[Foto: Dropje in goeden doen, juli 2011.]
Afgelopen dinsdag kwam ik terug van vakantie. Ik was een weekje duiken in Dahab, Egypte (waarover wellicht later meer). De katten werden tijdens mijn afwezigheid goed verzorgd: de oppas logeerde hier.
Een paar dagen voor ik vertrok vond ik Dropje wat hangerig. Hij at wel, zij het weinig. Maar ja: de katten waren sowieso wat van slag vanwege die koffer die ineens in de slaapkamer lag, zodat ik er niet te veel acht op sloeg.
Maandag kreeg ik mail. Arnd, de poezenoppas, wou me niet ongerust maken maar hij had gemerkt dat Dropje haast niks at of dronk en hij vond ‘m eigenlijk ook erg sloom geworden. Wat te doen? Ik vroeg hem een afspraak voor woensdag bij de dierenarts te boeken; mocht Dropje opknappen zodra ik terug was, dan kon ik die afspraak altijd nog afzeggen.
Arnd belde. Tegen de dierenarts was-ie kennelijk openhartiger dan tegen mij: die vroeg hem meteen met de kat langs te komen. Dropje werd bekeken, beklopt, beluisterd, gewogen en geprikt. Hij bleek licht uitgedroogd, zijn leverwaardes waren helemaal in de war, en in zijn bloed zat veel te veel bilirubine. Dropje moest blijven, kreeg antibiotica en ging aan het infuus om vocht binnen te krijgen.
Toen ik dinsdagavond thuiskwam kreeg ik een update. Arnd had een paar keer gebeld en het ging redelijk met Dropje, maar eten wilde hij nog steeds niet. Een echo van zijn ingewanden laten maken was raadzaam – waren zijn galwegen beknot, zat hem iets dwars, had-ie een tumor? – maar dat was nog niet zo eenvoudig: dierenklinieken hebben de benodigde apparatuur daarvoor niet. Er is weliswaar een reizende echo-maker die dierenartsen afgaat, maar zijn wachttijd is ruim een week. Voor noodgevallen moet je je huisdier zelf naar een speciale kliniek brengen.
Woensdagochtend gingen Arnd en ik op ziekenbezoek. Het plan was getrokken: we zouden Dropje samen naar die kliniek brengen voor een echo.
No way. Die ochtend was Dropje plots enorm benauwd geworden. Hij had het eten dat in zijn bekje was gespoten uitgekotst en haalde amechtig adem, met korte, gierende stoten. Ik schrok me rot toen ik hem zag. Zijn blik stond op oneindig, zijn tong hing uit zijn bek, onder zijn kopje lag een slang die extra zuurstof leverde. Hij reageerde niet op mijn stem, noch op mijn aanhalingen: Dropje had het veel te druk met overleven.
Overleg met de dierenarts. Kat strelen. Slang weer onder zijn neus krijgen nadat hij anders was gaan liggen. Zachtjes domme dingen zeggen in de hoop dat mijn stem hem wat zou kalmeren.
Dropje was te ziek voor een echo. Om zijn ingewanden in beeld te brengen moest-ie tien minuten op zijn rug liggen, en met deze moeizame ademhaling was de kans groot dat-ie dat onderzoek niet zou overleven. Mogelijk had Dropje vocht achter zijn longen? Er werd een röntgenfoto gemaakt – die apparatuur was er wel, en daarvoor hoefde hij maar heel eventjes op zijn rug.
Dropjes longen bleken half ingeklapt. Zijn borstkas zat vol vocht (of iets anders) waardoor zijn longen zich niet konden ontvouwen; vandaar die korte, oppervlakkige ademhaling. Een injectie met vochtafdrijvend spul zou wellicht helpen. Pas wanneer zijn ademhaling zich normaliseerde, kon er een echo worden gemaakt om uit te zoeken wat er nu eigenlijk aan de hand was…
Om een lang verhaal kort te maken: het was vreselijk. Dropje at en dronk niet; hij kreeg ontwateringsinjecties; hij droogde steeds verder uit maar kon niet aan een infuus omdat eerst het vocht achter zijn longen weg moest. Als het een simpele galwegblokkade was, was er een goede kans op genezing, maar hij was inmiddels te ziek om hem daadwerkelijk te kunnen diagnosticeren.
En al die tijd lag-ie in een kooitje van vijftig bij vijftig centimeter, waarvan bovendien een deel in beslag werd genomen door een kattenbak. Ik mocht vaak op bezoek komen en heb uren bij hem gezeten. Soms kreunde hij even; soms ook snorde hij als ik hem streelde.
Donderdagmiddag liet een tweede serie röntgenfoto’s zien dat zijn longen zich inmiddels iets beter konden ontplooien. Maar meer dan afwachten konden we niet doen. Misschien werd hij langzaam goed genoeg om verder onderzoek aan te kunnen, misschien ook zou hij alleen maar verder aftakelen.
Na overleg met de dierenarts haalde ik Dropje eind die middag op. Afwachten hoe de situatie zich ontwikkelde kon immers ook thuis; en thuis was vast veel prettiger dan een kooi in de ziekenboeg. Ik kreeg allerlei pillen mee en een kat die weinig meer was dan een vaatdoek.
Hij wilde de tuin in. Zou ik ook willen als ik net was vrijgelaten uit een kooi. Maar ik was bang dat Dropje zich ergens zou verstoppen om dood te gaan. Sterven aan onderkoeling schijnt verhoudingsgewijs prettig te zijn, maar eer je zover bent moet je eerst een fikse tijd erge kou lijden, en hij voelde zich al zo beroerd… Ik gespte hem een tuigje om, haakte daar een lijn aan vast en ging met Dropje de tuin in.
Hij scharrelde moeizaam rond. Even leek het of-ie uit het vijvertje wilde drinken, even leek het of-ie tussen de bladeren zou plassen of poepen. Hij vond een plekje op de aarde en strekte zich daar uit. Hij was onrustig: om de vijf minuten zocht hij een nieuwe plek. Nergens lag hij lekker.
Na een uur pakte ik hem op en legde hem op bed. Max en Michael kwamen kijken maar hielden afstand; hun houding hield het midden tussen schrik en ontzag. Hier was iets ernstigs aan de hand wisten ze.
Ik lag naast Dropje op bed. Hij bleef onrustig. Veel verliggen, steeds opnieuw opstaan en na een paar stapjes weer gaan liggen. Van eten of drinken moest hij niks hebben. En snorren deed-ie ook al niet meer. Wel kon hij zich nu uitrekken, of zich omdraaien zonder meteen in zijn kattenbak te belanden.
Vrijdagochtend belde ik de dierenarts en zei dat het genoeg was. Dropje werd alleen maar apathischer; tot een diagnose zouden we waarschijnlijk niet meer komen, en hij raakte steeds meer uitgedroogd en ondervoed. Hij had nu in elk geval een avond en een nacht thuis kunnen doorbrengen, wat me beter leek dan op een vreemde plek te moeten sterven.
Eind van de middag kwam de dierenarts. Dropje lag op bed en ik streelde hem toen hij in narcose werd gebracht. Hij was zo ziek dat hij van dat spuitje moest kotsen. Ik hield zijn kopje vast toen hij het tweede spuitje kreeg. Binnen een minuut stopte zijn hart.
Dropje ligt nu op een handdoek in een krat. Zijn lichaam wordt kouder en stijver, zijn tongetje hangt nog steeds uit zijn bek. Morgen ga ik hem begraven op de daktuin waar hij ooit zo gelukkig was.