[Verschenen in De Standaard. Recensie van Gary Taylor: Castration. An abbreviated history of western manhood, uitgeverij Routledge, New York 2000.]
LAAT DE TERM CASTRATIE in gemengd gezelschap vallen en zie hoe alle mannen naar hun kruis grijpen, zo ongeveer als voetballers in het muurtje zich beschermen wanneer de tegenpartij een strafschop neemt.
Dat komt door Freud. Freud – zelf overigens ontdaan van zijn voorhuid, zoals de meeste joden en moslims – verstond onder castratie het verwijderen van de penis, ook al is die praktijk nimmer ergens in zwang is geweest: castratie heeft nooit meer behelsd dan het weghalen van de testikels. (Freudian slip, anyone?) Freud poneerde dat kleine meisjes, de penis van dito jongens ziende, ogenblikkelijk zouden beseffen dat zijzelf een essentieel onderdeel van hun lichaam misten en zichzelf nadien als gecastreerde, en derhalve gemankeerde jongens zouden beschouwen, terwijl jongens omgekeerd het meisje slechts met afgrijzen konden bekijken: hemel, een wond, een gat, een leegte: daar moest iets weggehaald zijn! Of misschien verslond dat-daar-van-haar dit-hier-van-hem wel…
Entrez penisnijd, castratie-angst en vagina dentata.
Niet dat Freud met veel bewijs voor zijn stelling aankwam, of dat zijn theorie in de praktijk aantoonbaar bleek. Kleine meisjes giechelen eerder om jongenspenisjes dan dat ze geschrokken naar zichzelf kijken, terwijl de queeste van jongens en mannen naar kut nu niet echt op grote angst duidt. Maar da’s repressie, argumenteert Freud: zulke dingen zijn zo diep in ons verscholen dat we zelf niet eens beseffen hoezeer ze ons hebben gevormd en nog steeds doordesemen – daarmee zijn stellingen tot hun eigen bewijs bombarderend en zichzelf onaantastbaar makend voor elke kritiek.
Freuds geslaagde coup d’état is vooral interessant omdat ballen er in zijn theorie helemaal niet meer toe doen: hij verschoof alle aandacht naar de penis en de symbolische fallus, terwijl viriliteit, potentie en vruchtbaarheid – en ergo, mannelijkheid – toch werkelijk elders huizen, namelijk in de testikels. Maar deze verschuiving, zo stelt Gary Taylor in zijn geschiedenis van castratie, werd bevorderd door een andere, belangrijker verschuiving: die van voortplanting naar plezier. Een samenleving die seksueel genoegen voorop zet en niet zoveel belang meer hoeft te hechten aan reproductie, sterker, die haar reproductie misschien wel moet beteugelen, hecht van de weeromstuit minder waarde aan testikels en meer aan de penis. Misschien ook was Freud simpelweg bang dat zijn plezier hem ontnomen werd.
Taylor heeft een amusante geschiedenis van castratie geschreven, en baseert zich in tegenstelling tot Freud wel op feiten: antropologie, religie, overleving en geschriften. Dat Taylor wat zwaar op de hand wordt wanneer hij castratie theoretisch tracht te plaatsen, zij hem vergeven. Hij heeft zich immers te meten met een man die de fallus tot epicentrum van de wereld maakte.
AFGAANDE OP DE HUIDIGE, schrikachtige reactie van mannen op alleen al het woord zou je niet denken dat castratie ooit een populaire praktijk geweest kan zijn. Toch is dat het geval: eeuwenlang hebben mannen zich vrijwillig laten castreren, overwegend uit religieuze motieven. Het was zelfs een onderwerp waar Jezus in kennelijk prijzende zin met zijn latere evangelisten over sprak: “en er zijn gesnedenen, die zichzelven gesneden hebben, om het Koninkrijk der hemelen” (Mattheus 19:11, statenvertaling). Het oude testament spreekt eveneens meermalen lovend over castraten: “Ook de gesnedenen, die mijne sabbatten houden, en verkiezen wat Mij behaagt, en vasthouden aan mijn verbond, hun zal Ik in mijn huis en binnen mijne muren ene plaats geven, en een beteren naam dan van zonen en dochters; een eeuwigen naam zal Ik hun geven, die niet vergaan zal.” (Jesaja 56:4-5). Zonen of dochters konden deze eunuchen niet meer krijgen, maar god beloofde ze iets beters dan de vergankelijkheid van nageslacht.
De eunuch, aanvankelijk geïmporteerd via slavernij, ontsteeg gaandeweg zijn imago van horigheid. De loyaliteit van de eunuch werd groot geacht. Hij had immers geen familie dan zijn meester: hij was van zijn ouders en land weggeroofd en kon zelf geen nazaten verwekken. Eunuchen bleken doorgaans uiterst trouw en toegewijd, maar er viel in ruil voor hun dienstbaarheid ook heel wat te halen. Meest dienden ze rijke heren en waren zodoende beter af dan de gemiddelde bevolking. Ze namen vaak aanzienlijke posities in: harembewaker, paleisfunctionarissen, secretaris, hofwacht en legerofficier.
Gaandeweg werd de castratie, hen opgelegd door de overwinnaar en bedoeld om hun oude banden door te snijden, beschouwd als een deugd die inherent was aan de fysieke ingreep: castratie werd de voorbode van toewijding en opoffering. Van daaruit was het een kleine stap voor priesters om vrijwillig castratie te ondergaan: het afsnijden van hun testikels bewees dat ze zich volkomen onderwierpen aan hun god en zich voortaan onthielden van wereldlijke verleidingen. Wie van zijn ballen afzag, kwam nader tot god.
Dat christenen in die tijd niet afwijzend tegenover het snijden van mannen stonden, was deels cultuur, deels tactiek. Er waren andere, oudere religies in het Midden- en Nabije Oosten waarin castratie een belangrijke rol speelde: de culten rond Cybele, Ishtar en Attis bijvoorbeeld. Het christendom nam, zoals zovaak, elementen uit het geloof van deze zogenaamde heidenen over en incorporeerde ze in haar eigen leer, in de hoop daarmee de concurrerende religies te paaien en zieltjes voor zichzelf te winnen. Taylor gelezen hebbend, denk je: welbeschouwd zijn de ballen in de kerstboom het ultieme symbool van de internationale annexatie van heidense denkbeelden door de christenen, zowel hun overwinning op de Noord-Europese religies als op die uit het Midden-Oosten zijn erin vervat.
De Byzantijnse keizer Constantijn wettigde de nieuwe religie in 313 na Christus (en sprak zich uit tegen eunuchen: hij achtte ze monstrueus). In 395, anderhalve eeuw na de officiële acceptatie van het christendom was de clerus bezorgd genoeg om Paus Leo I vrijwillige castratie te laten verbieden. Niet dat dat voor de praktijk veel uitmaakte: de Romeinen hadden castratie ook verboden maar importeerden eunuchen gewoon van elders.
De katholieke kerk bleef niettemin lang ambivalent over eunuchen: afwijzing en ophemeling wisselden elkaar rap af. Al in 403 zong de eerste castraat in een kerkkoor; in 1599 trad de eerste castraat tot het pauselijk koor toe, en nog eeuwen nadien zouden jongens ontmand worden om hun engelenstem voor de kerk (en opera) te behouden en op heuse cherubijntjes te lijken. De elfde-eeuwse priester Pierre Abélard geloofde dat hij een betere theoloog was na zijn castratie, en de Engelse bisschop Richard van Bury prees in de veertiende eeuw de vroegere eunuchen om hun “studieuze aard” en hun “liefde voor het boek”. En al die tijd eiste de katholieken van hun priesters dat ze vrijwillig afzagen van seks – maar dan uit keus, niet uit fysiek onvermogen. Het celibaat moest per se mind over matter zijn.
HET CURIEUZE IS DAT terwijl castratie dankzij Freud tegenwoordig synoniem is geworden met het toch zo zeldzame verwijderen van de penis, echte castratie aan populariteit wint. Castratie is, zowel in de veeteelt als bij mensen, buiten al het andere – heiligheid, wraak, straf, opoffering, onderwerping – vooraleerst een vorm van geboortebeperking, -planning en -veredeling geweest: jij niet, jij wel; nee, de kudde is al groot genoeg. Werden bij dieren en mannen daartoe eerst de ballen – de zaaddragers, immers – volledig weggenomen, sinds de tweede helft van de negentiende eeuw experimenteerden artsen met vasectomie: het doorsnijden van de zaadleiders. Aan het eind van de negentiende eeuw werd vasectomie ook bij mannen uitgevoerd; en uiteraard is een vasectomie niets dan een geciviliseerde, minder invasieve vorm van castratie. (Taylor dist zijn lezers het saillante detail op dat Freud himself de ingreep overwoog. Ha. En dat voor een man die castratie zo immens vreesde dat-ie het tot een centraal punt in al zijn theorieën maakte.)
Naar Taylors schatting laat tegenwoordig een op de drie mannen in de Westerse wereld zich op latere leeftijd steriliseren; geen paus die daar nog met een bul tegenop kan. Castratie na de pubertijd levert geen cherubijntjes op. Mannen die na de pubertijd hun testikels uitschakelen, hebben geen last van impotentie, haperende viriliteit, falende erecties, van molligheid, een “vrouwelijke huid” of gebrek aan baardgroei, in tegenstelling tot jongens die voor hun pubertijd worden gecastreerd. Ze zijn heus goed in bed (zoals Taylor ons verzekert, alsof-ie toch iets moet bewijzen). Sterker: ze zijn hun plezier toegewijd – niet god.