Max groeit tegen de klippen op. Terwijl ze eerst hoog op haar poten stond, is de rest van haar inmiddels zo gegroeid dat haar poten nu van gewone lengte lijken, of zelfs kort. Haar oren zijn nog wel erg groot, en haar staart en haar tong lang. Iets van die slanke, Siamese elegantie houdt ze uiteindelijk wel, denk ik :)
Ze is nu een half jaar oud. Een paar weken geleden registreerde de weegschaal haar voor het eerst zelfstandig. Ik heb zo’n elektronisch ding met een een beeldscherm, hij wikt en weegt en zegt na een paar seconden ‘zoveel kilo’, maar als Max erop stapte deed het ding nooit wat. Ze zat duidelijk onder de radar van de weegschaal. Tot voor kort tenminste. Tegenwoordig slaat-ie wel aan als ze erop stapt: drie hele kilo’s weegt ze! Da’s zes keer zoveel als toen ze hier kwam, want indertijd was ze maar een pondje poes.
Ze is veel buiten, tegenwoordig ook zonder toezicht en soms zelfs met gesloten keukendeur: ze beheerst de kunst van het kattenluikje inmiddels. Buiten vindt ze nog steeds geweldig, al is het daar nu kouder en minder zonnig. Bijwijlen raast ze door de tuin: ze schiet van links naar rechts, klautert in een boom, sjeest de keuken in en maakt een slalom, om dan weer keihard naar buiten te rennen. Als ik binnen blijf komt ze geregeld even kijken of thuis alles nog in orde is; na die korte inspectie holt ze weer de tuin in en het dakterras op. Maar ook ligt ze soms gewoon op de stoel naast me te slapen terwijl de tuindeur open is. ‘Buiten’ is niet meer iets waarvan je elke seconde moet benutten.
Soms is ze een paar uur de hort op. Wat ze dan doet: geen idee, maar als ik naar buiten ga en haar roep is ze binnen de minuut weer in zicht. Nou ja, op één keer na: toen was ze voor de tweede keer in het steegje gesprongen, en vanuit die diepte weer op de daktuin komen is een kunstje dat ze nog niet snapt. Nadat ik haar zocht en haar hoorde klagen kon ik haar via een over de muur geworpen dekbed weer naar boven hijsen. (Die truc heeft ze nu wel door: de eerste keer duurde het een half uur voordat ze snapte dat ik haar Rapunzel kon zijn.) ‘s Avonds lok ik haar binnen en dan doe ik de deur tussen hal en keuken dicht, en dat was dat.
Michael went nog niet echt aan de nieuwe situatie. Hij is vaak weg, en als-ie er wel is, is-ie klaaglijk. Maar ja, dat was-ie ook al voordat Max haar entree maakte: Michael voelt zich namelijk sowieso (vergeef me de flauwe woordspeling) de gebeten hond: ze moeten ook altijd hém hebben. Hij mept nooit ‘s ferm van zich af, dat helpt niet erg, en dat terwijl Max hem permanent uitdaagt: ze springt bovenop hem, ze klauwt naar zijn staart als-ie op de keukenstoel ligt, ze schiet vlak voor hem langs en snijft hem zo het pad af en meer van dergelijk puberaal gepest.
Met Max en de kat van de buurvrouw gaat het beter. Japie (of ‘Droppie’, ik kan de buurvrouw nooit goed verstaan als ze haar kat roept, ze heeft een nogal krakende stem) geeft Max wel geregeld een fikse dreun, dus bij hem durft ze minder. Plus dat er minder noodzaak is, natuurlijk: Japie ziet ze hoofdzakelijk buiten, op gemeenschappelijk terrein, terwijl Michael in óns huis komt en daarom volgens Max een vieze vuile indringer is.
Maar dat gaat misschien veranderen.
Japie (of Droppie, wie zal het zeggen) is een grote, schuwe zwarte kat die onrustbarend veel wegheeft van Tweety. Postuur, argwaan, beweging: alles. Japie is wat logger en heeft kogelronde ogen, terwijl Tweety met zijn schuine ogen mijn China boy was, maar verder heb ik wel gedacht dat ze familie van elkaar zouden kunnen zijn. Japie is onbenaderbaar, pok dat heeft-ie gemeen met Tweety. Ik woon hier al bijna twintig jaar – langer dan hij, denk ik – maar Japie maakte zich altijd subiet uit de voeten als-ie me zag, en aanraken: ho maar.
Deze zomer veranderde dat langzaam. Dat kwam door Max: new kid on the block enzo. Japie was razend nieuwsgierig naar dat jonge katje. Soms werd-ie weliswaar kregel over haar puberale speelsheid, en gaf ‘r dan een welverdiende hengst, maar al met al zat-ie ineens veel vaker op het muurtje: kijkend naar Max. En soms ook naar mij.
Een maand of wat geleden kwam Japie voor het eerst zo dichtbij dat ik ‘m kon aanhalen. Hij schrok daar een beetje van. Ik ook trouwens. Tweety was aanvankelijk zo wantrouwig dat hij elke toenadering met woede beantwoorde, en toen hij ontdekte dat geaaid worden onverwacht aangenaam was, werd-ie nog bozer. Elke centimeter vertrouwen die ik won werd met klauwen en tanden gemarkeerd, want Tweety vond het doodeng om iets prettig te vinden. Dan beet-ie. Hard. Twee of drie keer is-ie zelfs ‘s nacht – toen iedereen lag te slapen, hij naast me – opgesprongen om me in mijn voorhoofd te bijten.
Of het nu de gelijkenis tussen die twee is, of dat ik vagelijk voel dat Japie niet zomaar iemand anders wil vertrouwen – ik weet het niet. Japie komt hier steeds vaker en als ik hem aanhaal, bereid ik me ongewild voor op een uithaal of een beet. Maar niksniet. Japie vindt het ondubbelzinnig lekker. Hij vertrouwt me steeds meer, ook al schrikt-ie van alles. Kennelijk ben ik hier degene die iets moet afleren.
Een aantal weken geleden viel me op dat Japie over de muur van de daktuin kwam aanrennen zodra ik naar buiten kwam. Oh leuk, ik was er weer! Hij wilde aangehaald worden, maar durfde niet. Dagenlang gaf-ie alles in mijn buurt kopjes en trok hij zich niettemin schielijk terug wanneer ik mijn hand naar hem uitstak. (Max sprong daarbij soms bovenop hem, vermoedelijk uit jaloezie. Dat hielp niet erg.)
Steeds vaker drentelde japie quasi-argeloos het huis binnen. Een paar keer zag ik hem, terwijl ik zelf achter de computer zat, het huis binnen komen en van de keuken stilletjes oversteken naar de badkamer, waar Max d’r eten staat. (Van mij mag-ie gerust eten jatten. Ik vul de bakjes wel aan. Bovendien had ik indertijd de indruk dat Michael soms bij de buurvrouw at, zodat de gestolen brokjes vermoedelijk onderling verrekend kon worden.) Dus als japie op dievenpad was, maakte ik lokkende en geruststellende geluidjes. Mag best hoor Japie, eten stelen. En hier binnen komen mag ook.
Japies nieuwe toeschietelijkheid maakte me gloeiend trots: kennelijk kan ik goed overweg met schuwe katten en weet ik na verloop van tijd hun vertrouwen te winnen. Eerst Tweety, en nu Japie! Spaink, de kattenfluisteraar :)
Een week of twee terug veranderde er iets. Japie werd ronduit gretig. Hij bedelde om aanhalingen, hij gaf de keukendeur kopjes dat het een aard had en als-ie doorhad dat ik in de tuin was, kwam-ie aangesneld en bleef dan binnen bereik. Op zeker moment meldde Japie zich eerder dan Max als ik naar buiten kwam om haar te roepen. Ergens in diezelfde periode drong tot me door dat ik de buurvrouw al een tijdje niet meer rond kattenetenstijd ‘Japie! Japie…!’ had horen roepen. Of wellicht ‘Droppie, Droppie…!’
Ik ging oplettten. De laatste keer dat ik de buurvrouw had gesproken – zo van tuin naar tuin roepend – was twee weken geleden. Brandde er ‘s avonds licht? Was ze wel thuis? En belangrijker: was ze wel gezond thuis? Ze zou daar toch niet dood liggen ofzo? (De buurvrouw is flink bejaard.) Ik zag haar niet. Na een paar dagen schraapte ik mijn moed bijeen en belde bij haar voordeur aan. Niks. Een paar keer heb ik door het raam van haar woonkamer gespied, maar geen buurvrouw te bekennen.
Wel Japie. Die werd de dag aanhankelijker. Vanuit mijn tuin kon ik zien dat bij de buurvrouw een slaapkamerraam openstond, dus Japie kon gaan en staan waar-ie wilde. Maar overdag zocht hij, als de keukendeur hier openstond, mijn gezelschap en hij waagde zich steeds vaker in mijn huis om daar een verkenningstochtje te maken. Als ik ‘s avonds Michael en Max eten gaf, deed ik sindsdien ook iets op een bordje voor Japie. Binnen wou hij het niet opeten, buiten wel, dus dan maar daar.
Vanmiddag sprak ik eindelijk een andere buurvrouw. Of zij wellicht wist…? Nou welzeker wist ze. De buurvrouw was komen te vallen en had een arm gebroken. Nu zat ze in een bejaardentehuis ter revalidatie, en het zag er niet naar uit dat ze naar huis terug kon. De familie kwam elke dag langs om Japie eten te geven en ze waren aan het piekeren hoe alles verder moest.
Dus dat was duidelijk. Ik heb subiet aangeboden dat Japie – of Droppie, maar daar kom ik dan vast nog wel achter – hier mag komen wonen als hij dat wil. Huisdieren mogen vaak niet mee naar bejaardentehuizen, en Japie is gewend aan zijn grote daktuin: overdag is hij altijd buiten en wellicht wil hij helemaal niet naar een zorgcentrum verhuizen, ook al is dat beter voor zijn baasje. En wanneer we het slim aanpakken, kan Japie misschien langzaam overstappen van de buurvrouw naar mij. Als de familie bijvoorbeeld stopt hem te voeren en ik hem wél steeds eten geef, wanneer ik hem extra veel naar binnen lok en wanneer ik de komende maand overdag de keukendeur openhoud, kunnen we misschien een verhuizing in episodes bewerkstelligen zodat Japie hier domicilie kiest. (‘s Avonds de keukendeur open gaat nog niet, dat wil ik niet voor Max.)
Al die tijd moet ik maar denken aan die tv-reclame van weleer: jongetje wil naar Japie van de buren verhuizen omdat ze daar wél Kingcorn brood hebben. Ik ben nu Japies Kingcorn. En ook: hoe komt het toch dat er hier aldoor zwarte katten komen aanlopen? Eerst Michael en Tweety, en nu – mogelijk – Japie.
Mocht Japie besluiten dat-ie wel hier wil wonen, voorzie ik met Max geen groot probleem. Ze heeft redelijk veel respect voor hem, terwijl hij weet dat-ie op vreemd terrein is. Dat is grond voor een mooi compromis. We zullen zien hoe dit afloopt… (En wellicht heeft de familie uiteindelijk een heel ander onderdak bedacht voor Japie, of kan de buurvrouw toch gewoon naar huis.)
Kortom: wordt vervolgd.