Michael & de ekster

Een van de eksters die hier bij het dakterras en de tuintjes rondom huizen, had het vanmiddag kennelijk op Michael begrepen. Michael hing hier rond – links in de tuin, rechts op het muurtje van het dakterras, bij de buren – en steeds weer kwam er een ekster aanvliegen die dichtbij hem in een boom of strook neerstreek en dan luid kwetterde. Soms naderde hij Michael tot op een halve meter.

Wat raar. Waarom zou een ekster op een kat jagen? Had Michael soms een eksterjong gepakt? Maar eksters geven toch niet bijzonder veel om hun kroost, hun eieren leggen ze toch in andervogels nest en laten ze door die geforceerd adoptiefouders opvoeden? Om maar niet te spreken over de vraag hoe zo’n ekster Michael, die groot en zwart is, dan kan onderscheiden van japie, die ook groot en zwart is, en die bij de buurvrouw rechts woont en dus ook vaak hier rondhangt. Sterker: Japie zat vanmiddag ook hier op het muurtje, waarschijnlijk om Max weer eens te bestuderen, en toen deed die ekster niks.

(Eksters maken een schel, hard geluid: – het houdt het midden tussen hard lachen en het gakken van een gans.)

Vanavond was Justyna hier om naar Max en naar de tuinporno te kijken, die deze week weer bloeit. Max zat naast me op de stoel, Michael lag op het muurtje. En verdomd, weer die ekster. Hij streek neer in een boom naast Michael en kwam schetterend dichterbij. Hij hipte op het dakterras, luid kwetterend, en toen warempel op de rand, net naast Michael. Michael deed niet veel meer dan geïrriteerd mauwen. We keken verbaasd toe. Al kwetterend naderde de ekster Michael en verdomd: hij pikte Michael twee maal in zijn staart. Nou ja! En Michael maar sullig niks doen, dat verwonderde ons al evenzeer. Misschien moet ik toch wat minder van die feel-happy-feromonen op zijn keukenstoel spuiten… Of zou zo’n ekster simpelweg te groot en te gevaarlijk zijn voor een kat? ‘t Is inderdaad een fikse vogel.

Iets later schoot ik dit filmpje. De ekster hipt weer op het muurtje en kwettert dat het een aard heeft. Michael zwiept geërgerd met zijn staart doch laat alles lijdzaam gebeuren. De ekster maakt aanstalten opnieuw in z’n staart te pikken maar bedenkt zich op het allerlaatst. Het gepest is nog uren doorgegaan, pas toen het donker werd hield de ekster op: het was vogelbedtijd.

Op Wikipedia las ik later dat eksters vaker katten pesten. Meestal doen ze dat kennelijk met meerderen tegelijk: twee of drie eksters lafbekkerig samenspannend tegen één kat. In die zin was dit wel een dapper diertje. Maar ik had waarlijk liever dat-ie Michael met rust liet. Die heeft het immers al zo zwaar te verduren dezer maanden: in zijn huis zit een jong ongemanierd mormel, en in zijn tuin lopen overdag vreemde mannen rond die een boel lawaai maken en met stinkende verf alle lekkere luchtjes bederven.

Max & Michael

Vanmiddag zaten Max en ik in de tuin, Max voor de zekerheid toch maar weer aan haar lijntje. Michael hing veel in de buurt rond en kwam een paar keer kijken. Goed zo: het was de eerste keer dat die twee elkaar buitenshuis zagen, en ik had goede hoop dat Michael Max nu een beetje op d’r nummer zou zetten.

Ze roken regelmatig aan elkaar, heel voorzichtig maar betrekkelijk rustig: hiernaast een foto daarvan. (Normaal zijn er trouwens nooit zulke kale plekken in de tuin: dit stukje is – helaas – volkomen platgelopen door de mensen die de achtergevel aan ‘t renoveren zijn.) Het ging goed met die twee in de tuin. Meestal hielden ze wat afstand maar soms kon Max zich niet inhouden en stapte weer op Michael af. Opmerkelijk detail: anders dan bij buurkat Japie en anders dan wanneer ze binnenshuis op Michael afstruint, had Max nu geen enkele keer een dikke staart. Kennelijk had ze door ze dat buitenshuis meer Michaels terrein is dan binnenshuis.

Zodra ze al te opdringerig werd naar zijn smaak, haalde Michael naar haar uit. Niet hard, gelukkig: meer een soort opvoedkundige tik, precies waarop ik had gehoopt. En het werkte. Max draaide dan onmiddellijk op haar rug als teken van onderwerping. Hier een filmpje. Aan het begin daarvan ligt Max braaf op haar rug, buik tentoongespreid, maar dan hengelt ze toch weer met een poot naar Michael. Die trekt zich daar heel superieur niks van aan totdat Max voor hem gaat paraderen. Als ze dan wegloopt, krijgt ze opnieuw een symbolische tik: en hup, ze rolt subiet weer op haar rug. Meer vanwege zijn miauw dan vanwege die tik, geloof ik, maar dat maakt niks uit: als ze maar leert dat ze van hem af moet blijven.

Daarna hebben ze allebei nog urenlang op beschaafde afstand van elkaar in de tuin gelegen. Ik zie poes en vree in het verschiet. Tsk, ik ben ineens voorstander van (licht) huiselijk geweld geworden, het kan raar lopen.

Max & de boom

Tussen Michael en Max verbetert de sfeer licht. Die feromonenspray die de dierenwinkel me aanbeval – het spul bevat de geur die katten zelf afstaan als ze met hun kop langs iets strijken, en ruikt dus naar gelukzaligheid; ‘t is een soort ecstacy voor katten – lijkt te helpen. Ik spuit Michaels stoel ermee vol plus de plekjes waar-ie steeds sproeide, en sindsdien is dat plassen over. Ook op Max heeft de spray effect, maar dan anders: afgelopen zondag zat ze op Michaels keukenstoel en ze leek helemaal verliefd: ze gaf de leuningen gretige, aanminnige kopjes. (Filmpje hier.) XTC indeed :)

Zaterdagavond wou Michael de kamer in, en ik besloot ze niet in de gaten te houden. Ze moeten het uiteindelijk toch echt met hun tweeën uitzoeken, ik kan alleen maar een beetje faciliteren. Michael klom op de vensterbank en hup, Max erachteraan. Michael wil dan alijd meteen geërgerd weg – ‘Heb je háár weer! Sheesh. Een mens heeft hier ook geen moment rust. Nou dan ga ik maar weer, hoor!’ – maar dit keer bleef-ie zitten, en Max ook. Ze hebben een paar minuten vlakbij elkaar op de vensterbank gezeten, achter de gordijnen. Ik wou niet kijken dus ik weet niet wat zich daar heeft afgespeeld, maar stilstand is in dit geval een fikse vooruitgang.

*

Het weer was vandaag zo prachtig dat ik in de tuin heb gewerkt. Max mocht mee, aanvankelijk nog aan een lijntje maar na verloop van tijd vond ik dat ze wel los mocht.

Ze bleef netjes in mijn buurt en ging tussen wat hoge planten zitten om onopgemerkt de omgeving te observeren, terwijl ik met snoeimes en vuilniszakken de uitgegroeide heesters en het onkruid te lijf ging. Gaandeweg werd ze ondernemender. Ze probeerde wat in een boom te klimmen – zie de foto hierboven – en ging haar nagels er uitgebreid aan scherpen, maar hield de grond angstvallig in de gaten. Af en toe riep ik haar, en dan kwam ze prompt naar me toe lopen. ‘Dat gaat goed,’ dacht ik: ik had me voorgenomen haar niet de hele tijd in de gaten te houden: daar worden we namelijk alletwee maar onrustig van, en de zaterdagse ervaring met Michael en Max had me in de gedachte gesterkt dat ze alles maar het beste zelf kon uitvinden.

Toen ze een vlieg achterna zat, rende ze in de richting van het vijvertje. Dat zit momenteel vol met waterleliebladen en kroos, en oogt dus verradelijk groen voor de niet-ingewijden. En jawel: Max stapte pontificaal op een lelieblad dat prompt zonk, en kreeg een zeikie. Ze schrok zich rot. ‘Mooi zo. Die heeft weer wat geleerd,’ dacht ik. Ze likte haar natte voorpoten en dat was dat.

Dat er links in de tuin een schutting staat met daaronder een grote kier en daarachter iets onbekends, had ze al weken eerder door. Dit was haar kans. Max glipte voorzichting onder de schutting door en ik deed mijn best niks te zeggen. Door de kier zag ik haar pootjes. Na een minuut of vijf sjeesde ze terug. Er was iets raars aan haar manier van bewegen: ze had iets grijs in haar bek, liet dat vallen, schoot er weer naartoe…. Verhip. Ze had haar eerste muis gevangen, dat was rap! Ze speelde er wat mee en ik geloof dat het diertje gelukkig betrekkelijk ongehavend is weggekomen: ze zocht eventjes, verloor daarna alle belangstelling en richtte zich weer op de tuin.

We hebben zo een uur of twee in pais en vree doorgebracht. Om de tien of vijftien minuten riep ik haar, dan kwam ze naar me toe en aaide ik haar even, en daarna gingen we alletwee door met wat we aan het doen waren. Ineens hoorde ik angstig gemiauw. Horen wel maar zien, ho maar: Max was nergens te bekennen. Zat ze soms bij de buren en was daar iets engs? Ik klom via de schutting op het muurtje dat onze tuinen begrenst – het muurtje is van de parkeergarage annex daarbovenopse daktuin die in het midden van ons huizenblok staat – en keek speurend bij de buurman in de tuin. Geen Max te zien. Zat ze soms nog een tuin verder? Ik hoorde haar angstig mauwen. Het klonk of ze hoger zat. Was ze soms op onnavolgbare wijze op de stellingen geklommen die langs onze achtergevels staan, en zat ze nu ergens op tweehoog ofzo? (De buitenboel wordt opgeknapt en mijn tuintje staat vol steigers.)

Ineens had ik het door. Oh fuck. De acacia. Zowel links als rechts in mijn tuintje staat een acacia, en uit de linkse klonk het gemiauw van Max. Het kostte me flink wat moeite haar precies te lokaliseren, ze zat veel hoger dan ik had gedacht. De acacia links reikt inmiddels ruim tot de vierde verdieping, en Max zat zo ongeveer ter hoogte van de derde.

 

Links: de acaciaboom, rechts: Max (met heel veel zoom op de camera).

Oh fuck again. Ik haalde een trap uit de berging en klom langs die trap op de eerste stelling. Ja leuk bedacht – via de trappen op de steigers kon ik vast wel op Maxhoogte komen – maar a) ik vond dat zelf doodeng en b) de afstand van de steiger op de derde tot Max was zeker anderhalve meter, dus daar schoten we geen van beiden veel mee op. Onderwijl klaagde Max miauwelijk, eh, miauwde Max klagelijk. Had ik al gezegd dat we alletwee duidelijk in de war waren?

Wat te doen? Hoe kreeg ik die kat uit de boom? Ze wou wel naar beneden, dat was het punt niet. Ze deed soms een stapje maar bond dan schielijk in. ‘Achterstevoren Max,’ zei ik, ‘niet met je kop naar beneden maar achterpoten eerst,’ maar ja, dat verstond ze natuurlijk niet. En dat je wilt kijken waar je je poten neerzet snap ik ook wel, alleen – als je van zo’n hoogte naar beneden kijkt wordt elke stap eng, beter het hoofd hoog en de kont in de krib.

Tot overmaat van ramp kregen de eksters haar in de gaten. Er zitten er hier een boel: ze maken bij vlagen een hels, schel kabaal, zijn voor de duvel niet bang en katten die hoog in de boom zitten, vallen ze zo half en half aan: hoog is immers hun terrein, vinden ze. Jaren geleden zat Tweety hoog in een boom op het dakterras, jagend op zo’n ekster, en het beest maakte zoveel pandoer dat al snel onduidelijk was wie nou precies op wie joeg. Max was nu gespot door twee eksters en die deden ernstig hun best haar weg te jagen: enorm kwetteren, dichtbij komen, vleugels laten fladderen, dreigduiken maken en wat al niet. Max wou bést weg, graag zelfs, daar waren heus geen dreigende eksters voor nodig. Alleen wist ze niet goed hoe…

Inmiddels had ik drie nuchtere dingen bedacht.

  1. Zelf rustig blijven, veel tegen Max praten, want dat kalmeert (dat hoopte ik tenminste) en bovendien voelt ze zich dan vast minder alleen en verlaten; geen zorg in mijn stem laten doorklinken. Vooral veel aanmoedigen, zeggen van ‘Knap zo Max! Goed gedaan! Nu die poot. Ja geweldig!’
  2. Katten klimmen makkelijker in bomen dan eruit, maar what comes up, must come down. Max weet zelf ook dat ze naar beneden wil dus geduld is een schone zaak. Desnoods, zo nam ik me ongevraagd voor, bleef ik tot diep in de nacht in de tuin omhoog naar de boom kijken en rustige zinnetjes tegen haar prevelen.
  3. Wellicht dat ik naar de buren van drie hoog kon en dan vanaf hun balkon een plank op een tak kon schuiven of zo, opdat Max in de hoogte het gat kon overbruggen. (Toen we hier net woonden en Kim het dakterras nog niet helemaal snapte – rechts van mijn tuin zit een gangpad dat een meter dieper is dan onze tuin, en Kim zat in dat gangpad: ze moest tweeënhalve meter hoger wezen om op ons muurtje te komen – heb ik het dekbed over de muur geworpen, waarna ze naar boven klauterde. Later leerde ze vanaf de schutting van de buren rechts dat paadje te overbruggen.)

Helaas had ik ook twee erg niet-nuchtere dingen bedacht:

  1. Dat Max al bibberend naar beneden kwam en dan haar evenwicht verloor of op een dode tak zou stappen, zodat ze vanaf teveel meters naar beneden zou sodemieteren. Hopen dat haar val door de takken van de acacia zou worden gebroken was een tweesnijdend zwaard: er zitten immers akelige stekels aan die takken.
  2. En de ergste angst: dat ze zou blijven haken aan het tuigje dat ze nog steeds om had, en zodoende ergens machteloos aan een tak zou bungelen, op negen meter hoogte ofzo.

Kortom, ik pakte mijn sleutels, liep naar de derde verdieping en belde aan bij de buren links en rechts. De buurman rechts was thuis en ik vertelde hem dat mijn drie maanden oude katje in de boom zat, op zijn hoogte. Samen liepen we naar het balkon. Ik keek verbaasd naar de boom: huh, geen Max te bekennen… Was ze dan ineens al…? Tot ik me realiseerde dat we naar de acacia rechts tuurden, en Max zat in de linkse. Ja verdomd, daar zat ze, op ooghoogte. Ik telde balkonnen vertikaal en horizontaal: ja ter hoogte van de derde – dat betekende dat ze zo’n elf meter hoog zat – en bij het balkon van de buren een portiek verder. Ik bedankte de buurman en draafde weer naar beneden. Gauw eerst in de tuin kijken en bemoedigende, rustige dingen zeggen tegen Max voordat ik de buren een portiek verder zou lastig vallen en dingen met een plank ging uitproberen.

Oh wow. Toen ik weer in de tuin kwam, zat Max al een paar meter lager: ze had kennelijk moed gevat, misschien juist wel omdat ik er niet was? Ik pakte de trap en zette die naast de boom. ‘Ja goed, weer een meter lager, oh wat ben je een dapper meisje, ja je bent er bijna!’

Ik klom de trap op en Max de boom af. Ze raakte opnieuw op een punt waar haar buik over een tak hing en ze de zwaartekracht ernstig zou tarten als ze haar gewicht verplaatste. Ze was inmiddels dichtbij, maar niet dichtbij genoeg. Ik vermande mezelf – als Max dapper kon zijn kon ik dat gerust ook, en zette een been helemaal bovenop de trap en de andere op de schutting: zo kon ik net weer een halve meter hoger reiken. Ik kon haar nu aanraken, ze zette haar voorpoten op mijn hand, maar durfde niet te springen. Ik wist haar tuigje te pakken en sjorde wat; haar buik hing over een tak, een achterpoot zat dwars, en Max gaf niet mee. Wel miauwde ze erg klagelijk. Ik wou haar niet over de tak trekken – wie weet zat daar zo’n scherpe stekel. We hebben vijf minuten gemierd en ineens had ik haar: ik plukte haar aan haar tuigje de boom uit.

Met Max in mijn armen ging ik voorzichtig de trap af – been van de schutting af halen, evenwicht houden, terug de keukentrap op, stap stap naar benee, vaste grond, pfff gelukt!, tussen en door en over de steigers heen kruipend met een nahijgend katje in mijn armen, en toen: de keukendeur door, het huis in, op naar de slaapkamer. Op bed heb ik Max uitgebreid gestreeld. Ze snorde als een gek, en ik was zo blij dat ik dat kleintje veilig bij me had.

En ik maar denken dat Max helemaal afgemat zou zijn van al die avonturen van vandaag. Muis gevangen. In het vijvertje geplonst. Hoog, erg hoog, angstig hoog in een boom gezeten. Er toch uit gedurfd. Maar welnee: ze stiefelde vanavond door het huis alsof er niks speciaals was, vandaag. Het enige verschil is dat ze vanmiddag voor het eerst op bed heeft liggen loungen: door mijn snoeiwerk komt de middagzon nu weer in de slaapkamer, en Max was daarmee zeer tevree.

Mars Max attacks!

Max is inmiddels veertien weken oud en groeit als kool.

Deze week gingen we naar de dierenarts voor haar tweede vaccinatie. Bij de eerste prik, vier weken eerder, woog ze 830 gram; nu 1470 gram. Bijna twee keer zo zwaar! Ook deze dierenarts (er zijn er drie in de praktijk) zong ongevraagd haar lof: hoog op de poten, mooi spits kopje, zachte vacht, grote oren, prachtige lange staart. En voor de duvel niet bang: binnen vijf minuten stapte ze van de behandeltafel af en ging uitgebreid de spreekkamer verkennen.

Ze ligt nog steeds graag in het bakje tussen toetsenbord en monitor, maar ze vult dat nu al behoorlijk. En legt daarbij geregeld een poot of haar kop over de rand, pal op het toetsenbord, wat soms rare dingen doet met de computer. Of ze slaapt op de bureaustoel naast de mijne. Ze heeft sowieso enorm de de neiging achter me aan te lopen. Mee naar de wc. Mee naar de keuken, Mee naar de slaapkamer. Mee naar de computer. Alleen als ik slaap ben ik minder interessant. Na een tijdje vertrekt ze dan meestal, wat ik jammer vind: zo’n klein warm lijfje naast me vind ik nog steeds een ontroerend cadeau.

En ze traint als een gek. Dat zijn drukke uren: dan sjeest ze door het huis. Er valt veel te leren: bochtbeheersing, objectontwijking, grip op de vloer houden (da’s niet makkelijk met linoleum), en vooral: trajectkennis en spiercontrole. Hup de slaapkamer in, de tv ontwijken met een snelle bocht rechts, rats het bed op, naar de uiterste hoek kaatsen, op het nippertje omkeren, naar links schieten en dan net niet tegen de plantenbak botsen: ze beheerst het inmiddels tot in de perfectie. Ze is vooral knap in netniet botsen, wat ze vooral traint als ik in bed lig. Dan rent ze in volle vaart op me af en ritsrats in of op me, en stopt abrupt op luttele millimeters afstand van mijn gezicht. Stokstijf stil staat ze ineens: precies uitgemikt tot hoe ver ze kon rennen zonder te botsen. Dat dat heel dichtbij is, weet ik doordat haar snorharen dan kietelend mijn gezicht raken. Geweldige spierbeheersing.

Michael vindt het nog steeds maar niks, die kleine. De afgelopen weken begon hij in huis te sproeien als ik de deur tussen keuken en hal open had: die kleine moest weten dat dit huis zijn terrein was, ook al was-ie er dan zelden. Bij de dierenwinkel heb ik iets gekocht om het gesproei tegen te gaan, een spray die net zo ruikt als de feromonen die katten zelf afscheiden als ze blij zijn, wat de behoefte om te gaan sproeien zou tegengaan. Op advies van de verkoper bespuit ik ook Michaels keukenstoel geregeld. Het idee is dat-ie er een algeheel gevoel van ‘alles is okee’ van krijgt.

Het lijkt te werken: sindsdien heeft-ie niet meer gesproeid. Als-ie binnen is laat ik hem geregeld vrij baan, aanvankelijk aarzelend en hem onderwijl goed in de gaten houdend, inmiddels met meer vertrouwen. Michaels eerste stap is gewoonlijk om naar de badkamer te gaan en daar Max d’r bakje half leeg te vreten: dan heeft-ie tenminste nog enig profijt van de aanwezigheid van dat mormel. Daarna verkent-ie de huiskamer, gaat even op de vensterbank zitten en vertrekt weer.

Dat leek allemaal heel aardig te gaan. Knap van Michael en wat een geweldige spray! Maar ik had buiten Max zelf gerekend. Die is inmiddels enigszins overmoedig geworden, waarschijnlijk ook vanwege de voor haar zo triomfantelijk verlopen ontmoetingen met de buurkat buiten. Die buurkat hield z’n gemak (geen wonder – niet zijn eigen terrein, en ik stond vlakbij) en Max had al een paar keer aanstalten gemaakt hem wat te dreigen, wat ik afkapte. Maar madam denkt nu dat ze alles en iedereen aankan. Zodat ze de tweede keer dat Michael niet al te bozig en zonder te piesen door huis liep, met een dikke staart naar hem toe rende en hem een tik gaf. Het stelde niks voor maar Michael was zo verbouwereerd dat-ie meteen naar de keuken afdroop. Max rende achter hem aan: staart dik van opwinding, haar lijfje krom van spanning, en ze gaf ‘m weer een mep. Exit Michael: die vluchtte door het kattenluikje naar de tuin.

‘t Wordt tijd dat Max naar buiten gaat. We gaan eerst nog een paar keer samen en over een paar weken mag ze los. Met die overmoedige houding van d’r krijgt ze dan geheid een pak op d’r donder van een aanpalende kat. Dat lijkt me heel gezond voor haar: niet alles gaat zoals jij het wilt en soms moet je wat inschikken, of een ander wat ruimte laten. En eigenlijk hoop ik dat Michael degene is die haar dat lesje leert, dat is vermoedelijk erg goed voor de onderlinge verhouding tussen die twee. Dat iedereen weer zijn plaats weet en zo. (Dat ik verder hevig hoop dat Max er nii al te veel kleerscheuren aan over houdt en alleen een licht gedeukt ego, spreekt voor zich.)

Zandkastelen

Morgen mogen we stemmen, joechei! Morgen is ’t democratiedag en hebben wij burgers het eventjes fijn voor het zeggen. Geef ze van Jetje en dat zal ze leren, hullie daar in Den Haag. Het volk spreekt en zij mogen huiveren: hier zoveel zetels eraf, daar zoveel erbij, en ach en jee en oh wee.

Jammer alleen dat iedereen zoveel pretenties heeft en zijn eigen macht zwaar overschat. We kunnen wel stemmen op X of Y, maar kiezers hebben geen enkele invloed op de coalitie die daarna gevormd wordt of op de compromissen die tijdens de onderhandelingen over de formatie worden gesloten. Weet u eigenlijk welke standpunten de partij van uw keuze als wisselgeld beschouwt?

De partijen op hun beurt doen alsof hun programma’s belangrijk zijn. Het merendeel van onze wetgeving wordt allang niet meer door onze eigen overheid bedacht, maar door Europa; nationale regeringen en parlementen kunnen daarin nog hooguit – als een soort bij wijze van folklore – locale nuances aanbrengen. (Moet het internetverkeer dat burgers genereren, nu zes maanden of twee jaar worden bewaard?) De beleidsruimte wordt verder drastisch beperkt door talloze verdragen waaraan regering en parlement zich simpelweg niet kunnen onttrekken, door internationale bondgenootschappen die beleid opleggen of verwachten, en door machtige lobbies die dreigen met vertrekken of juist paaien met investeringsbeloftes.

Dat geneuzel over ‘koopkrachtplaatjes’ die het CPB opstelt op basis van ‘doorgerekende’ programma’s en de voorspellingen over de economische effecten van het beleid van partij A of B in 2030 of 2040, komen me daarom de strot uit. Het zijn niets dan praatjes voor de vaak, zand dat we in onze ogen krijgen gestrooid. Zulke berekeningen doen het voorkomen alsof Nederland een eiland is en zijn gebaseerd op de misvatting dat er de komende decennia niks essentieels in de wereld voorvalt.

We leven echter niet in een rekenmodel. De wereld is onvoorspelbaarder en minder grijpbaar dan de verkiezingsdebatten het voorgeven. De grote vraag voor de komende regeringsperiode is niet of de hypotheekrente al dan niet aftrekbaar blijft, maar hoe we omgaan met een wereld die door z’n reserves heen raakt en waarin de economie van individuele landen onlosmaakbaar verknoopt is met die van andere landen en regio’s. Waarin regeringen minder dan ooit invloed hebben op hun eigen grondgebied, en speculanten een land tot aan de rand van een faillissement kunnen brengen. Waarin besluitvorming ondoorzichtig is geworden en zich gaandeweg aan democratische zichtlijnen heeft onttrokken.

Een wereld ook waarin, paradoxaal genoeg, het destructieve optreden van een handjevol mensen – of dat nu mannen met bommen in vliegtuigen zijn, mannen in sjieke pakken aan het hoofd van een oliemaatschappij, of mannen met virtueel geld die winst maken met weddenschappen op verlies dat ze zelf veroorzaken – keer op keer een verstrekkende nieuwe internationale crisis kan veroorzaken, waarbij ze bovendien diep ingrijpen in de levens van grote groepen mensen en iedereen een ontzaglijke smak geld kosten.

En daarom ook een wereld waarin een klein groepje mensen verschil kan maken: de mensen die rekening houden met anderen en die de pijn eerlijk trachten te verdelen. Mensen die nadenken, mensen die uitzoeken hoe iets écht zit. Mensen die soms ho! roepen of juist: kom op, doen!

Kies wijs morgen. En bedenk dat alleen zand weinig houvast biedt, ook niet als je er kastelen van bouwt of dammen van denkt te boetseren.

Max verkent

Max wordt al flink groot, ik ben benieuwd hoeveel ze volgende week weegt als we voor de tweede ronde vaccinaties plus de chip naar de dierenarts gaan. Ze weegt ruim een kilo nu, schat ik.

Ze kan erg Jordanees in haar bureaumandje liggen: poten over de rand hangend, soms ook haar kopje half op het toetsenbord. Ze vindt het ook prettig om haar kop op mijn handen te leggen, en liefst ligt ze niet op mijn schoot maar overdwars op mijn arm, kont op mijn hand, kop bij mijn elleboog, poten aan weerszijden. Ook mijn rug is een fijn plekje: ze springt rits-rats langs mijn broek omhoog en klimt verder omhoog, net zolang tot ik wat buig om haar val te voorkomen. Met haar op mijn rug loop ik dan licht gekromd door het huis. Taxi spelen voor Max.

Bij vlagen kan ze dol worden – of nee, zichzelf dol maken. Dan is ze heel fel, wil ineens fanatiek overal in bijten, ze springt en rent steeds harder, haalt uit met haar poten, haar ogen staan wild en ze lijkt aanstalten te maken alles aan te vallen, inclusief mij. Als ze in zo’n bui is helpt aanhalen niet om haar rustiger te krijgen, dat maakt haar alleen maar feller. Niets lijkt haar dan te kunnen kalmeren, ze zit in een schijnbaar onstuitbare opwaartse spiraal: een heus temper tantrum. Ik heb haar al een paar keer opgepakt als ze zich in zo’n toestand opwerkte en haar in de badkamer opgesloten. Dat blijkt een perfecte remedie. Als ik de deur na een paar minuten weer opendoe, is haar stemming compleet omgeslagen. Ze komt snorrend naar me toe en wil geknuffeld worden, geen spoor te bekennen van de bezetenheid die ze net ervoor opklopte. Ze is poeslief en lijkt blij te zijn dat ze rustiger is – alsof ze die groeiende frenetiek zelf ook niet goed wist te stoppen en opgelucht is over mijn ingreep, want nu fijn afgekoeld.

Max verkent niet alleen haar eigen grenzen, maar ook de tuin. Ook dit onder begeleiding: tuigje om, lijntje vast. Gisteren deden we onze derde toer door de tuin en omdat het weer zo mooi was en Max het zo leuk vond, zijn we wel twee uur buiten geweest. Ze heeft zelfs een kwartiertje los gelopen. Toen ze aanstalten maakte links de tuin in te duiken, heb ik haar weer aangelijnd: links is een schutting met een grote kier eronder en een boel vreemde tuinen erachter. Rechts en vooruit is geruststellend veel stenen muur: laat haar voorlopig daar maar banjeren. Er is daar genoeg te ontdekken.

Dat bleek. Ineens stond er een andere kat vlak voor Max: zwart en groot. Max had ogenblikkelijk door dat het niet Michael was: daar rent ze altijd enthousiast op af (ook al moet hij niks van d’r hebben), maar deze kat benaderde ze met platte oren en een dikke staart. Waarschijnlijk stond ze eventjes paf: waar kwam die nou inenen vandaan? En terwijl die kat – het was Japie, van de buurvrouw rechts – minstens vijf keer zo groot was als zij en duizend keer meer ervaren, liet Max zich niet uit het veld slaan. Ze blies naar Japie. Japie was niet buitengewoon onder de indruk maar deed beleefdheidshalve toch een stapje naar achteren. First round: Max! (Applaus.)

Japie bleef in de tuin rondhangen. New kid on the block, enzo: Max diende geobserveerd te worden. Japie verschool zich onder struiken en tussen planten en verloor Max geen seconde uit het oog. Maar de tuin is gehavend – er wordt aan de achtergevel gewerkt, er zijn stellingen geplaatst, en de werkers hebben twee paadjes platgelopen. Japie kwam op zo’n paadje. Max liep op ‘m af, staart weer dik: ‘Ik weet wel van niks maar dit weet ik wel: dit hier is mijn terrein.’ Maar Japie was toch wel erg groot en Max bond in: ze deed een halve stap naar achteren.

Ze hebben zo minutenlang tegenover elkaar gezeten, stiekem stil kijkend, druk doend of ze elkaar niet zagen dan wel achteloos negeerden, (‘Wat? Een andere kat hier? Oh je méént het. Tjee. Waar dan?’) Japie deed nonchalant maar droeg zorg elke beweging zo traag mogelijk uit te voeren (niets doen dat agressief kan overkomen), Max iets onrustiger (je kon aan haar flanken zien dat ze nerveus adem haalde) maar vastberaden zich niet te laten intimideren.

Na een ingehouden mimespel in slo-mo liep Japie behoedzaam weg. Alleen al over zogenaamd terloopse weggaan deed Japie ruim anderhalve minuut. (‘Hee, een mier. Wat interessánt. Die moet ik nodig eens gaan bestuderen!’) Max had weer gewonnen, klein als ze was: ze had stand gehouden en zich niet van de wijs laten brengen. En Japie had, al mimend, gezegd: ‘Ok. Jij hoort hier kennelijk ook. Nou goed dan. Ik ga er heus niet om vechten, hoor.’

Hier staat een filmpje van de krachtmeting en de eropvolgende wapenstilstand. (Op 0:32 zit een wisseling, daar heb ik een bewegingsloze minuut weggeknipt; daarna begint Japie aan zijn trage exit.) Nu nog een niet-aanvalsverdrag tussen Max en Michael – Michael sproeit, als-ie de kans krijgt, in huis om zijn terrein te herwinnen – en dan kunnen we oorlogs- en geurvrij de zomer in.

Wees geen ezel

Het Ministerie van Justitie organiseerde dinsdagmiddag een expertmeeting over e-books. Juristen, vertegenwoordigers van uitgeverijen, auteurs en bibliotheken en allerlei rechtenorganisaties gaven acte de présence. Ik was de enige uitgenodigde auteur, en was gevraagd een korte voordracht te houden. Mijn advies: leer van de fouten die de muziekindustrie heeft gemaakt. E-books moeten gevrijwaard blijven van technologieën die het de consument onmogelijk maken om hun boek op verschillende apparaten te lezen. Bovendien moeten e-books beduidend goedkoper zijn dan papieren boeken. Hieronder mijn bijdrage aan het debat. Dit stuk is tevens gepubliceerd bij De Nieuwe Reporter. Voor een eerder stuk over e-books, zie mijn Parool-column Blijf van mijn boeken af!, d.d. 13 maart 2010.

1. Nieuwe technologieën maken het eenvoudiger om auteursrechtelijk beschermd materiaal te distribueren. Zulk materiaal is immers niet langer gebonden aan een vaste drager: muziek hoeft niet op een cd uitgeleverd te worden, een boek niet op papier.

2. De verveelvoudiging en distributie van digitaal materiaal is goedkoop. Er komt geen papier of drukkerij aan te pas; boeken, dvd’s en cd’s hoeven niet meer te worden opgeslagen en naar fysieke distributiepunten te worden vervoerd. De rechthebbenden hoeven maar één volmaakt exemplaar te maken en kunnen dat eindeloos blijven kopiëren en verkopen. Elke kopie is gelijk aan het origineel.

3. De tussenhandel vereenvoudigt zich aanzienlijk. Met een paar centrale verkooppunten – iTunes, Bol.com, Videoland, mogelijk de bibliotheken – plus verkoop vanaf de bron (de auteurs en de uitgevers zelf) kun je in principe de hele markt bestrijken.

4. De taak van de uitgeverij – het begeleiden van auteurs, teksten redigeren, boeken opmaken – blijft bij het oude. Ze hoeven echter voortaan niet meer te concurreren om plankruimte bij de boekhandels. Want:

5. Internetwinkels hebben, anders dan de gewone detailhandel, geen beperkt vloeroppervlak. Het enige dat hun collectie limiteert, is het aantal uitgeverijen met wie ze verkooplicenties hebben kunnen sluiten.

6. (Het hoeft geen betoog dat er al doende nogal wat banen teloor gaan: van drukkers en vrachtwagenchauffeurs tot vertegenwoordigers en winkelpersoneel.)

7. Consumenten kunnen thuis hun muziek, boeken en films kopen. Wat ooit bij zo’n internetwinkel in het assortiment is opgenomen, blijft altijd beschikbaar. E-books raken nooit uitverkocht en zelfs als de omloopsnelheid van een e-book laag is, kan het werk zonder enige moeite voorhanden blijven. Er zijn geen winkeldochters meer en niks hoeft ooit verramsjt te worden. Er zijn geen sluitingstijden, geen leveringstijden en geen rijen voor de kassa.

8. (Er zijn ook geen ‘drukken’ meer. De boekenwereld zal andere manieren moeten verzinnen om de populariteit van boeken aan te duiden.)

9. Van de prijsverlaging door het digitaal uitleveren van muziek heeft de koper tot op heden helaas niets gemerkt. Een iTunes-album kost evenveel als een analoge cd in de winkel. Er wordt dus meer winst per verkocht exemplaar gemaakt. Niets van die grotere winst is naar de makers (de muzikanten) gegaan: die is door de industrie opgestreken. Dat heeft veel kwaad bloed gezet bij muzikanten – en bij hun fans.

10. Dezelfde eindeloze kopieerbaarheid die de fondslijsten van uitgeverijen zo onuitputtelijk kan maken en die de verveelvoudiging, distributie en verkoop van e-books spotgoedkoop maakt, is voor de makers en uitgevers behalve een bron van winst ook een bron van zorg. Want wat belet een klant om een eenmaal gekocht werk zelf te kopiëren en aan anderen uit te delen?

11. De film- en muziekindustrie heeft daarom geprobeerd hun producten te beschermen met kopieerbeveiligingen (DRM). Dat heeft desastreus uitgepakt. Kopers konden hun aanschaf later niet meer overhevelen naar nieuwe apparatuur, wie emigreerde verloor door de dvd-regiocodes ineens de toegang tot zijn eigen dvd-collectie, wie legaal muziek via een internetdienst had gekocht kon die ineens niet meer beluisteren nadat die dienst over de kop was gegaan: dan wou de vergrendeling immers niet meer los. DRM heeft buitengewoon veel kwaad bloed bij consumenten gezet: juist wie netjes kocht, werd gestraft.

12. Ook met e-books gebeurt dat. Toen Amazon ontdekte dat ze geen verkooplicentie had voor de e-versie van George Orwells 1984, trok ze onaangekondigd de DRM van de verkochte exemplaren in. De kopers hadden niets fout gedaan maar konden ineens hun keurig gekochte e-book niet meer lezen.

13. (Waarom juist wie een legale dvd koopt, moet worden lastiggevallen met allerlei reclame en schermen vol rechtengedoe waar je bovendien niet met fast forward doorheen kunt en die je dus verplicht moet uitzitten, snap ik werkelijk niet. Illegaal verspreide films hebben die soesa niet. Die bestaan gewoon uit de film en verder niks. Precies wat ik wil, en ook gerust zou kopen als ik het even snel in een internetwinkel kon ophalen als via bittorrent kan.)

14. De jacht van de muziekindustrie op illegaal verspreide muziek heeft, zeker in combinatie met de belazerde contracten die in die sector aan makers worden opgedrongen, die industrie tot een gehate sector gemaakt. En me dunkt: ze hebben het ernaar gemaakt dat de muziekindustrie terugpesten een internationale sport is geworden.

  • Een rechtszaak beginnen en tonnen eisen wegens een liedje van Prince op de achtergrond van een YouTube-filmpje van je dansende kleuter?
  • Mensen die een YouTubefilmpje opnemen op hun blog rekeningen willen presenteren alsof ze café-uitbaters zijn?
  • Een rootkit installeren op de computer van mensen die een legale cd afspeelden, zoals Sony BMG deed?
  • Dreigen ieders internetverkeer te willen afluisteren, zoals Brein insinueert?
  • Zeggen dat een kopietje van een legaal gekocht muziekje op je mp3-speler zetten eigenlijk diefstal is, zoals een internationale platenbaas laatst zei?

15. De boekensector heeft een aanzienlijk betere reputatie. Behoud die. En leer van de fouten van de muziekindustrie.

16. Ga bij e-books alsjeblieft niet met DRM of apparaatgebonden formaten werken, zeker niet nu volkomen onduidelijk is welke e-readers het onderspit zullen delven en welke de toekomst hebben: want dan maakt elke stap in de technologie de eerdere collectie van de consument kapot. Bovendien wil je een aangeschaft e-book op je computer, je e-reader, je tablet en op je telefoon kunnen lezen. Een boek kun je immers ook in de tuin, in de slaapkamer, op de wc en in de trein lezen zonder voor elke locatie een nieuw exemplaar te hoeven aanschaffen.

17. Maak e-books goedkoper dan papieren boeken. Ze maken kost immers ook minder, en consumenten zijn niet gek. Auteurs ook niet, trouwens. Niks 80% van de prijs van een gedrukt boek, zoals C-Shed voorstelt. Juist als e-books duur zijn, zullen ze een dankbare prooi voor piraterij worden. Een e-book kan vijf tot zeven euro kosten, niet meer.

18. Leer van de muzikanten die zelf de verspreiding van hun muziek ter hand hebben genomen en daarbij nieuwe vormen van verkoop en van klantenbinding hebben ontwikkeld. Bouw adressenbestanden op van fans. Ontwerp e-books-plus – zoals ook analoge boeken in prijsklassen bestaan, van gebonden boeken en paperbacks tot pockets. Verzin extra’s: e-books met materiaal van de auteur (interviews, verhalen over de totstandkoming van het boek), gepersonaliseerd gesigneerde e-books, websites met extra materiaal en achtergronden, alleen met een code te begaan.

19. In de muziek geldt al lang dat bands het meeste verdienen aan optredens en fanware. Pas dat model op de auteurs toe: laat ze vaker live voorlezen, maak T-shirts, verkoop posters, organiseer literaire bijeenkomsten en festivals. Werk samen met uw auteurs.

20. Vergeet nooit dat consumenten ook burgers zijn. Mensen met rechten. Misschien dat we voor onze veiligheid een deel van die burgerrechten willen opgeven – hoewel ik persoonlijk denk dat dat een valse ruil is – maar wie denkt dat burgers hun rechten willen opgeven omwille van een oud distributiemodel, komt geheid van een koude kermis thuis: die rekent buiten de inventiviteit van diezelfde burgers. Daarom: neem ook de lezers serieus.

Twee vliegen

De banken konden we echt niet failliet laten gaan: in hun val zouden die immers de rest van de economie meeslepen, en dan was de ellende helemaal niet te overzien. Griekenland konden we echt niet failliet laten gaan: in haar val zou dat land de hele euro meeslepen, en dan was de ellende – nu ja, u kent de redenering.

Het geld dat met deze reddingsoperaties is gemoeid, moet ergens vandaan komen: dat snapt iedereen. En hoewel het ronduit pervers is dat diezelfde banken die een paar maanden gelden met overheidsgeld op de been moesten worden gehouden, nu weer bonussen uitdelen alsof er nooit iets is gebeurd, is het naïef om te denken dat topsalarissen beknotten en bonussen linea recta innemen een afdoende maatregel is. (Dat het niet genoeg helpt, is overigens geen enkele reden het dan maar na te laten – al was het maar omdat de beloningen in die sector inderdaad pervers zijn, zeker als je in ogenschouw neemt hoe ze zijn verdiend.)

Vijftien miljard euro, twintig, vijfentwintig – de bedragen waarmee moet worden bezuinigd, lijken per maand te stijgen. Alle politieke partijen zoeken zich een slag in de rondte en de plannen vliegen je om de oren: studiebeurs afschaffen, eigen risico in de zorg dramatisch verhogen, huren omhoog, uitkeringen omlaag en korter, subsidies op kunst en cultuur zowat afschaffen. Niemand wordt gespaard, zingt men in koor: we moeten allemaal inschikken.

Wat opvalt in de voorstellen die de ronde doen, is dat de VVD en het CDA hun eigen stokpaardjes subiet hors concours verklaarden: de hypotheekaftrek is ‘onaantastbaar’, de inkomensafhankelijke kinderbijslag ‘onbespreekbaar’. Hoe kun je enerzijds beweren dat ‘wij allemaal’ moeten inleveren en dat ‘alles’ ter discussie dient te staan, en anderzijds op voorhand zo’n stellig veto uitspreken?

Even typerend is dat de meeste partijen vlot maatregelen bedenken die de burgers treffen, doch zelden maatregelen overwegen die in het vlees van de overheid zelf snijden. Afzien van de aanschaf van de Joint Fight Striker – sowieso al tien jaar lang een hoofdpijndossier en financieel een schier bodemloze put – scheelt Nederland miljarden euro’s. Natuurlijk levert zo’n besluit gedoe op met Amerika; maar andere bezuinigingsbesluiten leveren hevige pijn op bij onze eigen burgers, wat toch gerust ook een argument zou mogen zijn.

Het beste bezuinigingsvoorstel is echter nog door geen enkele partij geopperd: het herstel van onze burgerrechten. Alle maatregelen die in de afgelopen jaren zijn genomen om de gangen en de gegevens van burgers te verzamelen en op te slaan, zijn schrikbarend duur. Er worden steeds omvangrijker en complexer automatiseringsprojecten verzonnen, die altijd handenvol meer ontwikkeltijd en geld kosten dan ooit voorzien was, en die daarna niettemin slecht functioneren (hoeveel geld is er al niet weggegooid aan technisch krakkemikkige en belazerd beveiligde elektronische patiëntendossiers of OV-chipkaarten?). De ene nationale database na de andere wordt gepland: van DNA tot vingerafdrukken, van patiëntgegevens tot kinddossiers. En al die surveillance en controle vergt een sterkere overheid, met meer ambtenaren, en met meer procedures en regels.

Wat het oplevert? Een centralistische, logge staat die verzuipt in gegevens die schijnveiligheid en een vals gevoel van controle en overzicht bieden. Burgers die van kop tot teen en van graf tot wieg in de gaten worden gehouden.

Grondrechten in ere houden is stukken goedkoper dan ze permanent schenden. Voilà: twee vliegen in één klap.

Beeld

Wielrenner Lance Armstrong vindt zichzelf een winnaar in de sport en een winnaar in zijn strijd tegen kanker. Langeafstandszwemmer en ex-kankerpatiënt Maarten van der Weijden zegt: “Niks overwinning, de enigen die me hebben geholpen toen ik kanker had, waren de artsen en was het lot.” Twee totaal verschillende verhalen van mensen die patiënt werden en die op televisie en in boeken daarover vertellen.

Vandaag wijdde het radioprogramma De Praktijk een uur aan de patiënt in de media. Welk beeld van patiënten schetsten de media en hoe waarheidsgetrouw is dat beeld? Wat hebben patiënten aan media en andersom?

Gesprekspartners: Maarten van der Weijden; Alex van Zijl, directeur van het bedrijf dat aan de wieg stond van ‘medische tv’ met het programma Vinger aan de pols; publiciste (en vaste columnist van het programma) Karin Spaink; en ten slotte cabaretier Mike Boddé die Pil schreef: een boek over zijn ernstige depressie.

Max leert

Max verandert licht van uiterlijk. Ze is nog steeds piepklein maar staat inmiddels iets hoger op haar poten. Haar staart is langer en vooral voller geworden, ‘t is niet zo’n armetierig pijpenragertje meer.

Max leert vlijtig. Ze kan steeds beter springen en studeert daar ook flink op. In mij springen is inmiddels een fluitje van een cent (filmpje). Het onderdeel Hoge Sprongen heeft ze al aardig onder de knie. Die oefeningen doet ze liefst op bed, de veerkracht daarvan werkt in je voordeel: het lijkt soms warempel of ze eventjes in de lucht zweeft. Ook in de categorie Verre Sprongen scoort ze al goed. De training bestaat eruit dat ze van de ene bureaustoelrugleuning bovenop de andere springt. Da’s driekwart meter ver op een hoogte van ongeveer één meter,; ze kan het inmiddels foutloos.

Het vak Etiquette heeft haar volle aandacht. Sinds een paar dagen houdt ze haar nagels in als ze haar poten om iemands hand of vinger slaat, da’s heel prettig. Ook als ze een hand met haar achterpootjes wegtrapt, doet ze dat met keurig ingetrokken nageltjes. Wat ze nog niet snapt, is dat het niet handig is om in mijn broekspijp te klimmen of op mijn schoot te springen als ik op de wc zit: nadien mijn kleding fatsoeneren terwijl zij erin hangt, gaat me niet bijster goed af. (Nu ja: dan heb ik ook wat te leren.)

In Patroonherkenning excelleert ze. Ze heeft door welke voorbereidingen ik tref als ik (eindelijk) naar bed ga en loopt dan enthousiast mee naar de slaapkamer. Als Michael schreeuwend binnenkomt bij het vallen van de avond, is het zaak zelf te gaan bedelen om een hapje blikvoer, weet ze nu; als Michael ‘s middags binnenkomt kun je dat gerust achterwege laten, want dan krijgt er toch niemand iets.

In Vertederen haalt ze alleen negens en tienen. In mijn armen kruipen als die vrij zijn en je neus in een elleboogholte of oksel verstoppen, mal omvallen en dan ineens op je staart kluiven, me verliefd aankijken met de motor in de hoogste snorstand, een veter in je bek nemen en dan hard schudden om hem dood te maken, tevoorschijn komen als ik thuis kom, achter me aanrennen als ik door het huis loop (goed oppassen bij het tussen de benen door schieten), je volkomen op mij richten als er bezoek is (zodat het bezoek zegt: owww wat een leuk stel die twee) maar dan na een uurtje toch ineens lief doen tegen de tot dan verwaarlooste visite (zodat die zich helemaal verguld voelt) – ze kent alle trucs uit haar blote hoofd en beheerst ze tot in de perfectie. Alleen kopjes geven doet ze niet. Misschien maar goed ook: dat was Tweety’s specialiteit, wij wreven vaak als tortelduiven onze hoofden tegen elkaar.

Wat Max niet weet is dat er allang geen examens meer zijn. Ze is met vlag en wimpel geslaagd. Ik ben dol op ‘r en geniet enorm van haar gezelschap. De enige dingen die ze echt nog moet leren zijn puur voor haarzelf: hoe handhaaf ik me buiten, en: hoe kom ik van buiten heelhuids weer naar binnen.

Gisteren zijn we daartoe voor het eerst samen in de tuin geweest, Max in een tuigje – ik wil niet riskeren dat ze ergens van schrikt en ineens wegschiet – en ik los. Ze liep heel voorzichtig rond, met oortjes die alle kanten op schoten: er zijn buiten héél andere dingen te horen dan binnen (filmpje). Soms bleef ze lang stil staan, geuren opsnuivend en alleen maar kijkend. Ze schrok amper van al dat nieuwe, Max is absoluut niet nerveus aangelegd, maar was wel erg op haar hoede. Eenmaal bleef ze zeker een minuut in de jachtstand staan: bovenlichaam dichtbij de grond, voorpoten vlak onder de borst, één achterpoot gestrekt naar achteren, de andere klaar om af te zetten, kop naar voren, oren gespitst.

Het plan is haar geregeld onder begeleiding in de tuin te laten rondlopen. Daarna mag ze los, zodat ze de boel op eigen houtje kan verkennen. Dan is het tijd voor mijn grote les: erop vertrouwen dat Max terugkomt. Dat wordt nog een hele klus. Want ik ga al op zoek naar Max als ik haar in huis niet meteen zie. Straks gaat mijn kleine meisje Max de wijde wereld in en zit ik thuis bezorgd te wachten tot ze terug komt.