Tip

Bij nogal wat afkickcentra op religieuze grondslag blijkt de zorg een rommeltje te zijn: er is amper professionele begeleiding en de omstandigheden zijn er erbarmelijk. Reden waarom de Inspectie voor de Gezondheidszorg nu aankondigt in zulke klinieken verrassingsbezoeken te gaan brengen. (Nooit aankondigen zoiets: gewoon doen!) Mijn tip voor de Inspectie: ga vooral eens langs bij Narconon, prominent onderdeel van Scientology.

Bij Narconon worden verslaafden niet begeleid door medisch personeel; er wordt gewerkt met door henzelf – lees: door Scientology – opgeleid personeel. De organisatie meent zich aan medische vereisten te kunnen onttrekken door haar programma ‘sociaal-educatief’ te noemen. Maar wie enigszins bekend is met verslavingszorg, weet dat afkicken gepaard gaat met zware fysieke klachten: stuiterende bloeddruk, paniekaanvallen, krampen, soms zelfs stuipen. En die weet ook dat verslaafden gewoonlijk sowieso al een belazerde conditie hebben.

Een cruciaal onderdeel van Narconons afkickprogramma is dat cliënten elke dag twee tot vijf uur de sauna bezoeken, een regime dat wel zes weken kan duren. Het doel? ‘De onzuiverheden te lozen en via de poriën uit het lichaam te laten verdwijnen’. Bij afkicken is saunabezoek bepaald riskant: hoge bloeddruk en zo. Overigens is de theorie dat je ‘onzuiverheden’ kunt uitzweten, gebaseerd op een middeleeuwse fysiologie. Verslaving is geen koorts.

Narconon maakt het nog bonter. Wie hun afkickprogramma volgt, krijgt vitamines en mineralen voorgeschreven. Dat klinkt gezond. Totdat je ontdekt om welke doseringen het gaat: gemiddeld tien keer hoger dan het veilig geachte maximum.

Hun zorgwekkendste overdosis is niacine, ook bekend als vitamine B3 of nicotinezuur. De aanvaarde maximale dosis is 15 tot 20 milligram daags. Narconon schrijft per dag vijf gram niacine voor: 250 keer de maximumdosis, en dat weken achtereen. De risico’s van teveel B3? Vaatverwijding, versnelde hartslag, bloed plassen, maagzweren, geelzucht en zelfs leverschade.

Het succespercentage van Narconon is trouwens nogal belazerd. Cliënten afleveren die nadien hartstochtelijk graag Scientologycursussen willen volgen, lukt ze stukken beter. Maar ach, er zijn wel meer clubs die vooral dienen om je ene verslaving voor een andere in te ruilen.

Narconon verkoopt zichzelf als afkickcentrum, terwijl er gevaarlijke behandelingen worden aangeboden en fatsoenlijk medisch toezicht ontbreekt: daarover moet de Inspectie zich wel degelijk buigen. Waarbij ik aanteken dat Scientology datzelfde saunaregime en vitamineoverdosisgedoe ook aan haar leden opdringt (dan heet het de Purification Rundown). Je kunt niet enerzijds iets uitventen als ‘verslavingsbehandeling’ dat je anderzijds als onderdeel van een ‘religie’ bestempelt.

De diva

Gierzwaluwen buitelden door de lucht en de zon wou nog lang niet onder. De rij voor de controle groeide. Fotograferen of opnames maken was tot doodzonde bestempeld; geen mobieltje mocht de zaal in. De stemming bleef uitgelaten en feestelijk. En het was kosmopolitisch wachten: om me heen hoorde ik een mengelmoes van Engels, Nederlands en Arabisch. Honderden mensen waren speciaal hiervoor uit Haifa, Parijs, Qatar of zelfs uit Almelo naar Amsterdam gereisd. Fairuz trad immers op!

Het orkest trad drie kwartier te laat aan – pas toen waren we allemaal binnen – en vijf minuten later kwam ze eindelijk op. Het applaus was meteen al ovationeel: iedereen stond op om haar te begroeten en te eren. Ik kneep de meneer uit Almelo (hij had Fairuz bij me geïntroduceerd, ik was vijftien en hij mijn vader) wel drie keer hard in zijn arm: dat we haar nu heus live gingen horen…! Jarenlang hoopten hij en ik op een Europees optreden. Had ze die avond in Londen of Berlijn gestaan, dan hadden ook wij subiet het vliegtuig genomen.

Ze bleek een waarlijke diva. Ongenaakbaar en afstandelijk in gedrag; warm en lokkend met haar stem, die de zaal met fluweel deed vollopen. Haar status bleek ook uit de beschrijvingen na afloop: wat ze ook deed, alles werd als koninklijk geïnterpreteerd. Haar stramme lopen – ze is ver in de zeventig – werd omgekat tot ‘schrijden’, haar stokstijve stilstaan tot ‘statigheid’.

Ze verdiende het. De ijl omhoogklimmende noten die vroeger haar oeuvre lardeerden haalt ze niet meer, maar haar stem is nog steeds loepzuiver en wendbaar, en bovenal rond, vol, en dragend. Het orkest vloog mee met de kracht van die stem, buitelend, als een gierzwaluw.

Telkens wanneer ze zich even terugtrok en orkest plus koor de vrije hand kregen, barstte ook de zaal los. Dan riskeerde ons geklap immers niet haar zang te overstemmen en konden we ons enthousiasme luidruchtig betuigen; dan kolkte de zaal. Overal stonden mensen op om te dansen.

Na afloop applaudisseerden we onze handen rood en scandeerden haar naam: ‘Fai – RUZ!,’ klap klap, ‘Fai – RUZ!!’ klap! klap!

De nacht was warm en zoel. Niemand wou weg want pas als je vertrok was het concert echt over. Voor de deur van Carré stond een groep mensen met de armen over elkaars schouders geslagen haar liedjes te zingen, vals maar o zo ontroerend.

De diva had ons allen geraakt. Ze had ons verbonden.

Plan

De ICT van de politie is na een decennium van geschutter nog niet op orde. Elke poging om tot een systeem te komen waarin aangiftes, signaleringen en onderzoeken landelijk beschikbaar zijn, blijkt de ellende te hebben vergroot in plaats van verkleind. Na elke nieuwe investering kan het systeem juist minder.

Inmiddels is de programmatuur bij de politie zo vakkundig gemold dat aangiftes geregeld niet in het systeem zijn terug te vinden en getuigenverhoren soms spoorloos verdwijnen. Het systeem is bovendien gebruiksonvriendelijk, instabiel en omslachtig. Agenten rukken zich de haren uit het hoofd.

Ook met C2000. het landelijke netwerk voor de hulpdiensten, is het al jaren miserabel gesteld. De dekking is gatenkaas, het systeem is onbetrouwbaar, telefoons vallen zomaar uit. De brandweer wil er inmiddels niet meer mee werken: te gevaarlijk.

Krap een jaar geleden besloot vtsPN – de club die de ICT van de politie regelt – daarom schoon schip te maken. De inhuurkrachten eruit, snoeien in het serverpark, de programmatuur opschonen. vtsPN kenschetste deze klus indertijd als ‘een openhartoperatie’. Kennelijk is de patiënt inmiddels overleden: de website politie-ict.nl – onderdeel van vtsPN – doet het al een tijdje niet meer. Configuratiefoutje. Niemand die het doorheeft.

Wie heeft toch ooit die onzinnige notie bedacht dat grootschalige inzet van ICT leidt tot meer efficiëntie, tot betrouwbaardere gegevens en tot kostenbesparing?

Het tegendeel is waar: alle grote automatiseringsprojecten van de overheid van de laatste decennia zijn grandioos gesjeesd. De Belastingdienst heeft jarenlang met grote ellende gekampt. Het EPD, waarin miljarden is geïnvesteerd, was brak en onveilig. De stemcomputers bleken onbetrouwbaar en waren duurder dan stemmen met een rood potlood was. De hacks van de OV-jaarkaart zijn niet meer te tellen. In de zorg worden medewerkers gek van de DBC’s en van de tijdsystemen waarin elke ‘zorghandeling’ tot op de seconde nauwkeurig is bepaald en moet worden geadministreerd. In sommige beroepen besteden werknemers tegenwoordig een derde van hun tijd aan het bijhouden van wat ze hebben gedaan, en doen anderen niks anders dan zulke rapporten beoordelen.

Ik weet een slimme bezuinigingsmaatregel! Alle ICT-plannen snoeien we terug tot 10% van het origineel. Da’s winst, want kleinschalige projecten hebben een opmerkelijk hogere kans van slagen. Van het vrijgekomen budget geven we 3% aan kunst & cultuur en 20% aan de zorg; met 66% mag de regering haar tekorten aanzuiveren. De resterende 1% gaat naar een ideeënbus om bureaucratie te bestrijden.

Cherkaoui

Afgelopen donderdag zag ik de generale repetitie van Het Nationaal Ballet. Hun programma Cherkaoui/Dawson zou daags erna in première gaan, als onderdeel van het Holland Festival.

Van het tweede deel – David Dawsons choreografie Timelapse/(Mnemosyne) – was ik niet kapot. Er zaten gerust prachtige stukken in: de explosieve dans van drie mannen kort na het begin en de solo op trance-achtige muziek waren allebei prachtig. Maar soms leidde het decor enorm af: er werd vuurwerk geprojecteerd of zich voortrollende kleuren, en die trokken de aandacht nogal van de dansers weg. Van teksten bij ballet ben ik ook geen fan, en hier werden teksten zowel geprojecteerd als gesproken. Teksten zijn al snel te expliciet bij ballet: ze vertellen me wat ik moet vinden van wat ik zie, ze dwingen de blik in een kader, of vormen een onderschrift. Ze beroven een ballet van haar meerduidigheid.

En Dawson was vaak verrekte ouderwets. De dames trippelden veel en reikten omhoog, de mannen waren krachtig en maakten zich breed. Er zat een deel in waarin zeven mannen met één ballerina in de weer waren. Ze gaven haar aan elkaar door en beurtelings vouwde iedereen haar dubbel, sleepte haar over de grond, pakte haar bij arm & been en slierde haar in het rond. Ik kan het heus niet helpen, maar bij zulke scènes is het eerste beeld dat zich bij me opdringt dat van groepsverkrachting. En nadat ik die associatie eindelijk heb weggeduwd, komt de tweede ergernis op. Dan heb ik er de pest in dat alles wat die danseres doet, wordt gepresenteerd als voorkomend uit de kracht van die mannen: zij kan buigen omdat die kerels zo goed met haar slepen.

Enfin. Dawson was knap maar ik viel er niet voor.

Maar dan Cherkaoui! Wat een fantastisch ballet was dat Labyrinth van hem! Ik viel van verrassing in verbazing en keek mijn ogen uit. Heel vroeg in het stuk zit een deel waarin een danseres met drie zwartgeklede mannen danst. De mannen staan dicht bijeen en zij kruipt over ze heen, tussen ze door en klimt omhoog. Na een paar seconden al leek het of die mannen een landschap vormden waar zij zich een weg in zocht: een berg waar ze op klom, bomen waar ze tussendoor liep, een brug die ze die ze besteeg. Ineens werden die mannen vorm.

Cherkaoui hield dat het hele ballet vol. De kleding hielp daarbij erg: iedereen – mannen en vrouwen – droeg een lange rok, gemaakt van talloze hoog opgesneden slippen. Bij elke draai en buiteling zwierde die slippen op, en gaandeweg zag je niet meer of er nu een arm, een been of een slip de hoogte in of zijwaarts schoot. Dat maakte ook niet meer uit: alles werd beweging, lijn, vorm en patroon. Het werd ballet in zijn puurste vorm.

De rokken waren prachtig. Iedereen werd er subiet heel statig van en kreeg volume, en alles spatte op bij de geringste beweging. Alles bewoog en danste, niet alleen de dansers…

Cherkaoui had een uiterst ingenieus decor gebruikt. Lange rekbare lappen, aan de onderkant verzwaard, vielen vanaf het plafond loodrecht op het podium. De dansers gingen soms met de lappen aan de haal en parkeerden het gewicht elders. Zo ontstond plots een raster van kruisende lijnen. Of ze bonden de lappen samen: het werd een boom, of een tent. En soms maakten de dansers de lappen los van hun gewicht, dan schoten ze los en zwiepten krullend omhoog, als vuurwerk. Heel simpel, heel ingenieus; en buitengewoon effectief.

De muziek ging eveneens alle kanten op. Aanvankelijk was die Japans getint, later meer klassiek. Er zat een stukje flamenco in – waarbij de danseressen met hun spitzen op de vloer roffelden – en een Arabisch stuk. En nergens voelde ik een breuk of een abrupte overgang.

Cherkaoui maakte er daarnaast geweldig gebruik van dat hij ditmaal met klassiek geschoolde dansers werkte. Anders dan moderne dansers zijn zij immers gewend in een corps te dansen: in een groep. Cherkaoui had veel stukken met het hele corps op het toneel. Ze maakten ruime bewegingen, vormden grote patronen, maar hij maakte de dansers daarbij zelden uniform. Een prachtig exposé dat toonde dat een groepsdans niet hoeft te betekenen dat het alleen om massa gaat en dat het individu verplicht wegvalt.

Ik vond Cherkaoui zo mooi dat ik daags erna kaarten bestelde om deze week nog een keer te kunnen gaan.

Breken

In Brabant en Limburg zijn proefboringen naar schaliegas in voorbereiding. Schaliegas houdt zich op in gesteente diep onder de grond, en om het daaruit te peuteren is een heel gedoe. Op circa 2 kilometer diepte worden horizontale buizen aangelegd; via explosies worden vandaaruit scheuren in het omliggende gesteente geforceerd, waar later een mengsel van water, zand en chemicaliën in wordt gespoten. Door de zo ontstane druk komt het schaliegas in het gescheurde gesteente vrij en kan dat via de buizen afgevoerd worden. Omdat schaliegas verspreid is – er is geen overzichtelijke bel, zoals bij Slochteren – moeten er voor elke winning tientallen van zulke onderaardse horizontale buizen worden aangelegd.

De methode staat bekend als hydraulic fracturing, kortweg fracking. En overal waar aan fracking wordt gedaan, ontstaat onrust.

Er lekt onvoorzien nogal wat methaan weg in het proces; dat maakt dat schaliegaswinning meer broeigassen de atmosfeer instoot dan kolen of olie. Ook dringt het methaan geregeld door in het grondwater. In Amerika zijn nu al duizenden gevallen bekend van mensen wier kraanwater plots ontvlambaar blijkt, omdat het vervuild is met methaan. Wat de precieze samenstelling is van de gebruikte chemicaliën – waarvan een deel ook in het grondwater blijkt te belanden – is onduidelijk: dat is namelijk bedrijfsgeheim. We weten alleen dat het om en nabij vijfhonderd verschillende stoffen betreft. Wanneer je zulke ingrijpende methodes toepast, moet het bedrijfsgeheim toch wijken voor het algemeen belang?

Een tweede probleem is dat schaliegas veelal wordt gevonden in natuurgebieden. Moet je daar nu heus de boel met geweld gaan openwrikken? En weten we zeker dat het geen kwaad kan om onderaards een netwerk van buizen te boren, daar explosies uit te voeren en chemisch spul rond te pompen? Dat we bij fracking niet zien dat we nogal heftig tekeer gaan – alles speelt zich onderaards af, ons ingrijpen wordt gecamoufleerd door de aardkorst zelf – wil niet zeggen dat het veilig is.

De bedrijven die zich in fracking specialiseren, houden er een onthutsend onthecht air op na: ‘We learn as we go’. Het kabinet legt ze geen strobreed in de weg. In de Energienota die vorige week verscheen, schaart de regering schaliegas vrijbuiterig onder de ‘onconventionele bronnen’ en roept ze dat denken over veiligheid belangrijk is. Maar diezelfde regering verzwijgt dat het staatsbedrijf Energie Beheer Nederland inmiddels een belang van 40% heeft in de ondernemingen die mogen gaan aproefboren.

Update, juni 2013:
55 Nederlandse professoren hebben zich dit weekend (23 juni 2013) uitgesproken tegen de winning van schieligas in Nederland. Hun betoog staat hier.

Camouflage

[Voor het tijdschrift Lover, aflevering 2011-2.]

’t Was een mooie meid en dat wist ze. Helaas legde ze het er dik bovenop: haar rokken net te kort, haar truitjes iets te strak, de make-up te uitbundig. De overdaad deed eerder aan haar schoonheid af dan dat-ie eraan toevoegde; er was nu simpelweg teveel dat om aandacht schreeuwde.

Ook haar vader vond het niks. Of nee, hij vond er wel degelijk iets van – hij vond haar uitdossing ongepast, zelfs licht hoerig. Maar hij kon er niet veel van zeggen; ze had hem zijn wapens effectief uit handen geslagen. Want bij dat al uiterlijk vertoon droeg zijn dochter immers keurig een hoofddoekje. Ze bedekte heur haar en ging zo volop de strijd aan met haar cultuur. Met haar vader, ook.

In dat ene tafereel ligt alle kortzichtigheid en stupiditeit van het hoofddoekjesdebat besloten. Zodra (en zolang) een moslima een hoofddoekje draagt, komt ze met zoveel meer weg. Je mag dat tragisch of eng vinden, maar met het ontkennen van die realiteit schiet niemand iets op; de vrouwen in kwestie al helemaal niet.

Een hoofddoekje is voor veel islamitische vrouwen een aflaat. Oh, er zijn uiteraard moslima voor wie de hoofddoek een trotse geloofsbelijdenis is. Maar er zijn ook veel vrouwen die hem dragen omdat het een perfecte camouflage is, een effectieve bliksemafleider: ‘Ik bedek mijn haren, dus verder moet je niet zeuren.’ Sommigen gebruiken hun hoofddoek zelfs als strategisch wapen: ‘Ik bedek mijn haren, en tóch denk jij dat ik onkuis ben? Pfah! Schande over jou!’

Wie een passend symbolisch eerbetoon weet te vinden, kan vervolgens met veel wegkomen – inclusief korte rokken en strakke truitjes. Vaak verwerven vrouwen zichzelf zo ruimte en kunnen ze met ineens doen wat zonder onhaalbaar en onmogelijk leek. Dan is de hoofddoek hun vrijbrief.

Maar daar staan we liever niet bij stil. Liever grijpen we bot in, van buitenaf, in de soms moeizame onderhandelingen tussen islamitische vrouwen en mannen. Maar terwijl wij vroom beweren hun gebodscultuur te willen ondermijnen (een religie mag een vrouw niet voorschrijven hoe zij zich moet kleden, vinden we, en die mannen mogen zich niet langer als de bewaker van de goede zeden opwerpen), weten we niks beters te doen dan zelf nieuwe geboden op te leggen: hoofddoekjes mógen niet. Daarmee scharen we ons in het koor van religies en overheden die hun moraal aan vrouwen wensen op te leggen en hen voorschrijven hoe, wie & wat zij moeten zijn.

(En stel nu dat zo’n vrouw kampt met een man die haar verplicht tot het dragen van een hoofddoek: denken we heus dat een nationale eis de hoofddoek af te leggen, die vrouw meer ruimte geeft? Volgens mij komt ze dan alleen meer klem te zitten.)

Wat me in het debat voorts verbaast – buiten de stuitende hypocrisie ervan, want het gaat ‘ons Nederlanders’ evident niet om een neutraal debat over publiek vertoon van religieuze tekens; alleen de islamitische kentekens zitten ons dwars – is dat het anders zo vanzelfsprekende vertoog over het nut van betaald werk ineens nietig lijkt. Betaald werk is belangrijk, zeggen we altijd: het levert eigenwaarde en zelfbewustzijn; het zorgt voor sociale en maatschappelijke aansluiting en inbedding; en je eigen geld verdienen bevordert zelfstandigheid.

Maar vrouwen met een hoofddoekje willen we liefst ontslaan. Als we inderdaad vinden dat juist zij broodnodig moeten emanciperen, is hen uitsluiten van de arbeidsmarkt en ze zodoende veroordelen tot een leven binnenshuis dan wel zo’n goed instrument? Me dunkt van niet.

Verder is dat hele hoofddoekjesdebat zo seksistisch als maar kan. We hebben het alweer en uitsluitend over de vraag hoe vrouwen eruit horen te zien, terwijl mannen de dans ontspringen. Niemand die mikt op het veranderen van de mening of de macht van de mannen. En vooral: niemand die zeikt en zeurt over mannen in djelleba’s of over mannen met lange baarden, terwijl ook dat vaak religieuze tekens zijn.

Maar ja. Mannen met baarden die zeggen hoe vrouwen zich moeten gedragen zijn van alle culturen. En het debat over vrouwen en hoofddoekjes is geen emancipatoir debat; het is alleen een anti-islamitisch debat.

Dus die baarden hoeven niks te vrezen.

The tree of life

Vanavond zag ik The Tree of Life, een film die zojuist te Cannes de Gouden Palm heeft gewonnen.

Wat een draak van een film! We zien een ouderwets gezin, jaren vijftig: vader is streng, omdat-ie denkt dat dat de beste manier is om zijn kinderen te wapenen tegen de buitenwereld; moeder is liefhebbend en timide, en vult haar dagen met het huishouden en de kinderen; als vader te streng is, doet ze er bedeesd het zwijgen toe. Nu zal dat gerust allemaal hebben bestaan, maar wat is het nut ervan om dat allemaal zonder commentaar, zonder nieuw inzicht en zonder dubbele laag opnieuw te verbeelden? Waarom zou je dat simpelweg, zonder toevoeging, herhalen?

Al in het begin van de film breekt er iets: er komt bericht dat een van de drie zonen is overleden. Daarna krijgen we moeders verhaal over de familie, dan vaders verhaal, en tot slot dat van de oudste zoon. Alledrie de verhalen worden veelvuldig onderbroken door sombere, gefluisterde monologen gericht aan God. Waarom is dit gebeurd, God? Waarom deed U dit, God? Bent U wel rechtvaardig, God? Welk doel dient dit, God? Waarom moeten wij dit leed dragen, God?

De verhalen van moeder en vader zijn vreselijk voorspelbaar. Pas bij het verhaal van de oudste zoon ontstaat er spanning, maar we zijn dan al dik een uur verder. Zoonlief wordt wreed: zijn vader heeft hem zo gehard dat hij zich te weinig aan anderen gelegen laat liggen, en daar zelf van schrikt. Dat deel had interessant kunnen zijn – tenminste, als de film zich daarop had gericht.

Maar nee. De film focust op religie, en op de eeuwigdurende cyclus van groei en verandering. Dat laatste wordt verbeeld door na moeders episode een kort overzicht van de geboorte van het universum te laten zien: kolkende oceanen, lavastromen, planeten, zonnestelsels, wuivend gras, watervallen, dreigende luchten. (Toen we ineens een dinosaurus in beeld kregen, schoot ik onbedaarlijk in de lach.) Dit alles werd muzikaal omlijst met het Lacrimoso en later met Agnus Dei. Zwaar aangezet? Hoezo?

In de apotheose van de film zien we de resterende familieleden verzameld op een strand. Ze lopen doelloos heen en weer, ze zijn omringd door tientallen andere mensen. Ze zijn door de tijd naar deze plek gekomen, ze hebben over rotsen gewandeld om hier te komen. De lucht kolkt en wolkt boven hun hoofden – even dacht ik: krijgen we toch nog The Rapture te zien: alle gelovigen eindelijk opgenomen door de hand Gods! Maar nee. Mams zegt tegen God: ‘Hier, ik geef u mijn kind.’ Wat een nep, dacht ik, dat kind wás al dood, het is allang geen keuze meer.

Het was National Geographic, gelardeerd met reli-porn. Dat de rest van de zaal ook ongemakkelijk schuifelde, was een schrale troost.

Slettenmars

In mijn tuin groeit een manshoge dracunculus vulgaris. Wanneer het purperrode schutblad zich openvouwt, komt daaruit een paarse spadix die fier omhoog steekt. Na een dag of drie is de bloem over het hoogtepunt en wordt de spadix post-orgastisch slap. Je reinste tuinporno.

Dus die mocht mee. Ik sneed zaterdagochtend de laatste van de zeven bloemen af en ging kortgerokt, met mijn dracunculus als een speer aan mijn zijde, naar de Slutwalk. ‘Is dit niet té…?’ vroeg de vriendin die ik onderweg ophaalde, frunnikend aan de knoopjes van haar jurk. ‘Welnee,’ zei ik, ‘doe er nog maar een los.’

Want daar ging het nu juist over. Wanneer je er sexy, uitdagend of voor mijn part ‘hoerig’ bij loopt, is dat geen uitnodiging of vrijbrief voor handtastelijkheden. Iemand voor slet uitmaken dient vooral om vrouwen te verdelen in ‘nette’ en ‘losse’ vrouwen, met als onuitgesproken veronderstelling dat alleen die eerste groep rechten heeft en men zich bij die laatste groep meer mag permitteren, tot aan verkrachting toe.

Het is een rare, ouderwetse opvatting. Alsof sletten geen rechten hebben. Alsof het probleem ’m zit in de kleding van vrouwen in plaats van het denken van handtastelijke mannen (immers, ook vrouwen in burqa’s worden verkracht). Alsof vrouwen zelf schuld hebben aan hun verkrachting en alsof zij verantwoordelijk zouden zijn voor het gedrag van mannen die dergelijk geweld plegen.

Toen een Canadese politieman laatst publiekelijk beweerde dat vrouwen zich niet zo sletterig moesten kleden als ze niet verkracht wilden worden, was de maat vol. Tijd om slet tot een geuzennaam te maken. Tijd voor een slettenmars.

Mijn feministisch hart sprong op toen ook Amsterdam een Slutwalk aankondigde. Dertig jaar geleden hielden we zulke marsen ook, toen heetten ze Heksennacht, of: Vrouwen eisen de straat terug. Een mooi teken van vooruitgang was dat de Slutwalk breder was opgezet: dit ging niet alleen over vrouwen. Iedereen die wegens vermeend ongepaste kleding of verschijning met repercussies te maken had, was welkom. Van frêle nichten tot sexy meisjes, van drag queens tot stoere vrouwen, van genderbenders tot punkmeiden: we waren allemaal van de partij. Een tweede teken des tijds: dit was geen boze demonstratie, het was eerder een publiek feest.

Het was nodig, en het was goed. ‘Zo zou ik anders nooit over straat durven,’ zei de vriendin na afloop, ‘ik zou bang en ongemakkelijk zijn. Maar weet je: ik voelde me ronduit machtig.’

[Foto: Spaink @ Slutwalk Amsterdam / Martin Adams]

Candide en de tuin

Vandaag heb ik urenlang in de tuin gewerkt. Twee heesters gesnoeid, een bessenboompje fors uitgedund, de twee pioenrozen die elk jaar meer blad maar amper bloemen produceren eindelijk uit de grond gehaald, een paar nieuwe aanwinsten geplant, dode takken en dito bloemen verwijderd, wat planten verplaatst die in de verdrukking waren gekomen, eenjarig spul geplant voor de kleur en fleur, onkruid weggehaald, en van alles opgebonden, gestut, geaaid, liefjes toegesproken en anderszins verzorgd.

De tuin ziet er schitterend uit. Hij is helemaal klaar voor een lange zomer, en ik ben van plan er de komende maanden veel van te genieten. Met iPad of e-reader in de tuin, voorzien van een trio heen en weer wandelende katten: heerlijk. Tel daarbij op de lome warmte die in de luwte tussen de huizen blijft hangen, het gekrijs van gierzwaluwen, het geschetter van kanaries en eksters, plus op zomerse avonden het geblaf van de zeehondjes in Artis, en dan kun je je wellicht iets voorstellen bij mijn postzegelparadijs.

Tijdens het doodvermoeiende maar o zo bevredigende gepruts in de tuin herinnerde ik me dat ik hier nog een interviewtje wilde plaatsen. Voor de Volkskrant maakt Frank Meester sinds maart van dit jaar de serie ‘De zin van het leven’. Meesters kiest, in overleg met de geïnterviewden, een filosofisch citaat uit dat vervolgens dient als uitgangspunt voor een gesprek. Maarten ‘t Hart beet het spits af, ik volgde de week erna. We besloten al snel dat we een citaat van Voltaire als leidraad zouden nemen. Onderstaand het interview (gevolgd door een paar tuinfoto’s). Het stuk is met toestemming overgenomen.

 
‘Je moet je tuin onderhouden’ – Voltaire

Karin Spaink: ‘Nu het lente is, ben ik weer aan het tuinieren in mijn stadstuintje. Heerlijk. Kijken hoe alles zich ontwikkelt: hier een beetje bijsturen, daar wat dood spul weghalen, in een hoekje iets nieuws proberen. Al doende ontdek je steeds meer: hele kleine bloempjes, nog kleinere knopjes, babykevertjes, miniwormpjes. Er is niets leukers dan goed kijken.

Il faut cultiver notre jardin, daarmee eindigt Voltaire zijn Candide. Candide reist de hele wereld rond en maakt de gruwelijkste dingen mee. De beroemde aardbeving in Lissabon van 1755 speelt een rol, oorlogen, slavernij, ga zo maar door. Aan het einde van het boek besluit hij dat hij zich maar het beste kan beperken tot het onderhouden van zijn tuintje.

Dat lijkt een bescheiden levensdoel, zeker, maar het is niet niets. Hij gaat datgene doen wat binnen zijn vermogen ligt en waarmee hij echt iets kan bereiken, in plaats van luchtkastelen te bouwen. Als je in de tuin werkt doe je dat stapje voor stapje. Je begint onderop en begeleidt de planten bij het groeien. Je moet die planten leren kennen: toen ik mijn tuintje begon, hing ik bij alle planten kaartjes. Het werd een leestuin, een tuin met ondertiteling.

Het zou goed zijn als het kabinet zich zou laten inspireren door de lente en Candide eens ging lezen. We verkeren nu natuurlijk net zo goed in tijden van aardbevingen en oorlogen. De overheid denkt alle problemen op te kunnen lossen door grootse plannen van bovenop op te leggen. Als we maar voldoende automatiseren, alles in kaart brengen, dan krijgen we alles in de hand en kunnen we alle rampen voorkomen. Maar al die grote projecten falen. De OV-chipkaart, het Elektronisch Patiëntendossier. Je hoort vaak zeggen dat we afstand hebben gedaan van het maakbaarheidsideaal, maar ik merk daar weinig van.

In de tuin werken maakt me ook productiever op andere gebieden. In de lente en de zomer werk ik vaak het hardst. Tijdens het tuinieren zijn de ideeën op de achtergrond aan het gisten. Ik heb last van herfstdepressies, dan komt er echt niets uit mijn handen en sluit ik mezelf af. Ik doe spelletjes op de computer, of kijk eindeloos tv, dan staat mijn denken letterlijk op een laag pitje. Wanneer ik mijn tuin aan het cultiveren ben, is dat anders. Dan cultiveer ik tegelijkertijd mijn denken.´

Frank Meesters, De Volkskrant, 25 maart 2010

[Klik op de foto’s voor een grotere versie. Van boven naar beneden:

  • Foto 1: het vijvertje, met de waterlelie die nu in bloei is.
  • Foto 2: de linkerkant van de tuin, voor mijn slaapkamer.
  • Foto 3: zicht vanaf de rechterkant van de tuin.
  • Foto 4: zicht vanaf de linkerkant; op de achterste stoel: Dropje.]

Prikkelen

Het kabinet wil de bijstand, de Wajong en de sociale werkplaatsen bijeenvegen, met als uitgangspunt dat arbeidsgehandicapten zoveel mogelijk op de reguliere arbeidsmarkt aan de slag moeten. Tegelijkertijd wordt alle hulp aan arbeidsgehandicapten bij het zoeken naar een baan, of ondersteuning teneinde hun werk te kunnen houden, radicaal wegbezuinigd: in totaal moet met de nieuwe regeling met twee miljard euro minder worden uitgevoerd.

Zulk beleid gaat ervan uit dat arbeidsgehandicapten niet genoeg hun best doen. Wanneer we ze financieel nu maar voldoende ‘prikkelen’, komt alles goed: we maken thuis blijven zitten gewoon minder aantrekkelijk. De markt zal vervolgens automatisch haar nobele ding doen: door de vergrijzing stijgt de behoefte aan arbeidskrachten in de komende jaren, et voilà: ineens plaats zat voor al die gepast geprikkelde gehandicapten!

Wat het kabinet vergeet, is dat alle werkgevers meer willen produceren met minder mensen. Overal stijgt de werkdruk: ook gezonde mensen hebben daar flink last van. Hoe mensen met een arbeidshandicap zich moeten verhouden tot die toenemende werkdruk? Uh… daarover heeft het kabinet niet nagedacht.

De suggestie is voorts dat mensen met makke liefst op hun luie reet zitten. Dat gaat volkomen voorbij aan de moeite die duizenden gehandicapten zich getroosten om een opleiding te volgen en daarna werk te vinden. Maar ze krijgen afwijzing na afwijzing. Er is haast geen baas te bekennen die ze hebben wil.

Ministeries ook niet trouwens. Begin jaren negentig besloot Sociale Zaken dat voortaan minstens 5% het werknemersbestand van elk bedrijf en elke organisatie uit mensen met een handicap moest bestaan. Sociale Zaken heeft die norm zelf echter nooit gehaald: het ministerie bleef iets onder de 1% steken. Wat verhoudingsgewijs nog reuze royaal was, want van de bijna tienduizend ambtenaren die de overheid in het jaar na invoering van die regeling aannam, hadden er slechts dertien (13!) een handicap.

Kort daarna bepleitte Sociale Zaken de afschaffing van de 5%-regeling, omdat de uitvoering ervan ‘niet haalbaar’ was. (Je zou haast denken dat gehandicapten een schaars goed waren, maar nee: het ontbrak aan beleid, aan voorzieningen, en vooral aan de bereidheid om functievereisten, de indeling en de organisatie van het werk aan te passen.)

Zelf ruimhartig gehandicapten aannemen vindt de overheid sindsdien niet ‘haalbaar’. Maar bedrijven zouden dat nu wel van ganser harte en in grote getalen doen? Kijk eerst naar je eigen! En geef gehandicapten intussen niet de schuld van de marktwerking.