Lustrum

Het is vandaag precies vijf jaar geleden dat ik de operatiekamer uit kwam met één borst minder. Christiane kwam me nog in de verkoeverkamer zoenen (die moest een uur later als een haas naar het vliegveld en had dispensatie van de verpleging gekregen), en vanuit de verkoever heb ik mijn moeder nog gebeld om te zeggen dat alles goed was gegaan.

Het is een boel gesodemieter geweest. Na de operatie volgden nog vier maanden chemo, een jaar lang driewekelijks een dosis herceptin, maandenlang zombie zijn, en twee operaties: eentje om een onderhuids infuus aan te brengen en eentje om dat ding er weer uit te halen. Tussendoor ben ik vreselijk depressief geworden van alle medicijnen. Uiteraard werd ik ook kaal – zelfs mijn wenkbrauwen en wimpers snevelden – maar dat kale hoofd kon me weinig schelen. Ook dat die borst eraf was interesseerde me tot mijn verrassing geen zier – dat terwijl ik voor de operatie juist dáár zo enorm tegenop zag. Kanker hebben levert een boel gesodemieter op, kost onvoorstelbaar veel tijd en baart veel kopzorgen.

Maar het is gelukkig allemaal goed gegaan. Vandaag ben ik vijf jaar verder. Hoera!

[Foto: Victor van Bergen Henegouwen, voor bij een interview in Opzij. Wie mijn wedervaren nog eens terug wil lezen: al mijn berichten over kanker hebben de tag Klog.]

Aanbod

Bij de Tweede Kamer ligt een voorstel om mensen met uitkeringen die gerelateerd zijn aan de gezinssamenstelling – denk aan kinderbijslag, AOW en bijstand – aan een nadere controle te onderwerpen. De uitkerende instanties mochten al veel: zo kunnen het UWV en de SVB huiscontroles afleggen wanneer ze willen uitzoeken of iemand stiekem samenwoont.

Mensen hebben echter het recht zo’n huiscontrole te weigeren. Dat is vastgelegd in de grondwet en in allerlei mensenrechtenverdragen: zonder een gegronde verdenking en zonder een huiszoekingsbevel mag de overheid een huis simpelweg niet zonder toestemming van de bewoner betreden.

Heel lastig, die burgerrechten, meent de overheid, en trok haar plan. In het voorstel wordt daarom geregeld dat de betrokken uitkeringsgerechtigden het ‘aanbod’ van een huisbezoek krijgen, opdat hun woonsituatie kan worden gecontroleerd. Weigeren mag uiteraard nog steeds – mensenrechten en internationale verdragen kun je immers niet zomaar opzijschuiven – maar al wie zich vervolgens beroept op dat recht, krijgt subiet straf: die wordt namelijk gekort op zijn uitkering. Zulk huisbezoek kan ook worden opgelegd – pardon, ‘aangeboden’ – wanneer er ‘geen aanleiding is om misbruik te vermoeden’.

Het wetsontwerp is ronduit Orwelliaans. Wie gebruik maakt van zijn rechten wordt gestraft, een afgedwongen huisbezoek noemen we voortaan een ‘aanbod’, en we willen de wet zo aanpassen dat de overheid het huis mag controleren van mensen op wie – volgens diezelfde overheid – geen enkele verdenking rust. Met dit voorstel overschrijdt de overheid bovendien een belangrijk principe: burgers moeten nu kennelijk bewijzen dat ze onschuldig zijn, nota bene groepsgewijs, in plaats van dat de overheid een gerichte, individuele verdenking moet kunnen aantonen.

De motivatie van de regering is dat alleen met een dergelijke strenge controle het maatschappelijke draagvlak voor uitkeringen behouden kan worden. Die toelichting suggereert dat mensen thans lukraak een uitkering krijgen, wat bepaald niet het geval is. Al wie ooit een uitkering heeft gehad, weet hoeveel controles er al zijn, hoe dik de vereiste papierwinkel is, met hoeveel wantrouwen je wordt bejegend en hoe hard, soms tegen de klippen op, je moet bewijzen dat je eerlijk waar niet liegt.

Juist zo’n voorstel ondermijnt het draagvlak voor uitkeringen. Het maakt mensen die keurig zijn geslaagd voor alle toetsen die worden opgeworpen voordat ze een uitkering konden krijgen en bij wie bovendien ‘geen aanleiding is om fraude te vermoeden’ immers alsnog tot een verdachte groep, en schendt bovendien hun elementaire rechten.

Huiscontrole! We komen even kijken of u écht onschuldig bent.

Huisgenoten II

[Op de foto: Dropje op bed; aarzelend, de oren gespitst.]

Inmiddels wonen er hier niet twee, maar drie katten: de kat van de buurvrouw is bij ons ingetrokken. Japie – of Droppie, ik kon zijn naam nooit goed verstaan wanneer de buurvrouw hem riep, ze had een wat krakerige stem – had ik al jaren zien rondlopen en soms zat-ie genoeglijk samen met Michael op de rand van de tuinmuur de wereld te beschouwen. Tegenover mij was-ie altijd buitengewoon ontoeschietelijk, dus ik hield braaf afstand. Jezelf opdringen aan een kat is contraproductief, daar komt nooit iets goeds van.

Na de entree van Max zat Japie vaak vanaf de dakrichel naar haar te staren. Soms sprong hij in de tuin om nader kennis met haar te maken. Van de weeromstuit werd-ie ook minder schuw tegen mij: afgelopen zomer mocht ik ’m een paar keer aanhalen. En als de keukendeur open stond, drentelde hij soms nonchalant naar binnen, met een air of hij oprecht-heus-wérkelijk-waar niet doorhad dat dit andermans huis was.

Ergens aan het eind van de vorige zomer viel me op dat-ie hier ineens vaak kwam en dan opmerkelijk graag aangehaald wilde worden. En het viel me op dat ik de buurvrouw al een tijdje niet had gezien. De buurvrouw was oud, zodat ik me zorgen ging maken: ze zou toch niet ziek zijn? Of – godbewaarme – dood in haar huis liggen?

Dood was ze gelukkig niet, wel gewond. De buurvrouw was van de trap tussen keuken en tuin gevallen en had haar arm gebroken. Na een kort verblijf in het ziekenhuis was ze naar een revalidatiecentrum gebracht: haar arm wou niet goed meer en daardoor waren alledaagse bezigheden zoals aankleden en koken ineens moeilijk geworden. Haar dochters zorgden voor Japie, die Droppie bleek te heten. Elke avond kwamen ze langs om hem eten te geven.

Droppie ging eerder ’s avonds trouw naar binnen als de buurvrouw hem met haar krakerige stem riep, en dweilde overdag naar hartelust door de tuinen en over de daktuin. Omdat er nu geen buurvrouw was om hem binnen te laten, hielden haar dochters het slaapkamerraam permanent open. Via het platje tussen de keukendeur en de trap naar de tuin sprong Droppie op de vensterbank van het raam en dan hóp naar binnen. Thuis!

De dochters zorgden naar beste vermogen voor hem: Droppie had eten en onderdak. Maar zijn huis was koud, stil en donker; zijn vrouwtje blééf maar weg. Droppie kwam gaandeweg vaker hier langs en soms, als ik buiten zat, drong hij er – tot zijn en mijn verrassing – op aan dat ik hem aaide. Dan zette hij een voorpoot op mijn stoel of tegen mijn been en deed heel hard ‘Mrrrrh!’

Nu lijkt Droppie als twee druppels water op Tweety – hij zou zomaar een illegaal kind van ’m kunnen zijn – en dus was ik wat terughoudend. Tweety kon immers onverwacht uithalen: hij wou wel worden aangehaald maar vond dat tegelijkertijd doodeng, en dat interne conflict beslechtte hij jarenlang met plotseling bijten. Uithalen heeft Droppie nooit gedaan, maar uit alles blijkt eenzelfde terughoudendheid, gepaard met eenzelfde onbegrepen (of ongerichte) behoefte. Droppie excelleert in schuchter, gereserveerd en schrikachtig zijn, en dan, ineens, keert-ie als een blad aan de boom om en stort zich op me. Waarna ik, ingesteld als ik was op Tweety en verward als ik ben door hun gelijkenis, instinctief een uithaal verwacht en mijn hand schielijk terugtrek. Waarna Droppie denkt dat hij dús een faux-pas heeft gemaakt, zijn durf betreurt en weer een tijdje erg afstandelijk doet.

[Foto: Max en Dropje oefenen zich in vreedzaam en synchroon slapen. De bobbel die hen scheidt, is mijn been. Max ligt uiteraard half bovenop dat been: eerlijk delen is bést, vindt ze, maar zij heeft de meeste rechten, en delen doen we pas nadat iedereen dat erkent.]

Toen ik hoorde dat de buurvrouw in een revalidatiecentrum zat, stopte ik een kaartje in de brievenbus dat Droppie voorlopig best bij mij mocht wonen. De dochters antwoordden niet. Droppie nam zelf maatregelen: hij kwam steeds vaker hier.

De maanden verstreken. Inmiddels was het winter en sliep Droppie bijna elke nacht hier. Hij bleef schichtig. Ik probeerde ’m op z’n gemak te stellen: ‘Je bent welkom, je mag komen, je bent heus geen binnensluiper.’ Max kon soms zieken; dat was bij vlagen doodvermoeiend maar nooit echt gevaarlijk. Michael daarentegen vocht soms bloedserieus, ook al hadden hij en Droppie zomers lang broederlijk tegen elkaar aan gehangen op de rand van de daktuin. Buiten was best, vond Michael, maar binnen was een ander verhaal: nóg een kat die hem zijn monopolie ontnam. Ik redderde, blies terug en speelde kattenscheidsrechter.

Al had ik medelijden met Droppie (zomaar zijn vrouwtje kwijt, zomaar genoopt zijn heil te zoeken bij vreemden), al wou ik hem verzekeren dat-ie hier welkom was, en al waren zijn schaarse aanhankelijkheidsbetuigingen ontwapenend: ik hield afstand. Zou de buurvrouw naar huis mogen, dan moest Droppie immers daar weer willen wonen, en moest hij niet opnieuw uitgestoten worden uit wat volgens hem zijn nieuwe huis was.

Eind februari hoorde ik dat de buurvrouw definitief naar een verzorgingstehuis moest verhuizen. Kon Droppie misschien bij mij blijven, vroegen de dochters, zoals ik eerder had geopperd? Maar natuurlijk, zei ik.

En dat was dat. Ineens was Droppie van mij en was ik van hem. Er veranderde niks (want feitelijk woonde hij hier al ruim een half jaar) en uiteraard veranderde alles. Want sindsdien ging ik hem meer aanhalen en meer tegen hem praten; ineens zocht ik zijn liefde en durfde ik van hem te houden. En net als Tweety smolt hij – abrupt, tegen zijn eigen verwachtingen in, onzeker bij elke stap, en daarom: enorm moedig.

Sinds een week komt Dropje soms bij me op bed zitten – de plek waar ik slaap, lees en tv kijk – of springt hij op mijn bureau wanneer ik achter de computer zit. Op bed is-ie altijd wat nerveus, daar is vaak competitie: Max, of Michael. Maar Dropje, Max en ik zijn al drie avonden gezamenlijk in slaap gevallen. En soms, als-ie echt durft, tikt Dropje met een poot op mijn hand: ‘Eh, die hand van je he, die ligt daar niks te doen. Toch? Is het te veel gevraagd als, eh… Ik wil me niet opdringen hoor, maar eh, kun je misschien… Wil je me daarmee aaien? Alsjeblieft?’

[Filmpje (20 seconden, Youtube): Dropje durft ineens en duwt zijn kop over, onder en tegen mijn hand.]

Die plotselinge onstuimigheid maakt soms dat ik me ongewild terugtrek: Tweety zit nog in mijn bloed, en ook Dropjes tanden zijn imposant. Dat Dropje van zenuwachtigheid enorm gaat gapen en dan zijn tanden in vol ornaat toont, helpt ook niet. Maar Dropje heeft me nog nooit gebeten. Dit is geen kat die niet weet wat liefde is en daarom schrikt van zijn eigen aanhankelijkheid; dit is een kat die niet zeker weet of-ie wel gewenst is.

Zorg onder toezicht

Je zult er maar moeten wonen. Te weinig deskundig personeel, zoveel achterstallig onderhoud aan de panden dat de woonomgeving onveilig is geworden, te veel reorganisaties, verouderde zorgplannen, stijgende werkdruk, overwerkt personeel, ongelukkige bewoners, grote financiële problemen. De zorg wordt er nauwkeurig uitgemeten: voor het opmaken van een bed staat 1:45 minuut, voor het helpen bij toiletbezoek 2:15 minuut. Het personeel voert zulke klusjes uit met de stopwatch in de hand.

Dat is de stand van zaken in de zevenentwintig tehuizen voor ouderen en lichamelijk gehandicapten die onder Osira Amstelring vallen. Personeel en bewoners hebben elk vertrouwen in het bestuur verloren. De Inspectie spreekt inmiddels van ‘een zeer zorgelijk beeld’ en heeft Osira de komende zes maanden onder verscherpt toezicht geplaatst.

Osira maakte het bijzonder bont, maar het probleem is helaas breder. Doordat de overheid meent dat schaalvergroting in de zorg tot meer efficiency zal leiden, klonteren instanties door fusies aaneen tot grote instellingen. Daar wordt vervolgens een dikke laag beheerslaag overheen gesmeerd: goedbetaalde bestuurders die weliswaar veel papier , protocollen en procedures produceren, maar geen zorg. De afstand tussen beleid en praktijk wordt dan vanzelf groter.

De overheid heeft meer boter op haar hoofd. Om door het rijk bekostigd te worden, moeten zorgtehuizen tot in detail bijhouden worden welke handelingen er worden verricht en is aan veel handelingen een tijdlimiet gesteld; een ontwikkeling die begon bij de verfoeilijke minutenregistratie in de thuiszorg. Steunkous aantrekken: 5 minuten. Wassen van een vrouwelijke patiënt: 17 minuten; wassen van een mannelijke patiënt: 15 minuten. Alle verrichte handelingen moeten worden geadministreerd, soms meermalen.

Het resultaat van al dat maximeren en registreren? De focus verschuift van zorg geven naar geïsoleerde handelingen verrichten; die handelingen worden vervolgens worden verprotocold en gestroomlijnd, alsof de zorg niets anders is dan semi-industrieel lopendebandwerk. Omdat alles minutieus moet worden vastgelegd – de zorg moet immers ‘transparant’ en ‘toetsbaar’ worden gemaakt – gaat een deel van de schaarse tijd van het personeel bovendien op aan het eindeloos registreren van hun eigen handelingen en andere administrativa.

Ook het onderwijs zucht onder al dat verplichte papier. Twee weken geleden riep een schoolbestuurder op tot burgerlijke ongehoorzaamheid: hij wou ‘stoppen met het voldoen aan allerlei bureaucratische kwaliteitscontroles en het invullen van checklisten.’

Een goed plan. De enorme administratieve mallemolen die we hebben ontworpen, leidt niet tot betere zorg of beter onderwijs. Hij leidt vooral voor meer drukte, meer protocollen, meer controles en meer wantrouwen.

Huisgenoten I

Wanneer Max haar huisgenoten jent, zit daar weinig valsheid bij. Wel een boel arrogantie: het huis is van háár, meent ze, zij is de opperpoes, en dus moet elke andere kat die ergens ligt waar zij wil zijn, volgens haar wijken. Ze pest ook: hard langs iemand rennen en ’m dan de pas afsnijden, zodat de concurrentie over haar of over hun eigen poten struikelt. Of met een poot gaan hengelen als iemand slaapt, ook een succesnummer.

Meestal is het joligheid. Ze wil spelen. Max vindt het eerlijk heus waar leuk als iemand haar een mep geeft of doet alsof-ie in haar nek wil bijten: ‘Jottum, speelkwartier!’ Daarnaast, uhm, nou ja: ze weet eigenlijk ook niet goed hoe je dat nu doet: maatjes worden met een andere kat. Soms liggen zij en Michael samen op bed en wil Max gezellig tegen Michael aanschuiven. Michael wordt dan meteen pissig en geeft haar een dreun. Waarna Max op haar rug rolt, doet alsof ze zich overgeeft – waar Michael altijd weer intrapt – en dan liggend op volle kracht doorvecht. Maar voor Max is ’t is geen vechten: het is leren hoe je je kunt verdedigen, hoe je kunt aanvallen, wat je moet doen en moet laten. Het is spelen en ravotten, en het is goedmoedig leren.

Michael, narrig als-ie is, wil nooit spelen. Hij beschouwt elke interventie van een andere kat als een persoonlijk affront. Daarnaast vindt-ie zichzelf sowieso al zielig, dus alles telt dubbel. Elke toenadering van Max slaat-ie daarom af, vaak letterlijk, en daarna gaat-ie zich luidkeels bij mij beklagen: ‘Ze moet ook altijd mij hebben. Dat rotkind! Kun je d’r niet wegdoen? Dat je weer alleen mij hebt?’ (Gemakshalve vergeet Michael dat hij eigenlijk nooit thuis was, wat juist de reden was dat ik een kitten wou. Pas nu iemand anders de hoofdkat van dienst is, doet hij alsof-ie plotseling en volkomen achter zijn rug om is gedegradeerd. De waarheid is dat hij nooit op de vacature wou solliciteren.)

Ook ik moet altijd met Michael vechten. Hij wil aangehaald worden maar blijft expres net buiten mijn bereik. We onderhandelen. Ik steek mijn hand uitnodigend uit, palm omlaag, op zijn hoofdhoogte. Hij hoeft er alleen maar onder te gaan staan om geaai te scoren. Mopperend komt hij dichterbij. Ik streel zijn kopje. Hij snort: ‘Eindelijk!!’ (Alsof het aan mij lag dat ik ‘m eerder niet aaide.) Zodra ik de euvele moed heb zijn hals of schouders te strelen, schuifelt hij getergd weg en gaat van een afstandje zielig naar me zitten kijken: ‘Je besteedt ook he-le-máál geen aandacht aan me!’

Pas als ik zijn martelaarsgedrag beu word, een hand om hem heen sla en hem naar me toe sjor totdat-ie tegen me aan ligt en ik zijn buik kan kroelen – pas dan stopt hij met protesteren. Terwijl ik sjor, jengelt hij nog luidkeels; zodra hij in positie ligt, verruilt hij dat subiet voor overdadig snorren. Michael is eindelijk tevreden. Héél tevreden zelfs: ik heb bewezen dat ik hem echt, écht, echt wil aaien.

Hoewel ik zijn routine inmiddels ken en me er bijna gedachteloos naar plooi, erger ik me eraan. Michael kan simpelweg niet erkennen dat-ie aandacht wil. Hij zeurt erom maar rent hard weg zodra het erop aan komt; je moet hem bijkans overmeesteren voordat hij kan genieten van datgene waar-ie al die tijd zelf op heeft aangestuurd. Verder is alles wat er gebeurt altijd alleen jouw fout en kan hij heus nooit nergens iets aan doen. Het is zo vreselijk ouderwets; het is slachtoffergedrag.

Michaels gedrag zit kortom in de hoek die verkrachting vergoelijkt. ‘Ja nee ik zei nou wel nee, maar eigenlijk wou ik wel. Heus. Dat zie je toch? Je moet alleen die barrière door he, even mijn weerstand breken. Even doorzetten. Pas dan kan ik toegeven aan wat ik eigenlijk altijd al wou.’

Dat is precies waarom ik zo verliefd raakte op Tweety, die argwanende, verwaarloosde kat die niemand vertrouwde en die niet wist dat op iemands schoot liggen fijn kon zijn. Die grote, schuwe kat die zich rotschok toen hij ontdekte dat-ie kon snorren. Die soms midden in de nacht plotseling zo in de war kon raken van het besef dat hij het prettig vond om naast me te liggen, dat-ie me aanviel en in mijn hoofd of arm beet.

Want die kat snapte dat dat zijn ding was. Dat hij bang was voor iets dat hij nu voor het eerst kon krijgen, niet wist te accepteren maar toch oprecht wilde; dat hij bang was een verlangen te koesteren. Een verlangen accepteren behelst immers ook aanvaarden dat verlangen misschien ergens op stuk loopt.

Tweety durfde. Als die vocht, was het een interne strijd. Maar Michael legt alle verantwoordelijkheid bij anderen en beklaagt zich daarna over jouw beslissing.

Lente & Pavlov

Van seizoenen weet Max waarschijnlijk niks, maar de lente vindt ze duidelijk geweldig. Ineens is buiten vol geuren, beweging en leven. Het is er ineens warmer en langer licht. Je kunt nu heerlijk op de tegels liggen zonnen, naar hartelust jagen op vliegen en vogels, geduldig de wacht houden bij die ene deurpost waar een muizenholletje achter verscholen zit – er is zoveel te doen!

Ze ontpopt zich als een ware buitenkat. Deels is het vast opluchting. Toen ze hier elf maanden geleden kwam wonen, was het buiten maandenlang warm en lekker – en natuurlijk reuze spannend. Maar nadat ze hier gewend was geraakt, werd het langzamerhand allejezus koud. Ging dat nou heus steeds erger worden? Hoe ouder zij, hoe kouder? Je mocht toch hopen dat er een ondergrens aan die buitentemperatuur was…

Dus Max is opgelucht: buiten is ineens weer uitnodigend. Ze rent bomen in en uit. Ze komt van ergens op de daktuin aanstormen als ze mij hoort, houdt dan patsboem stil op de richel, staart me kort aan, maakt een geluidje – ‘Eh!’ – en sjeest weer weg. Ze draaft van links naar rechts door de tuin. Soms onderbreekt ze haar galop plotseling, zonder reden, en verstopt zich achter een uitbottende plant. Of nu ja, zij denkt dat ze dan verstopt is.

Dat ik nu ook vaker in de tuin ben, vindt ze prettig. Ze zit vaak ergens in de buurt, onder mijn stoel of zo, of onderbreekt haar strooptochten voor een korte pitstop: ze wil een onderhoudsbeurt, een geruststellende aanhaling. Ze volgt me voorts aandachtig bij het tuinieren. Da’s immers ook een van haar liefhebberijen: ze mag graag in de aarde wroeten en aan planten ruiken. (Max is sowieso een treehugger. Ik heb haar al een paar keer in innige omhelzing met een boom betrapt.)

Vandaag plantte ik wat nieuwe aanwinsten en groef wat gaten in de grond. Ze sloeg me nauwlettend gade. Gut, wat efficiënt, zo’n schepje! Zodra ik een gat klaar had, bestudeerde ze dat en moest ze er even met haar poot in hengelen. De wormen die ik onderwijl vond, verstopte ik heimelijk. Ze heeft er namelijk al twee keer eentje voor me gevangen en die netjes in de keuken gedeponeerd. (Ik vrees het moment dat ik er eentje op of in bed aantref.)

*

Max is sowieso onderzoekend aangelegd. De onderkant van alle tafels en stoelen in huis zijn inmiddels uitgebreid bevoeld en bestudeerd, en van alles wil ze weten wat erachter, erin, erboven of eronder zit. De kier tussen de kussens op de bank is mateloos fascinerend, evenals de luchtgaten in de spouwmuur buiten. Kun je daar met je poot in of tussen? Wat zit er aan de andere kant? Elke kast die opengaat moet ze verkennen. Ze wil weten waar licht vandaan komt en hoe het nu komt dat als ik aan een koordje trek, het donker wordt. Ze kan nooit over het muurtje rechts in de tuin lopen zonder even haar poot in de kier tussen die twee rechtopstaande betonnen platen te steken.

Je kunt het aan haar zien. Eerst kijkt ze alleen, geïntrigeerd, maar dan verandert er iets. Haar kopje gaat steeds schever: aan de mate van schuinstand kun je aflezen of ze inderdaad iets gaat proberen. Zodra ze haar kopje meer dan 45 graden laat hellen, is ze geobsedeerd: ze is iets aan het inschatten. Bij 90 graden – haar hoofd staat dan in een haakse hoek op haar nek – gaat ze geheid iets doen. Wat precies, weet ik niet (zij wellicht ook nog niet) maar íets, dat is zeker.

Zo kijkt ze ook naar de andere katten. Zolang haar hoofd min of meer waterpas is, is er niks aan de hand; maar zodra ze in scheefstand gaat weet ik dat ze iets wil proberen. ‘Hij slaapt. Handig. Hm, ik zóu nu natuurlijk even… “ En prompt gaat die kop scheef. ‘Zal ik?…’

Max haat het als ik in haar gezicht blaas. Zodra ik zie dat Max scheefhoofdig overweegt een van haar huisgenoten lastig te vallen, waarschuw ik met Pavloviaanse lucht. ‘Puffffff!!’ doe ik, meters verderop gezeten, terwijl ik haar streng aankijk. Max bindt ogenblikkelijk in. De geplande sprong wordt afgeblazen, de poot verstijft in de lucht. ‘Meh-meh-meh,’ sputtert ze terug, met het typische geluid dat katten maken wanneer ze zijn betrapt en allerijl een smoes verzinnen. Even blaast ze denkbeeldig mijn kant op: ‘Pff. Jij denkt ook rare dingen over me! Ik wou helemaal niet… Ik wou alleen maar….Pfff! Nou, jij je zin.’

Honden voelen zich in zo’n geval betrapt en gedragen zich schuldig. Katten proberen jou de schuld te geven.

Kopzorgen

Dat gezeur over hoofddoekjes en het dragen van ‘religieuze symbolen’ hangt me de keel uit. In sommige beroepen is het inderdaad wezenlijk om neutraliteit, herkenbaarheid of gezag uit te stralen. Maar daarvoor hebben we nu juist het uniform uitgevonden.

Daarbij geldt: hoe noodzakelijker de gewenste neutraliteit of rolvastheid, hoe strikter de kledingcode. Postbodes kunnen kiezen tussen broek, rok of shorts; soldaten, agenten en advocaten niet. Maar of baliemedewerkers, HEMA-verkoopsters of ambulancepersoneel een hoofddoek bij hun uniform dragen, doet weinig ter zake; wat telt is uitsluitend of ze goed werk leveren.

Al roepen we om ’t hardst dat het hoofddoekjesdebat gaat over de ‘algemene’ vraag of religieuze overtuigingen publiek beleden mogen worden in iemands uitoefening van z’n beroep, gaat het natuurlijk helemaal niet over religies in hun algemeenheid. Nog nooit heeft iemand bezwaar gemaakt tegen een ambtenaar met een kruisje om zijn nek of tegen een rechter met een sticker van een vis achterop haar auto.

Om niettemin de schijn van objectiviteit te bewaren, is het debat inmiddels opgesmukt tot het publiekelijk tentoonspreiden van persoonlijke overtuigingen. Misschien horen ambtenaren evenmin politieke t-shirts te dragen? Dat kan immers provocerend of aanstootgevend zijn, en is sowieso niet neutraal. Ah, ok.

Maar waar trekken we de grens? Mag een broche met een roze driehoek wel? Is een potteus uiterlijk toegestaan? Een deathmetal t-shirtje? Persoonlijk haat ik roze borstkankerlintjes (beargumenteerd, en op goede gronden); kan ik voortaan bezwaar maken tegen ambtenaren die ze dragen?

Laten we elkaar geen mietje noemen. Er ligt in dit debat maar één religie en één overtuiging onder vuur: de islam. In een manoeuvre die herinnert aan de spagaat van het Amerikaanse leger – soldaten mogen gerust homoseksueel zijn, ze mogen het alleen niet laten merken – wil de PVV de islam uit de openbaarheid wegdringen: niemand mag kunnen zien dat je moslim bent. Wie dat xenofobe debat wil ‘abstraheren’ en daartoe gaat zaniken over persoonlijke overtuigingen van ambtenaren die publiekelijk achterwege moeten blijven, is hypocriet.

Want wie oprecht vindt dat ambtenaren in functie uiterlijk ontbloot dienen te zijn van hun persoonlijke overtuigingen, rest maar een oplossing: overheidsbrede herinvoering van het uniform. Elke kledingstijl – inclusief de bloemetjesjurk – heeft immers zijn eigen culturele en politieke connotaties; alleen een strikt gereguleerde dracht kan neutraliteit uitstralen.

Maar uniformen voorschrijven willen we niet. Dat zou draconisch zijn! Bovendien, iedereen moet kunnen dragen wat-ie wil: Nederland is immers een vrij land. Tenzij zo’n Nederlander islamitisch is, natuurlijk.

Gokverslaafd

Vandaag besluit de Eerste Kamer over het elektronisch patiëntendossier. De regering hamert op de snelle landelijke uitwisseling van medische gegevens. Maar overal waar iemand in zijn eigen omgeving met meerdere zorgverleners tegelijk te maken heeft – binnen ziekenhuizen, tussen huisarts en specialisten – wordt informatie allang elektronisch uitgewisseld. Daar is geen landelijk dossier voor nodig.

Waarom zou een arts in Zeeland trouwens over de gegevens van iemand uit Friesland moeten kunnen beschikken? Als een Fries in Middelburg onder een auto loopt, vragen de ambulance Eerste Hulp niet eerst z’n EPD op. Dan telt alleen het medisch nu: wonden stelpen, botten stutten, schade inventariseren. Wie een medische conditie heeft die bekend moet zijn (denk aan epilepsie, diabetes, penicilline-allergie) is beter af met een goed zichtbare SOS-ketting: een effectieve low-tech oplossing.

De regering meent niettemin dat landelijke uitwisseling van medische gegevens jaarlijks 1600 doden zal schelen. Die schatting is op lucht gebaseerd, en negeert dat elke technologie haar eigen fouten schept. Elektronische dossiers zorgen voor type-, reken-, conversie-, software- en migratiefouten die zichzelf overal voortplanten. Wie ooit ergens foutieve gegevens over zichzelf wilde corrigeren, begrijpt subiet het probleem: ‘Nee hoor, hier staat toch écht dat u…’

Zulke discussies wil je niet over je medische gegevens. Bovendien: een fout in je adresgegevens zie je snel, maar een fout in je medisch dossier ontgaat je. En eenmaal vastgelegd zijn medische ‘feiten’ moeilijk te weerleggen: je bent weliswaar direct betrokken, maar ook – en vooral – leek. ‘Denkt u nu heus dat u het beter weet dan wij?’

Als de overheid werk wil maken van het EPD, kan ze beter aansturen op beveiliging en goed beheer van zulke dossiers. Veel huisartsenposten en ziekenhuizen zijn makkelijk te hacken; de medische sector beschermt het papieren medisch geheim uitstekend, maar is slordig en vrijgevig met diezelfde gegevens zodra ze digitaal zijn. En nog steeds vallen alle automatiseerders rond het EPD niet onder het medisch geheim.

Het zijn inmiddels overbekende bezwaren. Maar de regering zal ze ook vandaag willen wegvegen. Er is inmiddels ruim 300 miljoen geïnvesteerd: nu stoppen is toch zonde van dat eerdere geld? We moeten juist meer investeren, want dan… ooit… later… Heus!

Dat is hoe een gokverslaafde denkt. Wéér niet gescoord? Dan moet je er juist nu meer geld inpompen. Hoe langer je speelt, hoe groter immers je kans op winst!

Meer geld redt het EPD niet. Met een kapot idee valt nooit winst te behalen.

U wel, wij niet

De Rotterdamse korpschef Frank Paauw meldde vanmorgen dat het ‘m een goed plan lijkt om voortaan het DNA van alle Nederlanders in een databank op te nemen, of ze nu iets ernstigs hebben misdaan of niet. De privacy van burgers is volgens Paauw namelijk ondergeschikt aan het opsporingsbelang. ‘Als samenleving zijn we te voorzichtig. Als je de wereld veiliger wilt maken, moet je daar een prijs voor betalen.’ Paauw deed zijn oproep in de partijkrant van de lokale partij Leefbaar Rotterdam.

Een paar – vrij cruciale – tegenwerpingen:

  • Alleen wie verdacht wordt van een misdrijf waar vier jaar celstraf of meer voor staat, is verplicht dna af te geven. Paauw wil kennelijk alle Nederlanders als verdachten behandelen.
  • In november 2008 stelde toenmalig minister Guusje ter Horst voor dat alle politieagenten DNA zouden afstaan; dit om ‘verdwaald’ DNA op een plaats van misdrijf sneller te kunnen onderkennen. De politiebonden waren mordicus tegen: ‘De afname van DNA bij politiemensen is slechts bij hoge uitzondering aanvaardbaar en dan alleen indien daartoe een dringende noodzaak is,’ zei voorzitter van de politievakbond ACP Gerrit van de Kamp indertijd.
  • Engeland, dat een veel te brede DNA-database had ingericht, kreeg in 2008 daartoe een unanieme veroordeling aan haar broek van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wegens schending van de mensenrechten. Alleen het DNA van mensen die daadwerekelijk zijn veroordeeld mocht erin worden opgenomen, en na een aantal jaar hoort ook dat DNA te worden verwijderd.

Kortom, Korpschef Paauw roept op tot een ernstige overtreding. En hij sollliciteert naar een Big Brother Award 2011.

Publiciteit BBA

Niet eerder is er zoveel publiciteit geweest rond de uitreiking van de Big Brother Awards. Deze keer hebben we zelfs het NOS Journaal gehaald. Eerst het 8 uur journaal van gisteren (met veel informatie over de nummerbordscans), daarna diezelfde avond het late journaal (een iets kortere versie, met beelden van de uitreiking). Maar ook RTL TV, Ochtendspits, NOS Radio, Vara radio, VPRO radio en wie al niet hebben aandacht aan de BBA besteed. OBA live – waar ik sinds kort vaste gast ben – trok eind februari ook ruim tijd uit voor een gesprek over de BBA (hier te zien).

Mijn beschouwingen over de ontwikkelingen op het gebied van privacy en grondrechten werden gisteren als opinie-artikel geplaatst in NRC Handelsblad en NRC.next (natuurlijk ook op mijn blog te vinden: ‘Even controleren’). Zowel de Telegraaf als de Volkskrant hebben vandaag, daags na de uitreiking, waarschijnlijk een artikel over de BBA en over de winnaars van deze poedelprijzen.

(Op deze pagina wordt een zo compleet mogelijk persarchief over de BBA-2010 bijgehouden: Big Brother Awards in de media.nl/in-de-media/.)

En de jury was breder dan ooit:

  • Bart de Koning, gerenommeerd journaalist en auteur van het boek ‘Alles onder controle’ (inmiddels een handboek geworden voor privacybewakers);
  • Nico van Eijk, hoogleraar Media- en Telecommunicatierecht aan het iViR;
  • ; Antoinette Hertsenberg, gelauwerd journalist en maker van de consumentenprogramma’s Radar en Opgelicht?!;
  • Melanie Rieback, RFID-deskundige die de OV-chipkaart beter kent dan de makers ervan.

De zaal was uitverkocht, de sfeer was goed, er waren veel jonge mensen, het programma hield een mooi midden tussen schrikbarende informatie en grappige intermezzo’s. Bovendien kreeg Rop Gonggrijp eindelijk zijn zeer verdiende Winston Award – de prijs voor mensen die privacy juist beschermen en technologie goed doordenken – zodat alles klopte. Thomas van Luyn presenteerde de avond en praatte alles prachtig aan elkaar.

Ik ben blij dat de avond zo’n succes was, bezorgd over de stand van zaken, opgelucht dat zoveel mensen die bezorgdheid delen, en al met al een beetje duizelig – maar dat laatste is vast de moeheid :)

Oh ja: de uitreiking is hier in zijn geheel te zien: Big Brother Awards 2010, uncensored and uncut.