Michael vindt het nog steeds niks dat Max hier nu woont, en op haar beurt doet Max haar best dit huis onder haar hegemonie te krijgen. Zij, alleen zij heerst hier – vindt zij, tenminste.
(Soms, met al dat kattengedruis hier en dat loeren naar links en rechts of de kust veilig is, voel ik me een ornament in eigen huis. ‘Leuk zo’n Spaink, handig ook als je iets wilt of nodig hebt, maar verder is ze bijzaak. Dit huishouden draait om óns – de katten.’ En tot op zekere hoogte hebben ze daar nog gelijk in ook.)
Sinds Michaels onfortuinlijke verblijf in het asiel is de verhouding tussen die twee iets verbeterd. Max springt nog vaak onaangekondigd bovenop Michael of snijdt hem vals de pas af als-ie ergens rustig naartoe wandelt – hard achter ‘m aan rennen, hem zijlings inhalen en dan pal voor hem abrupt links of rechts afslaan, zodat Michael zowat over zijn eigen poten struikelt – en doet daarna of haar neus bloedt. ‘Oh, jij ook hier? Gut, wat ont-zet-tend toevállig nou. Nee ik had je heus niet gezien. Hoe kóm je d’rbij!’ En dan, als Michael gromt: ‘Sheesh, jij bent ook lichtgeraakt! Nou SORRY hoor…!’ Waarna ze mij aankijkt met een blik van: ‘Ja ik doe mijn best hoor, dat zíe je toch? Wou ik hem nota bene vriendelijk begroeten… Met die knorrepot is toch geen land te bezeilen? Hij moet ook óveral het slechte in zien!’
Het lastige is dat het soms oprechte speeldrift is. Max is dol op alles wat beweegt, en bovenop iets of iemand springen is simpelweg dolle pret. Haar pech is dat Michael nooitniksniet metniemandniet wil spelen en elke uitnodiging daartoe – zeker als die van háár komt – bokkig pareert. Maar soms ook is het echt pesten. ‘Ik wil hier liggen ikwilhierliggen ikikikikik ksst ga weg, mijn míjn mijn terrein.’
Het allerlastigste is dat die twee dingen – zo maar wat dollen en domeinafbakening – vaak in elkaar overvloeien. Dan ligt Michael op bed te slapen, Max gaat er vlakbij zitten om hem weg te jennen, maar vergeet halverwege wat ze wou en dommelt zelf ook weg, waarna die twee in heilige vrede urenlang vlak naast elkaar liggen te dromen. Als Max dan wakker wordt, steekt ze aarzelend een poot naar Michael uit: ‘Zal ik, zal ik niet? Nah, teveel gedoe.’ Ze is zelfs wel in slaap gevallen met een poot in de aanslag. Die zakte dan langzaam in de slaapstand naar beneden, zodat het net leek alsof Max teder en aanminnig een poot op Michael had gelegd. Vriendjes zullen die twee wel nooit worden, maar naast elkaar leven doen ze steeds beter. Op de foto hierboven: Max naast Michael (hij is die zwarte vlek links), zij met geheven poot, terwijl ze eigenlijk niet goed meer weet wat ze daarmee nou wou zeggen.)
Niettegenstaande al haar stoerheid (ze vliegt overal op, in en onder, ze is voor de duvel niet bang) en haar hekel aan klefheid (aan opgepakt worden heeft ze een broertje dood, en op schoot liggen doet ze nooitvanmijnofhaarleven), is Max bijwijlen niks anders dan een baby.
Geregeld komt ze dauwtrappen op mijn buik of borst: ritmisch klauwt ze eerst haar ene poot en dan de andere in me. Terwijl ze zo op de plaats marcheert, raakt ze langzaam in trance; traag trappelend staart ze in een onbekende verte. En links en rechts en links en rechts en links en … Ze gaat er volkomen in op, haar hele lijfje golft mee in die beweging, zodat ik haar tegenwoordig wanneer ze dat doet plagend toezing: ‘Meisje kom je dansen, meisje kom je daaaaansen…’
Na verloop van tijd wentelt ze zich dan zo dat ze ruggelings in mijn arm rolt: kop naar achteren hangend of juist half in mijn oksel verstopt; buik naar boven en vrij; allevier haar poten in de lucht. Alsof ze aan de borst ligt. Dan is ‘t de bedoeling dat ik over haar buik kroel of mijn vingers tussen de kussentjes op haar poten steek, zodat ze kan blijven dansen met die pootjes (je afzetten is noodzaak om je te kunnen overgeven). Ze kan zo rustig een half uur blijven liggen. Maar ineens is ‘t over. Abrupt, met alle kracht die ze heeft, krult ze zich om, terug op haar poten, en vecht ze zich weg uit mijn armen, alsof ik het was die haar tegenhield.
Het allerliefste is dat ze tijdens zulke exercities geregeld haar tong uit haar bekje laat zakken, bijna alsof ze vergeet ‘m binnensmonds te houden. Of misschien kost dat haar op zo’n moment gewoon te veel moeite. Steeds langer wordt die tong, dat roze, zacht glanzende lapje. Het is absoluut vertederend. En het oogt licht debiel, zo’n katje dat van voren kennelijk niet weet wat ze van voren doet.