Toeval

Natuurlijk is het toeval, maar dat maakt het niet minder mooi.

Gisteren, 26 oktober, was het een jaar geleden dat ik Tweety liet doodmaken, Tweety die in een week tijd zo ziek werd dat er geen houden meer aan was, Tweety die mijn hart had gestolen.

Nu heb ik Max (of zij heeft mij, dat kan ook heel goed). En sinds een maand ofzo hebben wij samen Japie, de buurkat die al wekenlang alleen is omdat zijn vrouwtje noodgedwongen in een revalidatiecentrum bivakkeert. Uit eenzaamheid is Japie langzaam naar hier aan het verhuizen: hij hunkert naar aandacht en warmte. Max slaat er dominant op los, maar Japie is twee keer zo groot dus ze bindt ook geregeld in. En ik fluister Japie stiekem in dat-ie Max gerust educatief mag terugmeppen: bij mij is ze een schat maar tegens andere katten gedraagt ze zich bepaald monsterlijk. Alles is van haar, overal geldt haar recht en niksniet leuk in harmonie, aldus Max. Delen? Ben je nou helemaal mal geworden? Dus ja, soms verdient ze een fikse pets.

Dat zij het leuk heeft vind ik belangrijk, maar dat betekent niet dat ze het alleenrecht op zorg en aandacht heeft. En al helemaal niet dat ze noodruftige buurpoezen de tent mag uitvechten. Ze hoeft geen vriendjes met de buurkat te worden, maar op zijn rug springen als-ie wil worden aangehaald, gaat me te ver. Ze moet leren dat Japie hier ook mag zijn en dat haar wil niet het enige criterium is.

Had ik al gezegd dat Japie onthutsend veel op Tweety lijkt? Dezelfde bouw, dezelfde schuwheid, hetzelfde opbloeien wanneer-ie aandacht krijgt. Dus heimelijk ben ik al dol op ‘m, buiten dat hij sowieso zielig is want ineens verstoken van gezelschap en dat niemand hem kan uitleggen waar zijn baasje nu in hemelsnaam is gebleven…

De afgelopen week ben ik Max en mij in vrijheid gaan oefenen. Ik laat de tochtdeur tussen hal en keuken ‘s avonds langer open, zodat Max nu ook in het donker naar buiten kan. (Ik probeer erg om niet al te ongerust te worden. Blijkt ook nergens voor nodig want meestal is ze na een kort ommetje al snel weer thuis.) Die open tochtdeur betekent ook dat Japie makkelijker kan binnenwandelen: eerder had-ie mij nodig om hem doorgang tot de rest van het huis te verlenen, of – als-ie eenmaal binnen was – hem weer een uitweg naar buiten te verschaffen.

Vanavond besloot ik om alle deuren de hele nacht open te houden. Japie kwam prompt op bezoek, Max en hij hebben daarna uren achtereen geschermutseld. Op zeker moment heerste rust, eigenlijk vrij plotseling. Ik dacht daarom dat Japie weer weg was. Bleek dat-ie op bed lag, precies op de plek waar Tweety zich altijd bij voorkeur nestelde. Ik liep nietsvermoedend de slaapkamer in en ineens was alles als een jaar geleden: Tweety lag op bed en zei met zijn ogen: ‘Owww. Hmmm. Prrr. En nu je er toch bent, wii je me niet even aaien…? Iets meer naar links. Een beetje hoger nog. Ja en nou iets harder. Oh ja, dát, dáár…!’

Het moet toeval zijn geweest dat er precies een jaar na dato opnieuw een grote, argwanende zwarte kat op Tweety’s plek lag, klaar om weg te spurten. En dat het toeval moet zijn,, maakt het voorval geen greintje minder mooi en geen greintje minder ontroerend.

Zaken doen

Pas afgelopen week daagde me waarom Rutte zo graag met Wilders in zee wilde. Door hun kabinet afhankelijk te maken van de gedoogsteun van de PVV leek me dat de VVD en het CDA zichzelf genadeloos in de klem zetten, terwijl ze Wilders vrij spel gaven.

Wilders is met deze constructie immers nergens aan gebonden. Hij hoeft geen handen uit de mouwen te steken, geen ministers of staatssecretarissen te leveren of anderszins verantwoordelijkheid te dragen. Wat hem aan het kabinetsbeleid bevalt kan-ie als zuivere winst voor de PVV opeisen. (‘Zonder onze steun was dit niet mogelijk geweest.’) Wat hem niet bevalt kan hij zonder repercussies afwijzen, toneelspelend dat-ie er niks mee te maken heeft. En terwijl de VVD en het CDA de PVV nooit voor het blok kunnen zetten, kan Wilders hun minderheidsregering makkelijk laten vallen. Het is een buitengewoon onevenwichtige, en voor Wilders een bijna per definitie profijtelijke machtsverhouding.

Waarom wilde de VVD dat wespennest zo hardnekkig tot stand brengen? Dat het CDA in hun keus meeging, is minder verrassend. De kaarten lagen nu eenmaal bij Rutte, dus die zouden ze volgen. Als zelfbenoemde rechterhand van God kunnen ze zich niet voorstellen níet in een kabinet te zitten – dat zou een religieus affront zijn, een teken van nationale goddeloosheid – en op grond van hun geloof achten ze hun deelname sowieso zalvend en heilzaam voor het volk.

Maar wat dacht de VVD te winnen bij een constructie waarin ze hun lot in handen legden van de PVV? Ik snapte het niet. Rutte wou dolgraag premier zijn, maar wat maakte deze hoge prijs acceptabel?

It’s the economy, stupid. Rutte heeft een heftig bezuinigingsplan ontworpen dat korte metten maakt met alles dat niet meteen rendabel is – inclusief ‘onrendabele’ mensen – en dat uitholt, afschaft, wegbezuinigt, verdacht maakt, onder druk zet en zwart verft. Hij heeft het idee van de BV Nederland tot leiddraad gemaakt: als het niks oplevert hebben we er dus niks aan. Renoveren, saneren, afstoten en ontslaan. Weg ermee!

Ik heb het altijd een onzindelijk gevonden de overheid voor te stellen als een bedrijf. Waar een bedrijf mensen kan ontslaan, opgekocht kan worden, failliet kan gaan, mensen en bezigheden kan afstoten, kan een staat dat allemaal juist niet. In tegendeel: de staat dient ervoor te zorgen dat de maatschappelijke en financiële troep die bedrijven al doende kunnen aanrichten enigszins beperkt blijft, en heeft voorts als taak om iedereen die buiten boord valt (of wordt gezet) een fatsoenlijke vangnet te bieden.

De overheid dient een algemeen belang: zelfzucht, winst en rendement zijn nooit haar enige ijkpunten. Sociale overwegingen benadrukken, burgerrechten implementeren en bewaken, denken op lange termijn, beschermen wat zwak of verdrukt is, investeren in verwaarloosde terreinen, zorgen dat risico’s gespreid en lasten verdeeld worden – dát is de taak van de overheid. Niet: winst maken en bonussen uitkeren aan de commissarissen of de raad van advies.

Mark Rutte wil Nederland omsmeden in een BV. Hij wil geen politiek bedrijven, hij wil zaken doen. Hij wil Nederland runnen. (Wanneer zelfs de overheid zich opstelt als een bedrijf, wie ruimt dan de resulterende troep op?)

Er is amper discussie geweest over die plannen. We hadden het allemaal veel te druk met Wilders en zijn verhouding tot het kabinet. Dat is waarom Rutte met de PVV in zee wou: Wilders is de perfecte bliksemafleider, terwijl hij Nederland verbouwt tot een BV.

… enzo

Als ik hier weining nieuwe berichten neerzet, is dat meestal een teken dat het even niet wil. Zo ook nu: de najaarsdepressie slaat heftig toe. Elke avond denk ik: ‘Mórgen, morgen ga ik dit, morgen doe ik dat… Heus!’ maar als ik de volgende ochtend opsta – altijd te laat, ik slaap geroutineerd een gat in de dag – ontbreekt me elke fut. Pas ‘s avonds (of beter: ‘s nachts) leef ik op, zodat ik laat maar altoos vol goede moed en mooie plannen naar bed ga, plannen en moed die de volgende ochtend onvindbaar zijn. Waarna ik mezelf op mijn kop geef en de mantel uitveeg. Wat allemaal niet helpt: meer dan een exercitie in zelfdestructie is dat gescheld op mezelf niet. Inmiddels ben ik daar toch heus een professional in, dus zijn zulke oefeningen volstrekt overbodig. Ook dat besef echter helpt weinig.

Dat ik al een jaar antidepressiva slik mocht niet baten tegen de inval van de herfstblues, al had ik daar eigenlijk wel op gerekend. Integendeel: dit jaar hakte ‘ie er onverwachter en harder in dan gewoonlijk. Zodat ik mijn eerder eigenhandig verlaagde pillendosis nu zonder last of ruggespraak tijdelijk heb opgehoogd, want met elke week dat dit langer duurt krijg ik een grotere hekel aan mezelf, en spiraal ik verder naar beneden. Enfin, dat ik nu wél wat schrijf is een goed teken :)

Waar het door komt? God mag het weten. Behalve de toenemende donkerte en kou – oftewel dat het gewoon herfst wordt – kan ik alleen verzinnen dat ik heimwee heb naar de zomer, de zomer die ik uittrok om niks anders te doen dan schrijven. Ik vond het heerlijk en ik mis het: een periode waarin ik lekker niks hoefde, waarin ik alles en iedereen met een geweldig excuus buitensloot en me volledig op mijn boek concentreerde. ‘Dan moet je dat weer doen,’ zult u zeggen, maar ik moet ook andere dingen doen: er liggen lezingen, stukken en ander werk te wachten. Ik had bedacht: drie weken op, drie weken af, maar aangezien ik gedurende die drie weken óp niks presteer want depressief, komt er van die drie weken áf ook niks terecht. Enfin, ik ruzie fijn door met mezelf. Dat gaat vast ook wel weer over. Ik ben in zulke zelfgevechten inmiddels een doorgewinterd professional, immers.

Het was overigens niet alleen malaise de afgelopen weken. Marjolein Houweling, iemand die ik hoog heb, publiceerde begin september een nieuw boek, Andermans ogen. Het boek gaat over vrouwen die eigenlijk jongens zijn, over voetbal, over politiek, over de Bijlmer, over kunst en over de liefde die je altijd een neuslengte voor blijft. Buiten dat ‘Andermans ogen’ leest als een trein is het boek om een andere reden interessant. Houweling – die een paar jaar geleden ontdekte dat haar vaste uitgever was opgekocht door een akelig concern – zat niet bij de pakken neer en probeert nu een nieuwe vorm van uitgeven te ontwikkelen. Ze heeft haar boek in eigen beheer gepubliceerd en tegelijkertijd een geweldige deal gesloten met boekenclub ECI, die voor de distributie zorgt. Ze loopt zo weliswaar meer risico, maar als het boek enigszins loopt krijgt ze veel meer revenuen dan auteurs anders krijgen.

Da’s op zich al genoeg om blij van te worden. Auteurs die hun zaken in eigen hand nemen zijn dun gezaaid. Verder is het een hoogst onderhoudend en slim boek. Koopt dus allen! Dat kan via Marjoleins website (die u doorstuurt naar ECI), of via geselecteerde boekhandels zoals Xantippe of Vrolijk.

Wat de verschijning van ‘Andermans ogen’ voor mij extra bijzonder maakte, is dat Marjolein mij had uitgekozen als ontvanger van het eerste exemplaar. En terwijl ik daar klaar stond met bloemen en een korte uitleg waarom zij zo leuk is – ze mixt dagelijks leven en theorie over sekse & gender onnadrukkelijk prettig of laat ze soms slim botsen, haar boeken zijn spannend maar halen tegelijkertijd standaardnoties over mannelijk of vrouwelijk omver, het scala aan mensen dat haar boeken bevolkt is lavend divers, en wat bijzonder toch dat iemand die zichzelf als authentiek Rotterdams verklaart, zo’n welsprekende lofzang op de Bijlmer in haar verhalen verwerkt – werd ik onverwacht onthaald op een publieke lofrede op mijzelf. Ik moest erg blozen maar ik vond het ook waarachtig lief. En ook: als ik haar romans zo onderhoudend vind en zij mij weer zo waardeert, komt mijn lof op haar als een boemerang terug. Mevrouw Houweling, u deugt, uw uitgeef- en distributie-experiment is dapper en ik wens u toegenegen lezers plus hoge verkoopcijfers.

Een ander hoogtepunt: Einstürzende Neubauten. Ik volg ze al bijna twintig jaa Vorige week waren ze in Amsterdam, waar ze de aftrap gaven voor hun 30th Anniversay Tour. Blixa Bargeld is onderwijl (helaas) dikkig geworden maar zijn stem is nog steeds een wonder, Alexander Hacke plukt zijn bas alsof-ie met de haren van zijn echtgenote Danielle de Picciotti speelt, Jochen Arbeit staat strak in het pak te wachten tot-ie die ene goed getimede klap op een metalen buis kan geven, N.U. Unruh slaat op alles, en achter zijn zelfgebakken drumstel vergeet Rudolf Moser dat-ie vooral mooi wil wezen.

Het was geweldig – vooral de eerste avond. Tijdens deze tour proberen ze overal twee avonden achtereen te spelen, de eerste keer als Neubauten & friends, waarbij een bont gezelschap de gelederen versterkt, en de tweede avond als een, nou ja, relatief normaal concert. (Iedereen die Neubauten ooit heeft zien spelen, weet dat hun opvatting van ‘normaal’ nogal afwijkend is. Welke band gebruikt een luchtdrukcompressor, een vliegtuigpropellor, een metalen gootje met kiezelstenen, een isolatiedeken of een dozijn bijeengebonden lege blikken olijfolie als instrument?)

Op de eerste avond speelde Neubauten een half uur of drie kwartier, waarbij de nadruk lag op stukken die ze nooit eerder live hadden gedaan: Seele brennt, of Sand. Het ging ze verdomd goed af. Daarna deed Blixa een performance met zijn stemmachine: een zelfgebouwd apparaat dat aan zijn microfoon is verbonden, met drie pedalen die hem in staat stellen de afgelopen 32 seconden opnieuw af te spelen, daaroverheen te spreken en ook dat op te nemen, of een laag weg te laten vallen. Met alleen zijn stem en de ter plekke gebouwde loops schept hij binnen een minuut een soundscape, dat hij vervolgens behandelt als was het de muziek van een achtergrondband. Hij deed onder meer (een korte versie van) ‘Sonnensystem’, waarin hij met zijn stem het zonnestelsel verklankt. ‘Jupiter… Mars… Venus……. Mercur!’ Tot slot speelden Alexander Hacke en Danielle de Picciotto een paar nummers van hun nieuwe album ‘Hitman’s Heel’. Alles voelde fris, het klonk geweldig, en je had werkelijk het idee dat je te gast was op een avondje van vrienden die samen muziek maakten.

De tweede avond – het formele concert – was tamelijk rampzalig. De grote zaal van de Melkweg (‘The Maxx’) heeft sowieso een erbarmelijk geluid. Ik heb A Perfect Circle daar gehoor, en Angels of Light. Beide keren klonk het raar plat. Zo ook nu. Ik houd het op de afmetingen van de zaal: lang, smal, en met een laag plafond. De muziek kan in die ruimte niet wervelen, niet goed weerklanken, zich niet ontplooien. (De hoofdzaal van Paradiso is even lang maar hoger; en de de oude zaal in de Melkweg is even laag maar korter en smaller; daar deugen de proporties wel.) Maar ‘t was ook dat ze zelf moesten wennen. Jochen’s gitaar was amper te horen, het keyboard van Ash klonk te schril, en gedurende het eerste halve uur klonk het alsof ze allemaal wat out of sync waren: de onderlinge elementen wilden maar niet binden. Later klonk het iets beter maar ‘t was het slechtste concert dat ik ooit van Neubauten heb meegemaakt. Maar ‘t was het allereerste optreden van de tournee, dat zal ook uitmaken.

Niettemin werd ik er blij van: Neubauten weer horen, lunchen met Blixa (Japans, uiteraard), bijpraten met Alex, Jochen en Andrew, en bovenal: alle cd’s kopen die ik nog niet had. (Dat worden er helaas steeds minder, zodat ik altijd opgelucht ben als een bandlid weer een periode van extreme werkdrift heeft.) En: Blixa heeft zijn hartelijke medewerking toegezegd aan een project waaraan ik (met twee anderen mensen) volgend jaar aan hoop te werken werken. Iedereen die we erbij halen, is meteen aangestoken. Ze raken subiet dolenthousiast en komen zelf met allerlei goede ideeën. Nu alleen nog geld vinden…

Met Max gaat het goed. Toen de bobbel onder het litteken op haar buik – het gevolg van een sterilisatie – groter werd en zelfs ging uitpuilen, ben ik toch maar met ‘r naar de dierenarts gegaan. Gebeurt wel vaker zei die, waarschijnlijk een onderhuidse maar steriele ontsteking. Ik moest beloven terug te komen als het erger werd (duh, alsof daar een belofte voor nodig was), maar dat werd het gelukkig niet.

Michael heb ik al drie dagen niet gezien. Japie wel, die komt tegenwoordig overdag altijd buurten en wil ook bijna elke avond wel een paar uur binnen, hoewel-ie het niet leuk vindt dat ik dan de de keukendeur achter hem dicht doe. Op sommige avonden springt Max – dominant als ze is – hem permanent op de rug, op andere avonden laten ze elkaar begaan: na lang over en weer loeren draaien ze zich dan alletwee ostentatief om. ‘Ik kijk niet naar je. Ik maal niet om je. Hoor je wel? Zie je wel dat ik niet op je let?’ Het laatste nieuws is overigens dat de buurvrouw – Japies baasje – terugkomt. Daar zal japie blij mee zijn want hij is overduidelijk eenzaam, en hunkert naar contact.

Na de operatie wou Max even niet eten, maar nu vreet ze weer alles: van pasta tot plastic. (Vanavond kon ik met moeite een plastic knijper redden die ze had gevonden en doormidden had gebeten. Ze wou hem duidelijk soldaat maken. Bij deze een filmpje van Max die zich te buiten gaat aan de rozen uit een duur boeket dat ik na een lezing kreeg. Eet smakelijk, Max!

Max & mes

Max is nu zeven maanden oud. Dat betekent dat ze gesteriliseerd moest worden: katjes kunnen al jong zwanger worden. En hoewel zo’n nest kleintjes hartverscheurend schattig is, zijn er al zoveel dakloze katjes op de wereld… Daarnaast: hier in de buurt zijn nogal wat ongesneden katers, waaronder – om maar eens iemand te noemen – Michael. Nu zou ik het prettig vinden als die twee elkaar wat vriendelijker zouden bejegenen, maar jong kroost en co-ouderschap heeft bij katten weinig invloed op de onderlinge omgang, en dus ging Max deze week onder het mes.

Toen Kim was gesteriliseerd en ik haar van de dierenarts ophaalde, schrok ik me rot. Een groot deel van haar rechterflank was kaalgeschoren en dat zag er akelig uit. Plus dat ze nog half dizzy was toen ik haar meekreeg. Eenmaal thuis wou ze alles terdege verkennen – ‘Ze deden daar zúlke rare dingen met me… Ben ik nu weer veilig? Heus? Is alles hier nog vertrouwd terrein? Echt waar?’ – maar de naweeën van de narcose maakte dat ze om de haverklap omviel. Ik heb indertijd geloof ik wel een half uur achter haar aan gekropen en haar voor vallen behoed; pas na een uitgebreide inspectie van ons huis had ze rust, en viel toen in een lange slaap. Daarna was ze vlot weer de oude en na twee weken zag je al haast niks meer van die kaalgeschoren flank.

Met Max ging het anders. ‘t Is een stoere kat maar dit hakte er onverwacht in.

Ik vond het naar haar weg te brengen. Ja allicht is het voor haar bestwil en voor de goede zaak, maar dat kan ik haar niet uitleggen. Het enige dat zij weet is dat ik haar in een kooi stop en haar plompverloren in een vreemde omgeving achterlaat, en later: dat ze wakker wordt met pijn in haar buik en dat ik nergens te bekennen ben. Dat voelt als verraad.

Toen ik haar mocht ophalen, werd ze met kooi en al op de balie gezet. Ze kwam meteen, enigszins daas, naar voren om aan mijn gezicht te ruiken en ik geloof dat we alletwee even opgelucht waren om elkaar weer te zien. Toen we eenmaal thuis waren, inspecteerde ik de schade. Max had een beschaafd kleine, kaalgeschoren rechthoek op haar buik, en in het midden daarvan zat een sneetje van nog geen twee centimeter. (Kim had indertijd een jaap die minstens drie maal zo lang was.) En eigenlijk oogde de schade heel vertederend: het velletje van haar blote buikje heeft allerlei kleuren. Haar huid is wit waar haar vacht wit is en bruin of grijs waar haar vacht gekleurd is. Zo onder, zo boven, kennelijk :)

Max was flink van slag. Ze verkende het huis wat, maar ze was slap. Ze waggelde een beetje en ze verkeek zich steeds op haar kracht: plekken waar ze normaal met gemak bovenop springt bleken plots te hoog, zodat ze misgrijpend op de grond duvelde. De rest van de dag hebben we voornamelijk samen in de slaapkamer doorgebracht: ik op bed, zij op of naast me of in mijn armen; maar ze kroop ook geregeld onder het bed, op de vloer. Langere tijd onder het bed zitten heeft ze niet eerder gedaan. Misschien had ze lichte koorts en was de linoleumvloer fijn verkoelend; of wellicht voelde ze zich belazerd en wou ze zich daarom verstoppen. ‘s Avonds at ze weliswaar wat maar daarna moest ze flink overgeven. Waarschijnlijk een effect van de narcose, daar was ik al voor gewaarschuwd. En hoe beroerd ze zich ook voelde: ze wou steeds naar buiten en mauwde klaaglijk bij de keukendeur. Ik beloofde haar dat ze morgen echt heus werkelijk waar naar buiten mocht, maar dat ze nu ziekjes was en dus beter binnen kon blijven.

Onderwijl moest alles worden gewassen. Haar buik natuurlijk, want die voelde raar, maar ook: haar voorpoten, haar achterpoten, haar flanken, haar billen, haar rug, haar borst, haar heupen, haar hals, haar staart, haar kop. Alles rook immers naar onbekend en naar een akelige ervaring, en die lucht moest weg.

Woensdagmiddag was het zonnig. Al had ze ook die ochtend overgegeven, ik liet haar gaan, ze wou zo graag. Eenmaal buiten deed ze niet veel meer dan wat op een stoel zitten. Niksniet ritsrats door de tuin rennen. Toen ze een aanvaring met japie had en hem even achterna zat, waarna hij een boom in rende, deed ze een flauwe poging en kwam niet verder dan twee voorpoten in de boom en twee achterpoten ferm op de grond. Max, klimkat bij uitstek, durfde de exercitie niet aan.

Ze moest ook die dag een paar keer overgeven. en veel trek in eten had ze niet. Normaal schrokt ze alles snel naar binnen, maar nu had ze na twee friemeltjes kaas genoeg en van de twee eetlepels blikvoer die ze ‘s avonds krijgt, at ze nog geen theelepel. Ook droogvoer wou ze niet en ze dronk haast niks. Ze bleef lusteloos: niks ravotten in het huis, speeltjes konden haar niet bekoren. En terwijl ze gewoonlijk in mijn buurt blijft, lag ze nu onder bed of op bed terwijl ik in de woonkamer zat. Donderdag spuugde ze opnieuw een paar keer, ditmaal gal: groen slijmerig vocht. Ik streelde haar terwijl ze kotste en nam me voor dat als ze vrijdag nog steeds in de lorem was, we toch maar weer naar de dierenarts zouden gaan.

Vanavond was ik weg: een concert van Einstürzende Neubauten – een van mijn favoriete bands – in de Melkweg. (ik heb serieus overwogen om maar thuis te blijven.) Toen ik na twaalven thuiskwam leek Max iets opgekikkerd te zijn, en ze was blij me weer te zien. Na veel over-en-weerse begroetingen, gespin en geaai haalde ik een glas wijn voor mezelf en kroop achter de computer. Tien minuten later hoorde ik het kattenluikje klapperen: iemand maakt een entree. Japie komt steeds vaker hier dus ik stond op om hem te begroeten. Tot mijn verbazing was het Max: die was kennelijk stiekem de keuken binnengeglipt toen ik wijn haalde, en was daarna door het kattenluikje naar buiten gegaan. De allereerste keer dat ze ‘s avonds buitenshuis was! Aan haar dikke staart te zien vond ze buiten zonder licht maar niks. (Wat ik op mijn beurt juist weer wel prettig vond. Plus dat ik opgelucht was dat ze ook in het donker de weg naar huis kennelijk weet te vinden.)

Maar bovenal: daarna wou ze eten, en ze at het warempel allemaal nog op ook. Max is geloof ik weer aan de beterende hand. Gelukkig maar, want ik was bezorgder dan ik wel wilde toegeven.

Onrechtvaardig

Bij publiek beleden medeleven viert domheid hoogtij, lijkt het. In vrijwel alle reacties op de zelfmoord van Antonie Kamerling was de ondertoon dat succes hebben en geliefd zijn een probaat vaccin tegen depressie zouden moeten vormen. Wat voor reden had die Kamerling nou? ‘…zo’n mooie man met zoveel geluk en succes, vrienden, super vrouw en prachtige kinderen, hoe kán zoiets?’ twitterde een voormalige collega daags na het bekend worden van zijn dood ontzet. Een belabberde hartekreet, die de vraag oproept of ze zijn zelfmoord beter had kunnen begrijpen als hij lelijk was geweest, minder welgesteld, of single.

Er heerst een raar soort bijgeloof dat als aan de buitenkant nu maar alles picobello in orde is – een prettig uiterlijk, sociaal en beroepsmatig succes, geld, gezin – je daarmee de kans op existentieel ongeluk hebt afgeweerd. Een opvatting die overigens sterk verwant is aan het simplistische geloof dat als je nu maar gezond leeft, je voorkomt dat ernstige ziektes de kop opsteken. Maar net zoals onze gezondheid zich aanzienlijk minder dan we denken laat bepalen door onze persoonlijke leefstijl, trekken depressies zich vrijwel niks aan van iemands omstandigheden, laat staan van uiterlijke kenmerken.

We denken dat ons leven maakbaar is. Dat sociaal succes ons gelukkig zal maken en verstandig leven ons gezond kan houden. Maar ’t is allemaal veel ongrijpbaarder dan dat. Hooguit gaat het omgekeerde op: sociale en persoonlijke rampen vergroten de kans op een depressie, ongezond leven de kans op ziekte; en als puntje bij paaltje komt hebben we noch op rampen, noch op onze eigen leefstijl veel grip.

Onze verwachtingen maken de zaak nog complexer. We houden diep in ons hart vaak vast aan het idee dat er zoiets als rechtvaardigheid in het geding is. Wie gezond leeft hoort niet ziek te worden, dus zal wie wél ziek wordt, vast iets ongezonds hebben gedaan. Wie maatschappelijk geslaagd is en een rijk sociaal leven heeft, hoort gelukkig te zijn.

(Op de keper beschouwd is dat natuurlijk een rare definitie van rechtvaardigheid, bijna alsof de duivel het aan zijn stand verplicht zou zijn om altoos op de grote hoop te schijten. Zouden niet juist mensen die met persoonlijke pech en ellende te kampen hebben gehad, het ‘eerlijk verdiend’ hebben om dan tenminste maatschappelijk succes te hebben, en waarom moet wie succes heeft, ook nog geluk toevallen?)

In Kamerlings geval kan ik me goed voorstellen dat zijn succes hem juist parten speelde. Niemand die zich kan voorstellen dat zo’n wonderboy onherstelbaar bedroefd is, immers: ‘…zo’n mooie man met zoveel geluk en succes, vrienden, super vrouw en prachtige kinderen, hoe kán zoiets?’ Hij had toch niks te klagen? Waarop was zijn leed geschoeid? Waar haalde hij het vandaan, dat ongeluk?

Nergens vandaan. Dat is nu juist het erge. Een depressie komt vaak uit het niets opzetten en kleeft je vervolgens jarenlang stug aan. Depressies zijn hardnekkig, ze laten zich niet makkelijk afschudden en als dat wel lukt, is dat helaas vaak tijdelijk: depressies komen geregeld terug. Pillen, praten, psychologiseren: het helpt allemaal stukken minder dan je zou willen en dan je zou hopen.

Tegen het ultieme besef dat je leven niet maakbaar is ,dat je je hoofd noch je gevoel kunt beheersen, is soms maar één kruid gewassen: de maakbare dood. En daar zit geen zier rechtvaardigheid in.

Mars

Het enige televisieprogramma dat ik zelden oversla, is The Daily Show: vier keer per week neemt presentator Jon Stewart de politiek in twintig minuten genadeloos door. The Daily Show is geniaal. Het programma is geestig, scherp, ontluisterend, verhelderend, en vooral: intelligent. De redactie beschikt over geweldige tekstschrijvers plus een fenomenaal in kaart gebracht beeldarchief dat ze in staat stelt rond actuele gebeurtenissen allerlei oude, nu ineens weer saillante uitspraken op te diepen, of iemands huidige stellingname af te zetten tegenover diens eerder ingenomen standpunten of publiek gedane beloftes.

Zulke scènes speelt Stewart goed getimed uit. Hij luistert aandachtig naar een videofragment, denkt vervolgens hardop na of stelt een vraag die in en volgend fragment wordt beantwoord. Het oogt alsof-ie wordt verrast door wat hem wordt voorgeschoteld, alsof er zich werkelijk een dialoog tussen hem en het videoarchief ontspint. Zijn verbazing, achterdocht of onthutsing zijn gespeeld, maar hij brengt het zo goed dat het lijkt of-ie onze verbazing, achterdocht en onthutsing belichaamt.

Daarnaast is hij slim. Stewarts gesprekken met politieke gasten komen snel tot de kern en zijn serieuzer dan menig achtergrondartikel in kranten of tijdschriften aandurft. Hij nodigt vooral mensen uit met wie hij het hartgrondig oneens is en gaat op nette toon met ze in debat: hij hoeft niet te winnen, hij wil ze begrijpen. Zinnige gesprekken laat hij rustig uitlopen. Wat niet in het uitzending past zetten ze gewoon op het net.

Door Stewarts chique aanpak weet de show hoge gasten te lokken: deze maand had hij onder meer voormalig Amerikaanse president Jimmy Carter, de Britse ex-premier Tony Blair en Abdullah II, de koning van Jordanië op bezoek. Abdullah II zei daar in acht minuten tijd meer zinnigs over het Midden-Oostenconflict en de rol van Al Qaida dan ik wie ook eerder heb horen zeggen.

Fox News – dat excelleert in hitserig nieuws, dat de spreekbuis is van extreem conservatief Amerika, en een belangrijke motor achter de oppositie tegen de Ground Zero Moskee – is een geliefd doelwit van The Daily Show. Stewart schept er plezier in te wijzen op hun discrepanties en te tonen wat Fox News niet zegt, en plaagt ze door hun eigen falen aan te wijzen.

Zodat iedereen zich afvroeg hoe The Daily Show zou reageren op de demonstratie die Fox News eind augustus deze maand in Washington organiseerde: de mars ‘to restore honor to America’. Fox had wekenlang getoeterd over grondrechten die werden geschonden onder Obama; presentator Glenn Beck kreeg de vrije hand om via zijn programma ‘het volk’ in protest bijeen te roepen voor zijn mars. (Er kwamen uiteindelijk nog geen honderdduizend mensen opdagen.)

Stewart heeft goed nagedacht. Hij kopieerde een week lang Glenn Becks eerdere opzwepende aankondigingen (‘ Ik kondig aan dat ik later een aankondiging ga doen!’) en meldde uiteindelijk dat ook hij een mars zou organiseren. Een mars ‘to restore sanity’, met als belangrijkste uitgangspunt dat iemand met wie je het niet eens bent daarom heus nog geen Hitler is, en dat argumenten méér tellen dan bangmakerij.

De mooiste coup: Stephen Colbert, voormalig lid van The Daily Show maar nu in het bezit van een eigen show waar hij een zelfingenomen, hoogst bevooroordeelde conservatief speelt, beantwoorde Stewarts plan subiet met een tegendemonstratie, te houden op dezelfde dag en dezelfde plaats: de mars ‘to keep fear alive’. Want zonder angst zijn we niet te regeren!

Ik overweeg warempel om een retourtje Washington te kopen om die dag met eigen ogen te kunnen zien hoe Stewart en Colbert samen, maar heel verschillend, de draak steken met volksmennerij.

Japie

Max groeit tegen de klippen op. Terwijl ze eerst hoog op haar poten stond, is de rest van haar inmiddels zo gegroeid dat haar poten nu van gewone lengte lijken, of zelfs kort. Haar oren zijn nog wel erg groot, en haar staart en haar tong lang. Iets van die slanke, Siamese elegantie houdt ze uiteindelijk wel, denk ik :)

Ze is nu een half jaar oud. Een paar weken geleden registreerde de weegschaal haar voor het eerst zelfstandig. Ik heb zo’n elektronisch ding met een een beeldscherm, hij wikt en weegt en zegt na een paar seconden ‘zoveel kilo’, maar als Max erop stapte deed het ding nooit wat. Ze zat duidelijk onder de radar van de weegschaal. Tot voor kort tenminste. Tegenwoordig slaat-ie wel aan als ze erop stapt: drie hele kilo’s weegt ze! Da’s zes keer zoveel als toen ze hier kwam, want indertijd was ze maar een pondje poes.

Ze is veel buiten, tegenwoordig ook zonder toezicht en soms zelfs met gesloten keukendeur: ze beheerst de kunst van het kattenluikje inmiddels. Buiten vindt ze nog steeds geweldig, al is het daar nu kouder en minder zonnig. Bijwijlen raast ze door de tuin: ze schiet van links naar rechts, klautert in een boom, sjeest de keuken in en maakt een slalom, om dan weer keihard naar buiten te rennen. Als ik binnen blijf komt ze geregeld even kijken of thuis alles nog in orde is; na die korte inspectie holt ze weer de tuin in en het dakterras op. Maar ook ligt ze soms gewoon op de stoel naast me te slapen terwijl de tuindeur open is. ‘Buiten’ is niet meer iets waarvan je elke seconde moet benutten.

Soms is ze een paar uur de hort op. Wat ze dan doet: geen idee, maar als ik naar buiten ga en haar roep is ze binnen de minuut weer in zicht. Nou ja, op één keer na: toen was ze voor de tweede keer in het steegje gesprongen, en vanuit die diepte weer op de daktuin komen is een kunstje dat ze nog niet snapt. Nadat ik haar zocht en haar hoorde klagen kon ik haar via een over de muur geworpen dekbed weer naar boven hijsen. (Die truc heeft ze nu wel door: de eerste keer duurde het een half uur voordat ze snapte dat ik haar Rapunzel kon zijn.) ‘s Avonds lok ik haar binnen en dan doe ik de deur tussen hal en keuken dicht, en dat was dat.

Michael went nog niet echt aan de nieuwe situatie. Hij is vaak weg, en als-ie er wel is, is-ie klaaglijk. Maar ja, dat was-ie ook al voordat Max haar entree maakte: Michael voelt zich namelijk sowieso (vergeef me de flauwe woordspeling) de gebeten hond: ze moeten ook altijd hém hebben. Hij mept nooit ‘s ferm van zich af, dat helpt niet erg, en dat terwijl Max hem permanent uitdaagt: ze springt bovenop hem, ze klauwt naar zijn staart als-ie op de keukenstoel ligt, ze schiet vlak voor hem langs en snijft hem zo het pad af en meer van dergelijk puberaal gepest.

Met Max en de kat van de buurvrouw gaat het beter. Japie (of ‘Droppie’, ik kan de buurvrouw nooit goed verstaan als ze haar kat roept, ze heeft een nogal krakende stem) geeft Max wel geregeld een fikse dreun, dus bij hem durft ze minder. Plus dat er minder noodzaak is, natuurlijk: Japie ziet ze hoofdzakelijk buiten, op gemeenschappelijk terrein, terwijl Michael in óns huis komt en daarom volgens Max een vieze vuile indringer is.

Maar dat gaat misschien veranderen.

Japie (of Droppie, wie zal het zeggen) is een grote, schuwe zwarte kat die onrustbarend veel wegheeft van Tweety. Postuur, argwaan, beweging: alles. Japie is wat logger en heeft kogelronde ogen, terwijl Tweety met zijn schuine ogen mijn China boy was, maar verder heb ik wel gedacht dat ze familie van elkaar zouden kunnen zijn. Japie is onbenaderbaar, pok dat heeft-ie gemeen met Tweety. Ik woon hier al bijna twintig jaar – langer dan hij, denk ik – maar Japie maakte zich altijd subiet uit de voeten als-ie me zag, en aanraken: ho maar.

Deze zomer veranderde dat langzaam. Dat kwam door Max: new kid on the block enzo. Japie was razend nieuwsgierig naar dat jonge katje. Soms werd-ie weliswaar kregel over haar puberale speelsheid, en gaf ‘r dan een welverdiende hengst, maar al met al zat-ie ineens veel vaker op het muurtje: kijkend naar Max. En soms ook naar mij.

Een maand of wat geleden kwam Japie voor het eerst zo dichtbij dat ik ‘m kon aanhalen. Hij schrok daar een beetje van. Ik ook trouwens. Tweety was aanvankelijk zo wantrouwig dat hij elke toenadering met woede beantwoorde, en toen hij ontdekte dat geaaid worden onverwacht aangenaam was, werd-ie nog bozer. Elke centimeter vertrouwen die ik won werd met klauwen en tanden gemarkeerd, want Tweety vond het doodeng om iets prettig te vinden. Dan beet-ie. Hard. Twee of drie keer is-ie zelfs ‘s nacht – toen iedereen lag te slapen, hij naast me – opgesprongen om me in mijn voorhoofd te bijten.

Of het nu de gelijkenis tussen die twee is, of dat ik vagelijk voel dat Japie niet zomaar iemand anders wil vertrouwen – ik weet het niet. Japie komt hier steeds vaker en als ik hem aanhaal, bereid ik me ongewild voor op een uithaal of een beet. Maar niksniet. Japie vindt het ondubbelzinnig lekker. Hij vertrouwt me steeds meer, ook al schrikt-ie van alles. Kennelijk ben ik hier degene die iets moet afleren.

Een aantal weken geleden viel me op dat Japie over de muur van de daktuin kwam aanrennen zodra ik naar buiten kwam. Oh leuk, ik was er weer! Hij wilde aangehaald worden, maar durfde niet. Dagenlang gaf-ie alles in mijn buurt kopjes en trok hij zich niettemin schielijk terug wanneer ik mijn hand naar hem uitstak. (Max sprong daarbij soms bovenop hem, vermoedelijk uit jaloezie. Dat hielp niet erg.)

Steeds vaker drentelde japie quasi-argeloos het huis binnen. Een paar keer zag ik hem, terwijl ik zelf achter de computer zat, het huis binnen komen en van de keuken stilletjes oversteken naar de badkamer, waar Max d’r eten staat. (Van mij mag-ie gerust eten jatten. Ik vul de bakjes wel aan. Bovendien had ik indertijd de indruk dat Michael soms bij de buurvrouw at, zodat de gestolen brokjes vermoedelijk onderling verrekend kon worden.) Dus als japie op dievenpad was, maakte ik lokkende en geruststellende geluidjes. Mag best hoor Japie, eten stelen. En hier binnen komen mag ook.

Japies nieuwe toeschietelijkheid maakte me gloeiend trots: kennelijk kan ik goed overweg met schuwe katten en weet ik na verloop van tijd hun vertrouwen te winnen. Eerst Tweety, en nu Japie! Spaink, de kattenfluisteraar :)

Een week of twee terug veranderde er iets. Japie werd ronduit gretig. Hij bedelde om aanhalingen, hij gaf de keukendeur kopjes dat het een aard had en als-ie doorhad dat ik in de tuin was, kwam-ie aangesneld en bleef dan binnen bereik. Op zeker moment meldde Japie zich eerder dan Max als ik naar buiten kwam om haar te roepen. Ergens in diezelfde periode drong tot me door dat ik de buurvrouw al een tijdje niet meer rond kattenetenstijd ‘Japie! Japie…!’ had horen roepen. Of wellicht ‘Droppie, Droppie…!’

Ik ging oplettten. De laatste keer dat ik de buurvrouw had gesproken – zo van tuin naar tuin roepend – was twee weken geleden. Brandde er ‘s avonds licht? Was ze wel thuis? En belangrijker: was ze wel gezond thuis? Ze zou daar toch niet dood liggen ofzo? (De buurvrouw is flink bejaard.) Ik zag haar niet. Na een paar dagen schraapte ik mijn moed bijeen en belde bij haar voordeur aan. Niks. Een paar keer heb ik door het raam van haar woonkamer gespied, maar geen buurvrouw te bekennen.

Wel Japie. Die werd de dag aanhankelijker. Vanuit mijn tuin kon ik zien dat bij de buurvrouw een slaapkamerraam openstond, dus Japie kon gaan en staan waar-ie wilde. Maar overdag zocht hij, als de keukendeur hier openstond, mijn gezelschap en hij waagde zich steeds vaker in mijn huis om daar een verkenningstochtje te maken. Als ik ‘s avonds Michael en Max eten gaf, deed ik sindsdien ook iets op een bordje voor Japie. Binnen wou hij het niet opeten, buiten wel, dus dan maar daar.

Vanmiddag sprak ik eindelijk een andere buurvrouw. Of zij wellicht wist…? Nou welzeker wist ze. De buurvrouw was komen te vallen en had een arm gebroken. Nu zat ze in een bejaardentehuis ter revalidatie, en het zag er niet naar uit dat ze naar huis terug kon. De familie kwam elke dag langs om Japie eten te geven en ze waren aan het piekeren hoe alles verder moest.

Dus dat was duidelijk. Ik heb subiet aangeboden dat Japie – of Droppie, maar daar kom ik dan vast nog wel achter – hier mag komen wonen als hij dat wil. Huisdieren mogen vaak niet mee naar bejaardentehuizen, en Japie is gewend aan zijn grote daktuin: overdag is hij altijd buiten en wellicht wil hij helemaal niet naar een zorgcentrum verhuizen, ook al is dat beter voor zijn baasje. En wanneer we het slim aanpakken, kan Japie misschien langzaam overstappen van de buurvrouw naar mij. Als de familie bijvoorbeeld stopt hem te voeren en ik hem wél steeds eten geef, wanneer ik hem extra veel naar binnen lok en wanneer ik de komende maand overdag de keukendeur openhoud, kunnen we misschien een verhuizing in episodes bewerkstelligen zodat Japie hier domicilie kiest. (‘s Avonds de keukendeur open gaat nog niet, dat wil ik niet voor Max.)

Al die tijd moet ik maar denken aan die tv-reclame van weleer: jongetje wil naar Japie van de buren verhuizen omdat ze daar wél Kingcorn brood hebben. Ik ben nu Japies Kingcorn. En ook: hoe komt het toch dat er hier aldoor zwarte katten komen aanlopen? Eerst Michael en Tweety, en nu – mogelijk – Japie.

Mocht Japie besluiten dat-ie wel hier wil wonen, voorzie ik met Max geen groot probleem. Ze heeft redelijk veel respect voor hem, terwijl hij weet dat-ie op vreemd terrein is. Dat is grond voor een mooi compromis. We zullen zien hoe dit afloopt… (En wellicht heeft de familie uiteindelijk een heel ander onderdak bedacht voor Japie, of kan de buurvrouw toch gewoon naar huis.)

Kortom: wordt vervolgd.

Grootse plannen

Politie, brandweer en ambulances kampen met een gebrekkige onderlinge informatie-uitwisseling. Speciaal voor hen is het C2000-netwerk opgezet. Het idee was dat de hulpdiensten elkaar via dat besloten netwerk snel konden oproepen en ook ter plekke met elkaar in contact konden blijven. Eer het systeem enigszins werkte, waren de deadlines ruimschoots overschreden (de naam getuigt nog van het voornemen het netwerk eind vorige eeuw in dienst te nemen), en het werkt nog immer belazerd slecht.

Begin dit jaar moest Binnenlandse Zaken opnieuw ettelijke miljoenen bijleggen. De dekking van C2000 leek op gatenkaas; en met blinde vlekken is het systeem uiteraard onbetrouwbaar, en dus feitelijk onbruikbaar. Er zouden zendmasten bijkomen en dan zou alles eindelijk op orde zijn, verwachtte het ministerie.

Anderhalve week geleden sloeg de brandweer echter groot alarm: de C2000-portofoons vallen te vaak uit. De brandweer noemde de situatie levensbedreigend: ‘De communicatie en daarmee de “levenslijn” tussen manschappen onderling en bevelvoerders [kan] spontaan falen zonder dat de portofoondragers dat ook maar enigszins in de gaten hebben.’ De brandweer wil per direct van het systeem af.

De politie heeft daarnaast zo haar eigen problemen. Sinds begin jaren ’90 probeert men lokale aangifte- en opsporingssystemen op elkaar aan te laten sluiten, maar dat vlot niet buitengewoon. Elke hernieuwde poging leidde hoofdzakelijk tot meer ICT’ers, tot ambitieuzere plannen en tot meer (en steeds duurdere) managers, dit alles overigens zonder dat de bedoelde automatisering zelf veel opschoot. Sterker nog, het vernieuwde invoersysteem van onder meer processen-verbaal leidde tot allerlei protest, tot minder ingevoerde data, tot meer omhaal bij het invoeren ervan en tot langdurige, gigantische storingen.

Vorige week besloot de nieuwe directeur van de vtsPN (voorziening tot samenwerking Politie Nederland) daarom schoon schip te maken. Hij wil 600 extern ingehuurde ICT’ers de laan uitsturen en tevens ernstig wieden in de liefst 7000 servers die de politie her en der heeft draaien. Dat leek hem de enige manier om de groeiende chaos het hoofd te bieden.

Afgelopen week bleek dat ook de gemeente Amsterdam vastloopt met haar automatisering. Bij de gemeentebelastingen dreigt chaos, de datacentra kampen met uitval en storingen, de back-ups zijn niet goed geregeld, de servers zijn soms zo traag dat ambtenaren terugvallen op Hotmail en Gmail voor hun elektronische post, aanvraag- en behandeltrajecten zijn door de vele automatiseringsprojecten niet bekort of eenvoudiger geworden, maar juist complexer, en zo schort er nog het een en ander. Alleen al om het automatiseringspuin te ruimen – niet: om een alternatief te ontwikkelen – moet Amsterdam 100 miljoen uittrekken, is becijferd. Intussen is er gerede kans dat de afhandeling en betaling van uitkeringen in gevaar komt, omdat de Amsterdamse ICT daar niet langer tegen opgewassen is.

De Belastingdienst heeft haar automatisering inmiddels wat op orde. Dat heeft al met al toch minstens tien jaar gekost, waarin enorm veel geld is verspild en fiks is geblunderd. Intussen meent de landelijke overheid dat de invoering van landelijk elektronisch patiëntendossier en een landelijk elektronisch kinddossier een slimme zet is en verwacht ze zodoende efficiency te kunnen verbeteren, kosten te kunnen besparen en fouten te kunnen voorkomen.

Automatisering is een mooi ding. Maar ’t werkt bewezen beter als je van beneden af opbouwt, en wanneer je bescheiden verwachtingen hebt.

Jongetjes

[Voor Lover. Foto: Leraren basisonderwijs vaker vrouw, NRC Handelsblad, 28 oktober 2009.]

De laatste tijd is er nogal wat te doen over de sekseverschuiving bij het onderwijzend personeel. Op basisscholen geven inmiddels bijna nog alleen vrouwen les en dat zou slecht zijn voor de ontwikkeling van de schoolgaande jongetjes. Men spreekt ach & wee over het deswege ontbreken van voor jongetjes gepaste rolmodellen, inclusief de daardoor uitblijvende maar ontwikkelingspsychologisch gezien zo bitter noodzakelijke waardering voor hun veel actievere gedrag. Ook zouden die jongetjes zich extra willen afzetten tegen de resulterende overvloed aan ‘vrouwelijke waarden’ en ‘vrouwelijke omgangsvormen’ die ze tegenwoordig gratis bij hun taal- en rekenonderwijs meekrijgen.

Dus vandaar dat jongetjes zich geregeld zo rottig gedragen, en vandaar dat jongetjes het minder goed doen op de basisschool dan meisjes. Teveel vrouwen in de buurt hebben is simpelweg niet goed voor ze.

Het is flauwekul op een ingenieus niveau. Als jongens het goed doen – wat ‘goed’ ook moge zijn binnen de gegeven context – komt dat helemaal door henzelf en hun begenadigde natuur, en worden ze bijgevolg de hemel in geprezen. Als ze daarentegen belazerd presteren, ligt de oorzaak daarvan plotsklaps niet langer bij henzelf maar bij de hen omringende vrouwen, die de ‘natuurlijke’ ontwikkeling van die arme jongetjes hebben verstoord.

Dat lijkt me een attributiefout van de eerste orde. Daarnaast: hoe ‘natuurlijk’ is een ontwikkeling die kennelijk alleen kan plaatsvinden in de aanwezigheid van heel veel mannen en die daarzonder ogenblikkelijk spaak loopt? (Ook is het onzin om te doen alsof dat slechtere functioneren van ze een nieuw fenomeen is. Al decennia lang, óók toen mannen oververtegenwoordigd waren op de lagere school, presteren jongetjes tijdens de eerste tien of twaalf jaar in het onderwijs standaard slechter dan meisjes. Pas ergens in het middelbaar onderwijs keren de verhoudingen zich, en blijven meisjes ineens achter.)

Alle natuurlijkheid terzijde geschoven – van die categorie argumenten ben ik nooit erg geporteerd, en sowieso is naar school gaan om daar onderwijs te volgen en er CITO-toetsen te doen zelf uiteraard zo cultuurlijk is als maar kan – valt me de eenzijdigheid van de discussie op. Niemand die zich ooit ’s hardop afvraagt hoe het de meisjes vergaat met dit kennelijke surplus aan vrouwelijk onderwijspersoneel. Weten zij hun betere prestaties nu langer vol te houden dan vroeger? En zo ja, is dat niet een mannelijk offer waard?

Wat me verder niet zint, is de rotsvaste stereotypering die in de theorie verstopt zit. De onderliggende veronderstelling is immers dat alleen mannelijk onderwijzend personeel overmatig flamboyant, ongeregeld of initiatiefrijk gedrag kan waarderen en in goede banen kan leiden, en dat alleen jongetjes zulk gedrag vertonen. Met als nog verstopter premisse dat het vrouwelijk onderwijzend personeel en masse de kinderen drilt tot braafheid, conformisme en stilzitten, of juist tot gezellig sociaal doen en vooral fijn veel praten over hoe iets overkomt en dat werkelijk álle meisjes dat he-le-maal geweldig vinden. Dat is toch achterhaalde quatsch?

Maar het grondprobleem is dit. De hele gedachte van de schadelijke overmaat aan vrouwen in het lager onderwijs is geschraagd op de veronderstelling dat de ouders van jonge, schoolgaande kinderen een ouderwetse arbeidsdeling hebben, zo een waarin mama altoos thuis is en papa voltijds buitenshuis werkt. Immers: jongens hebben nu geen identificatiemodel, stelt de theorie, ze worden de hele tijd door vrouwen omgeven. Hoezo de hele tijd? Ze hebben toch vrijwel allemaal geregeld een man in de buurt, te weten hun vader? (Dat is nu juist wél een van de weinige dingen die nog unverfroren natuurlijk zijn: alle kinderen hebben – BOM-moeders, KI en vroegtijdige dood daargelaten – van nature een vader.)

Waar is pappa in het plaatje? En als die vader inderdaad in het leven van zijn zoon schittert door afwezigheid wegens werk buitenshuis, is dat dan niet met evenveel recht een kwestie waarop men de bezorgde pijlen kan richten, in plaats van uitsluitend te emmeren over vrouwen die zo nodig buitenshuis willen werken en een baan in het onderwijs ambiëren, daarbij onnadenkend broze jongenszieltjes verstampend? (Om maar niet te spreken van de vraag waarom een afwezige paps in hemelsnaam alleen erg zou zijn voor zijn zoon en niet voor zijn dochter?)

In plaats van te betogen dat teveel vrouwen in het lager onderwijs slecht zijn voor jongetjes, kunnen we beter pleiten voor meer aanwezigheid van vaders in het gezin. En daarbij zachtjes hopen dat die dan niet alleen maar ‘natuurlijk mannelijke dingen’ willen doen met hun zoons, maar hen ook de fijne kneepjes leren van zorgen & schoonmaken. Liefst terwijl mams een hut bouwt met dochterlief of in de garage met haar zoon aan een supersonische raket knutselt.

27 juni 2010 / Lover, oktober 2010

Max & buiten

Max vindt buiten simpelweg héééérlijk. Wie dát heeft uitgevonden, nou, die verdient een flinke bak verse vis! En ze had mazzel. Juli en augustus had ik uitgetrokken om een goed begin te maken met een nieuw boek. Oftewel: agenda vrijwel schoongeveegd, thuis blijven, tegen alle vrienden en vriendinnen zeggen dat ik zou onderduiken, en een nachtschema instellen. Schrijven gaat ‘s avonds en ‘s nachts immers het best. Een nachtschema betekent: liefst tot de dageraad schrijven, wat slapen, ergens in de middag wakker worden, dingen lezen die ik verder wil uitpluizen, en dan vanaf ergens in de avond weer schrijven.

Voor Max betekende het dat ik permanent thuis was en dat de keukendeur open ging als ik wakker was en het weer enigszins mooi. En dat was het, in juli. We hebben zodoende veel middagen samen in de tuin doorgebracht, ik met boeken, Max met alles wat er in de tuin te zien en te doen is – en da’s een boel, als je een jong katje bent. Natuurlijk moest ik haar om de haverklap los maken: dan had ze zichzelf met haar lijntje ergens in verstrikt en zat ze vast tussen stoelpoten of struiken.

Ze liet zich steeds heel gedwee dat tuigje omdoen. Zodra ik haar lijntje van de kapstok haalde, wist ze dat we – jay! jottum! – naar buiten gingen. Voor buiten had ze veel over, ook tuigjes en lijnen die je bewegingsvrijheid belemmeren. Maar ze had wel in de gaten dat er een magisch punt op dat lijntje zat, te weten de clip waarmee de lijn van het tuigje zelf verbonden was met een, eh, een verlengsnoer. Die clip maakte ik steeds los als ik haar lijntje uit de knoop moest halen en binnen de kortste keren zat ze, als er tenminste niets anders was dat haar aandacht trok, op die clip te kauwen. Kijken of ze zichzelf niet los kon bijten…

Zowat alles buiten is leuk. Zoals ik al zei: wie ‘buiten’ heeft uitgevonden, verdient een dikke portie vis, volgens Max. In bomen klimmen is leuk, net als door het lage, gekrulde, bijna zwarte gras sjeezen zodat je poten vastraken in de krullen ervan, onder de varens rondjes rennen zodat je een boel lawaai maakt maar niemand je ziet, achter de vliegen aanrennen, aan alles ruiken, kijken of je met je poten ergens in of tussen kan… Kortom, plezier te over.

Klagen als iets misgaat doet ze niet. Max is een stoere meid. Eind juli zag ik dat ze ineens een hele dikke voorpoot had. Verkeerd neergekomen bij het springen? Iets gebroken of gekneusd? Nagel gescheurd bij het klimmen? Max gaf geen krimp. Niksniet zielig likken of meelijwekkend hinkepoten, zodat ik hoopte dat het geen ernstig leed was maar niettemin wist dat we daags erna naar de dierenarts zouden gaan als die dikke poot niet was geslonken. De volgende ochtend was alles in orde. Ze had waarschijnlijk een hommel of bij gevangen die zichzelf had verdedigd door haar te steken.

Dat ze een veelvraat is, wist ik al. Max eet alles en wil daarnaast absoluut & per se eten wat ik eet. Ik moet haar soms twintig keer bij mijn bord weghalen: we geven beiden niet op. Kaas en yoghurt snap ik nog: lekker vet. Vlees en vis: ja logisch. Chocolade krijgt ze absoluut niet, al wil ze het nog zo hard: chocola is giftig voor katten. Dat ze graag een paar sliertjes pasta eet (lees: probeert te jatten) vind ik ronduit raar – katten zijn strikt carnivoor, uit ander voedsel kunnen ze niks nuttigs halen – maar als ze nou zo nodig wil: voor mijn part. Dus bewaar ik tegenwoordig een kattehapje voor haar, dat ze krijgt als ik klaar ben. Maar ze blijkt ook – onbegrijpelijk en onnavolgbaar – dol te zijn op rozenblaadjes. Gelukkig vreet ze niet de bloemen van de struiken af en bepaalt ze zich tot de uitgebloeide en afgeknipte rozen die ik haar toewerp. Die eet ze vervolgens met smaak op. Voor de ongelovigen onder u heb ik daar een filmpje van gemaakt: Max eet rozenblaadjes.

Ergens in de derde week van juli besloot ik dat Max godzegenedegreep oh-ik-vind-het-eng-maar-het-moet-ooit-gebeuren los mocht. Om mijn zorgen duidelijk te maken heb ik een plaatje in elkaar geflanst. Groen is tuin, roze is huizen, lichtgrijs is steegje en oker is straat. Mijn huis en tuin zijn aangegeven met een groot zwart kruis,

Het grote vierkante vlak in het midden is de daktuin; die camoufleert een parkeergarage en ligt op twee meter hoogte, gerekend vanaf mijn tuintje. Rechts wordt mijn tuintje begrensd door een betonnen muur met daarachter een steegje dat half om de daktuin/parkeergarage heen loopt en uitkomt op de straat links naast de parkeergarage. Die straat leidt naar de rest van de grote wereld. En om het lastiger te maken: het steegje rechts van mijn tuin ligt dik een meter lager.

Anders gezegd: terwijl je maar twee meter in een boom hoeft te klimmen om op het dakterras te komen, moet je minstens drie meter omhoog klimmen langs een betonnen muurtje wanneer je eenmaal aan die kant naar beneden bent gesprongen. (Of je moet weten, zoals Michael en de kat van de buurvrouw rechts, dat je eerst op de schutting rechts naast het steegje moet klimmen en van daaraf op de daktuin kunt springen, pal over het steegje en over de gapende diepte daaronder heen.) En als je het steegje uitloopt, kom je in een straat die naar een Grote Onbekende Buitenwereld En Hoe Kom Ik In Hemelsnaam Weer Veilig Terug leidt.

Het ging drie keer goed. Daarna sprong Max, die al met al urenlang had zitten dubben op de rand van de daktuin, starend naar het steegje onder haar, uiteraard die diepte in. Hop. Daar zat ze dan, en toen was de betonnen rand waarachter ze mijn tuintje (en veilig want bekend terrein) wist ineens wel érg hoog.

Ik had haar zien springen. Ik wist dat het ooit moest gebeuren. Het was jaren geleden ook gebeurd met Kim, en die had ik uiteindelijk weer boven gekregen door een dekbed over het muurtje te hangen waarlangs ze zich omhoog kon klauwen. Zodat ik fluks de slaapkamer in rende, het dekbed pakte en dat over de muur hing, onderwijl lokkende geluides makend. KommaarMax. KlimmaarMax. ToemaarMax. GoedzoMax.

Maar Max was in de war. Ze ijsbeerde in het steegje, keek argwanend naar het dekbed, schatte waar ze vandaan was gekomen en dacht: ‘Oh fuck, dat red ik nooit terug.’ Wat waar was. En dan liep ze klaaglijk mauwend een eind het steegje in (mij hartverzakkingen bezorgend: want dat steegje leidt immers naar de straat, naar auto’s, naar de grote buitenwereld en naar verdwalen), zodat ik nerveus via de houten schutting die de tuin links van de mijne scheidt op de daktuin klom en dan vanaf de daktuin in het steegje ging turen waar Max nu was, Max, die tegen die tijd natuurlijk al lang weer bij ons muurtje zat te mauwen alsdat het daar te hoog was en dat ze die afstand echt niet kon overbruggen terwijl ze dat toch heus wou. Waarna ik weer terugsnelde, het dekbed opnieuw over het muurtje wierp et cetera. (Ik durfde het dekbed niet over het muurtje te laten hangen als ik er niet hoogstpersoonlijk bij was. Stel dat ze uiteindelijk moed vatte en ik er niet was om tegenwicht te geven? Dan zou ze onherroepelijk, met dekbed en al, in de diepte zakken.)

Het duurde een half uur eer Max moed vatte en in het dekbed klom. Ik hees voorzichtig, zij klauwde fervent, en toen was ze binnen de kortste keren weer op bekend terrein. We waren daarna alletwee erg opgelucht en gaven elkaar veel kopjes. Ze heeft sindsdien nooit meer aanstalten gemaakt om van de daktuin af te springen. Ze ziet wel dat Michael en Japie (de kat van de buurvrouw rechts) een kunstje beheersen dat zij nog niet doorheeft – namelijk: dat kutkoleresteegje overbruggen – maar ze hoeft niet meer zo nodig. Godlof. Hoe heerlijk dat katten kunnen leren.

Al met al is Max nu sinds een week of zes los. Ze vindt het ge-wel-dig. Ze draaft door de tuin, ze kijkt haar ogen uit, ze snuffelt aan alles, jaagt insecten na, klimt de boom links of de boom rechts in, laat zichzelf van daaruit op de betonnen rand van de daktuin sodemieteren, rent door en over en langs de heesters die op de daktuin staan, verstopt zich achter en onder de varens, sjeest het huis in en fluks weer uit, klautert in de bomen op de daktuin en overziet haar koninkrijk, of ligt moe en voldaan op de betonnen rand en kijkt vol welbehagen om zich heen.

Soms klim ik op een tuinstoel om te kijken waar ze uithangt. Inmiddels ben ik blij dat ze witte sokjes en kousen heeft want wat zijn cyperse strepen een geweldige camouflage! Soms kijk ik glad over haar heen, ik zie haar dan gewoon niet. (De volgende keer wil ik een gele kat. Of een blauwe.) Meestal komt ze een minuut of wat nadat ik haar heb geroepen zelf even kijken – om dan meteen weer hard weg te racen. En als ik binnen ben en zij buiten is, komt ze zelf geregeld even kijken of alles nog klopt en ik er wel ben. (Ha. Max is kennelijk bijwijlen even ongerust over mij als ik over haar :))

Twee keer ben ik heel even weggeweest voor een boodschap terwijl zij buiten was. Keukendeur dichtgedaan en alles. Dat leek me een goede les en iets dat ik beter kon doen als ik een kwartiertje weg was dan wanneer ik de hele dag de hort op was. Beide keren trof ik haar in huis aan toen ik terugkwam: ze kan inmiddels zelf door het kattenluikje binnenkomen, bewees ze. Daar werd ik erg trots van. Goed zo Max, knappe Max! (Misschien is buiten leuk zolang ze weet dat ik in de buurt ben, en wil ze anders subiet naar binnen. Maar dat ze weet dat ze zelfstandig door het kattenluikje naar binnen kan komen terwijl de grotemensendeur dicht is, is pure winst.)

Uit opvoedkundige overwegingen heb ik haar ook laten ondervinden dat buiten niet altijd licht, zonnig en rustig is. Een paar keer ben ik expres met haar naar buiten gegaan terwijl het regende. De eerste keer schrok ze zich het lazarus: ‘Yuk! Het is nát! Getver!! Wat is hier aan de hand?’ en keek ze me aan alsof ik de boel belazerde. Inmiddels is ze een paar keer buiten geweest terwijl het miezerde of klaterde. Echt leuk vindt ze het niet, maar ze weet nu tenminste dat buiten veranderlijk is, en binnen niet alleen thuis is maar ook een schuilplaats: warm en droog.

En warempel: vandaag schrok ze enorm toen ze buiten was – er liep ineens een man op het dakterras, iemand om de tuin te onderhouden, maar zij dacht: een vreemde, een ander mens nota bene, op mijn en Spainks terrein! – en Max wist: binnen is het veilig. Dus stormde ze het huis binnen en ging toen vanaf ons bureau vals naar buiten zitten loeren. En gromde daar soms een beetje bij.