Sprakeloos

De moeder van Tom Lanoye kreeg een aantal jaar terug een hersenbloeding: ze verloor daardoor de macht over de taal. Zij, de moeder van een schrijver, zij, die altijd klaarstond met een gedecideerde mening, zij, de amateur-actrice die lappen teksten uit haar hoofd kende, zij, de spraakwaterval – íij wist de woorden niet meer. Furieus werd ze ervan, ze had heftige woedeaanvallen, gooide met huisraad en brabbelde onverstaanbaar.

In Sprakeloos schrijft Lanoye over haar leven en dood, en daarmee vanzelf ook over zijn vader Roger, over zijn jeugd en zijn verstandhouding tot beide ouders. Hij verhaalt van een pronte vrouw die graag alle ogen op zich gericht zag maar die even zo vrolijk Lanoye’s vrienden slechts gehuld in badpak in het buitenhuisje bij Sint-Niklaas ontving. Hij toont de liefde die zijn ouders voor elkaar hadden, en laat met zachtheid hun gektes zien (‘Ik zweer je dat ik mijn vader dat gazon ooit heb zien stofzuigen‘, ‘zelfs haar toastjes zijn barok’).

Hij vertelt over haar dwingelandij: Josée acteerde met groot gemak een bijna-hartaanval als andere manieren om haar zin door te drijven, waren uitgeput. Hij beschrijft het werk in de slagerij en het gezinsleven in het huis op de verdieping erboven. Hij vertelt hoe de dood van zijn broer, die zich tegen een boom te pletter reed, een splinterbom in het gezin werd en iedereen uit elkaar dreef. Hij beschrijft hoe trots zijn ouders waren op zijn schrijverscarrière, en hoe lastig zijn eigen coming-out verliep (”Wat is het verschil tussen een nicht zijn en een neger?’ Als je een neger bent, hoef je dat niet te vertellen aan je ouders.’) Niettemin was Josée apetrots toen haar zoon de pers haalde door met zijn lief in het huwelijk te treden zodra België de huwelijkwet had aangepast. De buurt en haar bewoners worden uitgelicht met mooie, pijnlijke, ontroerende en geestige anekdotes: heel de nijverheid, de ambities en de gekte van een wijk in een klein stadje komen over de vloer.

Het boek gaat ook (aanvankelijk: vooral) over gemis en over taal die zowel verplicht, tekort schiet als definitief maakt. Hoe kun je iemand in woorden vangen? Waarom kon hij niet eerder over haar schrijven? Wat heeft het voor nut een verbaal standbeeld voor haar op te richten – Josée wilde dat graag, ze rekende erop dat haar zoon dat voor haar zou doen: je bent toch niet voor niets de moeder van een bekend schrijver? Roger rekende erop, hij wou dat zijn zoon middels zijn woorden Josée weer tot leven zou wekken – nu geen van beide ouders dat boek meer kunnen lezen? Hoe sluit je een boek af dat over een dode gaat? Want zolang je doorgaat – of zolang je nog niet begonnen bent – wroet ze tenminste nog in je.

Het is een prachtig boek. Mijn hartsvriendin C. leende het me en toen ik het uit had en moest teruggeven, kocht ik ter vervanging drie nieuwe exemplaren. Eén om zelf te houden en twee om weg te geven.

Recensies van Sprakeloos:

  • Humo: Lanoye neemt afscheid van zijn ouders
  • Knack: De nieuwe roman van Tom Lanoye
  • NRC boeken: Tegen een lijk is geen taal gewassen
  • Het Parool: Sprakeloos
  • VN: Sprakeloos

Amsterdammer van het jaar

Het Parool treft de laatste voorbereidingen voor haar jaarlijkse verkiezing van de Amsterdammer van het Jaar: vandaag zijn de kandidaten bekend gemaakt. Eerder konden de lezers hun eigen favoriet voordragen; uit die nominaties zijn tien mensen geselecteerd, en daar mogen wij nu uit kiezen. De winnaar wordt bekend gemaakt tijdens het Gala van de Amsterdammer van het Jaar dat plaatsvindt op 10 januari in de Stadsschouwburg.

Vanavond heb ik de verhalen van de tien kandidaten uitgebreid gelezen. Er waren verdorie twee mensen die ik van ganser harte mijn stem gunde: Wilfred van Oijen, een huisarts die altijd heel openlijk was over de gevallen waarin hij euthanasie toepaste, wat hem op een akelige rechtszaak en een absurd vonnis kwam te staan, en Atef Salib, de man die Habibi Ana opzette, het allereerste (en helaas nog enige) Arabische homocafé ter wereld.

Alletwee dappere mannen die zich alletwee altijd opelijk hebben uitgesproken. Hoe te kiezen? Toen zag ik gelukkig dat iedereen twee stemmen diende uit te brengen. Exit dilemma: klik klik, done!

Boom erbij

Vanavond heb ik (eindelijk) weer een flinke hoeveelheid oud spul onder de hoede van mijn blog geschoven. Er moet veel meer onder de blog worden geschoven: onder meer alle Scientology pagina’s, inclusief het roemruchte Fishman Affidavit. Ze staan er wel maar zijn niet via de blogpagina’s gelinkt en raken daardoor wat uit het zicht.

Een oude subsite die nog bij mijn vorige provider stond (http://familie.spaink.net), heb ik nu geïmporteerd en bijgewerkt. Wat erop staat? De stamboom van de familie Spaink. Jet Spaink, een verre nicht – we zijn verwanten in de dertiende graad, heeft ze ooit nauwkeurig uitgerekend – heeft in 2003 flink wat tijd gestoken in het uitzoeken van die stamboom.

Door haar staat nu vast wat we altijd al vermoedden: alle Spainken in Nederland, inclusief de Abbink Spainken, zijn familie van elkaar. We stammen af van twee broers uit Jever (noord-oost Duitsland) die rond 1800 naar Amsterdam trokken. We tellen marskramers, een burgemeester, een poelier, een psychiater, een dirigent-saxofonist van het orkest van de Holland-Amerikalijn, een horlogemaker, een ijzerhandelaar (op de voorgevel van zijn winkel hing een bord met daarop ‘Spaink heeft het!’), een gerenommeerd bioloog onder de voorouders. En er zitten twee schrijvers in de boom: want Laurens Abbink Spaink is ook familie – al heb ik nog niet uitgerekend in welke graad hij en ik verwant zijn.

Vergaardrift zonder hygiëne

Een medewerker van de Rabobank verloor vorige week een usb-stick, waar zich onder meer de gegevens van drieduizend klanten op bevonden. Hun persoonlijke gegevens stonden erop, maar ook welke beleggingen ze hadden gedaan en wat hun totaal belegde vermogen was. Dat de kwestie in het nieuws kwam, was uitsluitend omdat de vinder de usb-stick bij een krant afleverde en de krant er nieuws in zag.

Zulke datalekken zijn aan de orde van de dag. Soms gaat het om diefstal, maar vaker gaat het om slordigheid of onnadenkendheid van de mensen die beroepshalve met gevoelige informatie werken: verloren laptops, websites waar gevoelige informatie per ongeluk voor het oprapen ligt, rondslingerende usb-sticks, verdwaalde cd’s, afgedankte computers of harde schijven waar nog van alles op blijkt te staan.

Juist in een maatschappij die zichzelf zo afhankelijk heeft gemaakt van elektronische data, is dergelijke slordigheid buitengewoon pijnlijk. Je wilt niet dat duizenden elektronische patiëntendossiers ergens rondslingeren of dat ineens de financiële historie van de klanten van een bank op straat ligt. Zulke slordigheid leidt geregeld tot akelige inbreuken op iemands privacy; de gedupeerden staan vervolgens ook potentieel bloot aan misbruik van hun gegevens. Kwaadwillenden kunnen er makkelijk identiteitsfraude mee plegen (een type misdaad dat sterk in opkomst is), of nagaan wie een interessant slachtoffer is voor inbraak of chantage.

Iedereen wil de hele tijd maar gegevens van ons en onze gedragingen liefst real-time volgen. Voor zowat alles moet je je registreren, en bijna alles wat we doen leidt tot digitale sporen die aan ons worden onttrokken en vervolgens worden opgeslagen en bewaard. De vergaardrift van bedrijven en overheid kent haast geen grenzen.

Er zit een wrange paradox in die verzameldrift. Terwijl de dataverzamelaars enerzijds wonderen verwachten van het koppelen en verwerken van al die gegevens – betere gebruikersprofielen en risicoanalyses maken, sporen beter natrekken, misdaad voorkomen, monitoring opschroeven, logistiek en efficiëntie verbeteren, kosten drukken enzovoorts – zijn ze met het beheer van die gegevens vaak erg nonchalant. Te veel mensen hebben toegang, gegevens worden onversleuteld bewaard en gekopieerd, laptops en usb-sticks hebben geen beveiliging, computernetwerken zijn onvoldoende afgeschermd of hebben een architectuur die meer let op gebruiksgemak dan op veiligheid.

Sinds kort wordt er nagedacht over een meldplicht voor datalekkages. De plannen zijn helaas buitengewoon beperkt. Zo gaat de EU via een richtlijn de telecomaanbieders verplichten datalekken te melden, maar blijven alle andere vergaarders – van financiële instanties tot de zorg, van bedrijfsleven tot overheidsinstanties – buiten schot. Ook zij zouden onder zo’n meldplicht horen te vallen.

En aan meldingen alleen heb je uiteindelijk natuurlijk niks. De hoop is dat bedrijven en overheden uit angst voor reputatieschade zorgvuldiger zullen worden, maar elke gedragsdeskundige weet dat straf uitdelen alleen zelden helpt: dat leidt namelijk vooral tot pogingen om gemaakte fouten te verdoezelen.

We zouden eens moeten gaan nadenken over datahygiëne. Net zoals we het gewoon vinden in ons dagelijks leven hygiëne te betrachten – je handen wassen na toiletbezoek, geregeld douchen, je tanden poetsen, servies afwassen, geen water drinken uit een plas op straat – zouden we een vergelijkbare serie gewoontes rondom dataverkeer, dataopslag en dataoverdacht moeten ontwikkelen.

Wellicht dat we dan gaandeweg leren terug te deinzen als iemand een onbeveiligde usb-stick in een computer steekt en het vies gaan vinden als data niet versleuteld wordt overgedragen: alsof iemand je met een gebruikte naald wil prikken.

Verder lezen:

Feestmaal :)

Van de week laten bezorgen: 12 flessen witte wijn, 8 flessen rode wijn, 8 flessen spa, 8 pakken sap, 4 flessen rivella, 12 flesjes crodino.

Vrijdag & zaterdag ingeslagen: 2 ons truffelpaté, 2 kuipjes filet american, 2 pakjes gorgonzola, 2 pakjes brie, 1 kuipje humus, toastjes en stokbrood, 2 pakjes bladerdeeg, 30 eieren, 4 kuipjes sour cream, 3 preien, 1 kilo verse spinazie, 2 pakjes rauwe ham, 2 pakjes feta, 1 doos cashewnoten, 500 gram champignons, 700 gram geraspte oude kaas, 2 potjes bieten, 4 zoete appels, 2 blikjes haricot verts, 2 blikjes kidney beans, 2 blikjes witte bonen, 1.25 kilo krieltjes, 3 bakjes mascarpone, 2 pakken roomboterspeculaas, 1 fles kaneellikeur, 2 dozen chocoladeflikken, 2 dozen bonbons.

Neerzetten (dwars door de kamer; het past nét, weet ik uit ervaring): grote en kleine tuintafel bij de eettafel aanschuiven; daaromheen: veertien eettafel-, tuin- en andere stoelen; daarop: tafellakens, servies, glazen, bestek, servetten, kaarsen.

Verwacht resultaat: hapjes vooraf, 1 quiche lorraine van bijna 3 liter, 1 quiche feta/spinazie/cashew van 3 bijna liter, 2 schalen bietensalade, 2 schalen drie gezusters salade, 2 schalen geroosterde aardappeltjes, 1 schaal vernederlandste tiramisu, koffie met chocolade.

.. en vooral: moge dit alles resulteren in heel veel gezelligheid, geanimeerde gesprekken, mooie verhalen en ontroerende momenten. Als het goed is zijn we net begonnen: een groot diner voor dertien of veertien mensen, ter gelegenheid van mijn 52e verjaardag. Eigenlijk is die pas daags erna maar de ervaring leert dat dit soort diners makkelijk kunnen doorgaan tot vier uur ‘s nachts, en dan is zondagavond niet zo handig :)

Regelen

‘t Is nu vrijdagavond, bijna elf uur. Ik heb vandaag Heel Veel Boodschappen gedaan en vanavond twee enorm grote quiches klaargemaakt, ze zijn prachtig goudgeel geworden. Nu: nagels lakken en bijkomen.

Morgen: stokbrood kopen, tuintafels en -stoelen uit de buitenberging halen, twee salades klaarmaken en het dessert in elkaar draaien; afwassen, de woonkamer opruimen (kranten weg, bureau leeg, nou ja: beetje leger), tafels neerzetten; aardappels voorbereiden, douchen, omkleden (nee nog geen idee, ik weet alleen welke schoenen ik aantrek), tafels dekken, drank klaarzetten, muziekje op, aardappels in de oven zetten, bijkomen.

Vanaf morgen circa 19:00, deur vaak opendoen, bijna al mijn vrienden zien (helaas niet allemaal: een paar kunnen niet en eentje zit in Canada), feestje vieren, met z’n allen toosten en eten en lachen en aanraken en praten en blij zijn.

(Plaatje: Dali Swirl klok van Gadget Garden.)

Bij leven en welzijn

Op haar afgelopen congres verklaarde de PvdA zich voorstander van een nieuw systeem voor orgaandonatie. Iedereen zou tot drie maal toe een brief van de overheid moeten krijgen met daarin het verzoek zich als donor te registreren. Wie dan nog niet antwoordt, wordt vervolgens automatisch opgenomen in het donorregister.

Er zijn andere voorstellen die regelmatig terugkomen. Bijvoorbeeld de ja tenzij-aanpak, waarbij iedereen op voorhand als donor wordt beschouwd tenzij-die zich doelbewust uitschrijft, of de voor wat, hoort wat-regeling, waarbij alleen mensen die zelf als donor te boek staan, ook in aanmerking kunnen komen als ontvanger. Of: elke keer dat iemand een nieuw paspoort aanvraagt, wordt hij of zij opnieuw gewezen op de mogelijkheid zich als donor te registreren.

De achterliggende reden voor al deze ideeën? Eén keer een brief sturen, zoals sinds 1998 gebeurt, levert onvoldoende respons op. Ongeveer een derde van alle volwassenen die zo’n brief krijgt, geeft antwoord, waarvan de helft positief. Tweederde van alle mensen die zo’n brief krijgt, negeert hem.
Maar er is een achterliggend probleem. Ook al heeft het aandringingsbeleid geresulteerd in een lichte stijging van het aantal geregistreerde donors, de wachttijden voor mensen die een nieuwe nier, hart of long nodig hebben, zijn niet gezakt. Voor een nier is de wachttijd in Nederland nog steeds minstens vier jaar.

Hoe dat kan? Het antwoord is buitengewoon cynisch: dat komt doordat het verkeer veiliger is geworden. Toen we nog geen bromfietshelmen, veiligheidsriemen en airbags hadden, waren er meer ongelukken met een dodelijke afloop. En juist die leveren donororganen op.

Dat heeft te maken met het karakter van orgaandonatie. Alleen onder heel bijzondere omstandigheden zijn de organen van een overledene geschikt voor transplantatie. Je mag niet te oud zijn, je moet uiteraard weliswaar hersendood raken maar verder gezond zijn, de rest van je lichaam (buikholte en borstkas) moet nog uitstekend functioneren, en je moet in het ziekenhuis overlijden zodat je stoffelijk overschot meteen kan worden beademd, want anders sterven na de hersenen immers ook alle andere organen af.

Je kunt dus wel proberen meer donors te krijgen – en dat lukt ook, zij het mondjesmaat – maar tenzij die op betrekkelijk jonge leeftijd in het ziekenhuis overlijden aan hoofdletsel, heb je daar uiteindelijk helemaal niks aan. (Ik zei het al: het is een buitengewoon cynische kwestie).

Wat dan wel? Het verkeer weer gevaarlijker maken en de veiligheidsriem uitbannen is uiteraard geen oplossing. Wat wél helpt, is donatie bij leven aanmoedigen. Daar besteden we eigenlijk amper aandacht aan, terwijl het verschijnsel flink in opkomst is. Inmiddels is maar liefst één op de drie getransplanteerde nieren afkomstig van iemand die bij leven en welzijn een nier afstaat. In veel gevallen gaat het daarbij om directe familie, maar ook vrienden staan geregeld een nier af aan iemand die er acuut een nodig heeft. Voor levertransplantatie is donatie bij leven een nog beter alternatief. Je kunt gerust een deel van je lever weggeven: een halve lever groeit namelijk – heel bijzonder – vanzelf weer aan tot een hele.

Hoe het bij u zit weet ik niet, maar het idee dat mijn organen doorleven als ik dood ben, vind ik akelig. Ik acht de dood ondeelbaar: ik dood, dan alles dood. Maar bij leven zou ik zonder aarzeling een nier of een stuk lever afstaan als een van mijn ouders of vrienden daarmee konden worden gered.

Misschien is het verstandig om daar eens beleid over te gaan maken?

De verdingelijking van alles

[Verschenen in nrc.next en NRC Handelsblad: recensie van Bert-Jaap Koops e.a. (red): De maakbare mens. Tussen fictie en fascinatie, uig. Bert Bakker, en Tjalling Swierstra e.a.: Leven als bouwpakket, uitg. Klement.]

Wat voor mensen willen we eigenlijk worden?

Over de maakbare samenleving hoor je tegenwoordig zelden, over de maakbare mens des te vaker. Er komen steeds meer technologieën voorhanden waarmee we in de verschijning, de prestaties, de gevoelens en het functioneren van mensen kunnen ingrijpen: cosmetische chirurgie, ivf, preventieve geneeskunde, cybernetische protheses, biotechnologie, gentherapie, embryoselectie, designer drugs, human enhancement.

De meeste mensen haken ergens halverwege die opsomming af. Mensen beter maken is volkomen geaccepteerd, ze verbeteren van een andere orde. Sommigen vrezen dat we al doende voor god gaan spelen of de menselijke waardigheid schenden. Anderen voelen een diffuser moreel ongemak en vrezen een hellend vlak: waar houdt dit op, waar trekken we de grens, en hoe kunnen we die vervolgens bewaken? Sommigen wantrouwen het reductionisme dat inherent is aan de knutselende wetenschap: dat is toch geen fatsoenlijk mensbeeld, zo mechanisch zijn we toch niet? Anderen vrezen onvoorziene consequenties: technologie heeft de neiging bredere effecten te hebben dan de bedenkers ervan voorzagen. Nog weer anderen ten slotte staan te popelen en hopen dat de wetenschap hun leven substantieel kan verlengen of opwindende nieuwe opties biedt.

Iedereen kan zich maar beter schrap zetten. Doordat we genetische structuren beter kunnen uiteenrafelen, steeds kleinere structuren kunnen (na)bouwen, biologische processen kunnen verstaan als informatie-uitwisseling op celniveau en beter leren allerlei informatiesystemen aan elkaar te knopen of op elkaar te laten ingrijpen, is er sprake van een hausse aan nieuwe ideeën en ambities over lichaam en leven. We kunnen inmiddels daadwerkelijk genetische bouwblokken ontwerpen, genetisch materiaal aanpassen en biologische informatie veranderen – zij het nog beperkt.

Alles is ding

Dit nieuwe paradigma – alles is informatie, inclusief het gen; als je informatie kunt lezen, uitwisselen, veranderen en wegschrijven, kun je derhalve ook genetische informatie coderen – zet het oude onderscheid tussen bouwen en scheppen op de helling. Alles, ook dode materie, is informatie geworden en daarmee programmeerbaar; alles, ook levende substraten, is ding geworden en daarmee een potentieel object van manipulatie.

De gedachte dat een mens ooit ‘ding’ zou kunnen zijn, strijkt ons tegen de haren. Tegelijkertijd zijn de stappen die de laatste jaren zijn gezet weliswaar groot, maar bouwen ze voort op noties die we al langer hebben en die gemeengoed zijn. Misschien behoeven een aantal van onze indelingen herziening. Wellicht zijn de strikte conceptuele categorieën die we hanteren (leven versus dood, mens versus materie, lichaam versus machine, keuze versus determinisme) uiteindelijk geen tegengestelden en zijn ze beter te begrijpen als vlottende begrippen, of als gradaties op een schaal. Misschien ook moeten we accepteren dat ontrafelen, ingrijpen en verbeteren een onvervreemdbaar onderdeel van onze natuur is, en technologie van oudsher de biotoop van de mens. Misschien moeten we sommige vergezichten toelaten waar we nu nog erg van schrikken, of juist ontwikkelingen afzweren waaraan we momenteel ons hart hebben verpand.

Zulke vragen worden behandeld in twee recent verschenen boeken. De maakbare mens verkent de geschiedenis, de toekomst en de praktijk van maakbaarheidstechnologiëen; Leven als bouwpakket beschrijft de versmelting van nanotechnologie, synthetische biologie, neurowetenschappen en informatietechnologie. De boeken verschillen vooral in hun blikrichting. De maakbare mens is geestiger en kijkt breder om zich heen. De auteurs trachten lessen te trekken uit science fiction of vragen zich af hoe een toekomstige grondwet, een die rekening houdt met niet-, of minder natuurlijke lichamen, eruit zou kunnen zien. Leven als bouwpakket kijkt dieper in een select aantal gebieden, zoals gedragsturing en preventieve geneeskunde.

De maakbare mens onderzoekt bijvoorbeeld het idee van klonen van mensen, iets dat nu nog onmogelijk is, en in de meeste landen op voorhand verboden. Maar wat als het straks wel kan? Want iemand gaat het ooit doen, verbod of niet. Hoe zou een kloon, die immers in alles een kopie is van zijn origineel, zich ontwikkelen? Is het idee terecht dat we zo een leger van uniforme mensen scheppen? Via een handvol romans over het onderwerp bespreekt het boek die vragen, in acht nemend dat literatuur zowel manier is om zonder risico’s opties te verkennen, als een manier om gestileerd uitdrukking te geven aan onze preoccupaties, onze angst en onze hoop, en daardoor onze ambities meebepaalt. De voorlopige conclusie: terwijl de kloon zelf zich, zodra hij weet dat hij een kopie is, prangend zal afvragen wie hij of zij eigenlijk is– ben ik de ander? – maakt het simpele feit dat geen enkele kloon hetzelfde leven leidt als zijn origineel al voldoende verschil om tot een ander mens te komen.

Nooit meer ziek, zwak of misselijk

De gedachte dat we ziekte de pas kunnen afsnijden, wordt in Leven als bouwpakket uitgebreid terug. Diverse onderzoekers werken aan nanochips die specifieke biomarkers kunnen detecteren en dan al vroeg kunnen waarschuwen dat er een ziekte in aanbouw is, nog voor die zich heeft gemanifesteerd. Zo’n ingebouwde nanochip zou rapporten naar onze arts kunnen sturen en ons kunnen waarschuwen voor het naderende gevaar.

Los ervan of zulke cellen uiteindelijk een goed detectiemiddel blijken te zijn en of ziekte zich wel zo strikt lineair ontwikkelt – veel kankercellen worden gewoon door het lichaam zelf opgeruimd, iedereen heeft overal wel een beetje kanker – is de grote vraag wat zo’n voortdurende monitoring doet met ons idee van ziekte en gezondheid. Gaan we ons lichaam wellicht beschouwen als permanent potentieel ziek? Vinden we inderdaad dat ziekte altijd te voorkomen moet zijn? Zou zulke monitoring verplicht moeten zijn? Gaan we raar aankijken tegen mensen die hun lichaam niet continue in de gaten willen houden? Mogen zij zich dan bijvoorbeeld nog wel verzekeren?

Als we lichamen kunnen uitbouwen – zo peinst een ander in De maakbare mens – bijvoorbeeld door haperende of missende ledematen en zintuigen te vervangen of te compenseren, hoe zit het dan met de lichamelijke integriteit die de grondwet ons garandeert? Is zo’n uitbreiding onderdeel van ons lichaam geworden? Is het afnemen ervan een schending? Als functies van ons lichaam op afstand kunnen worden uitgelezen – bijvoorbeeld wanneer bloedwaardes via een RFID-nanochip kunnen worden doorgeseind – waaronder valt die informatie wettelijk gezien dan? Is zij onderdeel van onze lichamelijke integriteit, van het communicatiegeheim, of van het medisch geheim? Zijn we eigenaar van de informatie die ons lichaam genereert? Is het een privacyschending als iemand zulke informatie stiekem uitleest? Hoe weet je of een onbevoegde je lichaam uitleest? En als zulke informatie voor lange tijd buiten ons lichaam opgeslagen wordt, wie beschermt haar dan?

Leven als bouwpakket gaat uitgebreid in op persuasive environments: elementen in onze omgeving die ons gedrag in de gaten houden en sturen. Aan auto’s met cruise control zijn we inmiddels gewend. Maar wat als we een stap verder gaan en een deel van ons geweten uitbesteden aan de dingen om ons heen en we die inzetten om ons het goede te laten doen? Willen we een boodschappenwagentje dat ‘nee’ knikt wanneer we een pak chips uit de schappen van de supermarkt halen, of een spiegel die ons elke ochtend voortovert hoe we er over tien jaar uitzien indien we onze huidige leefwijze volhouden?

Alleen: wie bepaalt dan wat ‘het goede’ is, en in hoeverre tast een dergelijke omgeving onze vrije wil, onze verantwoordelijkheid en onze aansprakelijkheid aan? Wie draagt schuld als er iets fout gaat? Kunnen we ons voorstellen dat we verplicht worden dergelijke apparaten te gebruiken? Willen we dat de overheid zoiets invoert? Mag je een zekere mate van onaangepastheid vertonen, en zo ja, welke, en wanneer? Zo nee, waarom niet?

Beide boeken wijzen er nadrukkelijk op dat veel van de aanspraken die moderne maakbaarheidstechnologieën doen, nog lang niet zijn bewaarheid. RFID-chips die na injectie in ons lichaam rondzwerven en noodsignalen uitzenden als er biomarkers voor kanker worden gevonden, bestaan nog niet, evenmin als auto’s die zelf ingrijpen als zij vinden dat wij te hard rijden. De claim dat zulke ontwikkelingen nabij zijn, is vaak de enige manier om investeerders te trekken. Wel is dit de richting die veel onderzoek inslaat (en de kant waar fiks geld naartoe gaat: aan nanotechnologie werd in 2007 circa 150 miljard dollar besteed). Alleen daarom al zouden we nadrukkelijker en hardop moeten nadenken over wat we willen, wat we vinden, waarom we dat vinden en waar we grenzen trekken.

Want uiteindelijk is de vraag wat voor mensen we willen zijn, hetzelfde als de vraag in welke maatschappij we willen leven. De maakbare maatschappij is terug van weggeweest: hij zit in onszelf. En ditmaal is het niet de politiek die ons daarop wijst, maar de wetenschap.

Inzet: Toepassingen van nanotechnlogie

Nanotechnologie werkt met deeltjes van een miljardste meter klein. Zo kunnen piepkleine laboratoria in een minuscule chip worden ingebouwd; de chip verricht metingen en kan signalen uitsturen, die bijvoorbeeld door een mobieltje of een MRI worden ontvangen. Veel onderzoek richt zich op medicijnen verpakt in nanobolletjes die zich uitsluitend aan kankercellen hechten en die pas oplossen op de plek des onheils. Er wordt zowel geëxperimenteerd met afbreekbare nanodeeltjes (liposomen) als met niet-afbreekbare nanodeeltjes, zoals nanokristallijne zilverdeeltjes.

Vooral over die laatste groep maken mensen zich zorgen. Het is nog onduidelijk wat losse, niet-afbreekbare nanodeeltjes in een mensenlichaam doen als ze zwerven of zich ophopen. De halfwaardetijd voor uitscheiding van zulke deeltjes lijkt lang te zijn: bij muizen ruim vier maanden. Er zijn (omstreden) aanwijzingen dat zeer hoge concentraties nanokoolstofbuisjes een vergelijkbaar effect hebben als asbestvezels.

UPC sucks

In augustus beëindigde ik mijn abonnement op UPC Digitaal, en een maand of drie later ook mijn gewone kabelabonnement.

Vorige week kreeg ik een mailtje van UPC: mijn nieuwe factuur stond online en ik kon hem bij Mijn UPC inzien. (Terzijde: ik haat al die ‘Mijn XX-‘ dingen. Mijn documenten, Mijn foto’s, Mijn UPC – ik krijg daar altijd zo’n akelig My First Pony gevoel bij: alsof het bedrijf in kwestie meent dat alles op kleuterniveau uitgelegd dient te worden omdat ik het anders vast niet begrijp. Terwijl ik toch heus een grotemensenverstand heb. Maar dat, inderdaad, terzijde.)

Eh, een factuur? Hoezo, ik neem toch geen diensten meer af van UPC? Ik toog naar de website om te zien wat er aan de hand was. Ik logde in op Mijn UPC. Ik kon niet bij Mijn Facturen. Dat mocht alleen wanneer ik automatische betalingen zou toestaan, en bij sommige bedrijven – zoals UPC – ben ik daar erg huiverig voor. Bovendien, waarom zou ik UPC machtigen tot wat ook, ik was er immers geen klant? En ware ik wel klant, dan was het een oneigenlijke koppelverkoop: je eerst digitale rekeningen door de strot duwen en dan, als je die wilt inzien, eisen dat je hen automatisch laat innen. Volgens mij mag dat niet.

Met fikse tegenzin belde ik de service telefoon à raison van 10 cent per minuut. Een luttel bedrag maar ik ergerde me eraan dat ik geld moest uitgeven om te zien wat UPC mij in rekening wou brengen. UPC verkwistte minstens twee minuten met een uitgebreid keuzemenu en ‘al onze medewerkers zijn in gesprek’ gedoe. Toen kreeg ik eindelijk een mens aan de lijn.

‘Goedemiddag, met Spaink. Ik kreeg mail dat UPC mij een on-line rekening heeft gestuurd, maar die blijk ik niet te kunnen inzien. Bovendien ben ik geen klant meer van UPC. Kunt u mij vertellen wat die rekening behelst?’
De mevrouw zocht me op. ‘Eh, ja, nee, u kunt die rekening niet online inzien want u bent geen klant meer.’
Ik: ‘Ik wéét dat ik geen klant meer bij UPC ben. En UPC weet dat ook. Is het dan niet raar van UPC om mij een mail te sturen dat ik een rekening heb gekregen die ik alleen online kan inzien?’
De mevrouw: ‘Zo werkt het systeem.’
Ik: ‘Dan is dat een dom systeem.’
De mevrouw: [stilte]
Ik: ‘Kunt u mij dan tenminste vertellen wat er in die rekening staat?’
De mevrouw: ‘Ogenblikje. [..] Oh er staat dat u geld terugkrijgt, het restant van [onduidelijk gemompel]. Dertig euro. Wij boeken dat over maximaal twee maanden terug, dus u kunt dat geld verwachten in, eh, eind februari.’
Terwijl ik denk ‘Dat moest ik ‘s bij jullie proberen, rekeningen pas na twee maanden betalen,’ bedenk ik ook dat boos worden op deze mevrouw weinig zin heeft, zij bepaalt het beleid immers niet. Dus in plaats daarvan zeg ik zoetsappig: ‘Ik wil graag dat u aantekening maakt dat het raar is dat UPC mensen die geen klant meer zijn, rekeningen stuurt die ze alleen kunnen inzien als ze klant zijn én UPC willen machtigen voor automatische incasso.’
De mevrouw: ‘Daar kan ik niks aan doen.’
Ik: ‘Dat begrijp ik, en ik ben ook niet boos op u maar op uw werkgever. Wilt u die aantekening alstublieft maken?’
Ze beloofde het, en ik geloof er geen klap van dat ze ‘t heeft gedaan.

Nominaties welkom

Privacywaakhond Bits of Freedom (BOF) organiseert een nieuwe ediie van de Big Brother Awards, de nationale privacy-poedelprijs. In de categorie personen, overheid, bedrijven en voorstellen worden weer de grootste privacyschenders gezocht. Voor 12 januari kun je een e-mail sturen naar kandidaten@bigbrotherawards.nl en een nominatie doen; vermeld daarin wie je voordraagt en waarom precies.

Uit de inzendingen stelt de jury per categorie een short list vast, die eind janiuari bekend worden gemaakt. Nieuw is de Publieksprijs: in de weken voorafgaand aan de uitreiking kan de burger stemmen wie de Publieksprijs verdient. ‘Dat lijkt ons wel zo eerlijk: zo kunt u zelf bepalen wie uw eigen opvolger wordt,’ aldus Bits of Freedom. De laatste keer dat de Big Brother Awards in 2007 werden gehouden, werd de Nederlandse burger tot winnaar uitgeroepen, vanwege diens desinteresse in de eigen privacy.

De uitreiking vindt plaats op 5 februari in De Balie (Amsterdam). Naast de poedelprijs wordt ook de Winston Award uitgereikt aan een persoon of instelling die zich juist in verdienstelijk heeft gemaakt op het gebied van privacy.

De jury voor de Big Brother Awards 2010 bestaat uit Karin Spaink (voorzitter), Bart Jacobs, Bart Schermer, Valerie Frissen, Nico van Eijk en Bart de Koning.