4all. Zonder hem geen DDS. Zonder hem geen Meldpunt Kinderporno. En zonder hem geen Bits of Freedom.

Eerder deze maand overleed Felipe Rodriguez. Hij was pas 46 en was al een jaar of zes uit het publieke leven verdwenen, maar had op zijn veertigste al een CV dat menig tachtigjarige jaloers zou maken.

Felipe was een van de vele Nederlandse hackers die sinds eind jaren tachtig op bulletin boards rondhingen. Hij had zijn eigen BBS, Utopia, en via een bevriende sysadmin bij de Universiteit van Amsterdam hadden hij en zijn maten toegang tot internet. Op een nacht ontdekte hij, zoals zijn vriend Rop Gonggrijp het uitdrukte, dat alcohol en internet vaak niet goed samengaan. Het gevolg: Utopia en HackTic verloren hun gedoogde toegang tot internet.

Zoals alle hackers was Felipe inventief. Op de achterkant van een bierviltje becijferde hij dat als ze nu een bedrijfje werden en zélf een huurlijn naar NLnet inkochten en die verbinding met 500 mensen deelden, ze quitte zouden spelen. Felipe legde het geld op tafel, bestelde de huurlijn, servers en modems, en zo ontstond XS4all: de eerste publieke internet provider in Nederland, betaald uit de opbrengst van Felipes Spaanse restaurant. XS4all, de enige provider ter wereld die haar beginkapitaal vond in pulpo, paella en patatas bravas.

Tijdens een lange avond op Hacking at the End of the Universe, in 1993, verzonnen Felipe en Marleen Stikker samen De Digitale Stad, een gratis ISP gemodelleerd naar het concept van een stad, compleet met gemeentehuis, postkantoor, kiosk, huizen, pleinen, cafés en rosse buurt. Het werd een model dat overal ter wereld werd gekopieerd.

Felipe blonk uit in tactisch, nuchter nadenken. Waren er conflicten of ruzies, dan was hij altijd de eerste om mensen de hand te reiken: hij nodigde tegenstanders uit voor een kop koffie of voor een maaltijd in zijn restaurant Centra. Hij was een meester in de-escaleren, hij krabde alle eelt en ideologie van meningsverschillen af.

Presten politici om censuur van internet – terroristen! kinderporno! – dan kalmeerde hij ze. Censuur helpt niet, je schaadt altijd meer dan je redt, en bovendien verlies je zo het zicht op wat er gebeurt. Beter was het om goede procedures voor meldingen van overlast en misdaad te scheppen, rechercheurs op te leiden, sporenonderzoek te doen en gebruikers op te voeden.

En Felipe realiseerde zich al vroeg dat internet alleen sterk kan blijven wanneer niet alleen bedrijven en aanbieders zich organiseren. Ook de gebruikers van internet hebben hun eigen organisatie nodig: het verdedigen van digitale burgerrechten kun je qualitate qua niet overlaten aan ISP’s. Alleen wanneer ook de belangen van burgers worden vertegenwoordigd, kun je hopen op een waarlijk robuust internet.

Dat was het begin van Bits of Freedom. De eerste jaren was het heel hard werken, met weinig geld. En elke keer dat Bits of Freedom weer eens dreigde om te vallen, gaf Felipe gul.

Felipe was het hart van ons internet. Zonder hem geen XS4all, geen DDS, geen Meldpunt Kinderporno. En zonder hem geen Bits of Freedom.

Felipe: het was een eer je te hebben gekend.

Felipe

[Mijn afscheidsrede op de begrafenis van Felipe Rodriquez. Felipe overleed op 6 oktober 2015 aan de gevolgen van MS, en hij was godverdomme pas 46 jaar oud. Ik leerde hem in 1994 kennen en hij werd alras een goede vriend. Ik heb buitengewoon veel van hem geleerd en veel van hem genoten. Deze foto van ons tweeën is genomen in september 1995, toen we overlegden over de rechtszaak die Scientology tegen XS4all en mij had aangespannen.]

Felipe was het hart van ons aller internet. Hij was oprichter van XS4all, medeoprichter van De Digitale Stad — och wat, yada yada, yada yada, daar gaat het nu niet over. Zijn CV kennen we toch allemaal?

Ik wil liever vertellen over wat Felipe niet was, en een paar van zijn minder bekende kanten belichten.

Hoe nuchter en slim Felipe meestal ook was: hij hield enorm van mystificaties, en loog er bij vlagen vrolijk op los. Kijken hoe lang hij je voor het lapje kon houden, hoe ver je mee zou gaan in zijn met verve gespeelde verhaal. Zo heeft hij jarenlang volgehouden dat je zijn achternaam met een Q schreef. Een kwalijke vergissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand, legde hij omstandig uit. Hij was zodoende Rodriquez, met een Q, écht waar hoor! Tot op de dag van vandaag trapt zowat iedereen erin. En hij maar giechelen.

De vermoorde onschuld uithangen, dat kon-ie ook heel goed. ‘Maar beste Julia,’ zei hij tegen de woordvoerster van Scientology. Hij keek haar aan, legde zijn hand kort op de hare en gooide wat extra warmte in zijn stem: ‘Je begrijpt toch dat ik klachten over mijn klanten eerst terdege moet natrekken?’ Dan bloosde Julia Rijnvis haars ondanks en was ze eventjes totaal de draad kwijt. Wat Rijnvis niet wist, was dat de man met dat platte accent die haar daags ervoor had gebeld met een grillig spervuur aan vragen en die allerlei informatie had weten los te lullen, diezelfde Felipe Rodriguez was geweest.

Ja, Felipe was zeer geëngageerd. Maar hij was vooral een meester in het de-escaleren. De dingen lichter maken, de standpunten opener, de verdedigingslinies minder gewapend, de toon lichter, de proporties feitelijker. Niet dat-ie op compromissen uit was – helemaal niet: Felipe wilde vooral het eelt en de ideologie van conflicten wegkrabben. Hij keek liever naar wat er nu écht aan de hand was.

Ja, hij was ziek, al snel zelfs ernstig ziek. Maar hij is nooit zielig geweest. Eerst dacht-ie dat hij de MS er met zijn wilskracht wel onder zou krijgen, of anders met diëten. Maar ook toen zette hij niet alles op zijn eigen kaarten in: hij investeerde tegelijkertijd fors in een mogelijk medicijn. Helaas hielp hem dat allemaal niks.

Zelfs toen werd hij niet zielig. Het was zoals het was, vond Felipe, en bovendien was alles goed: want inmiddels was hij samen met Joke, de liefde van zijn leven. Hoe ziek Felipe ook was: wanneer Joke de kamer binnenkwam, lichtten zijn ogen op. Dan straalde hij. Iedere keer weer.

Felipe was, tot veler verrassing, ook religieus. Niet met een uitgewerkt godsbesef erbij, laat staan met duivel of hel: hij was eerder cultureel katholiek. Vandaar wellicht zijn morele gulheid bij conflicten: wie bakzeil haalde, vergaf-ie direct, zonder je ooit boetedoening of weesgegroetjes op te leggen. Ook zijn grenzeloze optimisme werd door zijn cultureel katholicisme geschraagd, denk ik wel eens. Felipe ging er ten diepste van uit dat alles uiteindelijk goed zou komen. Het was een kwestie van volhouden, en onderwijl vertrouwen houden.

Zijn vage geloof was op sommige punten zelfs buitengewoon stellig: met Joke wilde hij per se trouwen, juist ook in de kerk. Euthanasie was om dezelfde redenen voor hem nooit aan de orde. Bovendien: zijn tijd met Joke moedwillig bekorten? Hij piekerde er niet over, hij genoot immers van elke seconde met haar.

Felipe, we hebben helaas al te lang moeten oefenen in je missen.

Het is niet anders. Het is zoals het is, en je was prachtig. Bovendien: je laat ons je hart na. Dank je wel – voor alles.

Wild

Per dag voeren buitenlandse jagers de karkassen van gemiddeld twee neergeschoten leeuwen Afrika uit. Illegaal worden er veel meer neergehaald. In heel Afrika zijn er naar schatting nog slechts 32.000 leeuwen over; internationaal wordt overwogen ze op de lijst van bedreigde diersoorten te zetten. De totale omvang van de natuurparken – de veilige, maar snel krimpende leefwereld van de leeuwen – wordt verre overtroffen door die van de jachtgebieden: illegale jacht is aanzienlijk lucratiever dan het onderhouden en beheren van natuurparken.

Daarnaast worden er in Afrika jaarlijks zo’n 36.000 olifanten afgeschoten, hoofdzakelijk vanwege hun ivoren slagtanden. En alleen al in Zuid-Afrika werden afgelopen jaar 1215 neushoorns omgelegd, zuiver om hun hoorn te bemachtigen.

De VN noemt het een stroperijcrisis en heeft vorige week een resolutie over deze wildlife crime aangenomen. (Zou het wellicht helpen wanneer vliegtuigmaatschappijen en rederijen voortaan weigeren om dood groot wild te vervoeren?)

Anders dan jagers zelf graag beweren, gaat het geld van de legale jacht niet naar natuurbescherming. De VN berekende recent dat slechts drie procent van de opbrengsten van de gereguleerde jacht op groot wild ten goede komt aan de lokale gemeenschap en aan natuurbeheer. Daar redden de resterende olifanten, neushoorns en leeuwen het echt niet mee.

Het is een al met al een zieke, verrotte bedrijfstak.

Waarom zijn we jacht op groot wild in hemelsnaam een sport gaan noemen? Wanneer je je als Crocodile Dundee met blote handen op een krokodil stort, is er nog sprake van gelijkwaardigheid, ja van een fysieke uitdaging. Maar scherpschieten kun je beter doen op kleivogels, op conservenblikjes of op slecht getekende menselijke silhouetten. Zodra je met een geweer, drijvers en een gewapende troep helpers in je kielzog die optreden in geval van nood een leeuw op de korrel neemt, is er werkelijk geen enkel sportief element in de affaire te bekennen. Het is pure overmacht. Die leeuw heeft geen kans, en jij loopt amper risico.

Juist daarom was de triomfantelijke pose – met blote bast staand naast zijn vers neergeschoten leeuw – van de Amerikaanse tandarts Walter Palmer zo godvergeten hypocriet. De gemiddelde leeuwendompteur loopt dagelijks meer risico dan deze would-be vent zijn hele leven heeft aangedurfd. En ondertussen maar Poetinesk pochen: ik doe aan sport, ik ben een echte vent, ik domineer de wereld: ik kan met gemak een leeuw aan, kijk maar!

Het is ouderwets machismo. Neem er een van je eigen soort, denk ik dan. Doe eens een fijn kooigevecht: vecht met blote handen tegen iemand van je eigen formaat. Of neem het in de wildernis op tegen iemand die even zwaar bewapend is als jijzelf. Dan ben je wellicht nog steeds een nitwit, maar tenminste een nitwit met ballen. Nu ben je slechts een lafbek die zichzelf oppompt met achterhaalde symboliek, en laffe moorden.

Held

Geschreeuw buiten op straat, het leek een uit de hand gelopen feestje. Het lawaai veranderde in gegil, iemand riep ‘Hou op, hou op!’ Ik keek uit het raam en zag iemand wild zwaaiend op een auto springen die vijftien meter van mijn huis stond geparkeerd. ‘Vandalen,’ dacht ik, ‘shit, straks slopen ze mijn Canta nog!’ Ik greep mijn telefoon, stok en huissleutels, en belde heel idioot 911 terwijl ik naar buiten liep.

Het was al gebeurd. Vlak voor de auto in kwestie lag een kluwen mensen; twee omstanders lagen bovenop een man en hielden hem in bedwang. Iets verderop lag een vrouw, ineengerold, haar handen tegen haar buik, bloed overal op haar gezicht, haar kleding en haar blote benen. ‘Gooi dat mes weg,’ brulde iemand. Iets van het formaat broodmes zeilde met een keurige boog door de lucht en plonsde in de gracht. Een buurvrouw die wél had geweten dat het alarmnummer 112 was, belde over haar toeren met de politie.

‘Handdoeken!!’ riep iemand, en ‘Water!’ een ander. Iemand duwde lappen stof op de wonden van de vrouw, streelde haar hoofd en schouders, bleef zachtjes tegen haar praten. Een vreemde verstilling daalde over de chaos neer. Niemand kon meer doen dan er al was gedaan. Toen: het verlossende geluid van politiesirenes. Een paar agenten sloegen de aanvaller in de boeien. Twee minuten later was de ambulance er; de vrouw was nog bij bewustzijn, zij het ver weg.

Zonder Peter was ze vrijwel zeker dood geweest.

Peter was op de fiets op weg naar vrienden. Hij had de vrouw een huis zien uitrennen en hoorde haar schreeuwen. Hij fietste haar voorbij, maar besloot bij ingeving om te kijken. Pas toen besefte hij dat de vrouw onder het bloed zat en achterna werd gezeten door een man met een mes. Peter reed ogenblikkelijk terug en schreeuwde keihard ‘Hou op, hou op!’ Hij zag de vrouw om een auto rennen, terwijl haar aanvaller een shortcut via het dak daarvan nam en op de vrouw sprong. Peter gooide zijn fiets terzijde en stortte zich op de aanvaller, die toen al met zijn broodmes in haar keel aan het zagen was.

Op dat moment kwam de rest van de wereld godlof in beweging: een tweede omstander voegde zich bij Peter en hielp hem de man in bedwang te krijgen. Een derde omstander wurmde het mes uit de handen van de aanvaller. Een vierde haalde de vrouw onder de klont mensenlichamen vandaan. Een vijfde bood haar eerste hulp. Een zesde omstander belde 112, een zevende kwam met handdoeken, een achtste met water.

Zonder Peter was niemand in beweging gekomen: iemand helpen die een ander aan ’t redden is, is nu eenmaal een stuk makkelijker – en veiliger – dan in je eentje aan een instant reddingsactie beginnen. De politie bevestigde later dat de vrouw het zonder hem waarschijnlijk met haar leven had moeten bekopen.

Zaterdagmiddag, om vijf voor drie, was Peter nog gewoon een man van midden veertig, op de fiets op weg naar vrienden. Om drie uur was hij een held.

Peter is mijn Amsterdammer van het Jaar.

Ophouden

De KNMG berichtte dat huisartsen vaker te maken krijgen met mensen die, omdat ze dood willen, doelbewust afzien van eten en drinken. Na onderzoek bleek een paar jaar geleden al dat artsen veel vaker met zulke situaties te maken hebben dan bekend was, en gezien de toenemende wens van mensen om zelf de regie over hun leven – en dus: ook hun dood –te houden, vermoedt men dat die trend alleen maar sterker zal worden.

De KNMG constateert tevens dat huisartsen eigenlijk amper een idee hebben wat ze met zo’n beslissing van een patiënt moeten aanvangen. Vandaar dat de organisatie een handleiding publiceerde. Wat kun je verwachten, hoe moet je je opstellen, hoe gaat zo’n stervensproces in zijn werk, hoe lang duurt het naar schatting, is er een wilsbeschikking nodig, kun je sedatie toepassen?

Dat is reuze loffelijk van de KNMG. Wanneer gaandeweg meer patiënten zich blijken te willen versterven, kun je als beroepsorganisatie beter zorgen dat je leden goed beslagen ten ijs komen.

Maar helaas steekt de artsenorganisatie op tal van punten haar kop in het zand. Versterving heeft bijvoorbeeld helemaal niets met zelfdoding te maken, schrijft de KNMG stellig, vermoedelijk in een poging om artsen die daar verklaard tegenstander van zijn, niet tegen zich in het harnas te jagen: “Bewust afzien van eten en drinken kan vergeleken worden met het weigeren van een behandeling waardoor het overlijden volgt. Dat wordt niet als zelfdoding beschouwd, maar als gebruikmaking van de patiënt zijn zelfbeschikking, meer in het bijzonder van het recht om zorg te weigeren.”

Dat is natuurlijk kolder. Eten en drinken staat bepaald niet gelijk aan zorg krijgen, en stoppen met eten of drinken derhalve niet aan het weigeren van een medische behandeling. Stoppen met eten en drinken is weigeren om verder te leven en daartoe zelf stappen te nemen om dood te gaan. In normaal taalgebruik noemen we dat toch echt zelfdoding.

De organisatie dekt wel meer conflicten toe. Doodgaan door stoppen met eten en drinken beschrijven ze als ‘goed te doen’, al waarschuwen ze dat het voor mensen onder de zestig toch best lastig is om zo dood te gaan. In werkelijkheid is versterving ook voor relatief gezonde ouderen vaak een lijdensweg die makkelijk twee tot drie weken kan duren.

Lastiger nog is dat diezelfde arts die de patiënt moet begeleiden, vaak eerdere – en serieuze – verzoeken tot euthanasie van de patiënt in kwestie heeft afgewezen. Er is met andere woorden een conflict tussen wat de patiënt wil en wat de arts mag, wil of aandurft. Niet de makkelijkste uitgangsituatie voor een open overleg over doodgaan door versterving, laat staan dat de arts dan nog een neutrale begeleider in het proces kan zijn.

Vooral denk ik: als zoveel ouderen dood willen, moet je als artsenorganisatie politiek aan de bel trekken. Er is iets mis met de ouderenzorg, of met onze regels omtrent euthanasie. Mogelijk zelfs met allebei.

Wees gegroet

Gezond zijn we hooguit tijdelijk; sommigen zijn het zelfs nooit geweest.

Ooit heb ik geprobeerd uit te rekenen welk percentage van de bevolking met een chronische ziekte of handicap leeft. Al kun je het aantal mensen met diabetes, astma, reuma, aids of vaat- en hartziektes niet simpelweg optellen bij de aantallen mensen die blind, doof, verlamd, spastisch, autistisch, dementerend of manisch-depressief zijn (nogal wat mensen hebben meerdere kwalen): je komt tot schrikbarende cijfers. Zowat de helft van de bevolking heeft serieuze fysieke problemen. En wie nu niks heeft, komt later geheid aan de beurt.

De montere kant van die morbide cijfers is dat we er kennelijk vrij goed in slagen om, mét al onze lichamelijke makke, een redelijk leven op te bouwen, Met soms wat extra moeite slagen de meesten erin gewoon te werken, lief te hebben, te reizen, sporten, reizen en uit te gaan. Aan veel mensen zie je van buitenaf niet eens dat ze iets hebben.

In de publieke sfeer valt ziekte daardoor buiten het zicht. We hebben een blinde vlek voor lek & gebrek. Dat – plus de enorme aandacht die er is voor behandeling, herstel en gezond leven in het algemeen – maakt het soms verrotte lastig om uit te zoeken hoe je dat nu eigenlijk doet: fatsoenlijk verder leven met een serieuze, blijvende ziekte of beperking.

Om die reden ben ik een groot fan van de geschiedenissen die mensen vertellen over hun makke. Ze bieden een persoonlijke inkijk in een parallelle wereld, de wereld waar mensen worstelen met hun lichaam. Zulke ziekteverhalen geven vlees en botten aan medische kennis en aan zakelijke informatie over behandelingen; ze maken van ziektegevallen weer echte levens, met alles erop en eraan (en eraf). Ze leren ons dat gezondheid prettig is, maar niet zaligmakend. Ze leren ons hoe arrogant het gezondheidsideaal eigenlijk is, en hoe onbedoeld onhandig of bot gezonde mensen kunnen zijn.

Inmiddels is er een heel cohort van mensen die nog een stap verder gaan: ze doen verslag van hun naderende dood. Aanvankelijk waren het vooral vrouwen die over hun ziekte en aanstaande dood schreven, ooit prachtig aangevoerd door Renate Rubinstein en Annemarie Grewel. Maar sinds Martin Bril durven steeds meer mannen publiek verslag te doen over hun aanstaande einde.

Ook deze krant heeft sinds kort een columnist die zijn dood van nabij in de ogen moet kijken en daarover schrijft. De stukken van Albert de Lange zijn wondermooi, geestig, spits, soms onverwacht sereen. Er is werkelijk iets dat in een mens verandert zodra hij weet dat het bijna met hem gedaan is: de ophanden zijnde dood geeft je woorden gewicht, je beslissingen kracht, je hoofd helderheid. Zo is het en het gaat niet meer anders worden: dat slaat je een boel onzin en getut uit handen, het beent je leven uit tot de essentie.

De dood blijkt ons de mooiste levenslessen te kunnen baren. Maar het blijft hartverscheurend.

Andrew Solomon over depressie

[Met dank overgenomen van Bert Brussen.]

Hieronder staat een (Engelstalige) TED-lezing van de Brtits-Amerikaanse schrijver en journalist Andrew Solomon die The Noonday Demon schreef – een gerenommeerd boek over depressie – naar aanleiding van zijn eigen langdurige ervaringen ermee. In deze TED-lezing geeft hij een beschrijving van depressie en de wereldwijde behandelingen ervan. Een ontroerend verhaal, dat depressie niet demoniseert maar reëel beschrijft, en dat laat zien hoe moeilijk het is om eruit te komen. En nee, een pilletje volstaat iet. Maar waarom zou een pil slecht zijn?

“This distaste that people still have for the idea of treatment [of depression], the notion that somehow if we went out and treated a lot of people in indigent communities, that would be an exploitative thing to do, because we would be changing them. There is this false moral imperative that seems to be all around us that treatment of depression, the medications and so on, are an artifice, and that it’s not natural. And I think that’s very misguided. It would be natural for people’s teeth to fall out, but there is nobody militating against toothpaste. And people then say, “Well, but isn’t depression part of what people are supposed to experience? Didn’t we evolve to have depression? Isn’t it part of your personality?” To which I would say, mood is adaptive. Being able to have sadness and fear and joy and pleasure and all of the other moods that we have, that’s incredibly valuable. And major depression is something that happens when that system gets broken. It’s maladaptive.”
 

Elders

…en ineens ontdek je hardhandig dat het weinig uitmaakt dat het hier gelukkig geen oorlog is. Oorlogen en geweld hebben de akelige eigenschap zich te verspreiden, maar zelfs wanneer de fysieke afstand ertoe nog immens groot is, blijken ze je direct te kunnen raken. Al was het alleen maar omdat je toevallig – je wíst misschien niet eens dat je het deed – op tien kilometer hoogte over een gebied vloog waar het wel oorlog is.

Boem.

Honderden mensen dood, die stuk voor stuk op geen enkele manier partij waren in het conflict. Honderden mensen die er totaal buiten stonden, vermoord als pionnen in andermans schaakspel.

Wat hun dood zo mogelijk nog tragischer maakt, is dat er onder de slachtoffers veel mensen waren die het tot hun levenswerk hadden gemaakt om anderen te redden. De aidsbestrijding heeft een gevoelige klap gekregen. De dood van een keur aan aidsonderzoekers zal doorrimpelen in de levens van andere mensen in weer heel andere landen: mensen die hiv oplopen en aids krijgen, voor wie geen medicijnen of vaccins voorhanden zijn.

Vroeger brachten alleen de media een oorlog die elders werd gevoerd naar onze huiskamers. Tegenwoordig brengt de nieuw verworven mobiliteit van het menselijk ras ons, onbedoeld, niet alleen dichter bij elkaar, maar ook dichter bij elkaars problemen en oorlog. We vallen er soms pardoes middenin.

Gaandeweg ga ik voelen dat er niet meer zoiets bestaat als ‘andermans ellende. Een oorlog, waar ter wereld ook gevoerd, raakt tegenwoordig voor je het weet elk land, elk mens. Ook wie denkt veilig in eigen land te zijn en zich thuis koestert in zijn relatieve welvaart, komt uiteindelijk in aanraking met de gevolgen van elderse ellende. Want oorlog, honger en angst doen mensen massaal op de vlucht slaan.

Wat Poetin doet in Rusland en omstreken, is geen ver-van-mijn-bedshow. Wat Israël momenteel in Gaza doet evenmin. De armzalige omstandigheden in grote delen van Noord-Afrika raken ons, en als we onze ogen ervoor blijven sluiten, betalen we uiteindelijk alsnog een prijs: in de vorm van vluchtelingen en asielzoekers waar we geen raad mee weten, anders dan ze te behandelen als gevangenen en halve criminelen.

De wereld is één, grenzen tellen steeds minder. Nederlandse journalisten worden door een Egyptisch regime veroordeeld tot jarenlange gevangenisstraf, Nederlandse reizigers worden door de volgelingen van een Russische dictator uit de lucht geschoten. Epidemieën zoals SARS reizen per vliegtuig rap de wereld over. Hoe de voedselproductie in land X is geregeld, beïnvloedt de gezondheid in tal van andere landen. Kapitaal trekt zich al helemaal van geen afstand iets meer aan, en reist razendsnel naar die landen waar de regels het soepelst, de investering het laagst en het rendement het hoogst zijn.

Laten we in hemelsnaam niet meer zo benauwd zijn, niet alleen denken om ons eigen bedoeninkje: of wij het wel goed hebben. Want wat elders gebeurt, gaat nooit aan ons voorbij.

Muis

Vorige week beschreef ik hoe moeizaam het kan zijn om na de dood van een geliefde weer op te krabbelen  Ik kreeg daar veel persoonlijke reacties op. Sommige lezers betoonden zich geschrokken, anderen wilden troost bieden, maar de meeste mensen die iets terugschreven, zeiden vooral: ja, je hebt gelijk, zo moeilijk is het inderdaad.

Daar had ik eigenlijk nog het meest aan: horen dat dit ‘normaal’ is, ook al voelt het uitzonderlijk ongewoon en hard. Ineens werd de kitsch waarmee we verlies gewoonlijk overladen, me duidelijk. We zien graag moedig gedragen verdriet, en hopen op een spoedig herstel.

De werkelijkheid is anders. Geen zacht verdriet, niks weemoedige herfstbeelden, geen beschaafd weggepinkte tranen, en weg ook met die harmonieuze grijstonen. Rouw is aanzienlijk schriller dan dat, heftiger, en vooral: rauwer en langduriger.

Misschien is het goed om minder beschaafd en besmuikt te zijn over ons verdriet. Want dat weet ik van de maanden dat Christiane nog leefde, terwijl ze haar eigen nabije dood onder ogen moest zien: het hielp haar ontzettend om daar geregeld over te kunnen praten, zonder soesah, zonder poespas. Het was bevrijdend er een alledaags onderwerp van te maken, op een vergelijkbaar plan als de boodschappen en wat ze die avond wilde eten. Met harde grappen, met natte ogen, met een angstaanval hier en een lachbui daar, maar vooral: met heel veel mensen om haar heen, waren de dood en het verdriet beter te verdragen.

Want ze waren dan tenminste niet weggestopt, niet beschaafd achtergehouden. Niet gereduceerd tot ieders individuele probleem.

Toch is dat precies wat ik nu doe: mezelf buiten ieders bereik houden, mezelf verstoppen, mijn verdriet reduceren tot mijn persoonlijke aangelegenheid.

De afgelopen twee weken had ik een commensaal. Mijn kat had een muis gevangen en had het diertje naar binnen gebracht – dat jaagt fijner, want binnen is háár terrein – maar het diertje wist aan haar klauwen te ontsnappen en schoot de berging in. Daar hield het muisje zich twee weken verscholen. Ik legde geregeld kaas op een schoteltje en zette vers water neer, en hield overdag de keukendeur open, zodat-ie weg kon. Maar de muis verzette geen poot. Hij had een eigen kamer in mijn huis gevonden en daar was het veilig. Maar het was natuurlijk geen leven voor een muis, zo verstopt, ongeacht de kaas die hij dagelijks kreeg.

Dit weekend waagde hij zich eindelijk uit de berging. Via de gordijnen klom hij op de verwarmingsbuizen langs het plafond en liep daar heen en weer, zoekend naar een uitweg. Max, de kat, had ’m al snel in de gaten. Ik daarna ook. De muis verstijfde, en verschool zich, erewoord waar, achter het portret van Christiane dat bovenop de kast staat. Achter de doden ben je veilig – maar niet vrij.

Een uur later wist ik hem eindelijk van de verwarmingsbuis af te pingelen, ploep een glazen vaas in. Op de daktuin liet ik hem los. De muis rende weg. Hij had zichzelf gered door zich te verstoppen, maar vond de vrijheid pas toen hij uit zijn hol durfde.

Dat moest ik ook maar ’s proberen. Er is vast een vriend of vriendin die me in een vaas kan opvangen.

Woede en schaamte

In rouw blijk ik vrij slecht te zijn. Althans: ik bak niks van de geëigende stadia van rouwverwerking, ik haal ze allemaal door de war. Van depressie – stadium vier volgens de boekjes; aanvaarding, het vijfde en laatste stadium, scheen daarna eindelijk binnen bereik te liggen – schoot ik hopeloos en redeloos stadium twee in: boosheid.

Zeg maar gerust woede.

Niet dat ik tegenwoordig tierend door de straten loop, maar zodra iets me niet zint, overvalt een onblusbare boosheid me en neemt die me in de greep. Mijn lontje is kort, momenteel.

Mijn woede richt zich op niemand in het bijzonder en dus op alles en iedereen in het algemeen. Een ongerichte boosheid die zich hunkerend een uitweg zoekt. Met als gevolg dat ik bijna blij ben wanneer ik denk dat mijn woede dit keer gerechtvaardigd is. Dan mag ik namelijk eindelijk met recht & reden flink zieden, kan ik te langen leste echt schaamteloos laaiend zijn.

Nee, ik ben oprecht niet boos op mijn hartsvriendin annex echtgenote omdat zij dood ging, zoals iemand laatst suggereerde: zó verblind ben ik nou ook weer niet. Ik ben alleen maar immens – en vreselijk onvruchtbaar – boos op het lot. Boos dat zo’n grandioos mens geen langer leven beschoren was. Boos dat mijn allerbeste vriendin er niet meer is. Boos omdat ik me sindsdien zo ongeneeslijk kut voel.

En ik ben bang. Mijn ouders – beiden inmiddels boven de tachtig – hebben helaas niet het eeuwige leven. Ik ben werkelijk als de dood voor het moment dat ook zij me ontvallen. Dan ben ik alledrie de mensen kwijt bij wie ik altijd kon schuilen, of nee, vooral: de mensen bij wie ik dat daadwerkelijk durfde. De mensen die me als geen ander kenden.

Ik weet niet goed hoe te leven zonder deze drie mensen. Ja, ik heb werk, een kat, en vrienden. Dat is al meer dan veel anderen hebben. Maar in plaats van mijn zegeningen te tellen, denk ik tegenwoordig bij zowat alles: who cares, en: so what? Mijn werk interesseert me te weinig, ik mis elke concentratie (waardoor ik belazerd werk aflever), en vrienden mijd ik omdat niemand van hen het gemis aan Chris kan opvullen.

Niks heeft nog glans. Niks, behalve dan de woede.

Rage, rage, against the dying of the light.

Daarnaast tob ik met schaamte. Is het niet gênant dat ik nu zo beklemd ben over de latere dood van mijn ouders, terwijl veel van mijn vrienden sowieso allang geen ouders meer hebben? Kind, tel je zegeningen: ze zijn er per slot van rekening nog, hou ik mezelf voor. Maar in de praktijk kom ik werkelijk niet verder dan bang zijn om ook hen bij mijn verliezen te moeten gaan optellen.

Waarna het volgende stadium van mijn allesvernietigende woede zijn intrede doet, te weten de boosheid op mezelf. Want al die andere woede is uiteindelijk niks anders dan zelfmedelijden, en dan word ik daar weer boos over, want het zou méér moeten zijn.

Een cirkel van woede. Een cirkel van verlies. En ik weet niet hoe eruit te komen.