De benenwagen

Morgen komt De benenwagen uit, mijn boek over de Canta – dat kekke gehandicapten- autootje dat zo leuk en handig is dat zelfs gezonde mensen ‘m graag willen.

Dat is op zichzelf al bijzonder. Of je nou iets hebt of niet, niemand is ooit jaloers op een kruk of rolstoel. Maar een Canta – ja, die willen we wél allemaal. De Canta is een benijdenswaardig object. De Canta wekt geen enkel medelijden. Hij roept eerder begeerte op: ‘Wat een handig autootje!’, Hij maakt iedereen vrolijk. Wie rondrijft in een rolstoel krijgt meewarige blikken; wie rondrijdt in een Canta, ziet mensen lachen,

In De benenwagen vertel ik hoeveel vrijheid de Canta mij teruggaf nadat ik gehandicapt was geraakt. Ineens kon ik weer overal komen. Ik schrijf over lange reizen met de Canta: ik tufte ermee naar Berlijn, en Babs Götte zelfs naar Portugal en Kroatië. Ik ga op stap met een Canta-monteur die overal in de regio reparaties uitvoert, en doe mee met een dagtocht met 35 andere Canta-rijders. In ons autootje blijken wij reuze behendig te zijn, maar eenmaal uitgestapt zijn we spartelende vissen op het droge. Zonder Canta zijn wij simpelweg onthand. Het autootje is voor ons waarlijk een benenwagen…

Weinig mensen weten dat de Canta een Nederlands ontwerp is. Waaijenberg, de maker van deze kleine autootjes, is tegenwoordig zelfs de grootste autofabriek van ons land. En haast niemand weet dat de Canta is bedacht door een heuse coureur. Hoe bizar is dat: een racefanaat die besluit om autootjes voor gehandicapten te gaan ontwerpen?

Die race-connectie verklaart overigens ook de kleur van de Canta: de standaardversie is doelbewust Ferrari-rood. Sinds ik dat weet, moet ik altijd een beetje giechelen als ik ergens een Ferrari zie. ‘Ja hoor, jij bent een snelheidsmonster. Waarschijnlijk vind jij mijn autootje raar. Maar ik weet wat jij niet weet: wij zijn eigenlijk familie van elkaar.’ In gedachten geef ik zo’n Ferrari daarna een stoere high five :)

Coureur en Canta-bedenker Dick Waaijenberg heeft interviews jarenlang afgehouden. In dit boek vertelt hij voor het eerst vrijuit waarom hij een gehadicaptenautootje wilde maken, over zijn zoektocht naar een goed ontwerp, zijn ruzies met de overheid en over zijn persoonlijke drijfveren. ‘Zodra iemand zegt dat iets niet kan, raak ik geprikkeld. En als iemand die stukloopt op zijn eigen lichaam me vertelt wat hij nodig heeft om tóch te kunnen doen wat hij graag wil, raak ik geïntrigeerd.’

Maar hoe ontwerp je een autootje dat als verlengstuk van iemands lichaam kan fungeren? Hoe maak je een ontwerp dat eindeloos aanpasbaar is? Kun je met een een Canta ook racen? (Ja hoor: er is zelfs een 4×4 Canta te koop. Met twee motoren, eentje voor de voorwielen en eentje voor de achterwielen.) En hoe veilig is een Canta? Heeft-ie een kreukelzone?

Inmiddels zijn er tientallen aanpassingen voor de Canta verzonnen. En elke Canta wordt helemaal met de hand in elkaar gezet. Alle medewerkers op de montagevloer van Waaijenberg weten precies voor wie ze een auto maken: aan elke Canta hangt een adreskaartje. Deze is voor mevrouw X die aanpassingen zus & zo nodig heeft, en deze voor meneer Y die om aanpassingen zo & zus vroeg. Ik heb dagen achtereen in de montagehal gebivakkeerd, het productieproces van de Canta bekeken en de verhalen van de monteurs genoteerd. Zij vertellen over ‘blote’ Canta’s, over 15 liter kit per week gebruiken en over goed uitgelijnde carrosserie-onderdelen. De mannen op de werkvloer zijn supertrots op elk autootje dat ze maken. Ze hadden er daarom danig de pest in dat ik in de fabriek ontdekte dat elke Canta een klein gebrek heeft…

Ook de strijd om de straat wordt in het boek beschreven. Wie mag in een Canta rijden en wie niet? Waarom gelden er zoveel uitzonderingregels voor de Canta, en wat vinden andere weggebruikers daarvan? Hoe handhaaf je je als Canta-bestuurder tussen fietsers of automobilisten? Is het waar dat er mensen in Canta’s rondrijden terwijl ze niks hebben, alleen maar om de verkeersregels te kunnen ontduiken? Waarom is de Canta een begerenswaardig object geworden? En kun je ’m ook pimpen? Zijn er Canta’s met een bijbaan als bedrijfsautootje?

En het boek staat tjokvol foto’s, alles in full colour. Ook wordt de geschiedenis onthuld van de Emaldo, de auto die nooit werd gebouwd, Plus dat er onderaan een schattig rood Cantaatje van links naar rechts over de pagina’s rijdt en ergens op het eind van het boek pontificaal omkeert om zich opnieuw in je blikveld te wurmen…

Wie eenmaal oplet, ziet nadien overal Canta’s. De benenwagen maakt ons bevattelijk voor die kleine rode autoootjes en kleurt onze blik voorgoed: ‘Oh kijk, daar heb je er weer een!’ De benenwagen vertelt over het vrolijke huwelijk tussen handicap en technologie. En wie het boek leest, raakt ervan doordrongen dat de Canta ook een fysiek vangnet is: een echte benenwagen.

Details:
De benenwagen: het succesverhaal van de Canta, uitgeverij Nijgh & van Ditmar, 2012. 192 pagina’s /full colour / 19,95 euro
Te koop via de boekhandels, bol.com en andere online webwinkels.

Kwetsbaar

Canta’s – die kleine, kekke gehandicaptenwagentjes – worden geregeld gestolen of vernield. Het is een ramp zonder weerga: de bezitters zijn zonder hun autootje volledig onthand. Het kan maanden duren voordat je een nieuw exemplaar krijgt, en al die tijd ben je dubbel gehandicapt.

Eind januari werd bij het Weteringscircuit bijvoorbeeld een Canta in de hens gezet. Het was een versie waarbij je via de achterdeur met rolstoel en al naar binnen kart, waarna je de auto vanuit je rolstoel bestuurt. Remmen en gas geven regelt de eigenaar van de auto met zijn linkerhand, via een tablet. Sturen doet hij met rechts, nadat hij eerst met zijn mond die hand met klittenband aan het stuur heeft vastgegord. Het kost hem een half uur om zichzelf rijklaar te maken.

Na het bezoek van de vandalen restte van die high-tech Canta een verkoold wrak. Er werd subiet een nieuwe geregeld, maar aangezien elke Canta handwerk is en inrij-Canta’s een boel extra werk vergen, heeft deze man nog steeds geen vervoer. Mogelijk is zijn nieuwe Canta eind mei klaar. Al die tijd kan hij amper het huis uit.

Bij zulk vandalisme kan ik me werkelijk niks voorstellen. Waarom zou je in hemelsnaam een gehandicapte van zijn moeizame vervoer beroven? Als je een auto in de hens wilt zetten, kies dan in godesnaam een auto die makkelijk te vervangen is. Zo laf om juist een gehandicapte in zijn mobiliteit te treffen…

Canta’s worden ook vaak gejat. Daarbij gaat het niet om een onverlaat die denkt zo een leuk boodschappenautootje te verwerven; er zit helaas systeem in. Afgelopen week werden in één nacht vier Canta‘s in Amsterdam gestolen. Iemand was zijn onderdelenvoorraad bijeen aan het sprokkelen.

Net zoals Canta’s zelf duur zijn, zijn ook reparaties dat. Veel onderdelen worden speciaal voor de Canta gemaakt, en met een oplage van bijna vierduizend autootjes in bijna twintig jaar kun je lastig grote kortingen bedingen.

Wie buiten de reguliere kanalen een Canta koopt, zoekt daarom liever een goedkoper adres voor reparaties. Zodat er allerlei Canta-garages zijn opgedoken, waarvan een deel bepaald obscuur is. Zij oogsten hun onderdelen – ramen, deuren, carrosserie, wielophanging – namelijk op straat. Ze speuren naar Canta’s, die dan door een paar man in een busje worden getild en daarna spoorslags ontmanteld.

Binnenkort krijg ik een nieuwe Canta. Ik ben dolblij en superbezorgd. Ik laat de ramen graveren en leg hem voortaan ’s nachts aan de ketting,

[Foto: Hanna de Heus, januari 2012.]

Handje contantje

Het einde van contant geld is nabij. Deskundigen zeggen dat over een paar jaar vrijwel alle betalingen digitaal zullen verlopen. De smart phone vervangt de pinpas. Betalen wordt onnadrukkelijk: via je mobieltje reken je automatisch af zodra je iets bestelt of wanneer je een betaalzone – een bioscoop, een trein of een parkeergarage – betreedt.

De redenering is aantrekkelijk. Contant geld op zak hebben lijkt een ouderwets concept: tegenwoordig kun je bijna overal pinnen voor een kop koffie of een krant. Met smart phones kunnen we zulke micro-betalingen verder vereenvoudigen. Tijd om de rompslomp van contant geld af te schaffen!

Mijn advies? Niet doen! Laat ons cash vooral in ere houden. Transacties met contant geld zijn anoniem, egalitair, veilig en onafhankelijk van goedkeuring van bovenaf. Allemaal belangrijker dan je zou denken.

Bij een contante transactie wordt alleen de verkoop zelf vastgelegd. De uitbater slaat een kop koffie op de kassa aan; klaar. Je hoeft je niet te legitimeren om die kop koffie te krijgen, je hoeft hem alleen maar te betalen. Digitale betaling legt ook je identiteit, locatie en tijdstip vast en maken die gegevens lang nadien opvraagbaar. Ik vind dat akelig. Zolang ik niet verdacht ben, gaat het niemand aan wat ik koop, noch waar en wanneer. Digitale betaling betekent permanente identificering; geen enkele betaling is dan nog anoniem.

Cash kun je onderling uitruilen. Zodra een betaling digitaal gaat, verloopt die per definitie via boven ons aangestelde derden. Een externe instantie controleert wie ik ben, of ik voldoende geld voor de transactie heb, gaat na aan wie ik dat bedrag wil overmaken, en past daarna onze wederzijdse saldo’s aan op basis van de gewenste transactie. Dat maakt ons voor onderhandse transacties afhankelijk van een hiërarchie waarop we weinig grip hebben.

Hoe kan ik iemand een tientje geven voor een te halen boodschap? Hoe kun je de lokale verkoper van de daklozenkrant – die waarschijnlijk door niemand als ‘erkende’ partner wordt beschouwd – iets toestoppen wanneer cash is afgeschaft en alle financiële transacties via een mobieltje en een bank verlopen? Moet elke zesjarige voortaan aan de smart phone om op school nog een flesje fris te kunnen kopen?

Bovendien zijn smart phones notoir slecht beveiligd. Moeten we nu heus het beheer van onze portemonnee daaraan toevertrouwen? Aan banken worden strenge eisen worden gesteld wat betreft databeveiliging. Wanneer we mobieltjes toegang geven tot onze bankrekening, hollen we die bescherming eigenhandig uit.

[Mijn internetrubriek bij OBA-live van 25 april j.l. was aan hetzelfde onderwerp gewijd. De video daarvan staat hier.]

De gillende paus

Gisteren werd officieel bekend wat iedereen allang wist: het kabinet-Rutte is dood. De Grote Blonde Leider wilde op het nippertje zijn sierlijke aftocht veilig stellen. Momenteel kan hij mogelijk à la Hirsi Ali nog een leuk baantje bij een Amerikaanse denktank bekomen, waarna niemand – à la Hirsi Ali – ooit van hem zal horen. Twee maanden na nu is die sjieke afgang passé.

De PVV is immers aan het uiteenvallen. Na de coup van Hero Brinkman verloor Wilders zijn troefkaart: zijn gedoogsteun aan het kabinet volstond niet meer. (Waarna Rutte prompt naar de mannenbroeders lonkte en elke notie van liberaliteit in de privésfeer opgaf.) Lokale PVV-fracties strandden op onderling wantrouwen en gescheld. Wanneer je jezelf eenmaal een methode eigen hebt gemaakt, pas je die natuurlijk overal toe, ook intern.

Wilders heeft zijn kaderleden opgevoed in overschatting van hun eigen gekakel. Ze eisten op hoge toon gehoord te worden. Wilders’ verzet tegen interne democratie was zijn Waterloo. Dat vijf leden van de Kamerfractie op het punt stonden zich tegen hem uit te spreken, was de druppel – Wilders poetste de plaat. Hij beweert de stem van het volk te vertolken, maar alleen op voorwaarde dat zijn vermeende volk nooit tegen hém mort.

De PVV gaat nu de LPF achterna. De komende maanden zullen we ondergespoten worden met hun interne modder. En al hun tournures zullen hen hard worden aangerekend. De PVV beweerde dat de AOW in hun handen veilig zou zijn en had aanvankelijk een SP-achtige economische politiek: allemaal verkwanseld. Zoveel rondgedraaid en zoveel vermaledijd achterkamertjes-overleg gevoerd dat er niks rest om jezelf op voor te staan. Wilders is kapot.

Blij toe: het was de hoogste tijd.

Maar laten we alsjeblieft niet alle schuld bij Wilders leggen. De PVV is enthousiast en zonder scrupules als gedoogpartner binnengehaald door de VVD en het CDA. Die twee partijen hebben Wilders salonfähig gemaakt en hebben zijn strapatsen maandenlang zonder aarzeling geslikt.

Mark Rutte meende zich overal doorheen te kunnen grijnzen. Polenmeldpunt? Ha ha ha. Het hoofddoekje van Beatrix in een Arabisch land? Ha ha ha. Schelden in de Tweede Kamer? Ha ha ha. Zijn partijgenoot Zalm deed dat eerder ook: theatraal lachen, vooral wanneer alles tegenzat.

Inmiddels kan ik Ruttes lach niet meer zien zonder te denken aan Francis Bacon versie van Velasquez’ schilderij van Paus Innocente X. Een schaterlachende paus, opgesloten in een kooi. Een gillende paus, die alleen grijnst omdat nadenken teveel pijn doet.

Racen (I)

[Coverfoto: Bert Kommerij, Flickr fotoset Het Nationale Canta Ballet.]

Canta’s op slipcursus en Canta’s op het Circuit van Zandvoort, dat zie je niet elke dag. Maar dat is precies wat we gisteren met alle solisten van het Canta-ballet hebben gedaan! De excursie is uitgebreid gefilmd voor de vierdelige documentaireserie die Maartje Nevejan over het ballet maakt. Natuurlijk sneuvelt er veel te veel op de montagetafel, maar hopelijk belanden allerlei clipjes van ons uitje op de website die bij het project hoort.

We waren met veertien Canta-rijders. De jongste deelnemer was 18, de oudste 92: waarlijk een bont gezelschap. Het werd een geweldige dag, bovendien met volop zon, en dat terwijl het hagelde op de Veluwe en regende in Amsterdam. Dat er een toerbus was ingehuurd om ons van Amsterdam naar Zandvoort te brengen, versterkte het idee dat we eigenlijk gewoon op schoolreis gingen – een Canta-schoolreisje :)

Bij de slipschool van Rob Slotemakers stonden vier Canta’s op ons te wachten. Waaijenberg had de autootjes van Kim en mij per bus naar Zandvoort gebracht: wij rijden immers allebei met aangepaste besturing. En er stonden twee afgeschreven exemplaren klaar, die door coureurs – iemand van de slipschool en iemand van het circuit – waren opgelapt en aangepast om ermee te kunnen stunten. Later in de middag kwam ook Francis met haar spiksplinternieuwe Canta meedoen.


Het parcours op de slipschool

We zouden allemaal een hindernissenparcours afleggen: er was een speciale baan voor ons gebouwd met scherpe bochten en veel gezigzag tussen pylonen door. Onze start- en aankomsttijden werden gemeten, het werd een echte wedstrijd. Voor de zekerheid ging er steeds iemand va de slipschool als bijrijder mee. Je weet immers maar nooit, misschien was het handig om iemand erbij te hebben die kon ingrijpen voordat iets écht mis zou gaan :)

Het mooiste moment? Een van de solisten is van eigenlijk een duo: moeder en dochter die altijd samen in de Canta rijden. In 1966 hadden ze allebei al eens een slipcursus bij Rob Slotemakers zelf gedaan, ze hadden de certificaten meegenomen als bewijs. Moeder is inmiddels 92 en rijdt al jaren niet meer, haar dochter chauffeert de Canta voor hen beiden. Maar toen ze ons zo zag crossen, kreeg ze ineens enorme zin. Ze stapte in een autootje en legde het parcours prompt foutloos af.


Moeder op weg naar de Canta, met cameraploeg. [foto: Bert Kommerij.

We waren sowieso goed. Er is werkelijk geen enkele pyloon omgegaan tijdens de hindernisritten, niemand schoof uit de – soms toch flink krappe – bochten, en we reden allemaal fijn snel. Met trots kan ik meedelen dat ik derde werd. Toon werd tweede, en Wanda, ons allereigenste Canta-snelheidsmonster, werd eerste. Met haar eigen autootje had ze zonder twijfel een nog snellere tijd gehaald. ‘De mijne is veel pittiger dan het ding waarin ik nu moest rijden,’ zei ze fier, terwijl ze haar trofee – een heuse prijsbeker! – ophaalde.

Ook de chauffeur van onze bus kreeg de geest en reed het rondje. Zo rijd je met een monster van twintig meter lang, zo zit je in een lucifersdoosje. Na afloop was hij onder de indruk van het autootje, ook omdat-ie had gezien hoe belazerd wij allemaal liepen en hoe behendig we werden zodra we in de Canta zaten. ‘Pas nu begrijp ik hoe belangrijk die autootjes zijn. Eigenlijk vind ik dat elke bus- en taxichauffeur zo’n dag een keer moet meemaken, of zelf ’s in en Canta moet rijden. Dan krijg je respect voor die autootjes.’


Wanda haalt haalt haar prijs op [foto: Bert Kommerij]

Daarna kwam het echte werk: de slipbaan. De slipbaan is een ondergespoten stuk weg dat bovendien halverwege van glad wegdek in ruw wegdek verandert. Zolang je alleen door die laag water rijdt, gaat het aardig, maar zodra het wegdek verruwt wordt je auto op slag onhandelbaar. Wie van schrik hard remt, merkt dat de voorkant van de auto wel stopt maar dat de achterkant vrolijk doorrijdt. Resultaat: voor je het weet tolt je auto om zijn eigen as rond op de weg.

De twee coureurs deden het voor. Zij zijn gewend de slipbaan met BMW’s te rijden. Enerzijds was dit dus een makkie – een Canta gaat bepaald minder hard – maar anderzijds waren ze hiermee minder vertrouwd. Het zag er spectaculair uit: tollende autootjes, opspattende wolken van regendruppels.

Nadat de twee coureurs de truc een paar keer hadden voorgedaan, stapten ook Marco en Rik – van Waaijenbergs filiaal in Amsterdam ZuidOost – in een Canta en trokken van leer. Hupsa!


Inmiddels was onze verrassing gearriveerd. We haalden iedereen bij elkaar en ik hield een kleine speech. Wij Canta-rijders kenden alle Waaijenbergers inmiddels wel, maar dit was toch heus een heel bijzonder exemplaar: naast mij stond Dick Waaijenberg, de man die hoogstpersoonlijk de Canta had bedacht en die voor ons een benenwagen had gemaakt. En dat-ie zelf nota bene coureur is. Hoe bijzonder is het dat een racecoureur een gehandicaptenautootje ontwerpt?

Ik had erop gehoopt – want hij verdient het – en het gebeurde niettemin vanzelf: iedereen applaudisseerde subiet voor Dick. Iemand onderbrak mijn toespraakje en zei verbluft: ‘Bent u dat? Echt? Hebt u dit autootje gemaakt? Oh ik ben u zo vreselijk dankbaar. U verdient de Nobelprijs!’ Ze stormde naar voren en vloog Dick om de hals.

Later schaamde ze zich wat voor haar eerbetoon, maar dat was nergens voor nodig. Integendeel: het was roerend om te zien. Haar reactie was oprecht en liet zien hoe vreselijk belangrijk haar autootje voor haar is – hoe blij ze is met haar herwonnen mobiliteit. Dick was zichtbaar aangedaan door alle complimenten die hem ineens ten deel vielen. Natuurlijk weet-ie dat zijn autootje veel voor mensen betekent en heeft hij eerder dankbare klanten ontmoet – maar ineens een opgetogen, schoolreizende Canta-meute voor je neus zien staan, die bovendien hard aan het crossen zijn met dat malle autootje dat jij hebt ontworpen, moet toch wel bijzonder zijn…


Dick Waaijenberg [foto: Bert Kommerij]

Nadat Dick zich bij ons had gevoegd, werden we allemaal overmoedig. Iedereen wou met hem op de foto en plotseling gingen ook Canta-rijders met hun eigen autootje op de slipbaan. Kim – die piepjong is en een inrij-Canta heeft, ze is al zo lang gehandicapt dat ze zelfs nooit heeft kunnen fietsen en aanvankelijk bang werd van hoe ‘snel’ de Canta gaat – deed met een slipleraar op de achterzit een paar prachtige voltes over de rijbaan. Zonder een spier te vertrekken. Remmen, gas geven, ogen koeltjes op een punt in de verte gericht houden terwijl je voertuig intussen als een gek ronddraait en totaal niet meer naar je luistert – geen enkel probleem voor Kim.

‘Jee,’ zei Dick terwijl hij glimmend toekeek. ‘Die meid, dat is nou echt een stoere…’
[wordt vervolgd]

Natuurlijke dood

De natuurlijke dood is vrijwel uitgestorven. Tegenwoordig overlijdt haast niemand doordat een ziekte zijn beloop heeft genomen. Bijna iedereen bevindt zich in zijn laatste weken – zo niet maanden – onder de hoede van medici, die hun uiterste best doen om de dood uit te stellen.

Dat is een recente ontwikkeling. Nog maar een eeuw geleden stierf bijna de helft van de bevolking zonder dat er in de laatste weken een arts aan hun bed kwam. Tot midden vorige eeuw zag een arts, zodra hij niets meer tegen een ziekte kon uitrichten, af van verder ingrijpen. Je werd ‘opgegeven’ en kreeg versterkende middelen of pijnstillers, waarna de ziekte snel zijn moordend werk kon doen.

Vandaag de dag staat ons een breed arsenaal van medische technologie ter beschikking om fatale ziektes tenminste voorlopig de kop in te drukken. Zelfs wanneer de dood onafwendbaar naderbij komt en cruciale lichamelijke functies gaan haperen, kan hij alsnog – zij het tijdelijk – op afstand worden gehouden met beademingsapparatuur, hartbewaking, voedingsinfusen en reanimatie.

Een onbedoeld effect van al die kennis en technologie is dat de weg naar de dood geplaveid is geraakt met beslissingen. Sterven is tegenwoordig opgedeeld geraakt in handelingen die elk apart uitgevoerd of nagelaten kunnen worden. Elke interventie die kan worden verricht, vergt een nieuw besluit van zowel de arts als de patiënt. Misschien nog een keer chemotherapie, wil je al dan niet die riskante operatie ondergaan, zullen we ja of nee de dosis opvoeren, misschien kunnen we nog…? Voor je het weet hang je aan tien machines.

Zelfs het besluit om af te zien van verder ingrijpen moet besproken en toegelicht worden. Doodgaan is een medische beslissing geworden, een handeling waarover met alle betrokken partijen overeenstemming moet worden bereikt.

De roep om euthanasie is een gevolg – een bijwerking, zogezegd – van de agressieve manier waarop we ziekte te lijf gaan. Alleen wanneer mensen ziekelijk lang in leven kunnen worden gehouden, komt de vraag op of het ooit genoeg mag wezen. Paradoxaal is dat we zelfs dan een beroep op artsen moeten doen: ook voor de zachte dood zijn we van hen afhankelijk.

Zelfs in de Verenigde Staten, waar euthanasie doorgaans wordt afgeschilderd als massamoord op onmondige patiënten, is onder het motto Allowing Natural Death verzet ontstaan tegen eindeloos doorbehandelen. Heel goed. In ziekte moeten we soms onze meester erkennen; het enige dat je dan nog rest, is zelf je dood claimen.

Hackers zijn noodzaak

Met één stem tegen nam het Europees Parlement vorige week een wetsvoorstel aan dat het bezit en verspreiden van hackertools strafbaar maakt. Op aanvallen van IT-systemen komt minimaal twee jaar gevangenisstraf te staan. Auditbedrijven mogen de verboden vruchten blijven gebruiken. Zonder zulk gereedschap kun je IT-systemen niet testen en digitale criminaliteit niet opsporen, dat snapte het EP ook wel. Voor het overige betoonde men zich echter stoer: eindelijk gaan we de hackers eens flink aanpakken!

Politiek en technologie – het blijft een ramp. Datzelfde EP is een groot voorstander van boetes op datalekken en ziet daar liefst meldpunten voor. Maar wie hebben brakke databeveiliging aan de kaak gesteld, wie hebben bijna alle meldingen van datalekken op hun conto? Diezelfde hackers die het EP nu de middelen uit handen wil slaan. Wie verdoezelen datalekken? Dezelfde instanties die straks kunnen roepen: ‘Dat was een cyberaanval! Julie moeten ons niet beboeten, maar in plaats daarvan hun gevangenisstraf geven.’

Het EP scheert alle hackers over een kam. Met een hamer kun je dingen maken of breken, maar alles wat foute hackers ermee doen – fraude, diefstal, vandalisme, spionage – was al strafbaar. Waarom moet je dan ook de hamer nog verbieden?

Dat benadeelt juist de mensen wier technische kennis we hard nodig hebben, de mensen die de gaten en zwakheden aantonen in alle plannen die overheid en bedrijfsleven over ons uitstorten. Zonder hackers hadden we nooit geweten hoe brak de stemcomputers waren, hoe lek het landelijke EPD was, hoe onherstelbaar kapot de OV-chipkaart is die de overheid ons opdrong.

Zulke hackers moet je juist vrij baan geven. In een moderne samenleving is het noodzaak te kunnen uitzoeken of een technologie werkelijk kan en doet wat zij belooft; alleen dat levert de feiten en kennis op om beleid te kunnen toetsen. Hacken behoort tot het nieuwe repertoire van journalistiek onderzoek en van het politieke debat. Een overheid die alle hackers criminaliseert, berooft zijn burgers au fond van de kennis die nodig is voor inspraak en oppositie. Mogen we niet hacken, dan worden we beroofd van onze vrijheid om ons zelfstandig een mening te vormen.

Om nog niet te spreken over ontwikkeling en research. Bijna elke technologie die wij nu als vaststaand feit aannemen, is indertijd tegen de keer bij elkaar gehackt door mensen die het EP nu strafbaar wil maken.

Boekennacht

Op vrijdagavond 13 april organiseert Athenaeum Nieuwscentrum (het Spui, hartje Amsterdam) de boekennacht. Tussen 20:00 en 23:00 zal een keur aan bekende en minder bekende schrijvers verhalen vertellen, columns voorlezen, commentaar geven en vragen beantwoorden. Aangezien de avond is vormgegeven als een live tijdschrift (zie de aankondiging op Youtube), stel ik me zo voor dat bezoekers ter plekke op zijn minst een ingezonden brief kunnen plaatsen, en welicht ook zelf een artikel kunnen inleveren. Mogelijk kunt u die avond ook een abonnement op een auteur nemen, je weet maar nooit…

Tot mijn grote plezier mag ik ook meedoen die avond. Ik ga vertellen over mijn komende boek, De benenwagen en lees er die avond een hoofdstuk uit voor. Athenaeum heeft beloofd om een keukentrapje paraat te houden voor me: het plan is dat ik mijn Canta voor de winkel parkeer, met behulp van dat trapje op het dak ervan klauter en dan bovenop de auto gezeten over mijn boek vertel. Nu maar hopen dat het die avond niet regent :)

Renaissance

Waar ik vroeger de deur van de bioscoop platliep, kijk ik tegenwoordig steeds vaker tv-series. Het aanbod is beter dan ooit: van Mad Men, Dexter, Homeland en Breaking Bad tot Once upon a Time, Person of Interest en Game of Thrones. (Ja, allemaal Amerikaans – maar voor wie internet in huis heeft, doet dat er nog weinig toe.)

Het zijn goed geschreven en knap geacteerde series, met een groot oog voor detail. Elk ervan zet van meet af aan een eigen wereld neer, waarvan de finesses en complexiteiten gaandeweg onthuld worden. Juist daarom houd ik zo van het format van een serie, geloof ik inmiddels. Een film is een kort verhaal: en maximaal twee uur tijd wordt een intrige opgezet en ontknoopt, terwijl een goede serie als een roman kan zijn: een meanderend verhaal dat zich ontvouwt, herschikt en verdiept.

Series gaan vaak gebukt onder wat bekend is gaan staan als ‘het probleem van de week’. Elke aflevering had van oudsher zijn eigen crisis: een nieuwe moord die moest worden opgelost, een nieuwe zieke die moest worden genezen of een nieuw monster dat onschadelijk moest worden gemaakt. De betere series hadden weliswaar altijd al een overkoepelend verhaal, maar gebruikten hun probleem van de week opzichtig als een parallel voor de psychologische ontwikkeling van de hoofdpersonen. Wat eigenlijk nogal onsmakelijk is: dat reduceert andermans leed tot leuk les- en leermateriaal voor de mensen om wie het ‘echt’ gaat.

Zo niet de nieuwe generatie series. Het verhaal zelf is daarin de hoofdmoot geworden. En – oh verademing! – niet alles wordt ons voorgekauwd. Geen terzijdes waarin we ieders motieven uitentreuren krijgen toegelicht, geen conversaties waarin gebeurtenissen voor- of achteraf handzaam worden verklaard, geen regie die nadrukkelijk zinspeelt hoe de kijker de handelingen of reacties van een hoofdpersoon moet inschatten.

Het enige waar tv-series verduveld slecht in zijn, is de afsluiting. Dat doet film nog steeds stukken beter. Series zeuren soms te lang door, waardoor ze het verhaal rekken en dus doodmaken; of soms breekt de zender een serie af, waarna in een paar slotafleveringen alle achterliggende verhalen op wanstaltig simpele wijze worden afgeraffeld.

Op 1 april begint het tweede seizoen van Game of Thrones, de beste tv-serie die ik ooit heb gezien. In de eerste aflevering slaagden ze er niet alleen in een onbekende wereld neer te zetten, maar ook meer hoofdrolspelers neer te zetten dan enige serie voor hen.

Ik ben nu al bang voor het einde.

‘De benenwagen’ is bijna af!

De vaart zit er behoorlijk in, bij mijn nieuwe boek – en zeker voor een boek over een gehandicaptenautootje dat maximaal 45 km/u kan, is een hoog tempo natuurlijk nogal speciaal :)

In maar zeven weken tijd heb ik een heel boek geschreven over de Canta, het invalidenvoertuig dat in Nederland is ontwikkeld. Natuurlijk had ik voordat ik daadwerkelijk aan het schrijven sloeg, al een heleboel research gedaan (en één hoofdstuk ervan had ik al in juli 2011 geschreven), maar zeven weken is verdomd snel voor een boek.

Ook de rest gaat in rap tempo. Op 5 maart heb ik het manuscript ingeleverd. Sindsdien hebben we alle tekstcorrecties gedaan, hebben we een nieuw omslag gemaakt en is het binnenwerk ontworpen. Nu nog wat details en de zetproeven, en dan kan het boek waarschijnlijk rond 9 april naar de drukker. Een maand tussen inleveren van het manuscript en het drukklaar zijn van een boek is fenomenaal kort. Nijgh, Katrien, Rogério en Zeno: petje af, en allemaal veel dank & zoenen!

***

Het is een mooi boek geworden, ik ben razend tevreden (en als doorgewinterd Calvinist zeg ik dat niet snel). Ook buitenstaanders die het hebben gelezen zijn erg enthousiast. Er komen riant veel foto’s in: mijn oproepen op Facebook en Twitter voor mooie Canta-foto’s hebben tot prachtige bijdragen geleid. Met al die toegezonden foto’s ben ik erg blij: zonder de hulp van al deze mensen was het absoluut een minder rijk – en minder kleurrijk – boek geworden.

De benenwagen beschrijft onder meer de voorgeschiedenis van de Canta. Die begon bij de Arola: een Frans ontwerp dat dusdanig werd aangepast dat het autootje binnen de Nederlandse wetgeving kon vallen. Voor de Arola hier het fietspad op mocht, kwam er flink veel doormidden zagen en weer aan elkaar lassen aan te pas… Die geschiedenis is niet eerder in kaart gebracht, en ik ben blij dat het me is gelukt die boven tafel te krijgen.

Ik ben buitengewoon blij dat ik heb kunnen spreken met Dick Waaijenberg, de bedenker van de Canta. Dick – die niet alleen auto-importeur en monteur was, maar ook coureur – laat zich zelden interviewen; voor dit boek maakte hij gelukkig een uitzondering. Uit onze gesprekken bleek dat juist zijn liefde voor racewagens evoor zorgde dat hij als coureur beter dan elk ander begreep waar een gehandicaptenvoertuig aan moest voldoen. Een auto moet één worden met de bestuurder – ongeacht of-ie dient om ermee te racen of om je benen te vervangen.

De Ferrari van Dick Waaijenberg, met achterop een sticker:
I love my Canta. Foto: Henk van Rotterdam, 2011.

Voorts heb ik drie dagen lang rondgelopen in de fabriek waar de Canta wordt gemaakt. Daar leerde ik dat elke Canta met de hand in elkaar wordt gezet, en dat aan elke auto die de firma Waaijenberg een adreslabel hangt. Alle monteurs weten per Canta precies voor welke bestuurder ze hem maken en welke aanpassingen vereist zijn. Moet de besturing links of rechts, komt er een elleboogclaxon in, heeft iemand stuurbekrachting nodig, kan er een rempedaal in of is een handbediende rem beter, en waar monteren we de rolstoellift?

Op mijn eigen Canta ben ik van meet af aan verliefd geweest. Dat heb ik gemeen met zowat alle andere Canta-rijders. Nadat ik in het bedrijf kon rondlopen, ben ik ook verliefd geworden op de firma. Op de beroepstrots van alle monteurs, op de aandacht die ze aan elk autootje besteden, op de stelligheid waarmee de huidige directeur Frank Vermin zijn (en ons) autootje verdedigt tegen overheidsregulering, op de ingenieuze aanpassingen die het researchteam verzint, en op de tegendraadsheid van dat malle, opstandige, lieve, onontbeerlijke en vrolijke autootje – de Canta.

***

De benenwagen ligt half mei in de boekhandel. Het boek is geïllustreerd, wordt in full colour gedrukt, telt naar schatting 180 pagina’s en gaat ongeveer 17,50 kosten.

Eerdere berichten: De benenwagen (17 januari 2011), Dick Waaijenberg (19 januari 2012), en Canta-ballet (27 januari 2012).