Game of Thrones is een geweldige serie: een breed opgezet epos dat zich afspeelt in een verzonnen tijd. Een ridderverhaal gebaseerd op loyaliteit, intriges en rivaliteit, gelardeerd met een snufje fantasy.
Een paar families hebben elk een deel van het land in handen. Sommige families steunen de koning, anderen proberen hem te ondermijnen. Dochters en zusters worden uitgewisseld om allianties te beklinken, er worden moorden en opstanden beraamd, vriendschappen gesloten en verraden. Aan de randen van het rijk zwerven intussen hologige wezens, en ergens broedt iemand drakeneieren uit.
De kracht zit ’m deels in het wijdse, complexe verhaal. Al in het begin krijgen we zo’n tien hoofdpersonen opgedist die elk serieus worden uitgediept. Ze zijn nooit eenduidig; zelfs de akeligste personages wekken geregeld begrip of sympathie. We merken dat omstandigheden grote invloed hebben: ook wat je niet in de hand hebt, bepaalt je. Soms kun je weinig anders dan je verhouden tot de situatie waarin je bent belandt. En steeds blijkt dat je nooit alle gevolgen van je beslissingen kunt overzien, maar niettemin de consequenties daarvan moet dragen.
De diversiteit van de personages is verkwikkend. Een meisje dat strijder wil worden (en daarin, na enige aarzeling, door haar vader wordt gesteund), bastaardkinderen die gewoon tot de familie worden gerekend, slimme hoeren, een dwerg die met zijn nieuwsgierigheid vriendschappen wint, een verlamd kind dat wil paardrijden, een troonopvolger die op tienjarige leeftijd nog aan de borst ligt, een uitgehuwelijkte prinses die van bedeesd popje uitgroeit tot warrior queen. Rangen en standen wegen zwaar, maar niettemin sluiten veel personages banden dwars door die barrière heen.
De serie verbloemt niks. Er wordt gevloekt, geneukt en gezopen; we zien onverwachte tederheid en laconieke wreedheid; we krijgen inkijkjes in hoop, woede en machteloosheid.
Kortom: GoT is meesterlijk.
Binnen een week zag ik overal protesten verschijnen. Zestienjarige meisjes uithuwelijken is verdorven, een liefdesscène tussen twee mannen is pervers, en waarom doet de koningin het op z’n hondjes? Iemand schreef: ‘Ik dacht dat dit een nieuwe Lord of the Rings was en verheugde me erop samen met mijn kinderen de serie te volgen. Het was vuiligheid!’
Ik stond paf. The Lord of the Rings had de toets van kindergeschiktheid doorstaan en gold nu als familie-tv? Deel drie evan was zo gewelddadig dat ik kokhalsneigingen kreeg, en ik ben heel wat gewend.
Kijken naar seks is pervers. Kijken naar geweld is gewoon gezellig.
[Noot: Zeker in het begin kan het lastig zijn alle personages uit elkaar te houden. Op Westeros.org en op
Posted on Categories Het Parool28 Comments on Pervers
Het idee voor de bundel I read where I am vond ik intrigerend: verkennen hoe het concept en de praktijk van ‘lezen’ is veranderd, zowel door nieuwe technologieën als door alle informatie waarmee we worden omstuwd. We scannen artikelen tegenwoordig eerder dan dat we ze tot ons nemen (een praktijk die eigenlijk meer van kijken wegheeft), terwijl we er tegelijkertijd beter in worden om beelden grondig te lezen. We bekijken tekst, we lezen beelden. Stof & paradoxen te over. Gistermiddag was de presentatie van de bundel. Ik sloeg het boek nieuwsgierig open. Het is altijd heerlijk om in een vers boek te bladeren, zeker wanneer je er zelf in staat. Ik schrok me rot. Redacteur (en grafisch ontwerpster) Mieke Gerritzen had het ontwerp tijdens de presentatie uitbundig geprezen, maar het was me een raadsel waarom. De titel was wazig en vrijwel onleesbaar. Vast tongue-in-cheek, een postmodern statement, of bedoeld om ‘ingeprente verwachtingen te ondermijnen’, maar zo werkt dat volgens mij niet. Wie een onleesbaar omslag ziet, zal zo’n boek vervolgens niet nieuwsgierig oppakken om uit te vinden wat erin staat. Een omslag heeft een duidelijk oogmerk: door tekst en beeld kernachtig iets over de inhoud vertellen. En dit omslag zegt: ‘Ik ben een onleesbaar boek’. Dat bleek te kloppen want het binnenwerk was nog erger. De oneven pagina’s hebben een uiterst krappe linkermarge. Dat oogt stijf en propperig (en je kunt, al lezend, geen aantekeningen maken). Maar vooral: het knijpt alle lucht uit de teksten. Een verhaal of idee zonder ruimte erin, zonder ruimte eromheen, is massief – eenduidig, opdringerig, benauwend. Marges en witregels zijn bepaald meer dan alleen een designkwestie: ze scheppen een vrijplaats voor de lezer. Ze houden de tekst op beschaafde afstand, ze matigen diens toon en bewaken de ruimte van de lezer voor reflectie, voor kanttekeningen, voor aarzeling en weerwoord; voor nuancering, terzijdes, interpretatie en debat. Zo niet hier. Deze teksten houden door hun opmaak nergens pauze, ze laten de lezer geen tijd voor bezinning. De vormgeving veroorzaakt zelfs dat de teksten extra ondoordringbaar worden: de eerste en laatse woorden van de pagina’s staan steeds net buiten de bladspiegel afgedrukt, waarmee ze uit de lopende tekst zijn gehaald. Da’s vast bedoeld als ‘deconstructie van de leeservaring’, maar het effect is dat er plotseling gaten in de zinnen vallen. Deze vormgeving zegt: ‘Volg mij, voeg je naar mijn grillen! Jouw ruimte en jouw wensen tellen niet, ik maak hier de dienst uit. Luister!’ Het allerergste: de vormgevers hebben gemeend een ‘speelse verwijzing’ naar tag clouds te moeten maken. Die zijn op internet immers ingeburgerd, en dus reuze modern! Uit data-aggregatie kun je veel leren: dat geeft immers meta-informatie over een tekst, en dus ‘andere’ manieren om die te lezen en te plaatsen. Zodoende hebben de ontwerpers de woorden in het boek verschillende grijswaarden toebedeeld, naar gelang van de frequentie van hun gebruik. Alle woorden. In alle teksten. Zonder daarbij enige duiding te geven van de ‘meerwaarde’ die deze ingreep aan de lezer of de teksten zou kunnen bieden. De teksten ogen daardoor rommelig. Al dat vet en minder vet leest hakkelig en nogal dwingend. Oordeel zelf: hier is een alinea uit mijn bijdrage.
Woorden krijgen lukraak een nadrukkelijkheid opgelegd die ik nooit heb bedoeld en die nergens door de tekst wordt geschraagd. Het resultaat: de vormgeving legt mij woorden in de mond. Die dringt de lezer intenties en interpretaties op die ik nooit heb gezocht, die suggereert subteksten die ik niet wilde beroeren maar nu niet meer kwijt kan. Al die grillig aangebrachte accenten breken in op de crux van schrijverschap: woorden aan- of uitkleden door ze nadruk te geven, een zin zo componeren dat hij ritme krijgt, de juiste toon en klank vinden voor een idee. De vormgeving legt mijn tekst grillige klemtonen op, hij verdoezelt wat ik naar voren wilde halen of geeft een paukeslag op iets dat ik klein wou laten zijn. De vormgeving vervangt mijn compositie door de zijne. Lezers mogen ten allen tijde alle kanten op met wat ik – of wie ook – schrijf. Ze hebben het volste recht mijn schrijfsels mooi of verderfelijk te vinden, verfrissend, of juist dom en lomp. Maar aangezien hun oordeel altijd mijn tekst betreft en mij als auteur, had ik graag dat een vormgever die tekst doorgeeft zoals ik die heb geschreven: met mijn marges, met door mij gekozen accenten, met soms een uithaal of juist een klein, haast onopgemerkt woordje. Iedereen mag mijn teksten naar hartelust interpreteren, maar niemand heeft het recht mijn compositie te veranderen en die versie vervolgens te presenteren als mijn verwoording. Het ontwerp belazert de schrijver: het kleineert en verandert zijn woorden. De vorm plet en verminkt de inhoud. Teksten worden behandeld alsof ze niets anders dan grondstof zijn: ruw materiaal voor de vormgever. Dit boek is een wraakneming van het beeld op de taal, en poneert de visuele hegemonie: design über alles. De lezer vergaat het intussen weinig beter. De teksten handelen nota bene over zijn rol en zijn positie, maar de vormgeving laat hem weinig ruimte en maakt de teksten ontoegankelijk. Ze zijn lastig leesbaar geworden, van hun marges en van de melodie van de auteur ontdaan. Het ontwerp verhindert de lezer te doen wat hij wilde – de woorden lezen, de gedachtes tot zich laten komen, de ideeën overdenken – en verordonneert hem kijker te zijn. En vreemd genoeg doet de vormgeving het daarbij voorkomen alsof ‘kijken’ een passieve kwestie is, en de kijker geen subject is maar uitsluitend andermans speelbal: een onwetend, permeabel en manipuleerbaar object. Dat laatste blijkt ook uit de structuur van het boek. De auteursteksten beslaan tweederde van het totaal; de laatste tachtig bladzijden zijn gevuld met de ‘Index on Related Subjects (drawn form Wikipedia)’. Deze begrippenlijst bevat lemma’s als alphabetical, booksellers, braille, calligraphy, database, feedback, headlines, index, internet, Kafka, keywords, map, mobile phone, offline, propaganda, etc. etc. Tachtig pagina’s lang worden – zonder een spoor van ironie, laat staan van brille – volkomen normale begrippen voor de lezer verklaard. En juist deze overbodige tekst, die de intelligentie van de lezer bot beledigt, is wel helder en goed leesbaar vormgegeven… Is dat niet vreemd: een boek over lezen dat zowel haar auteurs als haar lezers niet serieus neemt? Mijn eerste associatie bij dit woordbeeld en deze bladspiegel is die van oude, goedkope Prisma-woordenboeken. Die wemelden ook van vetgedrukte woorden en lichtere, cursief gedrukte woorden, en hadden ook nergens lucht: geen marges, geen witregels, geen pauze na een stuk. [Bijdrage aan de bundel Ik lees waar ik ben / I read where I am, onder redactie van Mieke Gerritzen, Geert Lovink en Minke Kampman, uitgegeven door het Graphic Design Museum Breda. Op de foto: een deel van mijn boekenkasten.] Vroeger las ik wanneer en waar ik maar kon. Bij de bibliotheek kon je maximaal vier boeken per week lenen, voor mij een te schamel rantsoen. Nadat ik er de kinderafdeling uit had, smokkelde ik met leeftijdsgroepen; de mevrouw achter de balie kneep soms een oogje dicht. Als mijn ouders een avondje weg waren, zat ik urenlang met een boek op de wc. Dat licht verraadde me tenminste niet wanneer ze thuiskwamen. Zodra ze aan de voordeur morrelden, verstopte ik mijn boek onder mijn pyjama, trok schijnheilig de wc door en veinsde slaapdronkenschap. In het weekend, als zij uitsliepen, pakte ik in de woonkamer boek na boek van hun planken. Bij het ontbijt las ik de etiketten van het broodbeleg. Later las ik minstens twee of drie boeken per week en was de grootste attractie van vakanties dat je dan meer kon lezen. Toen ik rond mijn dertigste plotseling halfblind werd – gelukkig tijdelijk – was mijn eerste zorg hoe ik kon blijven lezen. Ik overwoog braille. Toen mijn zicht opklaarde, las ik juichend de schreeuwende reclames en uithangborden die de openbare weg ontsierden. Om mij heen, in mijn woonkamer van vijf bij vijf, staat inmiddels ruim vijftig meter aan boeken: bijna drie muren vol. Dat oogt imposant, maar ze lezen doe ik nog amper. Tegenwoordig lees ik hooguit een paar pagina’s voor het slapen gaan, om de overgang van waken naar soezen te verzachten. Ook de kranten en tijdschriften waarop ik ben geabonneerd houd ik steeds slechter bij. Wel lees ik nog altijd obsessief de t-shirts van mensen die ik tegenkom. ’t is de computer. Daar zit ik dag en nacht achter, daar lees ik me suf aan mails, nieuwsgroepen, forums, blogs, websites, kranten, wiki’s, Facebook updates, samenvattingen en tweets, en natuurlijk aan de reacties op dat al. Internet maakte me tot een lezer van de korte baan. De langere stukken waar ik onderweg op stuitte bewaarde ik trouw voor hetzelfde later als waarin ik de gekochte maar ongelezen boeken zou lezen die zich inmiddels overal hadden opgetast. Zo ging het al jaren. Totdat ik een Kindle zag en subiet verliefd werd. Vier dagen later bezorgde Amazon de mijne, die ik meteen vol boeken stopte. Lange stukken die ik op internet vind stuur ik tegenwoordig met een paar klikken door naar mijn Kindle, en warempel, nu komt het er wél van. Uren achtereen op de bank, in bed of in de trein; tijdens gestolen minuten in de rookpauzes, of wachtend in ’t café bij de bioscoop totdat de film begint – opnieuw lees ik boeken wanneer en waar ik maar kan. En opnieuw – plus ça change – lees ik vaak illegaal. Ik ruil als vanouds boeken met mijn vrienden, maar dat mag niet meer nu ze digitaal zijn. De kopieerbescherming die op mijn in Nederland aangeschafte boeken zit, moet ik verbreken om ze te kunnen lezen. (Nederlandse boekwinkels bedienen alleen de markt voor Sony e-readers.) Mijn Kindle zit in een roodleren etuitje; zodra ik dat opensla, heb ik tweehonderd boeken tot mijn beschikking. Ingebouwd in datzelfde etui zit een leeslampje. In bed, in het donker, lees ik boeken – en mijn katten merken niks wanneer ze ’s nachts thuiskomen. Wanneer je duidelijk wilt maken wat de impact van allerlei technologie is – en vooral: van privacyschendingen die met moderne technologie verbonden kunnen zijn – helpt het vaak om een vergelijking met de offline wereld te maken. Dan wordt de impact ineens een stuk inzichtelijker. Bijvoorbeeld: waarom is verkeersanalyse via DPI een grove inbreuk op de privacy van internetgebruikers? KPN zegt toch dat ze alleen heeft geanalyseerd welk type verkeer haar mobiele abonnees genereren en dat ze de onderschepte datapakketten niet heeft gelezen? Dan schendt KPN het communcatiegeheim toch niet? Analoog antwoord: analyse via DPI betekent dat KPN alle brieven die u heeft ontvangen en verzonden, heeft opengemaakt om nauwkeurig te bestuderen wat voor type post er in de envelop zat. Kreeg u een reclamefolder, stuurde u een rekening, ontving u een ansichtkaart, schreef u een liefdesbrief, verstuurde u een foto-afdruk, bestelde u een tijdschrift? Het gaat KPN werkelijk niets aan wat voor type post wij versturen of ontvangen; het enige dat KPN mag doen, is controleren of die post goed geadresseerd en voldoende gefrankeerd is. Dat KPN niet een nog grovere schending heeft begaan – te weten, het daadwerkelijk lezen van de post – wil bepaald niet zeggen dat deze schending ‘dus’ wel in orde is. Twee verslaggevers van The Hungry Beast, een Australisch tv-programma, gebruiken de methode van de analogie om duidelijk te maken hoeveel van onze privacy we zelf prijsgeven via Facebook. Hun aanpak: willekeurige mensen op straat aanhouden en hun precies dezelfde vragen stellen als Facebook aan zijn gebruikers stelt. Hoe oud ben je, waar woon je, wie zijn je vrienden, kun je hun namen even geven (liefst alfabetisch), heb je een relatie, waar was je gisteravond? Kijk en leer. De eindtijd is nabij! Om precies te zijn, hij begint aanstaande zaterdag al. Op 21 mei zal de hemel splijten en laat de Christus zich zien. Eerst zal hij de doden doen herrijzen (nu ja, alleen de ware gelovigen onder hen), daarna neemt hij zijn levende volgelingen op. Miljoenen mensen zullen die dag van de aarde verdwijnen: zij zweven omhoog en worden naar hun eeuwige woonst in de kamers van de Heer geleid. Wie denkt dat we het hier gerust zonder de verdwenen ware christenen kunnen stellen, rekent buiten de waard. Wij achterblijvers krijgen het zwaar. Kort na de Opname, the Rapture, zal de Antichrist zich aan de wereld openbaren; op aarde zal de hel heersen. Van schrik tot inkeer komen en dan alsnog gered worden blijft mogelijk, maar deze spijtoptanten wacht de marteldood: de Antichrist zal gelovigen met woeste ijver vervolgen. De Dag des Oordeels is vaker voorspeld, maar ditmaal zijn de tekenen zeer pregnant. De Rapture Index – volgens de bedenker ervan ‘de Dow Jones van eindtijdse tekenen’ – heeft nooit zo hoog gestaan. De economie stort overal in, goddeloos gedrag wordt tot recht verklaard, natuurrampen volgen elkaar rap op, overal worden UFO’s gesignaleerd, en er is gerede kans dat de president van de EU zich ontpopt als de Antichrist. De dood van Bin Laden is een kleine tegenslag: helaas nam daardoor de wereldonrust af. Jammer ook dat Frankrijk haar kernwapens wil reduceren, dat scheelt al snel een paar punten. Anderzijds ontbreekt de lancering van de Endeavour van gisteren in de Rapture Index, terwijl haar missie nota bene is om antimaterie te vinden! Dringt heus tot niemand door dat de Endeavour op de Antichrist zal stuiten? De Opstanders inventariseren gretig de tekenen van de naderende eindtijd. De aardbevingen in Japan, de tsunami, lekkende kernvaten, de Khadaffi’s gekte, de grootscheepse werkloosheid in Amerika – alles dat hun reisschema naar de hemel versnelt wordt met blijdschap genoteerd. De weersverwachting voor komende zaterdag: zonnig, met mogelijk wolkvorming door opstijgende christenen. Mijn goede vriendin Andere Karin en ik hebben een vaste tv-avond. We zoeken samen een serie uit en ‘doen’ dan een paar afleveringen per avond, of we kijken een film. Op die manier hebben we Expeditie Robinson, Sex & the City en Gooische vrouwen doorgewerkt, en we zijn net klaar met Six Feet Under. Tijdens die laatste serie zag ik ineens een opmerkelijke vertaling. Brenda’s moeder – een egocentrische trut van hier tot Tokio – maakt een sneer over de opleiding psychologie die haar dochter zojuist is begonnen. De vertaling: ‘Dat uitgerekend jij lid wil worden van de orenmaffia.’ Ik juichte luidkeels. Want orenmaffia, dat is mijn woord, mijn kind: ik heb het bedacht. Dat het woord van mij is staat zelfs in de Van Dale, iets waar ik enorm trots op ben. Dat het woord niet helemaal correct werd gebruikt in de ondertiteling van Six Feet Under kon me helemaal niks schelen: da’s alleen maar een goed teken. Mijn woord is volwassen geworden en staat nu op eigen benen, en plooit zich soms naar anderen :) Overigens heb ik tezelfdertijd het woord kwakdenken verzonnen; de term is uiteraard bedacht naar analogie met kwakzalvers: mensen die nutteloze middelen als genezend aanprijzen. Met ‘kwakdenken’ doelde ik op onzindelijk of onlogisch denken, vooral op medisch gebied. Ook dat woord heeft de Van Dale gehaald, waar het onder het lemma is geschaard waar combinaties met kwak- worden verklaard:
kwakbaas […] kwakbol […] kwakboom […] kwakdenken (alleen onbep.w)., afkeurende ben. voor een denktrant binnen de (para)medische wereld die ervan uitgaat dat ziekte een gevolg is van psychische gebreken.
Leuk hè :) Fotografe Bernadet de Prins heeft jarenlang gewerkt aan een fotoboek over jonge mensen met handicaps: 7×7. Ze volgde zeven jongeren zeven jaar lang, en maakte elk jaar een foto. Het boek bevat daarnaast een kort, zakelijk interview met deze jongeren: wat zijn hun ambities, hoe leven ze, hoe vergaat het ze, hoe zijn ze veranderd? Het is een heel rechtstreeks boek geworden, zonder enige behoefte medelijden of medeleven op te wekken. Heel gewoon, en heel zakelijk: dit zijn allerlei gehandicapte jongeren. Zo zien ze er uit, zo worden ze ouder, en dit is wat ze willen. Ik heb een fotoserie gezien (die van Nathalie) en vond ‘m prachtig. Vandaar dat ik met plezier een kort voorwoord voor het boek schreef. Bij deze: Kijken is kennen Het lijkt zo eenvoudig: naar iemand kijken. We doen het immers de hele dag. We kijken naar de nieuwslezer op tv, naar de kassière bij de supermarkt, naar die leuke meneer daar op dat terras, naar een collega die een procedure uitlegt. Elkaar gadeslaan is onderdeel van het sociale verkeer en stroomlijnt ons gedrag. Automatisch berekenen we elkaars koers en de maat van onze eigen passen, en voorkomen zo fysieke botsingen met anderen. Met een vlugge blik schatten we andermens’ status en bedoelingen in: oh jij eist kennelijk alle ruimte op – wijk ik uit of houd ik vast aan mijn eigen ruimte? In een oogwenk lezen we iemands karakter: die zit wat ineengedoken, is-ie schuchter of zo? Of juist: jee, kijk haar! Zo fier, dat moet wel een durfal zijn. Het akelige is dat zulke bijna instinctieve inschattingen gebaseerd zijn op een algemeen gemiddelde. Zodra iemand buiten het vaste spectrum valt, zijn we ons houvast kwijt. Nog akeliger is dat we zo verduveld beleefd zijn bij dat zogenaamd vanzelfsprekende kijken van ons. Wijkt iemand teveel af van het gemiddelde, dan zijn we bang dat onze blik hen benauwt; dat onze blik hen opvalt en hen daardoor uitzondert. En dus doen we alsof we niks hebben gezien, niks hebben gemerkt. Dat is goed bedoeld, het is pure beleefdheid. Maar terwijl we bang zijn dat zij zich eventueel ongemakkelijk zullen voelen en we daarom onze blik vol consideratie afwenden, verliezen we uit het oog dat wij zélf eventjes ongemakkelijk waren. Dat we eigenlijk niet goed durfden te kijken wie we nu voor ons hadden. Voor die combinatie van eigen ongemak en beleefdheid jegens derden die tezamen nopen tot wegkijken, bestaat een woord: ontzien. Het gaat vaak vanzelf en het gebeurt meestal met de allerbeste bedoelingen. Toch is iemand ontzien uiteindelijk niks anders dan iemand ontkennen. Hem of haar niet durven aankijken, niet durven stilstaan bij de vragen die iemand oproept, je eigen schrik niet onder ogen willen zien; niet kunnen aanzien dat iemand anders is. En vooral: niet durven kijken wat zo iemand meer is dan wat jij niet kunt aanzien… Wanneer je zélf die ander bent – wanneer jij wordt ontzien, niet in ogenschouw wordt genomen – betekent dat beleefde wegkijken, dat beschaafde afwenden van de blik, vooral dat je niet wordt erkend. Wanneer haast niemand verder durft te kijken, betekent ’t dat ze nooit echt naar jou kijken. Maar heus: ontzien worden of weggekeken worden is niet wat een handicap of ziekte draagbaar maakt. Integendeel. Het enige dat helpt is wel gezien te worden, geweten te worden, erkend te worden – alleen dat maakt iemand tot onderdeel van het sociale verkeer. Dat is wat dit boek mooi maakt. Alle mensen erin laten zich rustig bezien en kijken op hun beurt kalmpjes terug. Hun blik is open en onverveerd. Ze kijken. Ze willen geen medelijden, ze verwachten geen sympathie, en al helemaal geen speciale benadering. Ze willen alleen dat u terugkijkt. En zij zijn niet bang. Autistische mensen zijn slecht in sociaal gedrag. Ze herkennen vaak gezichtsuitdrukkingen niet en kunnen die niet duiden. Dat lijkt te komen door het ontbreken van ‘spiegelneuronen’. Wanneer je iemand ziet lachen, spiegelen je eigen hersenen die activiteit en worden ze geactiveerd alsof jijzelf lacht. Zien lachen doet lachen, inderdaad. Niet alleen begrijpen we daardoor die ander, ook ontwikkelen we zo empathie. We voelen letterlijk met anderen mee. Dat mechanisme is stuk bij autisme dacht men, maar Nederlandse onderzoekers toonden recent anders aan. Bij autistische mensen komt het sociaal vermogen laat op gang, maar ontwikkelt zich veel langer dan gewoonlijk: tot ver na hun veertigste. Naarmate autistische mensen ouder worden, blijkt hun empatisch vermogen te stijgen, terwijl dat bij ‘normale’ mensen juist afneemt wanneer ze ouder worden. De groep beval daarom aan: veel spiegelen. ‘Een normaal kind merkt al snel dat iemand gaat lachen als hij lacht. Maar doordat autistische kinderen niet op zoek gaan naar contact, gebeurt dat bij hen veel minder snel. Door het kind vaak te imiteren, kun je zijn hersenen wellicht stimuleren dat verband wel te leggen.’ (De Volkskrant, 3 mei 2011.) Wat een mooie theorie. Temeer daar hij prachtig aansluit bij de belangrijkste ontdekking in de evolutie van samenwerking. Daar is uitgezocht welk gedrag de beste kansen biedt voor succes en overleving. Hoe houd je een afspraak of verdrag bestendig? Als verraad een optie is, moet je dan zorgen dat jij daarmee eerder bent, voordat de ander jou verraadt? Moet wantrouwen je basis zijn, of moet je uitgaan van het goede in je tegenstanders? Wie al te argwanend is en nooit een handreiking doet, zaait alleen meer wantrouwen, zo blijkt; wie uitsluitend vol vertrouwen blijft opereren, wordt onder de voet gelopen. De beste strategie, zo leerde de computerexpert Anatol Rapoport ons in 1980, is tit for tat: vriendelijk zijn en met gelijke munt betalen. Spiegelen dus. De strategie in het kort: altijd uitgaan van samenwerking; zodra de ander je een loer draait, zonder pardon terugslaan; meteen daarna vergevingsgezind zijn en positief doorgaan. Dat bleek voor alle partijen het meest succesvol en leverde het meest stabiele sociale resultaat op. Wie sociaal gedrag wil promoten, dient zelf redelijk en open zijn. Weer een reden waarom het wantrouwen waarmee de overheid haar burgers bejegent niet verstandig is, noch de argwaan die Wilders tentoonspreidt. Immers, imitatie kent geen moraal. Maar wel spiegelneuronen. ma. 9 mei, 16:00: Hm, het forum is kapot. Ik ben aan het uitpluizen wat er mis is. Heb geduld… ma 9. mei, 21:uur: Het gaat wel even duren. De update van gisteravond was mislukt, en ik dacht vanmiddag: kom ik probeer het nog eens. Maar de nieuwe update ‘pakt’ niet, en als ik de oude versie terugzet krijg ik allemaal foutmeldingen. Ik ga hulp inroepen. di 10 mei, 10:15: Phew. Het forum is in oude luister hersteld! De update is nog steeds niet gedaan, daarvoor moet ik eerst verse moed verzamelen. Maar alles doet het weer. Ik ben enorm opgelucht. Op 18 april moest mijn Canta worden gerepareerd: hij ging die ochtend steeds langzamer rijden, en op het laatst kwam-ie zelfs helemaal niet meer vooruit. Waaijenberg haalde hem subiet met een busje op – gelukkig was ik vlakbij gestrand – en repareerde hem. De remmen bleken te zijn vastgelopen. Uiteindelijk moest de hele reminstallatie worden vervangen. Kort daarna kreeg-ie weer kuren. Als ik optrok, hoorde je steeds heel hard ‘kloink’ onderin, zo ergens bij het linkervoorwiel – alsof er iets niet pakte. Het voelde alsof het autootje elk moment zou kunnen vastlopen, zodat ik uit voorzorg heel zacht reed. Vanmorgen kon ik langskomen en het was foute boel. Toen de Canta eenmaal op de helling stond, was goed te zien hoe doorgeroest hij is. Dat was ook de oorzaak van de terugkerende ‘kloink’: de balk waaraan het motorblok is bevestigd was volkomen verroest en was aan weerszijden van het motorblok afgebroken. Geen wonder dat het eng voelde… Op de foto zie je het vooraanzicht van de doorgeroeste balk. Het motorblok zit aan de balk vast met het glimmende plaatje, en aan weerszjden daarvan is de balk afgebroken. In het rechterdeel zit overdwars een grote scheur. Ook de onderkant van de auto zit vol roest en afbladderend metaal. Het is duidelijk: deze Canta is geen lang leven meer beschoren. (Maar ja, hij is dan ook al 10 jaar oud.) Er is inmiddels een aanvraag voor een nieuwe Canta de deur uit, als alles goed gaat heb ik over een maand of drie een nieuwe. Er is een nieuwe balk gelast (op de foto zie je ‘m in bovenaanzicht: het is die glimmende zwarte balk). Gelukkig hoef ik dus niet zonder autootje te zitten. En nu maar duimen dat de aanvraag voor een nieuwe wordt gehonoreerd, anders ben ik mijn benen kwijt.Design über alles
When my parents were out for the evening, I would sit for hours on end on the wc with a book. At least that light wouldn’t betray me when they came home. As soon as they started fiddling with the front door, I hid my book under my pyjamas, sanctimoniously flushed the wc, and pretended to be intoxicated by sleep. In the weekend, when they had a lie-in, I would take book after book from the shelves in the living room. At breakfast, I read the labels on the jam jars.Lezen (Terug naar af)
Analogie
Voorspelling
Dat lijkt me zeer onchristelijk: ze maken oorlog en rampspoed tot pasmunt voor hun eigen redding. Daarnaast is die zelfverklaarde uitverkorenheid bepaald hovaardig. Maar zijn ze ook niet ontzettend inconsequent? Waarom dat verzet tegen de openstelling van het huwelijk voor homoseksuelen? Zulke verdorvenheid bespoedt de Opstand.Aangenaam verrast
Kijken is kennen
Wie goed doet
Ew. Phew!Kapot!