Max & het lijntje

Soms ligt ze ergens voor pampus, uitgestrekt op een stoel ofzo, en dan valt het me ineens op: hemel, wat is die gróót geworden! Max is allang niet meer dat minuscule katje van weleer. (En ‘weleer’ is nog maar twee maanden geleden…) Dat groot worden van haar is trouwens vooral in de lengte en de hoogte, ik kan haar lijfje nog steeds makkelijk met mijn handen omvatten, maar ze groeit als kool. Toen de dierenarts haar bij haar tweede vaccinatie op de weegschaal zette, woog ze bijna drie pond; nu, een maand later, al ruim twee kilo.

Haar oren groeien mee, die zijn verhoudingsgewijs nog steeds erg groot. Haar staart is een stuk langer dan toen ze hier kwam wonen: indertijd was het een dun en rafelig sliertje. Inmiddels is het een volle, lange staart geworden van zeker twintig centimeter lang. Een sterke staart, ook: ik pak ‘m wel eens beet en laat hem door mijn handen glijden, dan valt me telkens op hoe krachtig die spieren daar zijn.

Haar hele lichaam is trouwens flink gespierd. Nergens vet te bekennen: als ik haar flanken, rug of buik streel voelt ze stevig en compact, met daaroverheen een superzacht en glad satijnen pelsje. Als je Michaels buik streelt – hij heeft een dikke, langharige, bijna Perzische vacht – voel je lucht en gesmolten boter: donzige dieptes waarin je handen verdwijnen en oplossen. De buik van Max daarentegen is van satijnen staal.

Inmiddels past ze ook niet meer in het bakje dat tussen toetsenbord en monitor staat, ze puilde aan alle kanten uit. Zodat ik het bakje inmiddels heb vervangen door een schoenendoos die een paar maatjes groter is. Om het verschil aan te geven: de eerste foto is van begin mei, de tweede van eind juni. In nog geen twee maanden tijd kun je kennelijk een heleboel groeien als je een kitten bent. Pardon, wás.

 

Want een kitten is ze natuurlijk niet meer. Max is nu vier maanden oud en ze pubert dat het een aard heeft. Ze kent niet veel grenzen en denkt dat de wereld aan haar voeten ligt. Andere Karin – die hier regelmatig komt – typeerde Max laatst scherp: ‘Ik mag lekker aaaalles, ik mag lekker aaaalles!’ Da’s natuurlijk helemaal niet waar, ik probeer haar heus goed op te voeden en regels te stellen (inmiddels kan ik zelfs rustig eten zonder dat zij zich ertussen wurmt, nou ja: meestal dan), maar Max heeft nu een fase van puberale overmoed.

Ze denkt derhalve dat ze met alles wegkomt. Ze ziet overal uitwegen en achterdeurtjes. ‘Neenouja natuurlijk is Michael sterker dan ik maar als-ie me nou halfhartig slaat en ik ga meteen gedwee en onderdanig op mijn rug liggen? Dan geeft-ie subiet op heb ik gemerkt, en dan kan ik bést liggend en wel met een voorpoot stiekem naar hem slaan en hem nog wat uitdagen? Toch? Want als ik op mijn rug lig durft-ie verder lekker niks meer!’ En geraffineerd als ze is lijkt ze daarmee weg te komen. Zo denkt ze tegenwoordig ook dat ze mij gerust als kaatsobject kan gebruiken als ze door het huis stuitert, zodat ik ineens potenvol nagels in mijn nek of op mijn rug voel terwijl die kat zelf alweer drie meter verder is. Of ze vindt dat ze, als ze de pest in heeft, mij mag bijten. Maar dat mag ze natuurlijk helemaal niet, dus dat komt ‘r op een draai om d’r oren of een (kortstondige) opsluiting in de badkamer te staan.

Ook Michael neemt maatregelen. Hij heeft door dat ze blijft én hij heeft door dat ze steeds maar op ‘m af blijft komen, dat ze dus geen grenzen kent en dat hij haar die dan maar moet stellen. De laatste dagen is-ie opvallend minder zachtzinnig met Max, tenminste wanneer ze in de tuin een aanvaring hebben. Als-ie binnenshuis een punthoofd van haar krijgt, gaat Michael jammerend naar buiten, maar in de tuin heeft-ie haar nu al een paar keer klappen gegeven als ze zich opdrong. Dan zag ik ineens twee katten die boven- en onder elkaar tussen de planten door rolden. Ik laat ze dan begaan en kijk geïnteresseerd toe. Ze moeten immers heus zelf uitzoeken hoe hun verhouding in elkaar zit, hoe ze een onderlinge omgang vinden, en daarbij: Michael vecht beschaafd met Max, hij houdt zich in. Anders dan bij de oprispingen tussen Tweety en Michael hoor ik nu nooit kreten of gekerm. Dus het loopt allemaal niet zo’n vaart, ook al gelooft Max oprecht dat ze een stevig robbertje heeft gevochten en vindt ze zichzelf daardoor al een hele Piet.

Ze denkt ook dat ze buiten nu wel zo ongeveer onder de knie heeft. We zitten geregeld samen in de tuin, ik op een stoel en Max aan een lijntje, en dat lijntje vindt ze inmiddels maar onzin. Ze heeft buiten nu gerust wel door, vindt ze. (Ze raakt van de weeromstuit ook enorm geïnteresseerd in dat andere buiten, het buiten dat zich niet achter de keukendeur maar achter de voordeur bevindt, en glipt steeds tussen mijn benen door als ik thuiskom, waarna ik haar weer naar binnen commandeer.) Ze wil de bomen in, het muurtje op: het dakterras – nee, de wijde wereld – lokt!

Tegelijkertijd is ze compleet onervaren. Zodat ze zich het lazarus schrikt als er bij de buurtuin links godbetere ook een buurman blijkt te horen: iemand die rondloopt en enge geluiden maakt. Oren plat in de nek – het liefst zou ze meteen ons huis in schieten maar bewegen durft ze dan effies niet. Ook van vuvuzela’s schrikt ze zich een ongeluk (wat ik overigens een erg sympatiek trekje van haar vind), maar dat plotselinge stemmen van mensen op balkonnen in het huizenblok of passerende vliegtuigen haar doen verstijven van schrik, maakt dat ik denk dat het voorlopig toch verstandiger is Max aan het lijntje te houden.

Bovendien: de tuin blijft haar verrassen. Is ze net gewend aan de luchtjes en de geuren daar, schrikt ze niet meer van Michael of Japie (de kat van de buurvrouw rechts), blijkt ineens dat ook bij de buurman links een kat woont. Een zwart-witte: die had ze nog nóóit gezien, ik kon aan haar houding zien hoe overrompeld Max was. Die zwart-witte (ik mag haar niet: ze heeft mijn katten geregeld tot in onze keuken achterna gezeten, alsof dat kattenluikje geen grens is, en ze heeft hierbinnen geplast), die zwart-wiite gromde tegen Max. Terwijl Max nota bene in ónze tuin zat en de zwart-witte de indringer was. Max ging toen heel lang stil zitten en gromde uiteindelijk terug. En nadat de zwart-witte eindelijk een terugtrekkende beweging maakte, ging Max haar heeeel voorzichtig achterna. Heel voorzichtig – maar ze deed het wel.

Je kunt een boel van die kleine zeggen, maar ze is verdomde dapper voor zo’n pukkie. En daarbij: satijnzacht :)

De toekomst van auteurs

Nu er meer (en betere) e-readers op de markt komen, beginnen schrijvers zich zorgen te maken. Wat betekent de opkomst van digitale boeken voor hen? Ze zien enerzijds overal uitgevers die de digitale versie van hun boek voor zowat de papieren prijs op de markt brengen, echter zonder dat daar meer royalties tegenover staan. Da’s raar, want er komt geen papier, drukker, binder, transport of opslag aan de vervaardiging of distributie van e-books te pas, wat zal gauw veertig procent in de kosten scheelt. Per e-book wordt derhalve meer winst gemaakt. Iéts daarvan zou toch bij de auteurs terecht horen te komen, in plaats van alleen naar uitgever of e-bookverkoper te gaan?

Veel auteurs zijn anderzijds als de dood dat lezers digitale boeken voortaan onderling zullen uitwisselen, zoals eerder bij muziek is gebeurd. Aan piraterij verdient niemand iets, is de redenering: dan stort de markt in. Om die reden willen de meeste auteurs e-books absoluut beveiligen.

Maar zulke beveiliging is een regelrechte ramp voor gebruikers. Dat je boeken niet van apparaat naar apparaat kunt kopiëren, betekent immers ook dat je je netjes gekochte e-book niet van de ene e-reader naar de andere kunt overzetten (wat Sony’s e-reader kan lezen werkt niet op de iPad, etc.) en dus nooit zeker bent of je eigen digitale bibliotheek over een paar jaar nog wel toegankelijk voor je is. Beveiliging van digitale bestanden komt er in de praktijk neer dat juist de keurige kopers, bij uitstek de mensen die je te vriend wilt houden, gedwarsboomd worden en permanent riskeren hun aanschaf in rook te zien opgaan. Niet doen, dus.

Er zijn zelfs auteurs die vinden dat lezers voor elk soort apparaat waarop iemand hun boek wil lezen – de laptop, de iPad, het mobieltje – maar een nieuwe versie van hun boek moeten kopen. Da’s vreemd hebberig. Een eens gekocht papieren boek mag je toch ook in tuin, trein of bed lezen zonder voor elke leeslocatie telkens opnieuw te hoeven betalen? Met zulke benauwde ideeën werk je piraterij alleen maar in de hand, vrees ik.

Net als met een te hoge prijs. Lezers zijn niet dom: die snappen op hun beurt uiteraard ook dat digitale boeken aanzienlijk goedkoper geproduceerd en gedistribueerd kunnen worden dan papieren boeken. Dan kun je als auteur wel willen dat het vrijkomende bedrag hoofdzakelijk aan jou toevalt, maar dat is weinig realistisch. Als de verkoopprijs van e-books niet significant lager is dan die van papieren boeken, wordt dat prijskaartje subiet als excessief ervaren. En zodra de consument zich verneukt voelt, verschaf je ’m een morele rechtvaardiging voor piraterij. Alweer: niet doen.

De groep auteurs die vorige week in Het Financieele Dagblad hardop nadacht over e-books, meende het ei van Columbus te hebben gevonden: breng e-books uit voor een lage prijs, maar pas een jaar nadat de papieren editie is verschenen. Maar dat betekent alleen dat er een jaar lang geen legale, digitale versie van een boek verkrijgbaar is en je piraten al die tijd vrij spel geeft. En zie die markt daarna nog maar eens terug te winnen.

Hoe het wel moet: daar ben ik ook nog niet uit. Wel weet ik dat e-books alleen een levensvatbare markt worden als ze goed uitwisselbaar, makkelijk vindbaar en redelijk geprijsd zijn.

Argwaan

Er is kortgeleden een nieuwe ingreep bedacht tegen MS. Nieuws erover verspreidt zich al maandenlang als wildvuur. In kranten lees ik jubelende verhalen over mensen die al jarenlang niet meer zonder rolstoel konden, en die sinds die ingreep plotseling weer kunnen lopen. Minstens tien mensen – waarvan ik zeker de helft niet eens kende – hebben me inmiddels gevraagd of ik het óók laat doen, en pakweg twintig anderen stuurden me knipsels erover toe of vroegen me wat ik er nou van vond.

De ingreep is ontwikkeld door de Italiaanse chirurg Paolo Zamboni. Bij MS is volgens hem een ader in hals of hoofd vernauwd, waardoor ijzer niet snel genoeg kan worden afgevoerd. Door die opeenhoping van ijzer in de hersenen ontstaat vervolgens MS. Zamboni’s oplossing: de halsader dotteren of met een stent verwijden. Al aangerichte schade zou zich volgens hem na die ingreep grotendeels kunnen herstellen.

Eerlijk gezegd vond ik het maar niks. Over wonderbaarlijke genezingen ben ik sowieso sceptisch, helemaal in dit geval: MS is een complexe ziekte en dan is het niet waarschijnlijk dat een simpele oplossing plotsklaps blijkt te volstaan. Dat Zamboni’s idee elke theoretische basis ontbeert, helpt niet echt. Dat een opeenstapeling van ijzer niet goed is, geloof ik gerust; maar dat verklaart niet waarom iemands immuunsysteem zichzelf aanvalt, wat nu juist het grote raadsel van MS is.

Ook empirisch lijkt Zamboni’s methode weinig hout te snijden. Geen van de duizenden neurologen, immunologen en celbiologen die wereldwijd MS bestuderen, heeft ooit geconstateerd dat er teveel ijzer in de hersenen van hun patiënten zit. Zouden ze nu heus collectief een blinde vlek hebben gehad?

Zamboni bleef stellig. Hij had een groep MS-patiënten onderzocht en allemaal hadden ze die vernauwde halsader. Opereren was het devies!

Deskundigen maanden tot terughoudendheid. Onder patiënten echter werd Zamboni’s boodschap gretig ontvangen. Logisch: zo’n langzaam maar gestaag voortschrijdende ziekte is iets om wanhopig van te worden, en medicijnen die MS kunnen genezen of stoppen, zijn er niet. Er is alleen spul dat de ziekte kan afremmen en zelfs dat helpt maar beperkt, of soms helemaal niet. En nu riep ineens iemand, een arts nota bene, dat hij de remedie had…

Patiënten waren niet de enigen die enthousiast reageerden. Allerlei privéklinieken zagen een lucratief gat in de markt en zetten de ingreep subiet op hun menu. Inmiddels zijn er al wachtlijsten.

Ik las alles en aarzelde. Natuurlijk zou het geweldig zijn als het waar was – maar was het ook waar? En hoezo, niks te verliezen? Zo’n ingreep is bepaald niet zonder risico, en daarnaast: hoop opvatten die daarna wellicht de grond wordt ingeboord is helemaal niet ‘niks’. Dat is juist heel ingrijpend en destructief. Maar ja, anderzijds… wie niet waagt, wie niet wint enzo.

Het VU-ziekenhuis – waar de beste MS-specialisten van Nederland rondlopen – heeft inmiddels onderzoek gedaan naar de kwestie. Ze vergeleken twintig mensen met en twintig mensen zonder MS. Beide groepen bleken precies even vaak zo’n vernauwing aan de halsader te hebben. Oftewel: ze vonden geen enkele grond voor Zamboni’s beweringen. Ook onderzoeken elders vegen de theorie van tafel.

De onrust onder patiënten blijft. Sommigen negeren koppig alle degelijke onderzoeken: hoop, ook valse, is kennelijk aantrekkelijker dan de bittere realiteit. Anderen vermoedden zelfs een moedwillige verdoezeling van de feiten, in een valse samenzwering van het establishment tegen een alternatieve oplossing. Ondertussen spinnen de commerciële klinieken garen bij deze onrust.

En ik, ik denk aan die affaire in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Indertijd was er ook zo’n wondermiddel tegen MS, toen geen Italiaanse operatie maar een Russisch vaccin, en ook toen eisten patiënten dat hun artsen het hen zou voorschrijven en repte men van ongerechtvaardigde argwaan tegen een evidente remedie. Het Russisch vaccin bleek het hondsdolheidsvirus te bevatten.

Exit screening

Tegen de tweejaarlijkse borstkankerscreening bestaan ernstige bedenkingen. Enerzijds worden bestaande kankers te vaak over het hoofd gezien, anderzijds worden er geregeld afwijkingen geconstateerd die er later, veel angst en nader onderzoek verder, helemaal niet blijken te zijn. De tweejaarlijkse mammo’s leiden in te veel gevallen tot valse geruststelling of juist tot voor niks in de piepzak zitten.

De Deense onderzoekers Gøtzsche en Nielsen hebben al twee keer (in 2000 en in 2008) via uitgebreide meta-analyses aangetoond dat één op de vijf zichtbare borstkankers wordt gemist bij screening; de zogenaamde vals-negatieven. Maar ook het percentage vals-positieve uitslagen is onredelijk hoog, constateerden de Denen. Als duizend vrouwen zich twintig jaar laten screenen, wordt weliswaar van één van hen het leven gered, maar moeten tweehonderd vrouwen ten onrechte verder onderzoek laten verrichten (en wekenlang in de zorgen zitten), en krijgen tien vrouwen een onnodige operatie. De kans dat een vrouw door aan de tweejaarlijkse screening mee te doen ten onrechte wordt geopereerd of zelfs bestraald, is maar liefst tien keer groter dan de kans dat haar leven erdoor wordt gered.

Een belangrijke reden voor de vele vals-positieve uitslagen is dat foto’s niet altijd makkelijk te beoordelen zijn. Dat is niemands schuld: lichamen presenteren zich nooit zo netjes als de handboeken suggereren. Welke beeldvormende techniek je ook gebruikt, die levert altijd slechts een voorstelling van de werkelijkheid op en laat ruimte voor interpretatie. Als de foto iets raars lijkt te tonen volgt uiteraard nader onderzoek, bijvoorbeeld een punctie of een biopt, en als ook die onduidelijk is een operatie. Dat blijkt dan meestal gelukkig zonder akelige diagnose af te lopen – opluchting alom, uiteraard. Maar zonder dat bevolkingsonderzoek had je überhaupt niet door die medische molen en door al die angst gehoeven.

Gaandeweg lijken medici daarnaast het zekere voor het onzekere te nemen en onduidelijkheid eerder als afwijking te interpreteren. Tegenwoordig wordt DCIS altijd operatief verwijderd: maar ondanks de onheilszwangere naam – ductaal carcinoma in situ – is DCIS helemaal geen kanker, zelfs geen voorstadium ervan. DCIS kán zich later tot kanker ontwikkelen, maar doet dat ook vaak niet: het verdwijnt vanzelf weer, of blijft jarenlang stabiel. DCIS moet je zeker in de gaten houden, maar meteen opereren is bepaald onzinnig. Het zekere voor het onzekere nemen leidt tot onnodige ingrepen en zinloze verminking.

Het grootste probleem met de tweejaarlijkse screening is dat juist de gevaarlijkste kankers er zelden mee worden gevangen. Zulke snelle groeiers kunnen zich makkelijk tussen twee screenings in ontwikkelen en uitzaaien. De enige methode om dergelijke raddraaiers op tijd te ontdekken, is geregeld zelfonderzoek. Voelen of er bobbels zijn of juist deuken, opletten op plotseling ingetrokken tepels of rare afscheiding.

We zouden meer aandacht moeten schenken aan zelfonderzoek. Het is de enige methode om snelle groeiers op tijd te vinden, en voor vrouwen die buiten de screeningsgroep vallen – iedereen jonger dan 50 of ouder dan 75 – sowieso de enige controle die tot hun beschikking staat. Maar zowat iedereen in borstkankerland wijst zelfonderzoek af: teveel vrouwen denken dan iets te vinden dat niets is. (Dan moet je vrouwen beter instrueren, denk ik, en huisartsen opleiden tot goede instructeurs.)

Het rare is dat iedereen in Nederland hamert op de veronderstelde nadelen van zelfonderzoek, maar dat de bewezen nadelen van screening nooit worden genoemd. Kennelijk hebben we screening heilig verklaard. Ook in de vrouwenbeweging, helaas: het proefprocessenfonds van het Clara Wichman Instituut procedeert al geruime tijd tegen de staat om de screening ook voor vrouwen boven de 75 toegankelijk te maken.

Maar de sterfte door borstkanker is de laatste jaren gedaald, is de uiteindelijke tegenwerping; en dat komt toch door die screening? Onder auspiciën van Gøtzsche is zojuist nieuw onderzoek gepubliceerd. Jørgenson & Zahl vergeleken de sterfte aan borstkanker in gebieden waar wel en waar niet wordt gescreend. De verrassende conclusie: ja, de sterfte aan borstkanker is inderdaad iets gedaald. Maar hij is overal gedaald en zelfs meer in gebieden waar nu juist niet wordt gescreend via een bevolkingsonderzoek.

Exit screening, dunkt me. Het levert minder op dan we hopen en kost meer dan we willen. Ik wou dat het Clara Wichmanfonds daarover ging procederen.

11 april 2010 / Lover, juli 2010

De vier ruiters

Via mijn mentorschap bij DasArts in 2007 heb ik Nir Nadler leren kennen. Zijn werk overdonderde me nogal. Aan het eind van het blok dat ik daar samen met Titus Muizelaar gaf, deed Nir samen met zijn vrouw Chaja Hertog een performance die nog lang op mijn netvlies stond gebrand. Het was met afstand het mooiste dat ik bij DasArts had gezien, nee, het was een van de mooiste dingen die ik ooit had gezien. Simpel, krachtig, gelaagd, spannend, onthutsend – en ontroerend.

In een klein en schaars verlicht kamertje lag Nir in een donker kostuum op een kleine verhoging die niet veel breder of langer was dan hijzelf. Twintig centimeter boven hem zweefde Chaja. (Nou ja, zweefde… Ze hing in een onzichtbaar perspex en leren frame dat met sterke draden aan het plafond was bevestigd, maar daar zag je allemaal niks van dus het leek of ze zweefde.) Chaja’s haar viel half over Nirs gezicht, haar rode rok hing langs haar benen naar beneden. Zo lagen ze daar, volkomen onbeweeglijk in elkaars ogen starend: heel dicht bij elkaar maar met een niet te overbruggen afstand tussen hen beiden. Mind the gap heette de performance.

Chaja’s werk had ik tot nu toe alleen als documentatie gezien. Maar de video van Instrumen vond ik – alweer – prachtig. Voor die installatie heeft ze voor drie musici instrumenten ontworpen die vervloeiden met hun lichaam: instrumenten die je moet aantrekken om ze te kunnen bespelen, instrumenten die je omgeven, instrumenten die nieuwe ledematen werden. Vervolgens zijn die drie musici gefilmd en daar maakte Chaja een groot videodrieluik van.

Vandaag zag ik voor het eerst een werk van Chaja live. Nir had me er al over verteld: het maken ervan had nogal wat voeten in aarde gehad. Chaja heeft vier paarden gefilmd, die op een lopende band stonden. Bij de afdeling Dierengeneeskunde in Utrecht hebben ze een speciale lopende band voor paarden en andere grote dieren: voor onderzoek en voor therapie enzo. Uiteindelijk kon ze daar niet terecht en moest ze op het laatste moment uitwijken naar een onderzoekscentrum in Duitsland (en dus ook nieuwe paarden vinden). De dieren staan op de lopende band, die langzaam in beweging wordt gezet, zodat ze gaan lopen; ondertussen werden ze frontaal gefilmd.

Vandaag zag ik het vierluik dat ze daarvan heeft gemaakt: The Four Riders of the Apocalypse. Vier grote panelen, op elk paneel een paard. Een wit paard met franje aan zijn benen, lange haren die bij elke stap prachtig golven; een zwarte Arabier met zulke ranke poten, oh nee benen, dat je je afvraagt hoe ze zijn gewicht kunnen dragen; een grijs paard, rank en iets kleiner dan de rest; en een bruin paard, een echt werkmanspaard, zo’n gedrongen Belgisch-bierpaard, met korte, brede benen.

De video’s zijn zo gesneden dat de paarden bijna synchroon lijken te bewegen. je ziet ze vlak voor je staan en soms ongeduldig met een hoef schrapen. Hun hoeven glimmen. Dan komt de lopende band in beweging. Hun borstkas deint: linkerbeen, rechterbeen, linkerbeen. De video zit ze zo dicht op de huid dat je alle spieren ziet bewegen en de aderen ziet zwellen. Langzaam neemt het tempo toe – het kleinere grijze paard lijkt de toon aan te geven – en even gaan de twee middelste paarden in galop; dan zakt het tempo weer. Oren. Ogen. grote zwarte ogen. De mond van de paarden, met lange ruige haren, nat geworden neusgaten, weer die ogen van zacht fluweel, en die kleine fiere oren die zowat een halve cirkel draaien terwijl de paarden de geluiden om hen heen trachten te volgen. En dan weer die borstkassen en die gestaag op je af stappende benen.

Het is fascinerend. Dat trage, langzame, bijna machinale deinen van die borstkassen; links rechts links rechts. De dunne benen, het buigzame gewricht net boven de hoef: het buigt naar voren, het buigt naar achteren, en het houdt het hele paard overeind. De vier hoeven die allemaal even kort in de lucht zijn als het grijze paard in galop gaat. En al die tijd bouwt de spanning zich bij de toeschouwers op, je verwacht steeds maar dat ze losbarsten in een genadeloze galop, dat ze vooruit zullen stormen en vlokken schuimend speeksel langs hun flanken zullen jagen en ons omver zullen lopen, en dat gebeurt steeds nét niet. Na een minuut of acht begint de video van voor af aan, de spanning net op een wat hoger niveau. Een bolero voor vier paarden.

D’r was iemand die tegen Chaja zei dat dit abosluut museumwaardig was. Ik was het helemaal met hem eens, zeker toen ik van Nir hoorde dat de videopanelen – die nu naar schatting 75cm x 150cm waren – eigenlijk groter waren bedoeld en dat ze makkelijk 2,5m x 5m zouden kunnen zijn. Dat zou ik graag zien: die vier paarden, meer dan levensgroot, die onrustig dralen en stappen en malen en lopen en draven, en die eindeloos op je af komen.

The Four Riders of the Apocalypse was Chaja’s afstudeerwerk voor de Academie voor de Beeldende Kunst in Den Haag. , het werk is daar nog tot 3 juli te zien te zien.

[Vorig jaar zomer hadden ze een gezamenlijke tentoonstelling in Israël, en tot mijn eer en genoegen vroegen Chaja en Nir me toen om een artikel voor de catalogus te schrijven.]

Voor abonnees

Het heeft even geduurd, maar Wie is U? – deel 5 uit de serie The Next Ten Years, waarvan ik hoofdredacteur ben – is eindelijk te krijgen via de webwinkel van Xs4all.

Abonnees van XS4all kunnen het boekje daar gratis bestellen.(Niet-abonnees kunnen het voor 5 euro bij de reguliere boekhandel of bij Bol.com kopen.) In de webwinkel van Xs4all zijn ook drie oudere delen te koop, elk voor 3,50 per stuk: Een wereld te winnen (deel 2, over gaming), Korte verhalen voor de nabije toekomst (deel 3, fictie over nog tuit te vinden communicatiemiddelen), en Beter internet (deel 4, interviews over Web 2.0).

Ik ben erg trots op mijn lange essay over de sociale geschiedenis van de telefoon, waarmee de bundel opent. Zo’n stuk bestond nog nergens…. Het beschrijft de veranderingen in de rol en het gebruik van de telefoon. Van de bakelieten telefoon die vroeger op een koude gang hing, naar de telefoon die decentraal in huis werd (in elke kamer één), tot de telefoon als draagbare houder van al je sociale netwerken. Read & enjoy :)

Martin Gardner

Vier weken na dato ontdekte ik dat Martin Gardner eind mei was overleden. De man is 94 geworden, dus heel onverwacht was het niet.

Gardner heeft prachtige annotaties gemaakt bij Alice in Wonderland, Through the Looking-Glass en The Hunting of the Snark. In zijn voetnoten traceerde hij de oorspronkelijke kinderliedjes die Lewis Carroll had verhaspeld, zocht-ie de schaakpartij uit die in Through the Looking-Glass wordt gespeeld en wees hij op filosofische kwesties die in de boeken verwerkt zaten. Aan de vraag wat er nu eigenlijk op moleculair niveau gebeurt als je in spiegelland terechtkomt, wijdde hij een paginalange voetnoot en uiteindelijk besloot-ie maar een heel boek aan the kwestie te wijden (The Ambidextrous Universe: Mirror Asymmetry and Time-Reversed Worlds. Dat is pas toewijding.

Gardner hield daarnaast, net als Carroll zelf, van wiskundige puzzels en schreef daar geestige columns over. En hij was een geducht skepticus,die met groot plezier kwakdenkers fileerde. Saluut, Martin Gardner, u was een held.

Voorlichting

De schijf van vijf, kent u ‘m nog? Dat was een campagne waarin gezond en gevarieerd eten werd gepropageerd. Veel fruit, groente en granen, ruim zuivel, beetje vlees, beetje vis. Bij de dokter kwamen overzichtelijke en aantrekkelijke folders te liggen. We kregen overal uitgelegd dat wie verstandig snoepte een appel moest nemen en werden ons gaandeweg bewust van de risico’s van teveel koolhydraten, teveel suikers en teveel vetten.

In diezelfde periode, zo ergens in de jaren zeventig of tachtig, vonden we collectief dat we meer moesten gaan bewegen. De overheid ondersteunde dat idee allerhartelijkst: bewegen was namelijk enorm gezond en bovendien goed voor de lijn. Aerobics doen werd een rage, de ene sportschool na de andere werd geopend. We gingen trimmen, joggen, aquatrainen, fitnessen en hardlopen. Sportkleding dragen werd zelfs hip.

Tegenwoordig worden we zowat permanent voorgelicht. De gezondheidscampagnes verdringen zich via radio, tv, tijdschriften, kranten en websites: eet gevarieerd, beweeg vaker, rook niet, drink met mate. Instanties als het KWF haken daar gretig op in en leggen jaarlijks uit wat een goede, gezonde leefstijl precies behelst. Voedseletiketten sommen tot op de milligram nauwkeurig op wat precies waarin zit. Reclames hameren op ‘bewust eten’ en ‘gezonde keuzes’ en van zowat elk type voedsel is tegenwoordig een light variant beschikbaar.

We voeren dergelijke campagnes nu al ruim een halve eeuw. Alleen: het effect ervan is minder dan nul. Het gewicht van de gemiddelde Nederlander is door de jaren immers alleen maar toegenomen. Meer mensen kampen met overgewicht en meer kinderen dan ooit tevoor zijn te dik. Een onderzoeker van het Trimbos Instituut legde dat fenomeen vorige week als volgt uit (hij had het over alcohol, maar zijn analyse is moeiteloos uit te breiden naar andere voorlichtingscampagnes): ‘Het is niet zo dat er helemaal geen effect is. De kennis over de gevaren van alcohol nam wel toe, maar dat resulteerde niet in een gedragsverandering.’

Klaar ben je. Kennelijk helpen zulke campagnes, hoe vaak en hoe breed ze ook worden gevoerd, werkelijk geen klap. Moet je dan niet constateren dat een andere aanpak gewenst is, of op z’n minst kijken hoe het komt dat voorlichting in de praktijk amper zoden aan de dijk zet?

Ik kan wel een paar redenen bedenken waarom gezondheidscampagnes zo weinig opleveren. ‘Meer bewegen’ is naar het domein van de vrijetijdsbesteding verbannen, het is iets dat je als extraatje doet en waar ogenblikkelijk op wordt beknibbeld als je agenda even wat voller zit. Voor alle dagelijkse dingen – werk, boodschappen, school – nemen we gewoon de auto. Buiten spelen is in de stad ongewoon en lastig geworden, en voor kinderen boven de twaalf wordt het zelfs actief door de overheid ontmoedigd: want dan heet het ineens hinderlijk rondhangen en dat kunnen we natuurlijk écht niet hebben.

Gezond en light zijn in de voedselindustrie tot pervers marketingjargon verworden, het zijn claims die amper nog verband houden met de realiteit. Als in iets teveel suiker zit, zeg je gewoon dat het vetvrij is, en als er teveel vet in zit, maak je een versie met iets minder vet. Light chips, kom nou toch! Energy drinks barsten van de suiker, net als drinkbare fruitontbijten – daar is weinig gezonds aan te bekennen.

‘Gezond’ verkoopt – misschien is dat inmiddels wel het werkelijke probleem. En wellicht moeten we ons drukker maken over snackbars vlakbij scholen dan om coffeeshops in de buurt.

Maatschappelijk middenveld

De laatste maanden is er veel geschreven over het gebrekkige privacybeleid van Facebook. Onder die druk past het bedrijf z’n aanpak gaandeweg aan: het gaat de goede kant op, zij het traag. Maar er is meer aan de hand dan privacy alleen.

We realiseren ons te weinig dat uit al die persoonlijke contacten die tegenwoordig ten overstaan van derden worden onderhouden, inmiddels een nieuw publiek middenveld oprijst. Vroeger wist je niet wie lid was van Amnesty, tenzij het gesprek daar toevallig op kwam. Op sociale sites als Faceboiok wordt je lidmaatschap van zo’n instantie of je adhesie aan een initiatief ogenblikkelijk – du moment dat je het doet en doordat je het doet – aan je hele netwerk doorgegeven.

Dat is nieuw. We hebben niet eerder meegemaakt dat iets steunen synoniem is aan het propageren en doorgeven ervan. Je ideeën en affiniteiten zijn ineens instant zichtbaar. Daarmee zijn ze automatisch potentieel onderwerp van gesprek of debat.

Facebook verwijderde eind 2008 honderden foto’s van vrouwen die hun kind de borst gaven en dreigde met het intrekken van de betreffende accounts; er zou op de foto’s ‘te veel borst’ te zien zijn. (Uiteraard leidde dat tot de oprichting van een Facebook-actiegroep, getiteld ‘Hey Facebook, breastfeeding is not obscene’, die in korte tijd dik honderdduizend leden verzamelde en veel pers kreeg.)

Die gebeurtenis, hoe futiel wellicht ook, illustreert een nieuw probleem: sociale websites hebben commerciële eigenaren die de publieke discussies en het getoonde materiaal ‘netjes’ willen houden en die de site als geheel aantrekkelijk willen houden voor adverteerders. Ons nieuwe sociale middenveld ontwikkelt zich binnen de parameters van de commercie, en bovendien op een platform waarin geen rekening wordt gehouden met couleur locale of regionale verschillen. In Nederland zou geen enkel bedrijf aanstoot nemen aan moeders die hun kind de borst geven; in Amerika ligt dat kennelijk anders.

Mag je een Facebookgroep beginnen die de geneugten van cannabis bezingt, of er een abortuspil promoten? Hoe lang blijft een loftuiting aan het adres van Osama Bin Laden op Hyves staan? Kun je via LinkedIn een boek aanprijzen dat de merites van allerlei zelfmoordmethoden beschrijft?

Welke discussies en groepen op zulke sites zijn toegestaan is volkomen onduidelijk. We weten alleen dat de bedrijven erachter hun grenzen nauwer trekken dan de diverse grondwetten doen. En dat het als Europeaan verdomde lastig procederen is tegen een Amerikaans miljardenbedrijf dat je eruit heeft geknikkerd wegens een hun onwelvoeglijke uitlating.

Natuurlijk, een cafébaas kon je ook zijn etablissement uitzetten als je gedrag hem niet zinde. Maar dan kon je vrijwel zeker elders een café vinden waar jij en je ideeën wel werden getolereerd. Tegenwoordig zitten we allemaal in uithoeken van een paar wereldomspannende cafés.

Wie dan de toegang wordt ontzegd, zoals een goede vriend laatst gebeurde, is ineens onthand. Hij werd Facebook afgeknikkerd en ondanks dringende mails wou niemand hem zeggen waarom. Dat wringt. Temeer daar je in diezelfde beweging ook afgesneden bent van de gesprekken met en tussen je vrienden, van aankondigingen en uitnodigingen, en van de correspondenties die je er hebt gevoerd. Alles en iedereen is in één klap weg: je netwerk is pardoes onbereikbaar.

Anders gesteld: wat betekent ons recht op vrije meningsuiting als niemand ons nog kan horen? Of als onze grondwettelijke rechten worden begrensd door wat commercieel acceptabel is?

Max & de deur

Dit weekend heb ik uitgebreid in de tuin gewerkt. Het had er nogal gewoekerd, en vorig jaar heb ik er geen klap aan gedaan – wat jammer is want het is een klein maar heerlijk tuintje.

Na de snoeipartij van afgelopen maandag is er weer een boel licht & lucht in de tuin gekomen: de massieve klonten groene heesters die zowat al het zonlicht tegenhielden, heb ik fors uitgedund en dat oogde meteen al stukken ruimer. Ook was er een veld geraniums, ooit begonnen met drie luttele plantjes die inmiddels zowat vijf vierkante meter hadden opgeslokt. De drie aardbeiplantjes die pal daarvoor stonden, waren hard op weg hetzelfde te doen en hadden het vijvertje inmiddels half uit zicht gehaald. En dan waren er nog de argeloos geplante anemoontjes van twee jaar geleden die aan een opmars waren begonnen.

Kortom: na het uitdunnen en inperken had ik flink wat kale plekken in de tuin, de twee platgetreden paden die de steigerbouwers, schilders, timmerlui, gevelschoonspuiters en andere werklui de afgelopen weken in de tuin hebben gemaakt, nog daargelaten. Zodat ik zaterdag spul heb gekocht voor een deel van de veilige (want werkmansvoetenvrije) kale plaatsen in de tuin.

De woekerende aardbeiplanten zijn allemaal voorzichtig uitgegraven en in potten gezet. Tip: zet aardbeiplanten nooit in de volle grond want a) de insecten, waaronder vooral pissebedden, zien de rijpe vruchten zo geheid eerder dan jijzelf en vreten de boel aan en b) indien ze eens een aardbei overslaan zie jij die zelf ook niet want dan zit-ie verscholen onder het loof. Zodat ik nu drie hangpotten en vijf om de afvoerbuis langs de gevel vastgesnoerde potten vol aardbeienplanten heb, benevens twaalf gewone potten die aan bezoekende en te bezoeken vrienden kunnen worden wegggegeven, en ik dit jaar goede hoop heb dat mijn eigen oogst niet door de lokale bevolking maar door mijzelf kan worden opgegeten.

Hieronder een beeld van de tuin. Het deel zo tegenover de keukendeur – het uitstulpende deel, zal ik maar zeggen, hoewel dat heftiger toont dan het is omdat daar ook die twaalf op bezoek wachtende aardbeipotten staan – wil ik nog aanpakken, maar daarmee wacht ik beter tot de werklui weg zijn. Het plan is om wat nu richting keukendeur oprukt, te verplaatsen naar de kaalgetrapte plaatsen.

Enfin: ik heb me erg vermaakt. Mijn handen zitten vol schrammen, mijn nagels zijn ontoonbaar geworden en de tuin is er geweldig op vooruitgegaan. Max heeft me het grootste deel van de tijd vergezeld. Aangelijnd, dat wel, want dat boomavontuur van afgelopen maandag wou ik liever niet meteen herhalen.

Natuurlijk moet ik haar dan om de vijf minuten bevrijden omdat ze zichzelf heeft vastgewandeld en haar lijntje tussen stoelpoten of planten in een knoop is geraakt, maar dat geeft niks. Ik ben alleen maar blij dat ze zo de tuin in alle veligheid kan verkennen. En soms zit ze een kwartier of een uur lang op een tuinstoel of tussen wat hoge planten in alle rust de boel te observeren: de tuin is réuzeleuk, vindt Max. Overal hoekjes en geuren en geluiden en dingen om te zien en te ruiken.

Michael was de afgelopen dagen vaak in de buurt en kwam geregeld even kijken. Ze besnuffelen elkaar bij zo’n ontmoeting nu steeds uitgebreid, en Max komt minder hard op Michael afgestormd als-ie zich vertoont, wat Michael geloof ik erg waardeert. Soms heft-ie zijn poot in een waarschuwend gebaar – ‘Gedraag je, kleintje! Jij bent per slot van rekening de nieuweling, niet ik!’ – en Max loopt dan braaf een paar stapjes achteruit. Heel goed: afstand bewaren getuigt van respect.

Michael heeft op zijn beurt minder de drang het hele huis te inspecteren zodra hij binnen is. Vandaag sprong hij voor het eerst op de keukenstoel voor een dutje zonder eerst symbolisch het bakje met Max d’r brokjes half leeg te eten en zonder al haar kattenbakken af te gaan. Hoera, vooruitgang! En Max wou weliswaar prompt naar binnen toen Michael in de keuken zat, maar ging hem niet uitdagen door op zijn stoel te springen of zich anderszins obstinaat in zijn blikveld te wringen. Michael gedroeg zich prompt minder getergd en ging als vanouds lui liggen slapen. (Zojuist kwam Michael weer binnen en schoot ditmaal wel subiet naar Max d’r eten en begon te schransen, maar het begin is er.) Het gaat wel lukken met die twee. Vriendjes zullen ze waarschijnlijk nooit worden, maar elkaar gedogen is mooi zat.

Toen Max vanmiddag de keuken in liep omdat Michael daar zat, maakte ik haar lijntje los en deed de keukendeur achter ze dicht. Michael vertrok na een kwartiertje weer. Aangezien er binnen nu geen attractie meer was en Max gewoonlijk wil zijn waar ik ben, ik buiten was en alleen de keukendeur ons scheidde, deed ze het enige dat haar restte: slim zijn en een list verzinnen. ‘Uhm, wacht ‘s…’ moet ze gedacht hebben, ‘Gaat die grote zwarte niet aldoor zélf naar buiten, zonder Spainks tussenkomst, en zonder dat de hele deur open hoeft? Doet-ie dat niet dáár, via die plek die weliswaar zicht biedt op buiten maar toch dicht lijkt, want als je je neus er tegenaan houdt voel je weerstand? En ook voel ik juist daar, alléén daar, iets van wind en ruik ik daar van alles dat ik buiten ook ruik. Uhm, indeed. Die plek, daar is iets mee. ‘

Max begon het kattenluikje systematisch te bewerken: dáár lag de oplossing, dáár moest ze doorheen. Maar hoe werkte dat ding in hemelsnaam? Zo ging-ie niet open, en zó ook al niet… Ze mauwde even machteloos maar bleef het proberen. Gelukkig – en: hoezo gelukkig, natuurlijk – had ik mijn camera in de buurt liggen. (Ik heb geloof ik nog nooit zoveel foto’s en filmpjes gemaakt als nu met Max. Behalve misschien toen Tweety afgelopen oktober plotseling zo onherroepelijk ziek werd. Hem heb ik die laatste week eindeloos vastgelegd, deels voor de herinnering, maar vooral om mezelf later te kunnen bewijzen dat het heus, werkelijk waar, nee Spaink je deed er echt goed aan, noodzakelijk was hem een spuitje te laten geven.)

Op dit filmpje is te zien hoe Max eerst vruchteloos probeert het luik met haar nageltjes naar zich toe te trekken – ja hallo, de deur zelf gaat toch ook zo open? Dat heeft ze inmiddels vaak genoeg gezien! – en dan snapt dat het luikje ook naar de andere kant open kan. Ze duwt met haar kop, het luikje wijkt, en ze stapt erdoorheen. Eenmaal buiten lijkt ze eventjes verbaasd: is dit heus hetzelfde buiten als anders, wanneer Spaink de deur open doet? En is dit nou echt hoe het werkt? Daardoorheen en dan kun je van binnen naar buiten? Wanneer ik haar laat zien dat het luikje ook omgekeerd werkt – vanuit de tuin kun je op deze manier echt erewoord waar ook gerust weer naar binnen – lijkt ze oprecht geïnteresseerd.

‘s Avonds zaten we beiden binnen. Tochtdeur naar de keuken open, voor het eerst geen obstakel voor het kattenluikje (ik zet daar steeds iets voor als de tochtdeur open is, om te voorkomen dat Max ongeëscorteerd naar buiten gaat). Max had geen enkele belangstelling voor het kattenluikje. Later die avond, toen andere Karin hier was en we samen even in de tuin rondkeken, deed ik de keukendeur achter ons dicht. Binnen een paar minuten probeerde Max via het kattenluikje in de tuin te komen, en dat lukte haar opnieuw. Well done! (En ook: prettig te weten dat het kattenluikje (nu nog) vooral interessant is als zij binnen is en ik buiten ben.)

Wat betreft die ekster die het op Michael had voorzien: terwijl ik met andere Karin zat te praten – we zaten in de woonkamer, aan de straatkant van het huis – hoorde ik ineens buiten weer een ekster kijven. Toen ik naar het raam liep, zag ik een ekster neerstrijken op een van de auto’s die voor het pand staan geparkeerd. ‘Wat raar,’ dacht ik, ‘het stikt hier al jaren van de eksters maar ik heb er nog nooit eentje op een auto zien zitten.’

Nieuwsgierig schoof ik de vitrage opzij en nam de straat in ogenschouw. Verdomd. Zes meter verderop liep Michael. De ekster vloog weg van de auto en ging laag in een boom zitten, een paar meter van Michael af. Die ekster maakt kennelijk nog stééds jacht op hem. Tenminste: ik neem aan dat het dezelfde ekster is, maar zelfs als het een andere ekster is, is het opmerkelijk. Kennelijk is Michael het mikpunt geworden van de woede of de pesterijen van een of meer eksters hier. Ik heb geen idee waarom. Michael vermoedelijk ook niet, en ik hoop van harte dat-ie er niet al te veel onder lijdt.